De rozas.
Het kerkhof is met scherven volgeregend
uit de rozas. De zon des morgens vlucht
met lichte passen langs en schittert, éven,
snel en verblindend - en springt dan terug
over de smalle muur. Het bos der kruisen
staat langzaam op uit het genadig gras
dat alles volstroomt en de distelpluizen
kleven als dunne sneeuw tegen het struikgewas.
Hier werden wij tezaamgelegd met vieren,
een zachte middag, toen het ver geschut
met vlagen aanwoei en de geur van vlieren
als bijengolven gonsde rond de put.
De goudenregen liet zijn lome tressen
geduldig aan winds roekeloze luim
en in de holle schaduw der cipressen
stolt de sering tot vlokken van blauw schuim.
Dan liggen wij alleen. De mist der doden
trekt langzaam op boven een gaaf gelaat:
Een Provençaalse stad, wit en gesloten,
waarop de hagel van het zonlicht slaat,
was mij het liefst, want in haar warme stallen
hunkerden vaders paarden, groot en zwart.
Hun ruiter is bij Sint-Omaars gevallen;
een hete kogel opende zijn hart.
De schepen deinden in een wieg van water
dat dreunde en ruiste en vele stemmen had,
in de olievlekken op de branders klaarde
grijs Hamburg tot een vermiljoenen stad.
Ik hoorde 's nachts de meeuwen wederkeren
naar een beschutte plaats bij de hangars
en zag de lichte sneeuwval hunner veren.
Maar Hamburgs meeuw viel neer bij Sint-Omaars.
De derde zegt: Ik voer het water over
van een groen Wales naar 't groene vasteland.
Wit in de schaduw, tussen lis en lover,
sliep loom de vadervis in diamant.
Ik joeg het wild op in de rode herfsten
als Shelley's West-Wind op de riffen liep,
maar kwam gehoorzaam toen mij uit de verste
bossen om Sint-Omaars de Jager riep.
Ik lig neer naast die drie. De sterren oopnen
vurig en groot hun kelken in de nacht.
Ik hoor, doorheen de grond, de legers lopen
en hoe de mitrailleuse schaterlacht.
Wat is vergeefs? Hoevele zachte doden
liggen met open mond, als uitgebloeid?
Waar is het dorp, de vreugden en de noden
waarmee een hart dat scheidt, voorgoed vergroeit?
Niets is vergeefs, want eeuwige kinderen spelen
op het klein kerkhof dat vergeten was.
Wind wiegt de rozen op haar slanke stelen
en God beweegt de wereld om haar as.
Maar op een morgen zal een jongen komen
die hier de scherven zamelt der rozas
en legt met tedere vingeren het volkomen
beeld van de Heiland in het dauwnat gras.
Anton van Wilderode



|