Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
18-09-2015
MEDITEREN OP ZONDAG
EEN KIND IN HET MIDDEN
Op zijn laatste tocht naar Jeruzalem – daar, waar Hij gekruisigd zal worden – wil Jezus zijn leerlingen nog eens inprenten waar het bovenal op aan komt. Daarom gaat Hij rustig tussen hen zitten om met hen te praten.
Ook hier is Hij in ons midden en spreekt Hij elk van ons persoonlijk aan, om ons diezelfde wijsheid bij te brengen. Hij haalt er een kind bij, en drukt ons op het hart: ‘Alles wat je doet voor een kind, voor ieder die klein en zonder aanzien is, dat doe je voor God.
En let er zeker op dat je zelf ook leeft, als één van deze kleinen.’
De wijsheid van omhoog daarentegen
is vóór alles zuiver,
en verder vredelievend, mild en meegaand;
ze is rijk aan ontferming
en brengt niets dan goede vruchten voort,
ze is onpartijdig en oprecht.
(Brief van Jakobus 3,17)
Thuisgekomen in Kafarnaüm, vroeg Hij hun:
`Waar hadden jullie het onderweg toch over?'
Maar ze zwegen,
want ze hadden onderweg ruzie gehad
over de vraag wie de grootste was.
(Marcus 9,33-34)
DE WIJSHEID VAN OMHOOG
Goede vrienden, die ruzie maken, het doet altijd pijn als je dat ziet. Dat is zeker het geval, nu het hier gaat om Jezus en zijn meest intieme vrienden. Bij een simpele vraag van Jezus: ‘waarover hebben jullie gepraat onderweg?’ blijven ze zwijgen. Ze zijn beschaamd want ze hadden ruzie gemaakt. En nog wel over de vraag wie van hen nu wel de grootste, de belangrijkste was. Vorige week zagen we de bui al hangen: Petrus werd door Jezus een satan genoemd. Dat is een hard verwijt en hard zijn ook de woorden van Jakobus in de tweede lezing:
- die ruzies bij u komen toch voort uit de hartstochten in uw binnenste
- U bent jaloers en moordlustig, u bekvecht en twist met elkaar.
- U krijgt niets omdat u niet bidt. En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen
Maar niet die hardheid is Jezus’ blijde boodschap. Daarom wordt die harde toon door Jakobus heel fijngevoelig omgebogen:
De wijsheid van omhoog daarentegen
is vóór alles zuiver,
en verder vredelievend, mild en meegaand;
ze is rijk aan ontferming
en brengt niets dan goede vruchten voort,
ze is onpartijdig en oprecht.
Die wijsheid van omhoog! Ze is zo anders dan onze waanwijsheid, zo anders dan onze berekening van hier beneden, die vaak zo laag bij de grond is.
Ook bij Jezus staan zijn woede en zijn harde woorden in dienst van tederheid en mededogen: Hij plaatst een kind in hun midden en omarmt het zelfs. Hij oordeelt anders dan wij geneigd zijn. Voor Hem is groot wie klein en miskend is, wie zich deemoedig bukt en klein maakt om anderen te dienen.
Wie de kleine, schamele mens niet minacht en kleineert, die sluit het dichtst bij Jezus aan. En die beleeft de wijsheid van omhoog, die niet platvloers is, maar verheven.
Laten wij daarom bidden: Heer Jezus, schenk ons 'deze wijsheid van omhoog', leer ons leven met een zuiver hart, als onschuldige kinderen.
Wees niet te streng in je oordeel over jonge mensen op de dool! Ze hebben lange haren, baarden en gaan slordig gekleed! Ze weten zich met het leven geen raad! Ze zijn opstandig en eigenwijs! Maar na de confrontatie met de dwaasheid, de zinloze verveling en het uitzichtloze nietsdoen komen velen terug tot het echte leven.
De volgende brief schreef een 21-jarig meisje aan haar ouders:
Liefste papa en mama,
Een brief zal wel het laatste zijn wat jullie van mij verwachten. Maar de voorbije twee maanden zijn voor mij verschrikkelijk geweest. In die tijd heb ik zeer goed aangevoeld dat een huis nog geen thuis is. Jullie zijn wellicht erg kwaad op mij omdat ik van huis ben weggelopen, en terecht. De laatste maanden heb ik vooral veel aan jou gedacht, mama. Je hebt gezegd dat ik een ondankbaar schepsel ben, en daarvoor ben ik heel kwaad geweest.
En waarom? Omdat ik te veel aan mezelf denk en te weinig aan anderen!
Ik durf het wel te bekennen. Vorige week ben ik voorbij jullie huis gewandeld. En toen ik daar voor het venster mijn mama zag zitten, is er iets in mij gebroken. Ik heb die avond veel verdriet gehad en ik voelde mij ellendig. Ik had zo willen binnenkomen om alles weer goed te maken, toen ik jou daar zo zag zitten.
Waarom moet ik als oudste altijd een voorbeeld zijn? Ik ben nu 21 jaar. Wat gebeurd is, heeft nog maar eens bewezen wie ik eigenlijk ben. Ik heb goede raad in de wind geslagen en ik heb u, mama, veel te weinig in vertrouwen genomen.
Ik heb het allemaal op papier gezet. Liever nog zou ik met jullie kunnen spreken. Ik verlang er echt naar.
Het is natuurlijk jullie beslissing. Maar als je het goedvindt, zou ik graag eens langskomen. Ik verwacht niet dat je me met open armen zult ontvangen. Ik begrijp best dat je het weleens moe wordt. Als jullie van mij niets meer willen weten, zal ik mij erbij neerleggen. Dat zou dan wel de zwaarste straf zijn die ik ooit in mijn leven heb gekregen.
Liefste ouders, ik ga nu eindigen en ik hoop van ganser harte dat ik jullie allemaal terug zal zien.
Zo nu en dan zoek ik de knotwilgen op langs de stille verlaten binnendijkjes van het westen. Ze zijn mooi. Indrukwekkend. De wachters van de lange winter. Een grote hand gelijken ze. Wijd geopend met vele vingers naar de hemel, wachten ze en vragen ze. Smekend, dreigend soms of helemaal verscheurd. Wat zijn ze mooi.
Nog soms klim ik in hun hart, midden in hun grote hand. Ineens kun je dan één worden daarmee en weet je dat wachten, zo geduldig op lente, op licht, vergeef me: op God, nooit vergeefs zal zijn en dat je Hem zien zult als je leeft met je hart in je open hand, even weerloos en kwetsbaar voor alles om je heen, en even vertrouwensvol.
Zo nu en dan zoek ik de knotwilgen op. Zo'n knotwilg op je graf zou een teken zijn. Maar in je leven kunnen ze een plaats hebben. Ik vind, vooral in deze tijd. Knotwilgen. Kent u ze? Ga eens kijken. Telkens weer gekruisigd, leven ze straks weer op.
Als mensen in vriendschap voor een maaltijd aanzitten, wordt er doorgaans wel iets lekkers op tafel gebracht. Toch gaat het daarbij niet zozeer om de kwaliteit van de spijzen, maar de gastvrouw en de gastheer drukken op die manier hun liefde, genegenheid en waardering uit voor hun vrienden.
Ook Jezus nodigt ons hier aan zijn tafel, maar naast het samenzijn als zusters en broeders is daarbij ook de spijze zelf bovenal belangrijk: in deze maaltijd des Heren geeft Hij zichzelf helemaal aan ons, wordt Hij zelf helemaal één met ons: als ‘het echte voedsel voor mensen, die nog onderweg zijn’.
In woord en teken herhaalt Hij hierbij wat he diepste wezen van zijn leven was: door en door, ten einde toe en totterdood ‘gegeven en gebroken voor de mensen’.
`Kom, eet mijn brood
en drink de wijn die ik gemengd heb.
Laat je onverstand varen en jij zult leven
en de weg van het inzicht betreden.'
(Spreuken 9,5-6)
In die tijd zei Jezus tot de menigte:
‘Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald;
wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven.
En het brood dat ik zal geven
voor het leven van de wereld,
is mijn eigen lichaam.’
(Johannes 6,51)
‘LICHAAM VAN CHRISTUS’
Na het wonder van de broodvermenigvuldiging, spreekt Jezus uitvoerig tot de mensen. Het gaat hem niet zozeer over het feit zelf. Het mirakel is teken van een diepe boodschap, waar het evangelie nu al enkele weken over gaat. Er is daarbij een zinnetje dat telkens weerkeert: ‘zelf ben ik het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Zelf ben ik het brood dat leven geeft’. Jezus zegt klaar en duidelijk: alleen door in Mij te geloven ga je een volkomen vreugde, een volkomen leven vinden. Dit geloof kan geen lippendienst blijven, maar zal ons hele leven doordesemen en bezielen.
Totnogtoe sprak Jezus steeds over zichzelf, zijn diepste wezen, de kern van zijn persoonlijkheid, zoals die in zijn leven aan het licht kwam. Maar stilaan komt er een verschuiving. Stilaan spreekt Hij meer over het eucharistisch brood, de communie die wij elke week ontvangen.
Keer voor keer zegt de priester, met een duidelijk gebaar: ‘dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt’. In de historische context van het Laatste Avondmaal zijn dit profetische woorden van Jezus zelf: ‘wat ik hier nu met dit brood doe, dat zal de komende uren met mij gebeuren: in mijn lijden, in mijn dood word ik totaal gebroken. Voor jullie. Dit brood, dat ben ik zelf.’
Daarom ook zegt de priester bij de communie: ‘Lichaam van Christus’. Dit is niet zomaar een stukje brood, het is Jezus zelf, waarmee we helemaal één worden. Een inniger eenwording is niet denkbaar. Het is ons gegeven Jezus geheel en al in ons op te nemen. Hij doordringt ons helemaal en wie ons ziet zou een glimp van Hem moeten opvangen. Een eucharistie mag nooit verworden tot gewoonte of tot zielloze, pure plicht.
In de communie, die eenwording met Jezus, wordt Hij enigszins wezen van ons wezen. We worden zelf een beetje Christus, maar onvoltooid, nog door en door getekend door menselijke onvolmaaktheid. ‘Lichaam van Christus’: dit gezegende brood is Jezus zelf. Maar er is meer: zelf worden we op mysterievolle wijze lichaam van Christus. Onze persoon wordt een afstraling van de verhevenheid en de heiligheid van Jezus zelf.
Maar deze heiligheid en verhevenheid zijn niet voltooid in ons. Zij zijn slechts aanwezig als toekomst en roeping. Wij blijven ‘mensen onderweg’ … maar wel onderweg naar een heerlijkheid, die eens ten volle stralen.
Wat is God toch grandioos. Hij betekent alles voor mij. Ik ben helemaal opgetogen omdat Hij naar mij heeft omgekeken. Eigenlijk ben ik toch niets bijzonders, een doodgewoon meisje dat graag voor anderen klaar staat.
Maar voortaan zal iedereen zeggen dat ik het heel erg getroffen heb. Hij is inderdaad machtig groot en Hij heeft zijn naam waargemaakt door mij te kiezen voor zo iets geweldigs.
Zo doet Hij met ons. Alle mensen die naar Hem opzien, hebben dat steeds ondervonden. Wie hem in de arm neemt, staat sterk. Maar wie zich verbeeldt dat hij het wel alleen kan zal bedrogen uitkomen.
De machtigen laat Hij rustig vallen maar de kleinen helpt Hij vooruit.
Aan ons, die nog zoveel tekortkomen, geeft Hij wat we maar nodig hebben.
Maar diegenen die zich al van alles hebben voorzien stuurt Hij weg met lege handen.
Zo heeft Hij het altijd gedaan met de mensen vanaf Abraham en zijn volk tot nu toe en in eeuwigheid.
Het zwart-witfotootje is slechts een handpalm groot. De randen zijn gekarteld als bij een droog koekje. Het werd genomen in 1954. Ik ben dus drie jaar. Ik draag een speelpakje waarvan het elastiek mij stoort; ik trek eraan om het makkelijker te doen zitten. Met mijn linkerhand houd ik de hand van mijn vader vast. Hij draagt een zomerhemd en een lange short. Wij staan op een plattelandsweg. We kijken in de verte, beiden in dezelfde richting en beiden met een gezicht dat half nieuwsgierig, half bezorgd is, en dat niemand wil behagen.
Toen ik mijn moeder die foto toonde, riep ze uit: 'In die jaren was je de hele tijd bij je vader, je week geen duimbreed van hem!' Ik dacht, zonder het hardop te zeggen, dat dit nog altijd het geval was en dat er meer nodig was dan de dood om die twee handen die mekaar rustig omsloten hielden, uit mekaar te halen.
Natuurlijk is er wel degelijk iets veranderd. Als ze vandaag een foto konden nemen met een film die gevoelig genoeg was om het onzichtbare vast te leggen, dan zou je daarop dezelfde personen elkaars hand zien vasthouden, maar ze zouden van grootte gewisseld zijn: ik ben nu de man op rijpe leeftijd die mijn vader toen was en hij heeft de leeftijd die de dood ons verleent als hij zijn onschuld over ons doet stralen (op welk moment van ons leven hij ook zijn opwachting maakt), dat wil zeggen twee of drie jaar, zeker niet meer, misschien zelfs minder.
In elke eucharistie staan de woorden van de consecratie, door Jezus uitgesproken bij het Laatste Avondmaal, centraal: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’ Maar meer nog dan anders spreekt de eucharistie van vandaag ons over ‘Jezus, gegeven en gebroken’. In het evangelie noemt Hij zich tot driemaal toe het brood voor het leven van de mensen. Op onze levensweg wil Hij ons sterken en voeden, wil Hij de bezieling zijn, die ons voortdrijft, niet abstract of ver weg, in het luchtledige, maar heel concreet en dichtbij, in ons leven van elke dag.
Misschien zoeken wij elders wel inspiratie of brood voor ons leven. Het kan iedereen overkomen. Als dat zo is kan Hij een indringer lijken en dan is het mogelijk dat wij Hem eigenlijk vluchten.
Volg dus het voorbeeld van God,
als kinderen die hij liefheeft,
en ga de weg van de liefde,
zoals Christus, die ons heeft liefgehad
en zich voor ons gegeven heeft als offer,
als een geurige gave voor God.
(Efeziërs 5,1-2)
‘Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald;
wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven.
En het brood dat ik zal geven
voor het leven van de wereld,
is mijn lichaam.’
(Johannes 6,51)
VOEDING OP ONS LEVENSPAD
Enkele weken geleden lazen we hoe Jezus zijn leerlingen op weg zond. Ze mochten niets meenemen voor onderweg, geen brood, geen reistas en geen geld, alleen een herdersstok. Sandalen mochten ze dragen, maar geen extra kleren meenemen. Toch vertrekken de leerlingen niet met lege handen. Ze krijgen een uitrusting die al het andere overbodig maakt: hun kracht ligt in het Woord van God, dat zij spreken.
Eigenlijk is het evangelie vandaag een aanvulling daarbij. Tot driemaal toe zegt Jezus: ‘Ik ben het brood dat leven geeft.’ Geen picknickje voor een uitstap op een zonnige zomerdag, maar de krachtige voeding voor de lange reis, die ons leven is!
Het lijkt een verwijzing naar de eucharistie – en dat is het wellicht ook wel – maar Jezus’ woord zegt zoveel meer vandaag. Hij spreekt over zijn hele persoon. In alles wat Hij is, in alles wat Hij doet, in de meest omvattende rijkdom van zijn hele wezen is Hij de voeding, de energie, de inspiratie voor ons leven. Daarom is het zo belangrijk dat we proberen om Hem echt te leren kennen. Dat wij open en ontvankelijk staan voor Hem. Dat Hij zelf almaar meer wezen van ons eigen wezen kan en mag worden.
Een theoloog schreef eens dat hij veel over Jezus had gelezen en gesproken. Toch bleef Jezus een vreemde voor zijn hart. In een stille bezinning sloeg de vonk over. Kennis werd liefde en Jezus werd de energie voor zijn leven.
Dat zegt Jezus: dat Hij de energie voor ons leven is. Hij vervult ons diepste verlangen en geeft ons levenskracht. Die liefde, die ons kracht geeft kan slechts groeien als wij Hem toelaten en ons door Hem laten aanspreken.
Onze levens kunnen erg verschillen, maar het is nodig dat wij stil naar ons diepste ik luisteren. Dan wordt een diep verlangen wakker naar liefde, die ons leven vult. Dan kan ons hart openkomen om Jezus te ontvangen: ‘Min de stilte in uw wezen, zoek de stilte die bezielt, zij die alle stilte vrezen, hebben nooit hun ziel gelezen, hebben nooit geknield.’
Als wij rumoer, drukte en zorgen even achterwege laten voor de rust van het gebed, kan onze liefde openbloeien voor Jezus. Zo kan Hij brood voor ons leven worden. En kunnen wij op onze beurt brood voor de mensen worden.
Waarom kunnen mensen niet gelukkig zijn? Zij werden met alle zorg ingeplant in een stukje wereld dat helemaal was afgestemd op hun behoeften ... met zuivere lucht en vruchtbare aarde, met water in overvloed, water om van te leven.
Zij werden uitgerust met een stel vaardige handen en een schrandere geest, met een hart dat kan warmlopen en liefhebben, uitermate, met een mond om te lachen en te spreken, met een drang om te leven naar binnen en naar buiten.
En toch zijn zij niet gelukkig. Uitgerekend op die plaatsen van de wereld, waar aan hun behoeften het meest wordt voldaan, en daar waar zij hun talenten het best konden ontwikkelen, zijn zij niet gelukkig.
Is dat geen zonde?
Waarom kunnen mensen niet gelukkig zijn? Hebben zij dan hun stukje wereld verknoeid met beton en olie en staal? Hebben zij hun geest verziekt met dwaze gedachten en hun hart laten verkillen?
Of ligt de reden veel en veel dieper? Is de mens met al zijn rijkdom en met heel zijn bagage aan kennis en vernuft wel ergens thuis? Kan hij zich ergens neerzetten zonder te zeggen dat hij weer weg moet?
Heeft de mens, met al zijn mogelijkheden, nog wel één stukje zekerheid om op te staan? Eén veilig plekje – dat buiten elke redenering valt – waar hij grond voelt en kan zeggen: ‘Wat God doet is welgedaan.’
Is de mens geen vreemde voor zijn eigen hart omdat hij van Huis is weggegaan en de weg verloren is?
Is dat de zonde, de reden dat hij niet gelukkig is?
De Wieskirche of Weidekerk in Steingaden (Beieren) is zowel een toeristische trekpleister als een bedevaartsoord. De stijl is een mengvorm van barok en rococo. Aan de buitenkant heeft het gebouw strakke lijnen terwijl de binnenkant bekleed is met krullen en golven. Het licht, dat door hoge ramen naar binnen valt, wordt weerkaatst door het wit en bladgoud. Daarnaast zijn blauw (symbool voor de genade) en rood (symbool voor het Heilig Bloed) opvallend aanwezig.
In 1738 werden tranen gezien op een oud houten beeld van de Gegeselde Heiland. Dit mirakel leidde tot een toevloed van bedevaarders. In 1740 werd een kleine kapel gebouwd om het beeld te huisvesten, maar al snel bleek dat het gebouw te klein was in verhouding met het aantal pelgrims dat het aantrok. Daarop besliste de abdij van Steingaden om er een afzonderlijke kerk aan te wijden: de Wieskirche.
‘Nun, so will ich alles lassen,
Auf die Wies zu Jesus gehn,
Mich begeben auf die straßen,
Und mit Freuden Ihn ansehn.
Schönster Jesus auf der Wies,
Der so voller Gnaden ist.
(Das Wieslied)
Mijn Jezus, mijn Heiland, Verlosser en Vriend, U wilt voor mij zorgen, al heb ik dit niet verdiend. Dan ben ik verwonderd, en word ik stil, deze Jezus volgen, dat is wat ik wil.
Vorige week lazen we het verhaal van de broodvermenigvuldiging, het wonder van breken en delen. Vandaag en de volgende weken gaat Jezus daar dieper op in, in een nogal lange toespraak: de broodrede. Voor Hem gaat het niet zozeer om het feit zelf van het mirakel: elk mirakel is een teken en draagt een diepere betekenis. En deze diepere betekenis wil Hij ons meegeven. Dat gaan we de volgende zondagen horen.
Maar om te beginnen wijst Jezus ons er nog eens op dat wij mensen, zo vaak, alleen maar uit zijn op materieel voordeel: we willen 'steeds meer' … terwijl Hij ons wil oproepen om verder te zien en te verlangen naar alles wat wij broodnodig hebben om als verloste, vreugdevolle mensen door het leven te gaan.
En dat is veel meer dan alleen materieel bezit, comfort en luxe …
Door Jezus wordt duidelijk
dat u uw vroegere levenswandel moet opgeven
en de oude mens,
die te gronde gaat aan bedrieglijke begeerten,
moet afleggen,
dat uw geest en uw denken
voortdurend vernieuwd moeten worden
en dat u de nieuwe mens moet aantrekken,
die naar Gods wil geschapen is
in waarachtige rechtvaardigheid en heiligheid.
(Efeziërs, 4,21-24)
Jezus zei: ‘Waarachtig, ik verzeker u:
u zoekt me niet omdat u tekenen hebt gezien,
maar omdat u brood gegeten hebt en verzadigd bent.
U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat,
maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft;
(Johannes 6,26-27)
JEZUS, BROOD VAN EEUWIG LEVEN
‘Ik ben het brood dat leven geeft,’ zei Jezus. ‘Wie bij mij komt zal geen honger meer hebben.’ Het zijn vertrouwde woorden, en misschien spreken ze juist daarom niet echt meer aan. Natuurlijk is er hier een verwijzing naar de eucharistie. Maar er is meer aan de hand. Zelf ben ik dat brood, dat leven geeft, zegt Jezus en zo nodigen deze woorden ons uit om bij onszelf eens na te gaan: ‘Wie is Jezus voor mij? Is Hij het brood van mijn leven? Zoek ik bij Hem de kracht om dag na dag mijn weg te gaan?’
Om Jezus zo innig mogelijk te leren kennen, kijken we naar het hoogtepunt van zijn leven: het laatste samenzijn met zijn vrienden en de kruisgang die toen volgde. Die laatste avond heeft Hij ons een uniek beeld van zijn leven nagelaten. Hij nam brood en brak het en gaf aan ieder een stukje: ‘Dit is mijn lichaam, dit ben Ikzelf, voor u gegeven en gebroken.’ En opdat wij deze les niet zouden vergeten zei Hij nog: ‘Blijf dit doen om mij te gedenken.’
Liefde, die zichzelf wegschenkt en daarvoor gekruisigd wordt: zulke Liefde is Jezus in zijn diepste wezen. In deze Liefde, die het Kruis niet uit de weg gaat, komt Hij tot een Leven dat de moeite waard is. Met de woorden van het evangelie bidden wij: ‘Heer, geef ons dat Brood, dat Leven geeft! Geef ons deze Liefde, die Gij zelf zijt, zodat ook ons leven de moeite waard wordt.’
Er zijn mensen die alles voor zich houden, die niets meedelen, die zich afsluiten voor anderen. Rondom hen is het eenzaam, kil en doods. Maar er zijn ook mensen die, spontaan, meedelen van wat zij hebben, meedelen van wat zij zijn. Bij hen groeit vriendschap, verbondenheid, vreugde. Bij hen zien we het leven in zijn rijkste groei en bloei. Leven in overvloed zien we waar mensen zichzelf geven, breken en delen. Daar ligt de weg naar een waarachtig leven. Daar wordt onze diepste honger, onze diepste hunker gestild waar mensen voor elkaar leven, waar mensen zich geven aan elkaar.
Zo kan Jezus brood of voedsel voor ons leven worden. Als we Hem zo goed mogelijk leren kennen in de stilte van ons hart en als we zo goed mogelijk proberen zijn Leven te leven. Hij dringt zich niet op daarbij, maar zachtjes zegt Hij: ‘Deze weg ben Ik gegaan, gegeven en gebroken, en zo is mijn leven volkomen geworden’. En even zachtjes wenkt Hij ons om, net als Hij, gegeven mensen te worden, ook als ons leven dan soms langs de weg van het Kruis zal lopen.
Soms is een mensenleven zo gekwetst dat brood niet meer verzadigt en water niet meer laaft, dat vuur niet meer verwarmt en een huis niet meer herbergt.
Wonden worden soms alleen geheeld als iemand het opbrengt om voor een ander brood en water, vuur en huis te zijn.
Er is veel vraag naar zo een mens die voor een ander nabij is als God.
Alleen vraag ik mij af wat ik ben: die vraag of het antwoord?
Een klein kindje voelt zich veilig in de armen van mama of papa; een jongen of een meisje, die groter worden praten graag met een goede vriend of vriendin; gehuwden geven en vinden steun bij elkaar, en dikwijls ook nog bij hun ouders, zelfs na jaren huwelijk.
Vandaag gaan de lezingen over dit soort van dingen: verantwoordelijk zijn voor elkaar, zorg dragen voor de mensen, die je gegeven zijn.
Jezus wordt ons hierbij als voorbeeld gesteld: op een ogenblik dat Hij en de leerlingen willen rusten blijven de mensen naar Hem toekomen, en dan horen we dat enig mooie zinnetje in het evangelie: 'Hij voelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder.'
Wee de herders
die de schapen van mijn weiden
in het verderf storten en laten verdwalen
– spreekt de Heer.
Daarom – dit zegt de Heer, de God van Israël,
tegen de herders die mijn volk weiden:
Jullie hebben mijn schapen verjaagd en laten verdwalen,
en jullie zijn ze niet gaan zoeken.
(Jeremia 23,1-2)
Toen Hij uit de boot stapte,
zag Hij een grote menigte
en voelde medelijden met hen,
omdat ze leken op schapen zonder herder.
(Marcus 6,34)
MENS VOOR DE MENSEN ZIJN,
HERDER ALS GOD
In de lezingen van vandaag is er duidelijk één groot onderwerp: de bekommernis en zorg van God voor ons, zijn mensen. Maar dat is helemaal geen wereldvreemde, vrome gedachte: Gods liefde voor ons komt tot ons doorheen andere mensen, en zelf kunnen wij instrument van Gods liefde zijn voor hen. Zoals het staat in dat gekende gebed van Franciscus: 'Heer, maak mij tot een werktuig van uw vrede.'
Zo krijgen we vandaag eigenlijk een vervolg op vorige week: elke mens, die ervoor kiest om Jezus te volgen is in zekere zin een profeet of een apostel, die blijft getuigen van de komst van Gods Rijk in ons midden, en die blijft geloven in de innerlijke kracht van deze blijde boodschap.
De koningen en de leiders van het Joodse volk zijn afgeweken van de opdracht die God hun had toevertrouwd: zij hebben vaak hun verantwoordelijkheid niet opgenomen om in Gods naam zorg te dragen voor zijn volk.
Het evangelie verwoordt eenzelfde gedachte maar dan op een meer positieve wijze: De mens Jezus, samen met zijn meest nabije vrienden, hebben nood aan rust en verpozing, aan vakantie, maar wanneer de mensen hen komen opzoeken, staan zij desondanks bereid …
want bij het zien van die menigte mensen
voelde Jezus medelijden met hen,
want zij waren als schapen zonder herder …
In al zijn eenvoud is dat zo een mooi zinnetje, dat geschikt is voor ons gewone leven van elke dag: Gods liefdevolle zorg omringt ons in concrete mensen.
Allemaal zijn wij in ons dagelijkse leven verantwoordelijk voor de mensen die ons zijn toevertrouwd, voor de mensen die ons gegeven zijn in ons gewone leven van elke dag.
Laten wij dan op hartelijke wijze Gods liefde aanwezig stellen en voelbaar maken voor onze medemensen.
‘Toen Jezus al dat volk zag,
voelde Hij medelijden met hen,
want zij waren als schapen zonder herder’
Met mensen begaan zijn. Ermee te doen hebben. Ze niet uit het hart kwijtraken. Zoeken wat je voor hen kan doen. De vraag die op hun lippen ligt, ernstig nemen … Zo was Hij.
Hij zorgde dat ze te eten hadden want er waren er bij die van heel ver kwamen. Dat ze leven zouden … en niet van brood alleen.
We vragen ons soms af wat wij moeten doen om ons christen-zijn te beleven.
Wie echt met mensen begaan is, zal ingaan op Gods wil die voor zijn of haar voeten ligt. Die zal de nood verstaan die de werkelijkheid hem of haar toeschreeuwt.
Begaan zijn met mensen is echt niet zo moeilijk. Het is minstens niemand in de steek laten die op jou een beroep doet.
Christenen worden allang 'mensen van de weg' genoemd: samen op weg, naar het voorbeeld van Jezus. Misschien zitten bedevaarten ons daarom wel zo ingebakken? In elk geval staat het als een paal boven water dat bedevaarten populair zijn. Ze hebben een bijzondere aantrekkingskracht. Ook ik kan daarvan getuigen. Twee keer legde ik een deel van de camiño naar Santiago de CompostelIa af. Het zijn ervaringen die me voor altijd bijblijven.
René Gijbels
Mijn belangrijkste ervaring is dat een pelgrimstocht nooit ten einde is. Ze verandert je in die mate dat je niet meer als dezelfde persoon weer naar huis keert. Het bedevaartsoord is geen eindpunt, maar een keerpunt. En je blijft altijd onderweg. Pelgrimeren is voor mij dan ook een symbool van het leven: onderweg zijn met een diep verlangen naar heelheid.
Vrijheid
Dagenlang een pelgrimstocht afleggen, vooral te voet of met de fiets, maakt je tot een vrij mens. Toen ik de camiño stapte, besefte ik hoeveel tijd ik plots had. Hoe bevrijdend om te kunnen leven op je eigen ritme! Bovendien kun je tijdens je bedevaart bewust tijd maken om na te denken en te bezinnen. Je komt zodanig los van alles en van jezelf, dat je in harmonie komt met alles om je heen. Je leert als het ware los te laten om beter te ontvangen. Plots merk je de prachtige natuur op bijvoorbeeld. Spontaan dank je dan God voor zijn schepping.
Samen zoeken
Volgens mij zijn bedevaarten vandaag zo populair, omdat ze beantwoorden aan het hedendaagse zoeken. Mensen hebben de institutionele kerk vaarwel gezegd, misschien zelfs God. Maar ze blijven op zoek naar het spirituele. Het verlangen naar iets 'meer' zet hen op weg.
‘IN EEN BEDEVAARTSOORD
RAKEN HEMEL EN AARDE ELKAAR’
Spiritualiteit tijdens een bedevaart neemt veel vormen aan, afhankelijk van de bedevaarder. Het zit in het stappen of fietsen, in het onderweg zijn, in het helpen van andere mensen onderweg. Een bedevaart zorgt voor kameraadschap en gemeenschapsgevoel. Het overkomt zelfs diegene die dacht de bedevaart in zijn of haar eentje te ondernemen.
God ontmoeten
Andere pelgrims hopen daadwerkelijk God te ontmoeten tijdens hun bedevaart Bedevaartsoorden zijn dan ook een plaats waar hemel en aarde elkaar raken, waar God dicht bij de mensen is. Misschien is het niet toevallig dat veel bedevaartsplaatsen op een berg liggen? Een ontmoeting met God kan je sterken, nieuw leven geven. En dat neem je voor de rest van je leven mee.
Straks krijgen we twee verhalen over ‘roeping en zending’. Amos was een veehoeder, en plots hoort hij – in zijn dagelijkse bezigheden – de stem van God, die hem weghaalt van achter zijn kudde. Voortaan wordt hij geroepen en gezonden om Gods eigen woord te spreken, en nog wel tot mensen, die daar niet voor openstaan, maar die 1001 andere bekommernissen hebben.
Bovendien spreekt Amos woorden, die zij liever niet horen, want de profeet wijst hen terecht in hun manier van doen.
Ook Jezus zendt op een bepaalde dag zijn leerlingen op pad om zijn goede boodschap van vreugde, van vrede en van vertrouwen aan de mensen te verkondigen.
Beide verhalen leren ons dat wij vrede en rust vaak zoeken op paden waar die niet te vinden zijn.
Amos antwoordde
`Ik ben geen profeet of lid van een profetengilde,
ik ben veehoeder en vijgenkweker.
Maar de Heer heeft mij achter mijn beesten weggehaald
en de Heer heeft mij gezegd:
`Ga als profeet naar mijn volk Israël.''
(Amos 7,14-15)
Jezus gebood hun
om niets mee te nemen voor onderweg
dan een stok
geen brood, geen reistas,
geen geld in de beurs,
wel sandalen aan te doen,
maar geen twee stel kleren aan te trekken.
(Marcus 6,8-9)
ENKEL ZIJN WOORD
Dezer dagen zie je ze weer op de wegen, al die auto’s bepakt en beladen: valiezen, tenten, fietsen, surfplanken. En binnenin zijn er de kinderen die boekjes lezen of zich vervelen, die dorst hebben en vragen of het nog ver is. Mensen trekken er op uit, gepakt en gezakt.
Ook Jezus zendt zijn leerlingen op weg, maar niet op vakantie: ze zullen voor Hem uitgaan om Zijn Woord te preken over het Rijk van God, dat op handen is. Merkwaardig is de minimale uitrusting waarmee ze op stap moeten gaan: alleen een stok, een paar sandalen en de kledij die ze dragen. Geen voedsel, geen dubbele kleding, geen reischeques, geen Visakaart.
En toch gaan de leerlingen niet op weg met lege handen. Ze krijgen een uitrusting mee die al het andere overbodig maakt: hun kracht ligt in het Woord van God, dat zij spreken.
Het wordt altijd herhaald, als mensen gezonden worden: ‘wees niet bang, je steunt immers niet op aardse zekerheden, maar je kracht ligt bij de Heer.’ Ga in vertrouwen want de Heer zelf gaat met je mee. Geloof in de kracht van zijn Woord. Zijn Woord alleen is je sterkte, de rots waarop je bouwt. En dat Woord zal die mensen aanspreken, die open en ontvankelijk zijn voor alles wat deugd heet en lof verdient, voor alles wat goed en edel is.
Wees ook niet verbaasd, zegt Jezus, dat je soms niet welkom bent. Wie Gods Woord verkondigt mag tegenwind verwachten. Blijf niet daar, waar die openheid voor het woord van God ontbreekt. Ga daar weg en schud zelfs het stof van je voeten zodat je niets uit die streek meedraagt en zelf niet door die kwade geest bezoedeld wordt.
Maar waar het Woord van God wel ingang vindt, verdwijnt elke slechte geest en worden duivels uitgedreven. Verbondenheid groeit en echte liefde haalt het. Er is geen berekening meer, geen eigenbelang dat alles overwoekert. Wat menselijkerwijze onmogelijk lijkt, wordt dan mogelijk: een nieuwe aarde die als een hemel is, door die nieuwe geest die mensen omkeert.
Laten we hopen dat er altijd mensen zullen zijn die alleen met een stok en een paar sandalen woorden blijven spreken vol hoop en verwachting. Woorden van Jezus, opdat wij leven zouden hebben, leven in overvloed.
‘Als een kunstenaar iets maakt, bedoelt hij daar iets mee. Architect Jan Brouwer plaatste deze toren en noemde hem Prediker. Alle profeten hebben een naam, alleen Prediker niet. Zijn naam was niet belangrijk. Enkel zijn boodschap was van tel.
Ga eerst mee terug in de tijd, de jaren vijftig.
In die tijd was elk geloof zeer fundamenteel. Ook het katholiek geloof van zijn opdrachtgevers. Wie niet katholiek gedoopt was, kon niet in de hemel komen, kon niet begraven worden op de katholieke begraafplaatsen.
En ook (zoals nog steeds) : elke toren verwijst naar God. Wijst de weg naar God.
Jan Brouwer plaatste acht torens op de basiliek, volkomen los van elkaar. Alle even groot en even belangrijk. Als om te zeggen: er zijn meer wegen naar God. Ieder mag in zijn eigen godsdienst inspiratie zoeken om dichter bij God te komen. Laat elkaar met rust, respecteer elkaar. Bovendien was elke geloofsrichting, elke toren, op het eind nog gesplitst, als om aan te geven dat men ook binnen zijn geloofsovertuiging van mening mocht verschillen, met respect voor elkaar.
Dit was zijn revolutionaire boodschap. Als hij hem hardop uitgesproken had, zou hij ongetwijfeld geen toren gebouwd hebben.
Maar de boodschap, die hij niet openlijk uitsprak, plaatste hij wel op de toren.