Let vooral op de ‘tweedelige kruisweg’ in het koor van de kerk. Valéry Stuyver, voormalig onderpastoor van de parochie, die net 100 jaar geleden geboren werd, beeldhouwde deze ‘via sacra’ uit twee halve boomstammen.
‘Een oplichter leert ons de les’. Het klinkt ons vreemd in de oren. Eens te meer gaat het over geld en goed, en meteen ook over eerlijkheid en bedrog, en tevens over recht en onrecht. Zo dikwijls spreekt Jezus daarover, het moet dus wel een grote bekoring zijn: dat we eerder voor het geld leven, dan voor God.
We kunnen geen twee heren dienen: ons hart zal daar vertoeven waar datgene gelegen is, wat ons het meest dierbaar, het meest geliefd is: ‘Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.’
‘JULLIE,
die de armen kwaad willen berokkenen
en uit zijn op de ondergang van de machtelozen van dit land,
LUISTER!
NOOIT
– en dit zweert de HEER op wie Jakobs volk zich laat voorstaan –
nooit zal ik een van jullie daden vergeten.’
(Amos: 8,4 en 7)
De heer prees de gewiekste aanpak
van de onrechtvaardige rentmeester.
De kinderen van deze wereld gaan onderling immers handiger
te werk dan de kinderen van het licht
Wie betrouwbaar is,
is betrouwbaar in het klein en in het groot,
en wie in het klein onrecht doet,
doet het ook in het groot.
(Lucas 16, 8 en 10)
GOD OF DE GELDDUIVEL
Een boekhouder, die niet deugt en die zijn vel wil redden door valsheid in geschrifte. Zo iemand wordt geprezen! Hoe is dat mogelijk?
Laten we uitgaan van de situatie: de man is ontslagen en wat kan hij doen? Spitten kan hij niet, bedelen is een schande. Dus neemt hij snel een beslissing: hij zal vrienden zoeken door vals te spelen. Alleen die besliste aanpak wordt geprezen, verder valt er niets te prijzen. Hij blijft niet bij de pakken zitten, maar gaat kordaat te werk. Dát stelt Jezus tot voorbeeld.
De kinderen van het licht zouden even kordaat moeten handelen. Wie Jezus volgt, moet kiezen. Jezus preekt een nieuwe levenswijze en wie Hem wil volgen, krijgt de vraag: laat ik alles bij het oude of keer ik me af van al wat kwaad is in mij en in de wereld?
Wellicht voelen wij dat appèl niet meer zo sterk als zij die Jezus zelf gehoord en gezien hebben, dat vuur in zijn stem – en in zijn ogen, die geestdrift, die gloed. Maar juist door die wil om ALLES ANDERS te maken staat Jezus in de lange rij van profeten die ALTIJD opriepen om slechte wegen te verlaten en het goede pad te kiezen. Overtuigd! Vastberaden! Kordaat!
Aan ons de keuze!
Ook de profeet Amos gaat heftig te keer tegen onmenselijke uitbuiters, bedriegers, die alleen winst zoeken ten koste van armen. Geld is de afgod, die hun hart misleidt.
‘Jullie, die de armen kwaad willen berokkenen en uit zijn op de ondergang van de machtelozen van dit land, LUISTER!
Nooit – en dit zweert de HEER op wie Jakobs volk zich laat voorstaan – nooit zal ik een van jullie daden vergeten.’
Zo MOETEN ook wij duidelijk stellen wat voor ons op de eerste plaats komt. Overtuigd! Vastberaden! Kordaat! Rijkdom en macht zijn zo dikwijls een hinderpaal voor recht en betrouwbaarheid, in kleine en in grote dingen.
Het laatste zinnetje zindert na: ‘Je kunt niet tegelijk God dienen en de geldduivel.’ Want ‘waar je schat is, daar zal ook je hart zijn’.
De Notre-Dame van Saint-Omer ligt in het oorspronkelijke kanunnikenhof en een deel van het gebouw is pas goed te zien als men ervoor staat.
De bouw vond plaats van de 13de tot de 16de eeuw. Het is een mooi voorbeeld van de gotische stijl van Noord-Frankrijk en daarom werd het gebouw in 1940 op de lijst van rijksmonumenten gezet. Opvallend is in eerste instantie de geringe omvang (100m lang en 50m breed ter hoogte van het dwarsschip) en vervolgens het nog Romaanse chevet met van elkaar gescheiden straalkapellen en verrassende ‘scheve’ kapellen die 45° vormen met de kooromgang en het transept. Het verschil ligt ook in de verticale bouw; vooral de muren van het 13de-eeuwse koor hebben verhoudingen en ramen die sterk verschillen van bv de kathedraal van Chartres die uit dezelfde tijd is. Het gebouw is ook uniek omdat het maar één portiektoren heeft (uit de 15deeeuw) wat een groot verschil is met de harmonische voorkant van de meeste Franse kathedralen die twee torens hebben.
Het unieke karakter ligt ook elders; zodra u over de drempel stapt bent u in een ander tijdperk en een bijzondere sfeer. Wie is niet onder de indruk van de veelheid en kwaliteit van het meubilair? Aan beide kanten van het schip wemelen de marmeren en albasten hekken van de zijkapellen met beelden en details. Daarachter ziet u rijk ingerichte kapellen met gebeeldhouwde biechtstoelen, barokke of klassieke schilderijen, beelden en grafwerken of reliekschrijnen…
En niet in het minst: achter in het schip ziet u het grote orgel met een buffet dat een waar 18de-eeuws kunstwerk is!
Audinghen is een gemeente in het Franse departement Pas-de-Calais en telt 554 inwoners. De plaats maakt deel uit van het arrondissement Boulogne-sur-Mer.
De nieuwe dorpskerk – gebouwd na de vernielingen van de tweede wereldoorlog - is een pareltje van hedendaagse kunst en liturgische smaak.
Tardinghen is een gemeente in het Franse departement Pas-de-Calais. De gemeente telt 127 inwoners en maakt deel uit van het arrondissement Boulogne-sur-Mer.
Het strand is bijzonder rustig, heel gevarieerd en aantrekkelijk, echt geschikt voor gezinnen met kinderen en het biedt tevens een wondermooi uitzicht op de Cap Blanc-Nez.
Cap Blanc-Nez is de meest indrukwekkende van de twee kapen. Met een hoogte van 151 meter (134 meter volgens sommige bronnen) is hij een stuk hoger dan Cap Gris-Nez en ook vanaf het strand zijn de krijtrotsen een stuk indrukwekkender. De kaap is trouwens bijzonder geliefd bij geologen en liefhebbers van fossielen. De voet van de krijtrotsen is dan ook een goede vindplaats van fossielen uit het Krijt, het Albiaan, Cenomaniaan en Turoniaan.
Je kan de kaap bezoeken vanaf de parking bovenop de kaap. Wij raden echter aan om de wagen achter te laten in het dorpje Escalles (op de doodlopende weg naar het strand zijn heel wat parkeerplaatsen) en vandaaruit omhoog te wandelen tot bovenop de kaap.
Dikwijls is de brief aan de Joodse Christenen of de Hebreeën voor ons nogal moeilijke, theologische stof, die ons weinig of niet kan aanspreken. Vandaag krijgen we evenwel een gelukkige uitzondering daarop: de eerste lezing is een enig mooie lofzang op het geloof, dat belicht wordt door een hele reeks van gebeurtenissen uit de eeuwenlange Joodse geschiedenis.
De schrijver van deze tekst, die ons onbekend is, stelt ons het geloof voor als een soort van dubbele beweging. Eerst van God naar ons toe: God doet ons zijn belofte, dat Hij ons niet alleen laat, en dat wij op Hem mogen vertrouwen, door alles heen.
Van onze kant wordt dan de inzet gevraagd om bij te dragen tot de verwezenlijking van deze beloften: zo is ons geloof tegelijkertijd een GAVE, die we ontvangen, en een OPGAVE, die we moeten waarmaken.
Zusters en broeders,
HET GELOOF
legt de grondslag voor alles waarop we hopen,
het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien.
OM HUN GELOOF
werden de mensen uit vroeger tijden geprezen.
(Hebreeën 11,1-2)
In die tijd zei Jezus:
Verkoop je bezit en geef aalmoezen.
Zorg voor beurzen die niet verslijten,
een onuitputtelijke schat in de hemel,
waar geen dief bij kan komen
en die geen mot kan aantasten.
Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
(Lucas 12,32-34)
‘OP WEG NAAR EEN BETER VADERLAND’
Ieder mens is op zoek naar geluk, naar ‘zijn beloofde land’. Abraham ging op weg, zonder te weten waar hij zou uitkomen. Mozes trok met zijn volk door de woestijn, naar dat beloofde land ‘dat overvloeit van melk en honing’.
De eeuwen door waren er mensen, die GELOOFDEN in een toekomst waar ze alles voor over hadden. Ze ontvingen een belofte van Godswege en lieten alles achter. Ze keerden ook niet terug op hun stappen: hun verlangen naar de toekomst, die God voorhield, was sterker dan het heimwee, naar het land dat ze achterlieten. Ze bleven verder gaan omdat ze GELOOFDEN dat ze dat land, dat God had toegezegd, eens zouden bereiken. Die belofte hield hen gaande. God gaf zijn Woord, en zij gingen op weg.
Wij zijn voor altijd ‘mensen onderweg’. God blijft nog altijd zijn beloften doen, en de verlangens, die Hij wekt, kunnen ook ons op weg zetten, op de paden van ons leven. Letterlijk spreekt Hij niet meer tot ons, zoals verteld wordt van onze voorvaderen … maar Hij blijft ons aanspreken, door zijn Woord, dat opgetekend werd, en door dagelijkse dingen op onze weg: ‘Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen’. Hij blijft spreken … aan ons om OPMERKZAAM EN GE-HOOR-ZAAM te zijn. Altijd luisterbereid, altijd weer bereid om verder te gaan, verder op weg … op grond van zijn beloften.
Als het ene doel bereikt is, wenkt een andere belofte. God roept altijd verder en langs heel menselijke gebeurtenissen gaan wij nieuwe einders tegemoet. Zo verloopt ons leven. De ene stap na de andere op een weg waarvan we het einde niet weten. Maar Paulus geeft ons einddoel wel een naam:
‘WE ZIJN OP WEG NAAR EEN BETER,
EEN HEMELS VADERLAND’
Een hemels vaderland, dat hier zijn aanloop kent maar slechts voltooid zal worden bij God, in zijn thuishaven. Het is een honger, die nooit gestild wordt, een verlangen, dat nooit tot rust komt, maar ons altijd voortdrijft. Levenslang. Want: ‘Onrustig is ons hart, tot het rust vindt in God’.
Een erfeniskwestie wordt vandaag aangebracht, een gulzigaard, die Jezus voor zijn eigen kar wil spannen, zijn hebzucht die nooit genoeg heeft. Er is bij die man niet het minste geloof: hij wil Jezus alleen maar gebruiken voor zijn eigen platte nut.
‘Een mens gebruiken …’, de eeuwen door hebben schone, hoogstaande mensen dit bestempeld als het grootste kwaad en onrecht dat je iemand kan aandoen: mensen gebruik je niet. Punt! Gedaan!
Wie dat toch doet, toont alleen zijn eigen botte grofheid, die elke zin voor fijnheid en zielengrootheid mist.
Iemand uit de menigte zei eens tegen Jezus:
`Meester, zeg tegen mijn broer
dat hij de erfenis met mij moet delen.'
Jezus antwoordde hem:
`Wie heeft mij als scheidsrechter
tussen u beiden aangesteld?'
En Hij zei voorts tot alle omstanders:
`Pas op voor iedere vorm van hebzucht!
Ook al heeft een mens nog zo veel,
zijn leven bezit hij niet.'
(Lucas 12,13-15)
EEN BRIEFJE VAN 50 EURO
Een gekende spreker toonde op een seminarie een briefje van 50 euro en vroeg: ‘Wie zou dit briefje willen?’ Vele handen gingen omhoog. Hij zei: ‘Ik zal dit aan jullie geven maar laat mij eerst dit doen.’ Hij verfrommelde het bankbiljet. Dan vroeg hij: ‘Wie wil nog steeds dit biljet?’ Nog vele handen gingen in de lucht. ‘En’, vervolgde hij ‘als ik dit doe?’ Hij gooide het op de grond en hij besmeurde het met zijn schoen. Hij raapte het op, verfrommeld en vuil. ‘Wie wil het nog steeds?’ Nog steeds gingen vele handen in de lucht.
‘Vrienden, jullie hebben een waardevolle les geleerd. Wat ik ook deed met dit geld, jullie bleven het steeds verlangen omdat het niet in waarde verminderde. Het bleef 50 euro waard.’
Het kan gebeuren in ons eigen leven dat men ons laat vallen, dat wij vernederd worden of besmeurd door eigen beslissingen of door gebeurtenissen die op onze weg komen. We kunnen ons waardeloos voelen dan. Maar wat er ook gebeurde of zal gebeuren jullie verliezen nooit jullie eigenwaarde. Vuil of proper, verfrommeld of netjes geplooid, jij bent kostbaar voor God en voor hen die van je houden. De waarde van onze levens komt niet uit wat we doen of wat we weten, maar uit wat we zijn.
Jij bent speciaal – vergeet het nooit.
Je kan maar één mens in de wereld zijn maar je kan ook de wereld zijn voor een mens.
Franciscus stelde zich niet alleen tegenover aanzienlijken nederig op, maar ook tegenover zijn gelijken en minderen. Altijd wilde hij liever terechtgewezen en gecorrigeerd worden dan zelf anderen terecht te wijzen. Op een keer toen hij te zwak en te ziek was om te voet rond te trekken, reed hij op een ezeltje door het land van een boer die daar toen toevallig aan het werk was. De boer rende op hem af en vroeg hem of hij soms broeder Franciscus was. Toen hij nederig bevestigde dat hij inderdaad de man was naar wie hij vroeg, zei de boer: ‘Zorg ervoor dat je zo goed blijft als de mensen zeggen dat je nu bent, want er zijn er heel wat die vertrouwen in je hebben. Daarom waarschuw ik je, gedraag je nooit anders dan er van je verwacht wordt.’ Nadat Franciscus dit gehoord had, liet hij zich van het ezeltje op de grond glijden. Hij wierp zich voor de boer in het stof, kuste zijn voeten en bedankte hem dat hij de moeite had willen nemen hem te waarschuwen.
Hoewel hij dus zo’n goede reputatie had dat velen hem voor een heilige hielden, had hij geen hoge dunk van zichzelf. Noch op zijn goede reputatie, noch op zijn vermeende heiligheid was hij trots, en evenmin op het grote aantal heilige broeders en zusters dat hem geschonken was als eerste beloning voor zijn verdiensten.
Uit: Gerard Pieter Freeman en Erik Kerkhoff: ‘Een jaar met Franciscus’
Overweging bij het feest van Maria Magdalena, 22 juli.
‘De restaurants op de Place du Maréchal Haig waren fel verlicht. Binnen barnstenen ijsbergen zaten opgepoetste mannen met hun opgepoetste vrouwen hun lichaam vol te proppen, zodat hun zielen konden doorgaan met ongehoorzaam te zijn aan God. Op de trottoirs wandelde een woud van synthetische concubines op jacht naar een vroege verdienste. In de duisternis leken hun gezichten op manen, die aan onzichtbare draden hingen, maar als de abbé dichterbij kwam, zag hij dat ze ook handen en benen hadden. De abbé bad in stilte een gebed voor hen, maar hij bad niet vurig, omdat hij dacht dat ze niet zo slecht waren als een heleboel vrouwen, die naar de kerk gingen. Abbé Gaston hoopte dat de Heer niet te slecht over de hoeren zou denken.
Het gebeurde niet dikwijls dat dergelijke vrouwen de abbé aanspraken, en wanneer ze dat deden antwoordde hij hun altijd hoffelijk, daar hij zich herinnerde hoe de Heer tot Maria Magdalena gesproken had. Hij was dus beleefd, toen een jonge vrouw, met een brandende sigaret in haar mond, tegen hem opbotste en zich verontschuldigde. Hij verontschuldigde zich ook en boog ernstig terug. Toen herkende hij haar:
‘Armelle’, riep hij uit. ‘Wat doe je hier in ’s hemelsnaam?’
Het meisje was duidelijk geschrokken en uit haar humeur door deze ontmoeting.
‘Monsieur l’abbé, het is niets om U over op te winden’, zei ze.
‘Maar dat is het juist wel’, zei de abbé. ‘Het is meer dan twee jaar geleden, dat ik je het laatst heb gezien.’ Toen hij haar bekeek, was de abbé verbaasd dat ze niet duur gekleed was. Ze droeg een goedkoop blauw mantelpak en een kunstzijden roze blouse, aan de hals vastgemaakt met een ijzeren broche. ‘Armelle, meisje, moest het zó ver komen?’ vroeg hij.
‘Begin alstublieft niet tegen me te preken, Monsieur l’abbé’, zei Armelle. Ze probeerde te glimlachen terwijl ze sprak, maar haar bleke gezicht stond treurig, en haar lippen, onder de pleister van de leugen, stonden eveneens droevig. ‘U bent een goed mens en U bent altijd vriendelijk voor me geweest, en ik vind U heel aardig, maar ik geloof niet dat U begrijpt, wat ik heb moeten doorstaan.’
‘Vertel het maar’, zei de abbé zachtjes.
‘Er is niet veel te vertellen’, zei Armelle. ‘Moeder stierf. Ze liet heel weinig geld na. De begrafenis en de dokter moesten betaald worden. En toen werd ik bij Bisberot ontslagen.’
‘Ik geloof dat ik ’t begrijp’, zei de abbé. Maar de pastoor en abbé Moune? Hebben zij niet aangeboden om je te helpen?’
‘Priesters beloven van alles, maar ze helpen zelden,’ zei Armelle.
‘Maar je hebt ze toch zeker verteld, dat je in moeilijkheden zat?’ zei abbé Gaston.
‘Ik heb ’t aan abbé Moune verteld’, zei Armelle. ‘Hij bood me tien francs aan en zei, dat hij voor me zou bidden.’
‘Ik heb in m’n hele leven nog nooit zo iets schandelijks gehoord,’ zei abbé Gaston. ‘Tien francs! Maar waarom heb je niet geschreven om me dat te vertellen? Ik heb wel niet veel geld, maar ik zou je toch hebben kunnen helpen. Waarom heb je mijn brieven niet beantwoord. Je moet toch beseft hebben, dat ik me zorgen over je maakte?’
‘Het spijt me, Monsieur l’abbé, werkelijk,’ zei Armelle. Maar Zuid-Amerika is een heel eind weg en in die tussentijd moest ik leven. En toen U schreef, schaamde ik me. Probeer het alstublieft te begrijpen.’
De abbé begreep het maar al te goed. ‘Considerate lilia agri quomodo crescunt: non laborant neque nent,’ had de Heer gezegd. Maar zelfs leliën op het veld zouden in Parijs niet kunnen groeien zonder te werken of te spinnen. Sint-Jan de Doper zou het moeilijk gevonden hebben om van sprinkhanen en wilde honing te leven op de Boulevard de Clichy. Heldendaden, die mogelijk waren in een zandwoestijn, waren praktisch onuitvoerbaar in een stratenwoestijn.
‘Wel, ik zal meer doen dan voor je bidden’, zei de abbé. ‘En ik zal je ook meer dan tien francs geven,’ zei hij, terwijl hij Armelle’s hand in de zijne nam en met een schok de afbladerende rose lak van haar nagels opmerkte. ‘Het eerste wat ik ga doen, is jou mee naar huis nemen en je een goed maal geven. Daarna kunnen we plannen maken. Maar één ding is zeker en dat is, dat je met dit soort leven voor altijd breekt.’ Hij liet haar hand los, hing zijn stok over zijn arm en zette het mandje met de kat er in op de grond. Toen nam hij haar gezicht tussen zijn handen, zoals hij gewoon was te doen toen ze nog een kind was, en keek haar teder in de vermoeide ogen. 'Armelle, wat je gedaan hebt, is heel verkeerd’, zei hij.
‘Ach, monsieur l’abbé, zei Armelle, ‘ik weet ’t allemaal wel. Er lag moeheid op haar gezicht terwijl ze sprak, maar de abbé meende, dat er ook een zekere zachtheid te zien was.
‘En ik moet niet alleen voor jou een diner koken,’ zei de abbé, die probeerde haar te doen glimlachen. Ik moet ook nog koken voor Sint Franciscus Xaverius. Sint Franciscus Xaverius is mijn nieuw poesje’, legde hij uit, terwijl hij naar het mandje op het trottoir wees, waaruit hernieuwd gemiauw opsteeg.
Het lachje, waarop de abbé gehoopt had, verbreedde zich over het gezicht van Armelle. Daardoor zag ze er erg jong uit.
‘ik ben gek op poesjes’, zei ze. ‘Mag ik hem alstublieft voor u dragen. ’t Is wreed om hem in die mand te houden.’
‘Je zult hem stevig vast moeten houden, want anders loopt hij weg,’ zei de abbé, terwijl hij zich voorover boog om de mand open te maken. Het katje kronkelde zich toen hij het uit het mandje nam …
… maar toen had Armelle reeds de benen genomen en was verdwenen.
(Bruce Marshall: ‘De werkers van het elfde uur’, p. 87-89)
P.S.: ‘To Every Man A Penny’, geschreven in 1949 door de Schotse bekeerling Bruce Marshall behoort zonder enige twijfel tot de mooiste boeken die ik ooit gelezen heb … en is voor mij misschien wel het allermooiste.
Ik heb veel vrienden die in de gevangenis zitten of gezeten hebben. Ons kantoortje in het centrum van de stad is voor velen van hen een soort toevluchtsoord.
Op een zaterdagavond kwam Alex binnenvallen. Hij vloekte en tierde en zijn adem rook naar alcohol. ‘Ik ga de Willem vermoorden, maar ik kom het je eerst zeggen,' riep hij. 'Hij heeft in mijn zakken gezeten. Omdat hij gedronken had, liet ik hem uitrazen. Toen hij wat bedaarde duwde ik hem vriendschappelijk op een stoel.
‘Je hebt gelijk, Alex,' zei ik, 'maar weet je waar ik bang voor ben?' Hij keek me verbaasd en met grote ogen aan. ‘Ik ben bang', vervolgde ik, 'dat de Willem jou van kant maakt als je in jouw toestand naar hem toe gaat.'
Er volgde een stilte. Alex waggelde naar de deur, maar ik hield hem tegen en duwde hem weer op zijn stoel. ‘Weet je wat je moet doen, Alex,' probeerde ik, 'want je bent nu slap en echt moe. Ga naar je kot en laat je in je zetel vallen. Je zult vlug slapen en morgen, ja, morgen, het eerste wat je morgen gaat doen is de Willem van kant maken.' 'Dat is een gedacht,' zei hij.
Hij verdween in de nacht op weg naar zijn 'kot', want een kamer had hij nog niet. 's Anderendaags is Alex de Willem gaan opzoeken en samen zijn ze een pint gaan drinken.
Vandaag vertelt het evangelie ons een van de mooiste parabels: ‘de barmhartige Samaritaan’. De houding en handelwijze van deze man zijn ook, louter menselijk bezien, schoon en edel. Eigenlijk krijgen we hier dus een bevestiging van een grote waarheid, die gemakkelijk vergeten wordt: wat het evangelie ons als levenswijze vraagt, dat zijn geen wereldvreemde dingen, maar wel datgene wat wij, diep in ons hart, ook als het mooiste beschouwen.
Mozes wijst daar trouwens ook op in de eerste lezing: ‘de geboden, die ik u geef, liggen niet hoog in de hemel, of ver over zee. Neen, het woord van God is dichtbij, in uw mond en in uw hart.’
De geboden die ik u vandaag geef,
zijn niet te zwaar voor u
en zij liggen niet buiten uw bereik.
Ze zijn niet in de hemel …
Ze zijn ook niet ver overzee …
Nee, het woord is dicht bij u,
in uw mond en in uw hart.
U kunt het dus volbrengen.
(Deuteronomium 30, 11-14, gedeeltelijk)
Daarna vroeg Jezus aan de wetgeleerde:
‘Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn
van de man die in handen van de rovers gevallen is?’
Hij antwoordde:
‘Die hem barmhartigheid betoond heeft.’
En Jezus sprak:
‘Ga dan en doe gij evenzo.’
(Lucas 10,36-37)
‘EEN MANS BLIJFT EENZAAM ACHTER …’
Een mens blijft eenzaam achter
… te midden van velen …
… aan zijn lot overgelaten …
En de samenleving noemt hem een ‘probleem’ – een ‘marginaal’,
een bedreiging voor de goede orde,
een gevaar zelfs voor deftige mensen.
De publieke opinie – zo vaag en zo hard – gaat aan hem voorbij
en verdiept zich in de economische crisis en het dreigend oorlogsgeweld.
De maatschappij – zo vaag en zo hard – maakt een enquête over het ‘geval’,
schrijft zijn naam in het sociaal dossier – nummer zoveel –
en geeft hem een leefloon, een bestaansminimum.
De kerk zal voor hem bidden
en geeft hem een oorkussen vol goede raad …
Tot er een onbekende voorbij komt – toevallig – een vreemdeling,
meer vijand dan vriend, die zelf een mens-onderweg is.
Hij aarzelt even, maar dan rekent hij af
met wat ‘zé zeggen’
met wat ‘men zegt’ …
Hij lapt de publieke opinie aan zijn laars.
Zijn gebeden worden zorgende handen.
Zijn theorieën worden een kloppend hart.
Hij slikt zijn goede raad in …
Hij wordt lotgenoot op die weg – deelgenoot met die ander.