Een Braziliaanse roman uit 2002, in 2006 in het Nederlands vertaald door Jelle Noorman en uitgegeven bij Atlas.
De hoofdpersoon is Buell Quain, een Amerikaanse etnoloog die in 1939, na zichzelf te hebben verminkt, zelfmoord pleegt in het Braziliaanse binnenland. De figuur heeft echt bestaan. In de roman wordt op zoek gegaan naar de reden van de zelfmoord.
De eerste persoon die aan het woord komt is een Braziliaanse binnenlander. Hij heeft negen nachten met Quain doorgebracht, nachten waarin deze hem zijn leven heeft verteld.Vlak voor zijn dood heeft Quain aan deze man een aantal brieven toevertrouwd om door te sturen. Een brief was gericht aan een man die het raadsel waarschijnlijk kon oplossen, maar die brief heeft de binnenlander niet verstuurd.
De tweede persoon die aan het woord komt is de auteur. Het verhaal lijkt van fictie over te gaan naar onderzoeksjournalistiek. De auteur is gefascineerd door Quain en zal bij familieleden, collegas, vrienden trachten zijn leven te reconstrueren. Zo maken we terloops kennis met enkele beroemde etnologen zoals Ruth Benedict en Claude levi-Strauss. Uiteindelijk zal ook dit deel van de roman fictie blijken te zijn. De hele roman door wordt gesuggereerd dat de aanleiding tot de zelfmoord de homoseksualiteit van Quain zou kunnen zijn, maar zeker is dat niet.
We leren in de roman veel over Brazilië en zijn indianen en hun gebruiken en gewoontes en ook over het leven van de auteur zelf.
Op de foto zien we Bernardo Carvalho als jongetje aan de hand van een indrukwekkende Xingu-indiaan.
Op de begrafenis van Molly Lane ontmoeten enkele oud-lieven van haar elkaar. Clive Linley, een beroemde en welstellende componist die de laatste hand legt aan een opdracht, een millenniumsymfonie. Vernon Halliday, de uitgever van een krant in slechte papieren, die noodgedwongen voor sensatie kiest om de oplage op te krikken. Julian Garmony, de conservatieve minister van Buitenlandse Zaken, en ten slotte de laatste man van Molly, George Lane. Stuk voor stuk zijn het hypocriete, zelfingenomen of cynische personages.De rasschrijver McEwan typeert ze in enkele knappe passages.
Zo een knappe passage gaat bijvoorbeeld ook over de personen die zich na de oorlog konden opwerken met veel steun en hulp van de overheid en die nu hun vroegere idealen verloochend hebben.
Nurtured in the post-war settlement with the States own milk and juice, and then sustained by their parents tentative, innocent prosperity, to come of age in full employment, new universities, bright paperback books, the Augustan age of rock and roll, affordable ideals. When the ladder crumbled behind them, when the State withdrew her tit and became a scold, they were already safe, they consolidated, and settled down to forming this or that taste, opinion, fortunes.
Het motto van het boek zijn twee regels uit het gedicht Crossroads van Auden:
The friends who met there and embraced are gone,
Each to his own mistakes;
De roman gaat over vriendschap, maar dan een die om de haverklap wordt verloochend als er persoonlijke belangen in het geding zijn en die ten slotte fataal zal aflopen. De componist slaagt er niet in om zijn symfonie op een bevredigende manier te voltooien. Hij wordt daarin onder andere tegengewerkt door zijn vriend de krantenuitgever. Laatstgenoemde, die de minisiter van Buitenlandse Zaken in opspraak wil brengen door de publicatie van ontluisterende fotos, zal zelf het onderspit delven. De minister wordt gered door zijn echtgenote (à la Hillary Clinton). Over het verborgen leven van die minister schrijft McEwan:
We know so little about each other. We lie mostly submerged, like ice floes, with our visible social selves projecting only cool and white. Here was a rare sight below the waves, of a mans privacy and turmoil, of his dignity upended by the overpowering necessity of pure fantasy, pure thought, by the irreducible human element- mind.
Clive, de componist, maakt een treinreis en dit is wat hij ziet:
In his corner of west London (de rijke buurt waar hij woont) , and in his self-preoccupied daily round, it was easy for Clive to think of civilisation as the sum of all arts, along with design, cuisine, good wine and the like. But now it appeared that this was what it really was square miles of modern houses whose principal purpose was the support of TV aerials and dishes; factories producing worthless junk to be advertised on the televisions and, in dismal lots, lorries queuing to distibute it; and everywhere else, roads and the tyranny of traffic. It looked like a raucous dinner party the morning after. No one would have wished it this way, but no one had been asked. Nobody planned it, nobody wanted it, but most people had to live in it. To watch it mile after mile, who would have guessed that kindness or the imagination, that Purcell or Britten, Shakespeare or Milton, had ever existed?
Amsterdam, de stad uit de titel, is de plaats van de ontknoping. De symfonie van Clive wordt er gerepeteerd. Clive treft er de uitgever Vernon en samen komen ze een belofte na die ze vroeger waren overeengekomen.
Deze prachtige roman biedt een vernietigende kijk op onze huidige samenleving.
Ik meen me van de eerste twee regels van dit gedicht te herinneren dat we ze als kind uitspraken om met poëzie te spotten.Ik wist helemaal niet dat het regels uit een gedichtje van Rosalie Loveling waren. Het is natuurlijk verouderd, maar ik kan me voorstellen dat mocht het in een bejaardentehuis worden voorgelezen, het nog wel enkele mensen zou kunnen ontroeren.
Een boekje van 70 bladzijden met bovendien veel wit tussenin, een half uurtje lectuur.
De titel wekt verwondering, als men de openingszinnen leest:
Ik lees. Dat is een soort ziekte. Ik lees alles wat ik in handen krijg, alles wat me onder ogen komt.
Aan het woord is een Hongaars meisje van vier, geboren in 1935, de oorlog is net begonnen. Op de volgende bladzijden beschrijft Agota Kristof hoe ze schrijfster werd. Als kind vertelt zij verhaaltjes aan haar grootmoeder. Als eenzame puber in een internaat schrijft ze gedichten en organiseert ze toneelvoorstellingen. Als ze 21 is vlucht ze met haar man en vier maanden oude dochtertje weg uit Hongarije. Via Oostenrijk komt ze in Zwitserland. Haar analfabetisme slaat op het Frans, een vijandtaal, omdat ze haar moedertaal in de verdrukking brengt en omdat het een taal is die ze moet meester worden. Uiteindelijk zal ze haar romans in het Frans schrijven.
Het hoofdthema van het boek is echter de ontheemding van iemand die haar geboorteland moet verlaten, die volledig afhankelijk wordt van de mensen die haar opvangen. Op die manier verliest ze veel van haar eigenwaarde.
Hoe kan ik hen uitleggen, zonder hen boos te maken, met het beetje Frans dat ik ken, dat zijn mooie land niets is dan een woestijn voor ons, vluchtelingen, een woestijn die we moeten doortrekken om aan te komen bij wat men de integratie, de assimilatie noemt. Op dat moment weet ik nog niet dat sommigen zover nooit zullen komen.
Want twee mensen van de groep waarmee ze uit Hongarije vertrok, zullen terugkeren naar hun land, twee anderen vertrekken naar Noord-Amerika en vier zullen zelfmoord plegen.
De schrijfster weert alle dramatiek. Ze schrijft zakelijk maar zeer fijngevoelig en ontroerend. Ik was vroeger al attent op haar gemaakt door een vriend. En nu werd dit boekje in een krant aangeraden door Bart Moeyaert. Dat laatste verwonderde me niet, want qua stijl heeft hij veel gemeen met deze schrijfster.
Een boekje om te laten lezen aan jongeren. Met wat geluk zullen ze dan misschien met andere ogen naar buitenlanders kijken met aandacht voor hun afkomst en geschiedenis.
Kristof wijdt ook een bladzijde aan een van mijn lievelingsauteurs, Thomas Bernhard, de grote Oostenrijkse schrijver, die nooit is opgehouden met haat en met liefde én met humor zijn land, zijn tijd, de maatschappij waarin hij leefde te bekritiseren en te kastijden. Het boekje is in 2006 uitgegeven bij Van Gennep Amsterdam. Het is vertaald door Henne van der Kooy.
Met dit versje eindigt het dagboek. Het is een ooggetuigenverslag in romanvorm over het woeden van de pest in 1665 in Londen. Defoe was op dat moment 5 jaar. Het is dan ook niet zijn dagboek. Hij had zich wel grondig gedocumenteerd. Het resultaat daarvan ziet men in de verschillende statistiekjes met de aantallen slachtoffers. Het werk is nogal anekdotisch. Veel van wat hij schrijft, heeft hij van horen zeggen.Toch is het werk een boeiend stukje geschiedenis, waarin we veel te weten komen over de levensomstandigheden in die tijd.
Defoe was aanvankelijk een zakenman. Toen hij failliet ging, stapte hij over op de journalistiek en pas toen hij in de vijftig was werd hij romancier. Dit Journal verscheen in 1722. Het leest meer als het werk van een journalist dan van een romanschrijver. Volgens Defoe was de pest het land binnengekomen via een pak zijde uit Holland. In 1663 zou in Amsterdam en Rotterdam ook een pestepidemie hebben gewoed. Hoe had hij dat vernomen ? Uit de correspondentie van handelaars en uit mondelinge mededelingen, want
We had no such things as printed newspapers in those days.
Defoe was een sociaal bewogen man. Het hele boek door laat hij zijn verteller uitweiden over de armen in Londen.
It must be confessed that though the plague was chiefly among the poor, yet were the poor the most venturous and fearless of it, and went about their employment with a sort of brutal courage; I must call it so, for it was founded neither on religion nor prudence; scarce did they use any caution, but ran into any business which they could get employment in, though it was the most hazardous. Such was that of tending the sick, watching houses shut up, carrying infected persons to the pesthouse, and, which was still worse, carrying the dead away to their graves.
Waarom schrijft hij dit boek ?
I have set this particular down so fully, because I know not but it may be of moment to those who come after me, if they come to be brought to the same distress and to the same manner of making their choice (in Londen blijven of vertrekken). Want volgens de auteur was the best preparation for the plague was to run away from it.
Het begin van de epidemie was een bron van inkomsten voor waarzeggers, droomuitleggers, kwakzalvers (quack doctors), doemprofeten enz. Ook in de hemel werden voortekenen gezien, maar dat onze verteller er geen geloof aan hechtte blijkt uit het volgende versje:
So hypochondriac fancies represent
Ships, armies, battles in the firmament;
Till steady eyes the exhalations solve,
And all to its first matter, clouds, resolve.
Geen goed woord ook voor sommige priesters die in their sermons rather sank than lifted up the hearts of their hearers.
Hoe probeerde de overheid (o.a. my Lord Mayor) de pest in te dijken ? Onder andere door de huizen waar iemand aan de ziekte gestorven was af te sluiten en te laten bewaken. Uit een officiële aankondiging:
Watchmen
That to every infected house there be appointed two watchmen, one for every day, and the other for the night, and that these watchmen have a special care that no person go in or out of such infected houses whereof they have the charge, upon pain of severe punishment. And the said watchmen to do such further offices as the sick house shall need and require; and if the watchman be sent upon any business, to lock up the house and take the key with him; and the watchman by day to attend until ten of the clock at night, and the watchman by night until six in the morning.
Die wakers waren meestal arme mensen. Vaak werden ze omgekocht, hielpen ze mensen ontsnappen, drongen ze zelf de huizen binnen om te stelen, enz. Van al die feiten krijgen we talrijke voorbeelden.
Besmette huizen werden op de volgende manier gemerkt:
That every house visited be marked with a red cross of a foot long in the middle of the door, evident to be seen, and with these usual printed words, that is to say, Lord, have mercy upon us, to be set close over the same cross, there to continue until lawful opening of the same house.
Blijkbaar was er ook geen riolering in Londen, want de laystalls (nachtemmers) werden opgehaald en: That the laystalls be removed as far as may be out of the city and common passages, and that no nightman or other be suffered to empty a vault into any garden near about the city.
In die tijd wist men nog niet dat vooral ratten de ziekte konden overbrengen. Wel verdacht waren katten en honden die massaal werden afgemaakt. Intussen ging het leven in sommige opzichten gewoon door. Bijvoorbeeld op de markten waar de mensen (primitieve) voorzorgen namen:
When any one bought a joint of meat in the market they would not take it off the butchers hand, but took it off the hooks themselves. On the other hand, the butcher would not touch the money, but have it put into a pot full of vinegar, which he kept for that purpose.
Als de epidemie op haar hoogtepunt was, waren de mensen vaak zo wanhopig dat ze geen voorzorgen meer namen en ze hun toevlucht zochten in de kerken. it was surprising how it brought the people to crowd into the churches. They inquired no more into whom they sat near to or far from, what offensive smells they met with, or what condition the people seemed to be in; but looking upon themselves all as so many dead corpses, they came to the churches without the least caution, and crowded together as if their lives were of no consequence.
De kennis van de ziekte en haar overdracht was nog primitief. De vriend van de schrijver, de arts Heath, had de volgende verklaring: My friend Dr Heath was of opinion that it might be known by the smell of their breath; but then, as he said, who durst smell to that breath for his information ? since, to know it, he must draw the stench of the plague up into his own brain, in order to distinguish the smell. I have heard it was the opinion of others that it might be distinguished by the partys breathing upon a piece of glass, where, the breath condensing, there might living creatures be seen by a microscope, of strange, monstrous, and frightful shapes, such as dragons, snakes, serpents, and devils, horrible to behold.
De handel in Londen en gedeeltelijk ook in Engeland lag plat. Engelse schepen mochten de continentale havens niet binnen. Alleen de Engelse kustvaarders vervoerden nog graan en kolen. Voedseltekort was er in die hele periode eigenaardig genoeg niet. Met de kolen werden niet alleen in de huizen maar ook inde straten grote vuren gestookt omdat men dacht daarmee de pestlucht te kunnen verdrijven. De zakenman in Defoe treedt nog even op het voorplan als hij het heeft over de grote brand die een jaar later grote delen van Londen zou verwoesten. Die brand was een geweldige stimulans voor de economie, want nooit tevoren dienden er zoveel nieuwe goederen te worden geproduceerd die tijdens de brand waren verdwenen.
Paus Benedictus was niet de eerste die een bepaalde visie kracht bijzette via een sneer naar de islam. Voltaire is hem daarin voorgegaan, hoewel die het christendom veel meer dan de islam heeft gehekeld.
In zijn Filosofisch Woordenboek is een hoofdstukje gewijd aan Gezond Verstand. Voltaire begint met te zeggen dat sensus communis bij de Romeinen meer inhield dan gezond verstand alleen, dat ook de mens zijn innerlijke gevoelens daaronder begrepen waren. In het Frankrijk van Voltaire geeft de sens commun maar de helft weer van wat de Romeinen bedoelden. De uitdrukking duidt op het begin van het denken, op het allereerste begrip van de gewone dingen, iets tussen stomheid en intelligentie in.
De mensen die het woord sensus (zintuig) bedachten, aldus Voltaire, gaven daarmee toe dat in de ziel niets kan worden opgenomen dan via de zintuigen. Er wordt wel eens beweerd dat gezond verstand heel zeldzaam is. En dan geeft Voltaire het voorbeeld van de Arabier, die een goed rekenkundige, een geleerd scheikundige en een betrouwbaar astronoom is, maar die desondanks gelooft dat Mohammed de helft van de maan in zijn mouw heeft gestopt. Wat is de oorzaak van die tweespalt in deze man ? Het is angst. Want er wordt hem voorgehouden dat als hij niet in die mouw gelooft, hij na zijn dood in de hel belandt, of men zal hem verwijten dat hij te trots is, of men zal hem voor de rechtbank slepen enz. Maar gelooft onze Arabier nu echt in die mouw van Mohammed ?
Nee, hij doet erg zijn best om erin te geloven; hij zegt: Het is onmogelijk, maar het is waar; ik geloof wat ik niet geloof. In zijn hoofd ontstaat een warwinkel van ideeën over die mouw, en hij durft daarin geen orde te scheppen; en dan beschik je pas echt niet meer over je gezonde verstand.
Dit mooie door Van Gennep in 2001 uitgegeven boek werd vertaald door J.M. Vermeer-Pardoen.
In het laatste bedrijf dobbert de ark op de golven en vertoeven we in het gezelschap van de verstokte zondaars die verzuimden in te schepen.
Hun poging om de ark in brand te steken is mislukt, wat aan Achiman de volgende woorden ontlokt:
Dat wiltbraet is in t hol der arke ons jaght ontslopen.
Het wiltbraet slaat op Noë en zijn gevolg, maar natuurlijk ook op de arkdieren. In deze beeldspraak van de jacht wordt de ark vergeleken met het hol waarin het opgejaagde dier zich verbergt. Een prachtig gebalde zin.
Volgens Urania had haar echtgenoot geweld moeten gebruiken, want:
Schiet de list
Van t vossevel te kort, wanneer het schelmen ruiken,
Dan geldt de leeuwenhuit: men most gewelt gebruiken.
Aen duigen uit den bant. Geen banden langer klemmen.
De lantzaet pooght vergeefs dien waterval t ontzwemmen.
Geen vlot op tonnen, met een koorde vast gehecht,
Beschut de driftigen in t strenge waterrecht.
In die taal van Vondel uit de zeventiende eeuw hebben de afzonderlijke woorden dikwijls een heel ruime betekenis. Uit het vorige citaat:
Ontzwemmen: al zwemmend aan het gevaar ontsnappen
Waterrecht: het water dat het vonnis voltrekt
Als Achimon ziet dat hij aan het onheil niet meer ontsnappen kan, richt hij zijn verwijten aan Urania, en de vrouw in het algemeen:
Meerminnentronien, gy hebt ons ingeluit
En Noë noit gelooft. Gedroght, van boosheit zwanger.
De woorden van Urania zijn misschien wel toepasselijk op onze tijd:
Gena, t is onze schuld. Genade, geen van allen
Gedacht oit dat dees straf den mensch zoude overvallen
Wat raet ? waer heen gevloön ? De weerelt krijght een krak.
Hoor hoe Vondel de donder beschrijft:
Daer kraekt een donderkloot de kruin van t reuzendak.
De toestand waarin het gezelschap zich bevindt is een bruiloft van ellenden.
Tot slot daagt de engel Uriël op en wordt in de Rei der engelen de ark vergeleken met de kerk en is het water de voorafbeelding van het doopsel dat
De smet der ziele afwasschen kan.
Hiermee is dit laatste drama van Vondel afgelopen. Het is niet zo sterk als Lucifer of Adam in Ballingschap, maar als men bedenkt dat het werd geschreven door een tachtigjarige, dan is men toch verbaasd over de creativiteit en het taalgebruik van deze dichter.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey