Adamastor komt voor in het epos Os Lusíadas van de Portugese dichter Camões. Vasco de Gama ontmoet deze reus bij het ronden van De Kaap der Stormen of Kaap de Goede Hoop, de zuidelijke punt van Afrika. In de Griekse mythologie was hij verliefd geworden op de nereïde Thetis die hij vluchtig zag bij het baden aan het strand. Zijn liefde gaat niet door. De moeder van de zeenimf arrangeert een zogezegde ontmoeting tussen de reus en Thetis, maar in plaats van de mooie vrouw treft hij een ruwe berg aan. Als Zeus de Titanen voor hun rebellie straft,verandert hij Adamastor in het kartelige uitsteeksel van het Kaapse schiereiland.
Brink vraagt zich nu af of er niet een model voor die reus uit het werk van Camões is geweest. Hij zet zijn fantasie aan het werk en vindt zelf een mythe uit, waarin de Khokhoin (de eigenlijke naam van dat volk uit het zuiden van Afrika waar de blanken later de vernederende naam Hottentotten aan gaven. Hetzelfde geldt voor de San, die Bosjesmannen werden genoemd) de hoofdrol spelen. Heel lang geleden dus zien de bewoners voor de kust kolossale zeevogels (schepen) verschijnen die enkele eieren (sloepen) leggen die naar het vasteland varen. In die eieren zitten baardmannen (blanken). Na een tijd verschijnt er ook een sloep met een blanke vrouw in (cf. Thetis) die bij het baden bespied wordt door het stamhoofd. Hij wordt verliefd op haar en wil haar als vrouw. Er is echter een probleem, hij is op een bepaalde plaats zo buitensporig ontwikkeld, dat hij geen gemeenschap met de vrouw kan hebben. Van dat ogenblik af beginnen de avonturen en ongelukken van die inheemse volksstam.
Het is allemaal heel humoristisch geschreven. Een mythe, en dus is er plaats voor overdrijving. Tegelijk is er de aanklacht tegen het kolonialisme, het botsen van de verschillende culturen en de misverstanden die daaruit voortvloeien. Ik weet niet ofveel van de gebruiken die de auteur beschrijft, voortvloeien uit zijn fantasie ofwerkelijk hebben bestaan onder die volkeren.
De roman is verschenen in 1988 en werd in 1993 vertaald en uitgegeven bij Meulenhoff. Het is een boekje van ongeveer 140 blz. dat men op een dag gemakkelijk en met plezier uitleest.
André Brink is een Zuidafrikaanse schrijver, geboren in 1935.
Ook Voltaire heeft een werk aan Jeanne d' Arc gewijd. Een satirisch gedicht: La pucelle d'Orléans. Het is een heel oneerbiedig werk. ter illustratie, uit het begin van het werk:
Jeanne montra sous feminin visage, sous le corset et sous le cottillon d' un vrai Roland le vigoureux courage. J' aimerais mieux le soir pour mon usage une beauté douce comme un mouton ; mais Jeanne D' Arc eut un coeur de lyon : vous le verrez, si lisez cet ouvrage.
Schiller (1759 1805) schreef dit toneelstuk in 1801. Wat een tijd ! De Franse revolutie 1789, Beethoven was toen 31 jaar, Kant had zijn hoofdwerken geschreven
Jeanne dArc heeft geleefd van 1412 tot 1431. Haar geschiedenis is wel bekend. De Engelsen hadden een bondgenootschap gesloten met de hertog van Bourgondië en bezetten Frankrijk. Jeanne dArc, afkomstig uit een eenvoudig landbouwersgezin, voelde zich geroepen om Frankrijk te bevrijden. Via stemmen werd ze daartoe door God opgeroepen. Ze kon Orleans ontzetten en later ook doorstoten tot Reims waar Karel VII tot koning werd gekroond. In 1430 werd ze gevangengenomen en aan de Engelsen uitgeleverd. Karel VII liet haar aan haar lot over en haar proces ging van start. In mei 1431 stierf ze op de brandstapel.
Schiller heeft zich niet nauwgezet aan de historische feiten gehouden. Hij heeft het stuk trouwens een romantische tragedie genoemd. In het stuk verliest Jeanne haar strijdlust nadat ze verliefd is geworden op een Engelse officier. Voordien had ze alle mannen afgewezen, en de voorrang gegeven aan de strijd. Ook het einde van het stuk krijgt een andere wending. Jeanne sterft niet op de brandstapel, maar wel in de strijd. Nadat ze door de Franse koning verbannen was, valt ze in de handen van de Engelsen. Bij een laatste veldslag waarbij de Fransen in de verdrukking komen, kan ze zich bevrijden en redt ze het leven van de Franse koning, maar laat ze het leven in de strijd.
Het was de eerste keer dat ik een werk van Schiller las. Ik vreesde dat het wat moeilijk zou uitvallen, maar blijkbaar schrijft hij een eenvoudige, duidelijke taal. Het leest bijvoorbeeld veel gemakkelijker dan een toneelstuk van Shakespeare. Ik ben dan ook van plan om later nog wat werken van hem te lezen. Bekend zijn vooral Die Räuber en Wilhelm Tell.
In het stuk van Schiller wordt Jeanne op het einde aangeklaagd door haar vader, die er haar openlijk van beschuldigd een heks of ketter te zijn. In de proloog werd daarop al gezinspeeld. Toen probeerde de vader zijn dochters aan de man te brengen (wat ook historisch niet klopt, want Jeanne had drie broers), maar Jeanne had dus een andere roeping. De vader zag met lede ogen aan dat zij:
Ich sehe sie zu ganzen Stunden sinnend
Dort unter dem Druidenbaume sitzen,
Den alle glückliche Geschöpfe fliehn.
En Jeanne zegt het later zelf:
Berufen bin ich zu ganz anderm Werk,
Die reine Jungfrau nur kann es vollenden.
Ich bin die Kriegerin des höchsten Gottes,
Und keinem Manne kann ich Gattin sein.
Haar voorbestemde echtgenoot, legt zich wel bij de zaken neer:
Wohl ziemt ihr dieser kriegerische Schmuck,
Denn ihre Brust verschließt ein männlich Herz.
Een andere mooie regel, die me aan Rilke doet denken. De hertog van Bourgondië richt zich tot de koning:
O Sire ! Euch wohnt ein Engel an der Seite.
Ten slotte citeer ik nog de laatste woorden van de stervende Jeanne:
Dit is een topwerk uit de wereldliteratuur. Het verscheen in 1759 en is nog altijd even fris en overtuigend. Ik begrijp niet dat het zolang heeft geduurd voordat ik het compleet las. Op school wel een uittreksel, maar ja, wat je op school ziet, ga je thuis niet vlug lezen.
Het werk is een satire en een aanklacht op het reilen en zeilen in de wereld van toen. Dat is bijvoorbeeld ook het geval in De lof der zotheid van Erasmus, maar Candide leest zoveel gemakkelijker en is in geen enkel opzicht verouderd. Bij Peyrefitte las ik ooit dat Voltaire het mooiste en zuiverste Frans heeft geschreven. Dat hij nooit zondigt tegen het Franse taaleigen. Als niet-Franstalige kan ik dat moeilijk beoordelen, maar hij schrijft in ieder geval heel vlot en duidelijk.
Candide is een jongen die leefde op een kasteel in Westfalen. De dochter van de baron Cunégonde en hij zijn verliefd op elkaar. Op een dag betrapt Cunégonde hun leermeester, de beroemde filosoof Pangloss: elle vit entre des broussailles le docteur Pangloss qui donnait une leçon de physique expérimentale à la femme de chambre de sa mère.In de volgende paragraaf heeft ze met Candide een veel onschuldiger ontmoeting, maar die is voor de baron erg genoegen hij chassa Candide du château à grands coups de pied dans le derrière.
Dan begint de zwerftocht van Candide over de aardbol. Hij wordt geconfronteerd met oorlogen, bedrog, rampen enz. Een van die rampen is de aardbeving die Lissabon verwoestte. Die heeft op Voltaire een grote indruk gemaakt.
De stelling van Pangloss is dat men leeft in de best mogelijke van alle werelden. Dat was namelijk de stelling van de filosoof Leibniz. Die redeneerde zo dat het niet anders kon dan dat God de best mogelijke wereld had geschapen. Als er namelijk een nog betere wereld zou kunnen bestaan, dan had God die niet gekend of gewild, wat niet strookt met respectievelijk de alwetendheid en de algoedheid van God. Hoe komt dan het lijden in de wereld ? Alles wat geschapen is, kan niet anders dan onvolmaakt zijn, anders zou het gelijk zijn aan God. Welnu, het hele boek van Voltaire probeert die stelling weg te lachen, weg te spotten. En hij slaagt daar meesterlijk in. Hoewel de titel van het boek Candide ou l optimisme luidt, is het een nihilistisch werk, maar wel grandioos geschreven.
Ik zou tientallen passages kunnen aanhalen, maar zal me beperken tot enkele. Pangloss werd ooit opgehangen, en jaren later was Candide dan ook verwonderd dat hij zijn leermeester onverwacht ontmoette. Wat was er misgelopen ? On ne pouvait pas avoir été plus mal pendu que je lavais été. L Exécuteur des hautes uvres de la Sainte Inquisition, lequel était Sous-Diacre, brûlait à la verité les gens à merveille, mais il nétait pas accoutumé à pendre : la corde était mouillée et glissa mal, elle fut mal nouée ; enfin, je respirais encore.
Hoe modern klinkt de volgende zin. In Constantinopel werden enkele hoogwaardigheidsbekleders en hun vrienden vermoord. Cette catastrophe faisait partout un grand bruit pendant quelques heures.
Het boek eindigt met de bekende woorden: il faut bien cultiver notre jardin. Dat is de les van een heel leven van zoeken en lijden. Enkele bladzijden daarvoor wordt de reden voor die houding vermeld. Een Turk die met weinig tevreden is, tot verbazing van het hele gezelschap, zegt namelijk: Je nai que vingt arpents, répondit le Turc; je les cultive avec mes enfants; le travail éloigne de nous trois grands maux, l ennui, le vice, et le besoin.
Wat moet ik verder over dit boek zeggen ? Loop naar de bibliotheek of beter nog, koop het. In elke tweedehandswinkel is het voorhanden. Voor hooguit 2 euro ben je de eigenaar van een meesterwerk dat je kunt blijven herlezen.
Roman uit 1888. Ik lees het werk in de vertaling van T. Duquesnoy uit 1978. Uitgegeven als prisma Klassieken nr. 7. Dit is een zeer verzorgde reeks, met nawoord, noten en een leeslint. Fontane leefde van 1819 tot 1898. Aanvankelijk schreef hij vooral reisimpressies (Wanderungen durch die Mark Brandenburg) en over de oorlogen in die tijd. Hij was een tijd oorlogscorrespondent. Pas op late leeftijd waagde hij zich aan romans. Zijn bekendste werk is Effi Briest.
In deze roman Dolingen, dwalingen (Irrungen, Wirrungen) gaat het over een liefdesgeschiedenis tussen Lene, een meisje van gewone komaf en Botho, een jonge baron. Het standverschil is echter zo groot, dat een huwelijk uitgesloten is. Botho heeft bovendien geldproblemen en is genoodzaakt om te trouwen met een jong rijk meisje.
Het verhaal kent niet echt dramatische wendingen. Lene en Botho beleven een idyllische relatie en gaan uiteen. Beiden trouwen ze en hoewel het bij geen van beide uit liefde is, kan men hun respectieve huwelijk toch niet ongelukkig noemen.
Het is een fijnzinnig werk. Het meisje is zich van in het begin bewust van de onmogelijkheid van haar liefde en berust er in. Hun relatie speelt zich af, afgeschermd van de buitenwereld, bij Lene thuis, in het gezelschap van een oude pleegmoeder en een buurvrouw. Als ze dan toch eens een uitstap maken, hebben ze een ontmoeting met vrienden van Botho en is de confrontatie ietwat pijnlijk.
Botho durft de confrontatie met de wereld niet aan, hij is laf en kiest eieren voor zijn geld. onze afkomst bepaalt onze daden. Wie daaraan gehoorzaamt, kan ten gronde gaan, maar hij gaat op een betere manier te gronde dan degene die er tegen in gaat.
Of nog:
Nee. Het is niets voor mij om de wereld te trotseren en haar en haar vooroordelen openlijk de oorlog te verklaren; ik ben beslist tegen zulke donquichotterieën.
Verder schetst deze korte roman (140 blz.) een beeld van Berlijn en omgeving in de periode van 1870. Er worden veel namen genoemd van plaatselijk bekende personen uit die tijd, die ons niet veel zeggen, maar die gelukkig verklaard worden in de noten.
Dit is een bundel van 21 verhalen. Hij verscheen in 1962 en werd in 1977 in het Nederlands uitgegeven bij Meulenhoff. De vertaling is van August Willemsen.
João Guimarães Rosa is een Braziliaanse schrijver die leefde van 1908 tot 1967. Hij wordt beschouwd als een vernieuwer van de Braziliaanse literatuur. Hij studeerde geneeskunde en oefende het beroep van arts gedurende twee jaar uit in de provincie Minas Gerais, waar hij de meeste inspiratie voor zijn werk opdeed. Hij had er onder andere veel contact met marginalen, die in zijn verhalen een belangrijke rol spelen. In 1938 wordt hij adjunct-consul in Hamburg, Duitsland. Tijdens de oorlog maakt hij zich verdienstelijk voor het helpen vluchten van joden. Hij zal hiervoor een grote onderscheiding in Israël krijgen. Daarna is hij werkzaam op verschillende ambassades in Zuid-Amerika en in Europa. Het was iemand met een enorme talenknobbel, die ook Nederlands kon lezen. Ter illustratie deze tekst uit een interview.
Falo (ik spreek): português, alemão, francês, inglês, espanhol, italiano, esperanto, um pouco de russo; leio (ik lees): sueco, holandês, latim e grego (mas com o dicionário agarrado); entendo alguns dialetos alemães; estudei a gramática: do húngaro, do árabe, do sânscrito, do lituânio, do polonês, do tupi, do hebraico, do japonês, do tcheco, do finlandês, do dinamarquês
De verhalen uit deze bundel zijn heel divers en niet gemakkelijk. Hoe verder in het boek, hoe experimenteler ze worden. Niet het verhaal, wel het taalgebruik en de stijl. Het zijn dan ook verhalen om traag te lezen, en je te laten verrassen door de vondsten. (Prachtig vertaald !).
Om een idee te geven zal ik wat dieper ingaan op twee verhalen.
Het eerste heet Roemruchtig.
Op een dag stoppen er voor het huis van de verteller in een dorpje een ruiter en drie handlangers. Bandieten uit het binnenland. De verteller heeft angst voor zijn leven. Maar de bandiet (de woesteling wiens wreedheid mijlenver bekend was, tientallen doden op zijn geweten, een levensgevaarlijk man) komt gewoon iets vragen. Hij heeft onenigheid met een jongeman van de regering en die moet een woord hebben gezegd dat hij niet verstaat, iets als: roemberuchtig, roemzuchtig, roesruchtig, roeszuchtig. De verteller kan hem geruststellen, het woord zal roemruchtig geweest zijn. Hij legt de betekenis uit, de bandiet is tevreden en vertrekt. Een verhaaltje van niets, maar het is vooral de stijl die het doet.
Het titelverhaal De derde oever van de rivier vind ik al grandioos door de titel. Die derde oever is namelijk het midden van de rivier. Op een dag laat vader een kano bouwen. Als hij af is, groet hij zijn gezin, stapt in het bootje en vaart de rivier op. Jaren zal hij daar blijven ronddobberen. Zijn zoon verstopt nu en dan wat eten aan de wal, dat de vader dan ongezien komt ophalen. De zoon, nu zelf al een oudere man, krijgt een idee. Hij wil de plaats van zijn vader innemen. Hij schreeuwt die boodschap naar zijn vader, deze hoort hem, wendt de steven naar hem toe. Maar dan raakt de zoon in paniek: het was of hij kwam van Gene zijde.
Hij vlucht wegen de vader blijft voort op de rivier varen.
Merkwaardige verhalen dus. Er komen veel kinderen, gekken, dieren en verlichte geesten in voor. Filosofische ideeën ook, een beetje mystiek.
Ik weet niet ofhet boek bij veel mensen in de smaak zal vallen. Het is heel speciaal. Misschien moet je al een band met Brazilië hebben om er echt van te kunnen genieten.
Een stukje om de stijl te illustreren. Het gaat over een vrouw Kwee-Ezel die ooit haar man heeft vermoord en nu ook haar blinde zoon. Ze trekt weg.
En vergeet u nooit, bewaart in uw gedachten, vertelt aan uw kinderen, de reeds gekregene en de toekomstige, wat u hebt gezien met die vreeszuchtige ogen die de aarde zal eten, en wat u niet hebt kunnen verhoeden, noch begrijpen, noch achten. Van hoe zij, juist toen ze wegging, die dode hond zag, verlaten en half al verrot, aan het eind van de straat, en hem over haar schouder sloeg en meenam-: om de straat en de plaats te vrijwaren voor pestilente gevaren ? of om het dier, uit piëteit, een graf in de aarde te geven ? of om hiermee iemand of iets te hebben om te omarmen in het uur van haar grote en eenzame dood ? denkt, denkt na over haar, alsnog.
De foto staat in Knack van deze week, nr. 26 van 29.6 tot 5.7 op blz. 8-9. Het is het vreselijkste beeld dat ik ooit heb gezien. Eigenlijk had er niets anders in het tijdschrift mogen staan dan die foto. Al het andere wat er in staat, verliest bij die foto elke betekenis. Niet alleen wat in dat tijdschrift staat, verliest zijn betekenis, het hele leven, heel deze samenleving verliest daarbij haar zin.
Deze Japanse auteur is recent bekend geworden met zijn boeken Ten zuiden van de grens, Spoetnikliefde en de Opwindvogelkronieken. Dit boek, in het Nederlands, De jacht op het verloren schaap, is al van het jaar 1989.
Het is een eigenaardig boek. Half thriller, half science fiction. De hoofdpersoon werkt met een compagnon in een reclamebureau. Ze maken een advertentie met een foto van een kudde schapen. Daar is blijkbaar iets mee aan de hand, want hij wordt gecontacteerd door de Boss, die wil dat hij op zoek gaat naar een speciaal schaap dat op de foto staat en dat een kruis op zijn rug heeft. Dat schaap heeft bovenmenselijke krachten en kan in een persoon binnendringen en die zijn wil opleggen. Zo was het ooit aanwezig in de Boss en die heeft er zijn machtsbasis in Japan mee uitgebouwd. Het schaap heeft de Boss echter verlaten en daarom wordt onze hoofdpersoon erop uitgestuurd om het te vinden.
Een gekke fantasy geschiedenis die echter wel overtuigt.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey