David schilderde nog een andere martelaar. De veertienjarige Joseph Bara was als vrijwilliger bij het leger gegaan en kwam om door een sabelhouw. Volgens de legende zou hij Vive la République hebben geroepen in plaats van Vive le Roi. In een ander verhaal werd hij vermoord omdat hij weigerde afstand te doen van zijn paarden.
David heeft hier een naakte, onschuldige jongen als martelaar geschilderd.
Dit bekende schilderij van David uit 1793 hangt in het Museum voor Schone Kunsten in Brussel. Jean Paul Marat (1743-1793) was een Frans revolutionair politicus en journalist. Hij gaf van 1789 tot 1792 het krantje LAmi du Peuple uit.Daarin trok hij fel van leer tegen de tegenstanders van de Franse Revolutie, vooral tegen de Girondijnen. Uit wraak voor die aanvallen, waardoor velen naar de guillotine werden gebracht, zal hij in zijn bad vermoord worden door Charlotte Corday (1768-1793). De moord had plaats op 13 juli 1793. Marat, die aan psoriasis leed, nam geregeld baden met kaolien. Eerder op de dag had Charlotte Corday al geprobeerd om toegang te krijgen tot Marat. Ze bracht hem zogezegd informatie over tegenstanders van de Revolutie in Caen. s Avonds lukte het haar dan toch. Op het schilderij heeft Marat haar briefje in de hand met de tekst: Au 13 juillet 1793. Marie anne Charlotte Corday au citoyen Marat. Il suffit que je sois bien malheureuse pour avoir Droit à votre bienveillance. (Mijn ongeluk is voldoende reden om recht te hebben op uw welwillendheid). Ze steekt hem dood met een mes. Ze wordt onmiddellijk overmeesterd en zal later onthoofd worden.
David kreeg de opdracht om een schilderij van de martelaar van de revolutie te maken. Het is een gevlijd portret, want Marat zag er in werkelijkheid lelijker uit en ook van zijn huidziekte is op het schilderij, afgezien van de rode verkleuring op de rechterarm, weinig te merken. Ook de wonde die Charlotte met het mes maakte is heel sober weergegeven. Ze refereert aan de wonde die Christus ontving. Voor het opzij gevallen hoofd vond de schilder dan weer inspiratie bij het Christushoofd op vele piëtas. Het decor is heel sober gehouden om de aandacht niet af te leiden van het onderwerp. Het schilderij had namelijk ook ideologische en documentaire waarde. De brief bijvoorbeeld, die op het houten schrijftafeltje ligt, is van de weduwe van een gesneuvelde Franse soldaat, voor wie Marat zopas de al klaar liggende assignatie, het papiergeld tijdens de Franse revolutie, had geschreven.
De eerste opvoering van deze komedie had plaats in Covent Garden in 1773. Zoals dat in komedies meestal het geval is, berust de intrige ook in dit stuk op misverstanden, vergissingen, vermommingen enz. Het stuk heeft lang repertoire gehouden. In een moderne versie zou het nog veel bijval kunnen genieten bij amateursgezelschappen, met leuke personages om te spelen.
De aanstichter van al het onheil is Tony Lumpkin, een zoon uit het eerste huwelijk van Mrs. Hardcastle. Zij wil haar zoon uithuwelijken aan Miss Neveille, maar de jongelieden voelen niets voor elkaar. Tony is een losbol die voortdurend grappen uithaalt: the ale-house and the stable are the only schools hell ever go.
Er wordt bezoek verwacht van Marlow, een doodverlegen jongeling (he has good sense, but then so buried in his fears, that it fatigues one more than ignorance) die zich wil verloven met de halfzus van Tony. Samen met zijn vriend worden zij door Tonyin de waan gelaten dat zij in een herbergonderdak vinden, terwijl ze in werkelijkheid in het landhuis van de toekomstige schoonvader verblijven. De verlegenheid van Marlow komt vooral tot uiting tegenover jongedames van zijn stand. Als zijn aanstaande zich vermomt in een dienstmeisje, ziet ze een heel andere, ondernemende man voor zich. Hij gedraagt zich dan een beetje zoals Mister Teddy uit You rang Milord. Zoals het in een komedie hoort, komt alles op het einde goed.
Het eerste toneel bevat al enkele leuke dialogen, bijvoorbeeld tussen de echtelieden Hardcastle die blijkbaar wat uitgekeken zijn op elkaar.
Mrs. Hardcastle: Is there a creature in the whole country, but ourselves, that does not take a trip to town now and then, to rub off the rust a little? There is the two Miss Hoggs, and our neighbour, Mrs. Grigsby, go to take a months polishing every winter.
Mr. Hardcastle: Ay, and bring back vanity and affectation to last them the whole year.
Of over hun zoon:
Mrs. H: I believe we shant have him long among us. Anybody that looks in his face may see hes consumptive.
Mr H: Ay, if growing too fat be one of the symptoms.
Mrs. H: He coughs sometimes.
Mr. H: Yes, when his liquor goes the wrong way.
Enkele andere mooie zinnen uit het stuk:
Im surprised that one who is so warm a friend, can be so cool a lover.
The folly of most people is rather an object of mirth than uneasiness.
As among the ladies there are none ugly, so among the men there are none old.
Ask me no questions, and Ill tell you no fibs.
What will repair beauty at forty, will certainly improve it at twenty.
Ten slotte nog een citaat uit Boswells Life of Johnson over Goldsmith.
It is amazing how little Goldsmith knows. He seldom comes where he is not more ignorant than any one else.
What Goldsmith comically says of himself is very true, - he always gets the better when he argues alone; meaning, that he is master ofa subject in his study, and can write well upon it; but when he comes into company, grows confused, and unable to talk.
Dat portret gaat gedeeltelijk op voor de figuur van de verlegen en stotterende Marlow in het toneelstuk She Stoops to Conquer.
Ik had van de bibliotheek twee boeken meegebracht. Van Pirandello Alle drie, een verzameling novellen. Ze maken deel uit van de Novelle per un anno (Novellen voor een jaar). De auteur had de bedoeling om voor elke dag van het jaar een novelle te schrijven, maar zover is hij niet geraakt. Deze bundel bevat 15 novellen die stuk voor stuk de moeite lonen.
Om echter nog meer van de verhalen te kunnen genieten, doet men er goed aan de pas in het Nederlands verschenen biografie van Pirandello door Andrea Camilleri te lezen. Het is geen feitenbiografie. Zelf zegt de auteur in een naschrift: Met dit boek streef ik ernaar mijn mondelinge overlevering van Luigi Pirandellos leven op schrift te zetten, vanuit een beperkte en strikt persoonlijke visie. Die persoonlijke visie blijkt uit de ondertitel van het werk: Biografie van een verwisselde zoon. De rode draad doorheen de biografie is de strijd van Luigi om aan de invloed van zijn vader te ontkomen, meer nog, om hem niet als zijn vader te moeten beschouwen.
Verder schrijft Camilleri: Dit verhaal is niet bestemd voor academici, historici en Pirandello-kenners, want die weten deze dingen allang, maar voor de gewone lezer.
Daarom net is deze biografie zo leesbaar. Behalve met de schrijver, maken we ook kennis met Sicilië, meer bepaald met het dorpje Porto Empedocle (waar beide auteurs geboren zijn) en met Agrigento, het nabijgelegen stadje.
En laten we er geen doekjes omwinden, het (Porto Empedocle) was inderdaad een dorp dat behoorlijk verschilde van Girgento (Agrigento) met zijn 16.000 inwoners, onder wie 237 pastoors, 211 kloosterbroeders en 203 nonnen. De Borgata Molo had maar twee pastoors, geen enkele broeder en geen enkele zuster.
De streek was vooral bekend voor haar zwavelmijnen en in Porto Empedocle werd de zwavel verscheept. De vader van Pirandello zat in de zwavelhandel.
Behalve aan de jeugd van de schrijver, besteedt de biograaf ook veel aandacht aan het huwelijk van Pirandello. Een gearrangeerd huwelijk, waarmee de auteur instemde om zich financieel los te kunnen maken van zijn vader. Het was dan ook geen geslaagd huwelijk, dat mogelijk mee aan de basis lag van de paranoia waaraan zijn echtgenote later zou leiden.
Uit het hoofdstukje Siciliaanse vriendschap een anekdote. Twee Sicilianen zijn in het buitenland gearresteerd en worden opgesloten in gescheiden cellen. Wanneer ze de volgende dag voor de koning worden gebracht om te worden berecht, zien de twee kans om een snelle blik te wisselen. De blik wordt echter opgevangen door de eerste minister, eveneens een Siciliaan, endeze roept uit: Het heeft al geen zin meer, majesteit, ze hebben gepraat!
De biografie is uitgegeven bij Serena Libri in Amsterdam, een in Italiaanse literatuur gespecialiseerde uitgeverij.
De novellen van Pirandello zijn uitgegeven door Coppens & Frenks.
Deze kleurrijke, wat gekke in Ierland geboren figuur leefde van 1728 tot 1774. Hij studeerde in Dublin en later geneeskunde in Edinburgh en Leiden. Hij trok een jaar lang door Europa en verdiende geld met fluitspelen en door het voeren van disputen aan de universiteiten die op zijn weg lagen. Voor die disputen kreeg hij en vergoeding, wat James Boswell van hem deed zeggen: he disputed his passage to Europe. Terug in Engeland werd hij fulltime schrijver en journalist. Het geld dat hij verdiende gaf hij al vlug weer uit en toen hij stierf liet hij een berg schulden na. Samule Johnson zei van hem: No man was more foolish when he had not a pen in his hand, or more wise when he had.
Goldsmith was allesbehalve een Adonis, wat mag blijken uit het schilderij van Reynolds. Bovendien liepen zijn tijdgenoten niet altijd hoog met hem op. Boswell schreef over hem: His mind resembled a fertile, but a thin soil. There was a quick, but not a strong vegetation, of whatever chanced to be thrown upon it. No deep root could be struck. The oak of the forest did not grow there: but the elegant shrubbery and the fragrant parterre appeared in gay succession.
Volgens Walpole was hij an inspired idiot.
Goldsmith schreef zijn enige roman omstreeks 1760. De Vicar of Wakefield is Mr. Primrose, a priest, an husbandman and the father of a family whose chief stores of comfort are drawn from futurity.
Hij is een Job die niets dan tegenslag kent. Hij verliest zijn fortuin, hij verliest een dochter, een andere dochter wordt ontvoerd, zijn huis brandt af, hijzelf en zijn zoon belanden in de gevangenis enz. In de laatste hoofdstukken keert alles echter ten goede. De aanstichter van al het kwaad wordt ontmaskerd, de dochters blijken nog te leven en de predikant zelf wordt in ere hersteld. Het verhaal van deze eerste Engelse familieroman is dus compleet ongeloofwaardig.
Goldsmith schreef ook een groot aantal essays en de neerslag daarvan is terug te vinden in deze roman, met uitwijdingen over het koningschap, de literatuur, het gezin enz. De roman is een filosofische vertelling met christelijke inslag, waarin het hart, het rustige buitenleven en het gezin aan de haard worden aangeprezen. Dankzij de humor en de lichte spot komt de roman toch niet te zedeprekerig over. Als lezer vraagt men zich dikwijls af of de auteur nu meent wat hij schrijft of niet, of de opvattingen van zijn personages ook zijn opvattingen zijn.
De roman is ooit vertaald in het Nederlands. Ik las de uitgave in de reeks Penguin Classics, met zoals gewoonlijk een zeer interessante inleiding. Het nadeel van een achteraf gelezen inleiding is wel dat men geneigd is de roman nog eens te lezen.
Aanbevolen lectuur voor mensen die van het verleden houden en wat ouderwetsheid niet schuwen. Of er zo nog veel lezers zijn betwijfel ik echter. Tijd voor enkele passages.
Als predikant zorgde hij ervoor dat hij was acquainted with every man in the parish, exhorting the married men to temperance and the bachelors to matrimony; so that in a few years it was a common saying, that there were three strange wants at Wakefield, a parson wanting pride, young men wanting wives, and ale-houses wanting customers.
Geregeld strooit hij ook wijsheden rond, zoals: premature consolation is but the remembrancer of sorrow of a book may be amusing with numerous errors, or it may be very dull without a single abusurdity.
Zijn gezinnoemt hij: The little republic to which I gave laws.
Over gastvrijheid leert hij zijn kinderen:
Hospitality is one of the first christian duties. The beast retires to its shelter, and the bird flies to its nest; but helpless man can only find refuge from his common creature.
Over verdraagzaamheid:
We are not to judge of the feelings of others by what we might feel if in their place. However dark the habitation of the mole to our eyes, yet the animal itself finds the apartment sufficiently lightsome.
Over het feit dat iedereen zijn plaats moet kennen in de maatschappij:
Such as are poor and will associate with none but the rich, are hated by those they avoid, and despised by these they follow.
In een passage in de roman van Goldsmith wordt door een van de kinderen een ballade gezongen. Het betreft een oude Schotse ballade waarvan vele versies bestaan. De eerste is een hele oude, de tweede is een versie gezongen door Joan Baez.
Barbara Allen
It was in and about the Martinmas time, November 11 When the green leaves were a-falling, That Sir John Graeme, in the West country, Fell in love with Barbara Allen
He sent his men down through the town To the place where she was dwelling: living "O haste and come to my master dear, hurry up Gin ye be Barbara Allen."if you are
O hooly, hooly rose she up, slowly To the place where he was lying, And when she drew the curtain by' "Young man, I think you're dying."
"O it's I'm sick, and very, very sick, And it's a' for Barbara Allen;" all "O the better for me you shall never be, Though your heart's blood were a spilling."
"O dinna ye mind, young man," she said, remember "When the red wine ye were filling, That ye made the healthsgae round and round, drank some toasts go And slighted Barbara Allen?"upset
He turned his face unto the wall, And death was with him dealing;doing business "Adieu, adieu, my dear friends all, And be kind to Barbara Allen."
Barbara Allen ------Joan Baez Twas in the merry month of May When green buds all were swelling, Sweet William on his death bed lay For love of Barbara Allen.
He sent his servant to the town To the place where she was dwelling, Saying you must come, to my master dear If your name be Barbara Allen.
So slowly, slowly she got up And slowly she drew nigh him, And the only words to him did say Young man I think you're dying.
He turned his face unto the wall And death was in him welling, Good-bye, good-bye, to my friends all Be good to Barbara Allen.
When he was dead and laid in grave She heard the death bells knelling And every stroke to her did say Hard hearted Barbara Allen.
Oh mother, oh mother go dig my grave Make it both long and narrow, Sweet William died of love for me And I will die of sorrow.
And father, oh father, go dig my grave Make it both long and narrow, Sweet William died on yesterday And I will die tomorrow.
Barbara Allen was buried in the old churchyard Sweet William was buried beside her, Out of sweet William's heart, there grew a rose Out of Barbara Allen's a briar.
They grew and grew in the old churchyard Till they could grow no higher At the end they formed, a true lover's knot And the rose grew round the briar.
De voorbije dagen nog eens naar een LP van Victor Jara gelusiterd: La Poblacion, uit 1972. Het was de tijd van de Chileense revolutie, waarin Jara vermoord zou worden. Ik citeer nu een artikeltje uit Le Monde uit die tijd.
La mort du chanteur Victor Jara
Les circonstances de la mort de Victor Jara, chanteur et compositeur populaire, fait prisonnier le jour du coup dEtat, navaient pas été clairement rapportées. Voici, selon la femme du chanteur et plusieurs témoins présents au stade Chili, le récit des tortures et de la fin de Victor Jara.
Le 11 septembre 1973, le chanteur et compositeur Victor Jara, quit travaillait à lUniversité technique de lEtat, se rendit à son lieu de travail. Là, lui et ses compagnons luttèrent jusquau 12 septembre. Beaucoup moururent pendant le combat. Dautres, et Victor Jara parmi eux, furent arrêtés et conduits au stade Chili.
« Malgré les coups, rapporte lun des témoins, le moral des prisonniers était bon, nous nous encouragion les uns les autres. A un moment donné, Victor Jara commença à chanter et tous à lunisson nous avons chanté avec lui. Les militaires étaient déconcertés. Cest là que Victor Jara, ayant été reconnu, a été maltraité au point de lui faire perdre connaissance, il fut constamment humilié, battu et torturé. »
Dautres témoins, présents au stade Chili, sont unanimes pour affirmer que « lofficier chargé des prisqonniers proposa de lui couper les mains. On lobligea à sagenouiller et à poser les mains sur un billot de bois, et les tortionnaires lui matraquèrent les mains et les poignets jusquà ce quils ne soient plus quune masse sanguinolente. »
La femme de Victor Jara, Joan Turner, avait reçu, le jeudi 13 septembre, un message de son mari lui demandant dêtre courageuse, car il ne pensait pas pouvoir sortir du stade : « Cest la dernière chose que jai su de lui , le jeudi après-midi il était encore vivant » dit-elle.
Le samedi 15, on demande aux prisonniers de se mettre en rang. « vers 5 heures de laprès-midi, un groupe de civils, sous le commandement de Souper et dautres officiers, entrèrent au stade. Quand ils reconnurent Jara, ils lobligèrent à quitter nos rangs, le trainèrent vers une ruelle latérale, et déchargèrent leurs mitraillettes contre lui et un autre militant. Et bien après leur mort, ils sacharnèrent encore contre leurs corps en sang. »
Le mardi 18 septembre, u, jeune fonctionnaire de la morgue, qui avait reconnu le cadavre de Jara, vint prévenir sa femme et lui demander si elle aurait assez de courage pour laccompagner, reconnaître le corps et le retirer. « Je suis entrée par une porte latérale, dit-elle, le spectacle était affreux Des centaines et des centaines de morts Le corps de Victor était au deuxième étage des bureaux de la morgue, parmi une centaine de cadavres détudiants et douvriers Je lai vu, défiguré, les vêtements en lambeaux, la poitrine trouée de balles avec une autre blessure béante, sans doute de mitraillette. Victor était là »
Le dernier poème écrit au stade
Nous sommes cinq mille
Ici dans ce coin de la ville.
Combien sommes-nous dans toutes les villes de tout le pays ?
Tous tous le regard fixé sur la mort.
Comme il est effayant le visage du fascisme !
Pour eux, le sang est une médaille
Le carnage, un geste héroique.
Chant que je te chante mal quand je dois chanter leffroi.
Quand je me meurs deffroi
Quand je me retrouve en ces moments dinfini
Où le silence et le cri sont les échos de mon chant.
Het eerste nummer op de Lp wordt gezongen door Isabel Parra, de eerste grote Chileense volkszangeres. Het heet Lo unico que tengo. Als men weet wat er in het stadium met de handen van Victor Jara is gebeurd, is het refrein van dit lied wel erg aangrijpend.
In een komische eenakter van Labiche, 29 degrés à lombre, komt dit oude volksspel voor. Een variant is het jeu de grenouille. Het is de bedoeling om platte schijven in openingen te gooien en zo punten te scoren.
De dichter Léon-Paul Fargue heeft er ooit een gedicht aan gewijd dat op muziek is gezet door Erik Satie, namelijk La Statue de Bronze uit Trois mélodies.
In 1190 werden joden voor het eerst uit een Engelse stad verbannen. In de dertiende eeuw zouden nog veel steden dat voorbeeld volgen.
In 1274 veroordeelde paus Gregorius X woeker als een zonde. De toenmalige koning van Engeland, Edward I, trad onmiddellijk in actie. Hij startte een onderzoek bij de Florentijnse bankiers en vervolgens bij de joden. 200 jaar lang hadden de joodse bankiers in de gunst bij de Kroon gestaan, omdat ze de koninklijke koffers vulden. Maar door het verbod op het maken van winst en het betalen van hoge belastingen waren veel joden verarmd. Ze werden dus minder interessant. Er werd nog een poging ondernomen om van de joden in plaats van bankiers en koopmannen gewone arbeiders te maken. Dat plan mislukte echter. De volgende stap bestond erin de joden een kenteken te laten dragen:
And that each Jew after he shall be seven years old, shall wear a badge on his outer garment that is to say in the form of two tables joined of yellow fait of the length of six inches and of the breadth of three inches.
Ten slotte vaardigde Edward I op 18 juli 1290 een decreet uitdat alle joden verplichtte om tegen 1 november het land te verlaten. Wie dat niet deed kon terechtgesteld worden. De joden vertrokken vooral naar Frankrijk, maar ook naar Spanje en de Nederlanden. Engeland had de spits afgebeten. Zestien jaar later zouden de joden uit Frankrijk verbannen worden en 200 jaar later uit Spanje door Ferdinand en Isabella.
Het zou 350 jaar duren voordat de joden mochten terugkeren, dus nadat Shakespeare en Marlowe hun toneelstukken schreven. Hun werken spelen dan ook niet in Engeland, maar in Venetië en Malta. Joden werden in hun tijd nog altijd aangezien als slecht. Waarschijnlijk zullen beide schrijvers nooit een jood ontmoet hebben.
Marlowe werd geboren in hetzelfde jaar als Shakespeare, in 1564. Hij schreef dit werk vroeger dan Shakespeare zijn Koopman van Venetië. De taal van Marlowe is veel eenvoudiger. In zijn stuk zit ook meer vaart en het is levendig geschreven. Er treden ook meer onderwereldfiguren in op en het lijkt volkser dan wat Shakespeare schrijft.
Het verhaal speelt op Malta dat wordt geregeerd door de gouverneur Ferneze. Er komt een delegatie Turken op bezoek die de betaling eisen van een tien jaar oude schatting. Ferneze beslist om de joden van het eiland daarvoor te laten opdraaien. Onder hen ook Barabas, de rijkste jood. De joden moeten de helft van hun bezit afstaan. Als Barabas tegenpruttelt, wordt zijn hele bezit aangeslagen. Ook zijn huis, waar men een nonnenklooster zal van maken. In dat huis heeft hij nog geld en juwelen verborgen. Daarom wil hij dat zijn dochter zich zogezegd bekeert en intreedt bij de nonnen. Op die manier hoopt hij dat deel van zijn bezit te recupereren.
In een monoloog verdedigt Barabas het vergaren van rijkdom door de joden en spot hij met de christenen die geen winst mogen maken.
Thus trowls (binnenstromen) our fortune in by land and sea,
And thus are we on every side enrichd.
These are the blessings promisd to the Jews,
And herein was old Abrams happiness:
What more may heaven do for earthly man
Than thus to pour out plenty in their laps,
Ripping the bowels of the earth for them,
Making the sea their servant, and the winds
To drive their substance with successful blasts ?
Who hateth me but for my happiness ?
Or who is honourd now but for his wealth ?
Rather had I, a Jew, be hated thus,
Than pitied in a Christian poverty;
For I can see no fruits in all their faith,
But malice, falsehood, and excessive pride,
Which methinks fits not their profession.
Als Ferneze de joden bijeenroept om hun geld te vragen, houdt de sluwe Barabas zich van de domme. Hij begrijpt zogezegd dat ze oorlog gaan voeren tegen de Turken.
Ferneze: And therefore are we to request your aid.
Barabas: Alas, my Lord, we are no soldiers !
Ans wahts our aid against so great a prince ?
First knight: Tut, Jew, we know thou art no soldier:
Thou art a merchant and a moneyd man,
And tis they money, Barabas, we seek.
Als Barabas vaststelt dat er geen weg terug is, en hij alles kwijt raakt, zegt hij:
Will you, then steal my goods ?
Is theft the ground of your religion ?
Hij mag op Malta blijven wonen:
Ferneze: But here in Malta, where thou gottst they wealth,
Live still, and, if thou, canst, get more.
Barabas: Christians, what or how can I multiply ?
Of naught is nothing made
Barabas vervloekt de christenen die hem bestolen hebben
Ay, policy! Thats their profession,
And not simplicity, as they suggest.
The plagues of Egypt, and the curse of heaven,
Earths barrenness, and all mens hatred,
Inflict upon them, thou great Primus Motor!
And here upon my knees, striking the earth,
I ban their souls to everlasting pains,
And extreme tortures of the fiery deep,
That thus have dealt with me in my distress.
Een staaltje van zijn hoogmoed:
See the simplicity of these base slaves,
Who, for the villains have no wit themselves,
Think me to be a senseless lump of clay,
That will with every water wash to dirt!
No, barabas is born to better chance,
And framd of finer mould than common men,
That measure naught but by the present time.
A reaching thought will search his deepest wits,
And cast with cunning for the time to come;
For evils are apt to happen every day.
Een nevenfiguur, Mathias, a gentleman, ziet met spijt in het hart hoe Abigail, Barabas dochter in het klooster gaat:
Whos this ? Fair Abigail, the rich Jews daughter,
Become a nun! Her fathers sudden fall
Has humbled her, and brought her down to this.
Tut, she were fitter for a tale of love,
Than to be tired out with orisons;
And better would she far become a bed,
Embraced in a friendly lovers arms,
Than rise at midnight to a solemn mass.
In het tweede bedrijf heeft Barabas via Abigail zijn verborgen schat in handen gekregen. Intussen is op Malta de vice-admiraal van Spanje aangekomen. Hij had een zeegevecht tegen de Turken gewonnen en wil nu op Malta de gevangen zeelieden als slaven verkopen.
Go, officers, and set them straight in show.
Hij is bereid de hulp van Spanje in te roepen om de Turken te verslaan. Ferneze benoemt hem tot generaal van Malta en in plaats van de Turken te betalen:
Well send thee bullets wrapt in smoke and fire.
Honour is bought with blood, and not with gold.
Barabas is opnieuw rijk:
In spite of these swine-eating Christians,
(Unchosen nation, never circumcisd,
such as, poor villains, were neer thought upon
till Titus and Vespasian conquerd us)
am I become as wealthy as I was.
They hopd my daughter would ha been a nun;
But she s at home, and I have bought a house
As great and fair as is the governors
Lodowick, de zoon van de gouverneur, wil zijn kans wagen bij Abigail, maar Barabas beraamt een plannetje:
Now will I show myself to have more of the serpent than the dove, that is, more knave than fool.
Barabas koopt op de markt de slaaf Ithamore en geeft hem direct goede raad.
And I will teach thee that shall stick by thee.
First, be thou void of these affections:
Compassion, love, vain hope, and heartless fear;
Be movd at nothing, see thou pity none,
But to thyself smile when the Christians moan.
Barabas vraagt de Turkse slaaf hoe hij zoal zijn tijd heeft doorgebracht en die lijkt ook geen doetje te zijn geweest:
Faith, master.
In setting Christian villages on fire,
Chaining of eunuchs, binding galley slaves.
One time I was an hostler in an inn,
And in the night time secretly would I steal
To travellers chambers, and there cut their throats.
Once at Jerusalem, where the pilgrims kneeld,
I strewed powder on the marble stones,
And therewithal their knees would rankle so,
That I have laughd a-good to see the cripples
Go limping home to Christendom on stilts.
In het verdere verloop van het stuk gebeurt nog heel wat. Barabas zal verschillende tegenstanders vermoorden, onder wie zijn dochter. Door verraad schopt hij het zelfs tot gouverneur van Malta. Maar ten slotte komt hij om het leven in een valstrik die hij voor iemand anders had gespannen.
Kafka schreef zijn Brief an den Vater in november 1919, toen hij 36 jaar was, of vijf jaar voor zijn dood. In de zomer van 1919 had hij zich verloofd met Julie Wohryzek. Het onbeschofte en beledigende antwoord van zijn vader op dat nieuws vormde waarschijnlijk de aanleiding voor het schrijven van die (lange) brief. Kafka haalt het incident aan in zijn brief.
Du sagtest zu mir etwa: Sie hat wahrscheinlich irgendeine ausgesuchte Bluse angezogen, wie das die Prager Jüdinnen verstehn, und daraufhin hast Du Dich natürlich entschlossen, sie zu heiraten. Und zwar möglichst rasch, in einer Woche, morgen, heute. Ich begreife Dich nicht, Du bist doch ein erwachsener Mensch, bist in der Stadt, und weißt Dir keinen anderen Rat, als gleich eine Beliebige zu heiraten. Gibt es da keine anderen Möglichkeiten ? Wenn Du Dich davor fürchtest, werde ich selbst mit Dir hingehn.
Wat zijn vader hier zegt, is dus niet minder dan dat hij zijn zoon wel naar een bordeel wil begeleiden als hij dat alleen niet durft.
De brief is 70 bladzijden lang. Van begin tot eind maakt Kafka erin het proces van zijn vader. Van in zijn jonge jaren tot op het moment van zijn huwelijksaanzoek. Met dat huwelijk zou het niets worden. Kafka leerde in die tijd ook Milena kennen met wie hij een verhouding begon. Zijn relatie met Julie liep langzaam af. In zijn correspondentie met Milena heeft hij het enkele keren over deze brief. Zo op 21.6.1920:
Wenn Du einmal wissen wilst wie es früher mit mir war, schicke ich Dir von Prag den Riesenbrief, den ich vor etwa ½ Jahr meinem Vater geschrieben aber noch nicht gegeben habe.
Zijn vader zal de brief nooit te lezen krijgen, want hij werd achtergehouden door Kafkas moeder. In juli schreef hij weer aan Milena:
Morgen schicke ich Dir den Vater-Brief in die Wohnung, heb ihn bitte gut auf, ich könnte ihn vielleicht doch einmal dem Vater geben wollen. Laß ihn womöglich niemand lesen. Und verstehe beim Lesen alle advokatischen Kniffe, es ist ein Advokatenbrief.
In augustus heeft hij het een laatste maal over de brief:
Eine gute Voraussetzung wäre es auch wenn Du meinen (im übrigen schlechten, unnötigen) Vaterbrief kennen würdest.
Hierin neemt hij al een beetje afstand van zijn brief. Hij vindt hem niet goed (geschreven) en overbodig. Misschien heeft het schrijven van de brief louterend gewerkt, heeft hij zijn frustraties van zich kunnen afschrijven. Misschien ook werd hij overbodig door zijn jonge relatie met Milena. Wat hij zijn vader vooral verwijt is zijn onbegrip. Hij bestierde het huishouden en het leven van zijn kinderen als een tiran. In Deinem Lehnstuhl regiertest Du die Welt.
Aan de andere kant maakt Kafka ook zijn eigen proces, in de zin dat hij zich nooit heeft kunnen ontworstelen aan de invloed van zijn vader.
In de brief komen hier en daar ook positieve punten naar voren, maar die worden dan dadelijk weer tenietgedaan. De kracht van zijn vader bijvoorbeeld was al voldoende dat het kind zich minderwaardig voelde.
Ich war ja schon niedergedrückt durch Deine bloße Körperlichkeit. Ich erinnere mich zum Beispiel daran, wie wir uns öfters zusammen in einer Kabine auszogen. Ich mager, schwach, schmal, Du stark, groß, breit. Schon in der Kabine kam ich mir jämmerlich vor, und zwar nicht nur vor Dir, sondern vor der ganzen Welt, denn Du warst für mich das Maß aller Dinge. Traten wir dann aber aus der Kabine vor die Leute hinaus, ich an Deiner Hand, ein kleines Gerippe, unsicher, bloßfüßig auf den Planken, in Angst vor dem Wasser, unfähig Deine Schwimmbewegungen nachzumachen, die Du mir in guter Absicht, aber tatsächlich zu meiner tiefen Beschämung immerfort vormachtest, dann war ich sehr verzweifelt, und alle meine schlimmen Erfahrungen auf allen Gebieten stimmten in solchen Augenblicken großartig zusammen.
Als de kinderen dan al iets positiefs hadden te vertellen thuis, was de reactie van de vader meestal als volgt:
Man mußte nur über irgendeine Sache glücklich sein, von ihr erfüllt sein, nach Hause kommen und es aussprechen, und die Antwort war ein ironisches Seufzen, ein Kopfschütteln, ein Fingerklopfen auf den Tisch: Hab auch schon etwas Schöneres gesehn oder Mir gesagt Deine Sorgen oder Ich hab keinen so geruhten Kopf oder Kauf Dir was dafür oder Auch ein Ereignis!.
Ook voor het schrijven van zijn zoon had hij geen interesse.
Richtiger trafst Du mit Deiner Abneigung gegen mein Schreiben und was, Dir unbekannt, damit zusammenhing. Hier war ich tätsachlich ein Stück selbständig von Dir weggekommen, wenn es auch ein weinig an den Wurm erinnerte, der, hinten von einem Fuß niedergetreten, sich mit dem Vorderteil losreißt und zur Seite schleppt. ... Meine Eitelkeit, mein Ehrgeiz litten zwar unter Deiner für uns berühmt gewordenen Begrüßung meiner Bücher: Legs auf den Nachttisch !...
Kafka had oorspronkelijk de bedoeling met deze brief een poging tot verzoening met zijn vader te ondernemen. Maar al schrijvend is er waarschijnlijk zoveel naar boven gekomen en is hij ook in de ban van het schrijven geraakt, dat de brief zijn doel voorbijgeschoten is. De brief eindigt dan ook als volgt:
meiner Meinung nach (ist) doch etwas der Wahrheit so sehr Angenähertes erreicht, daß es uns beide ein weinig beruhigen und Leben und Sterben leichter machen kann.
Shakespeare: The Merchant of Venice (eerste bedrijf)
Shakespeare: The Merchant of Venice (eerste bedrijf)
Het eerste toneel van dit bedrijf telt 186 regels. Het heeft me enkele uren gekost om het te lezen, te herlezen en te begrijpen. Is het die moeite waard ? Ik denk het wel. Het geeft voldoening en na zon grondige lezing blijft het stuk langer hangen. Maar dat is dan weer een uitnodiging om het later te herlezen, waardoor ik er nog meer tijd in steek.
Het eerste toneel speelt in Venetië en het opent met Antonio, de koopman van Venetië, die zich tegenover zijn vrienden beklaagt dat hij zo neerslachtig is en niet weet hoe dat komt:
In sooth I know not why I am so sad,
It wearies me, you say it wearies you;
But how I caught it, found it, or came by it,
What stuff tis made of, whereof it is born,
I am to learn:
And such a want-wit sadness makes of me,
That I have much ado to know myself.
Later in het verhaal zullen we de reden kennen. Antonio zal afscheid moeten nemen van zijn vriend Bassanio en bovendien hangt er allerlei onheil boven zijn hoofd.
Zijn vrienden echter zeggen dat hij tobt over zijn schepen die met koopwaar onderweg zijn.
Believe me, sir, had I such venture forth,
The better part of my affections would
Be with my hopes abroad. I should be still
Plucking the grass to know were sits the win,
Piring in maps for ports and piers and roads:
And every object that might make me fear
Misfortune to my ventures, out of doubt,
Would make me sad.
Antonio weerlegt dat echter en zegt ook dat hij niet verliefd is. Als Gratiano, een andere vriend hem op zijn neerslachtigheid wijst, antwoordt Antonio:
I hold the world but as the world, Gratiano-
A stage, where every man must play a part,
And mine a sad one.
Bassanio, zijn beste vriend, doet zijn beklag. Hij heeft op te grote voet geleefd en zit in de schulden, onder andere bij Antonio:
To you, Antonio,
I owe the most in money and in love.
Hij heeft opnieuw geld nodig om Portia te veroveren. Deze dame uit Belmont is een fel begeerde bruid die veel aanbidders over de vloer krijgt, maar niet een voldoet aan de eisen. Antonio is bereid borg te staan voor geld dat Bassanio in Venetië kan loskrijgen, want momenteel is al zijn geld in handelswaren geïnvesteerd.
Het tweede toneel brengt ons bij Portia en haar kamenier Nerissa in Belmont. Ook zij is treurig gestemd:
My little body is aweary of this great world.
Ze krijgt goede raad van Nerissa die zegt dat Portia haar woorden beter zou opvolgen dan ze te prijzen. Waarop Portia antwoordt:
If to do were as easy as to know what were good to do, chapels had been churches, and poor mens cottages princes palaces I can easier teach twenty what were good to be done, than be one of the twenty to follow mine own teaching The brain may devise laws for the blood, but a hot temper leaps oer a cold decree.
Het probleem is dat Portia niet zelf haar man kan kiezen. Haar vader had bij zijn dood drie kistjes van lood, zilver en goud laten maken. Wie de juiste keuze maakt, mag met Portia trouwen. Tot nu toe zijn er al veel vrijers gepasseerd, maar blijkbaar niet de juiste. Portia herinnert zich wel een bezoek van Bassanio die bij haar in de smaak viel.
In het derde toneel zijn we opnieuw in Venetië met een van de hoofdpersonen, de jood Shylock. Deze wil Bassanio het geld bezorgen, als Antonio borg wil staan. In Shakespeares tijd waren joden niet graag gezien. Wettelijk gezien mochten ze zelfs niet in Engeland leven. Joden werd vooral verweten dat ze woekeraars waren en dat ze de moordenaars van Christus waren. Als Shylock Antonio voor het eerst ziet is zijn reactie:
Wat lijkt hij een deemoedig tollenaar!
Ik haat hem, omdat hij een Christen is;
Maar meer nog omdat hij, onnozele dwaas,
Gratis geld leent en zo de rentevoet
Bij ons hier in Venetië doet dalen.
Als t mij eens lukt, hem in mijn macht te krijgen,
Vier ik mijn oude wrok flink op hem bot.
Hij haat ons heilig volk en vloekt, juist daar,
Waar alle kooplui plegen saam te komen,
Op mij, mijn zaken en mijn eerlijke winst,
En noemt die woeker. n Vloek over mijn stam,
Als ik het hem vergeef.
(overgenomen uit de door Buddingh bewerkte vertaling van Burgersdijk, uitgeven bij Bruna).
De heren komen tot een overeenkomst. Shylock zegt uit vriendschap te handelen en als bewijs daarvan zal hij geen rente aanrekenen. Maar wat hij voorstelt is ook niet min:
Deze roman speelt in de jaren 1830, trouwens de jaren waarin Stendhal deze roman schreef. In 1830 had de julirevolutie plaats en werd Louis-Philippe de (laatste) koning der Fransen. Hij stond aan het hoofd van een gematigde regering en kreeg geregeld af te rekenen met opstanden, zowel van republikeinen als van aanhangers van de afgezette Karel X.
Lucien Leuwen is de twintigjarige zoon van een rijke Parijse bankier. Omdat hij niets om handen heeft, besluit hij om onderluitenant te worden bij de 27e lansiers, in het leger van de regerende vorst. Hij is erop gebrand om echt aan de strijd te kunnen deelnemen, maar dat valt tegen. Hij vertrekt met zijn regiment naar Nancy, tegen de Duitse grens. In dat provincienest valt niets te beleven. Lucien verveelt er zich. Ondanks het feit dat hij een lage rang bekleedt en als bankierszoon maar een bourgeois is, kan hij zich door toedoen van de arts Du Poirier laten introduceren in de hogere, nobele kringen van het stadje. Die edelen werden van hun aanzien beroofd bij de troonsbestijging van Louis-Philippe. Ze hebben heimwee naar de tijd van Karel X, toen zij en de clerus het voor het zeggen hadden. Lucien Leuwen is echter geen légitimiste zoals zij, maar eerder een man van het juste milieu (aanhangers van Louis- Philippe) die er bovendien van verdacht wordt republikeinse ideeën te koesteren.
Het soldatenleven is saai. sOchtends zijn er oefeningen en de rest van de dag brengen de officieren door met cafébezoek. Lucien brengt zijn tijd door in de salons, wat de afgunst opwekt van zijn officieren, die daar geen toegang hebben. Luciens leven wordt wat boeiender als hij kennismaakt met de jonge weduwe Madame de Chasteller. De twee worden verliefd op elkaar. Lucien gedraagt zich echter meer als een verliefde puber en Bathilde Chasteller ontbreekt het aan durf. Meer dan 100 bladzijden lang beschrijft Stendhal hun twijfelen en talmen. Een hele psychologie van de liefde en de hinderpalen die haar in de weg staan.
De edele heren die vrezen dat Lucien met de mooiste en rijkste vrouw aan de haal zal gaan, bedenken een middel om hem weg te krijgen. Eerst wordt er aan een duel gedacht. De arts Du Poirier, een spion van de afgezette koning Karel X, voorkomt het echter en bedenkt een andere list. Hij laat Lucien in de waan dat Bathilde, die ziek van liefde is, bevallen is van een kind van een andere minnaar. Lucien heeft het bedrog niet door. Hij dient zijn ontslag in bij het leger en vertrekt naar zijn ouders in Parijs.
Hier eindigt het eerste deel. Er wacht me nog een tweede deel van 600 blz. Toch zie ik er met plezier naar uit. Bij Stendhal heb ik altijd het gevoel dat hij graag schrijft, en dat maakt het voor de lezer ook aangenaam. Verder is het historisch kader interessant en zit er in de roman veel humor en ironie. Hier en daar schemeren ook de politieke ideeën van de schrijver door. Hij was niet direct een voorstander van de democratie, bijvoorbeeld zoals die in Amerika gangbaar was, en was nogal elitair. Dat mag blijken uit het motto vooraan in de roman. Hij wordt opgedragen To the happy few waarna de volgende tekst van Lord Byron volgt:
Il y avait une fois une famille à Paris, qui avait été préservée des idées vulgaires par son chef, lequel avait beaucoup desprit et de plus savait vouloir.
De clerus moet er af en toe ook aan geloven :
Un jour que la marquise riait trop haut depuis dix minutes avec ses voisins, un prêtre sapprocha et voulut hasarder des représentations.
-Il me semblerait, madame la marquise, que la maison de Dieu
-Est-ce à moi, par hasard, que sadresse ce madame ? Je vous trouve plaisant, mon petit abbé !. Votre office est de sauver nos âmes, et vous êtes tous si éloquents, que, si nous ne venions pas chez vous par principe, vous nauriez pas un chat. Vous pouvez parler tant quil vous plaira dans votre chaire ; mais souvenez-vous que votre devoir est de répondre quand je vous interroge ; monsieur votre père, qui était laquais de ma belle-mère, aurait dû mieux vous instruire.
Over de bekrompenheid bij de hogere kringen :
Mais cet héroique marquis avait des inconvénients: il nentendait jamais nommer Louis-Philippe sans lancer dune voix singulière et glapissante ce simple mot: voleur. Cétait là son trait desprit, qui, à chaque fois, faisait rire à gorge déployée la plupart des nobles dames de Nancy, et cela dix fois dans une soirée. Lucien fut choqué de léternelle répétition et de léternelle gaieté.
Als Du Poirier de edelen wil afbrengen van hun idee om een duel met Lucien aan te gaan, schrijft Stendhal :
Rien de plus impolitique quune querelle entre son corps de noblesse et un régiment.
Du Poirier répéta cette vérité si souvent et avec tant de termes différents quelle finit par pénétrer dans ces têtes peu habituées à comprendre le nouveau.
Toen Baudelaire in 1855 achttien gedichten uit Les Fleurs du Mal publiceerde in la Revue des Deux Mondes had hij al afkeurende kritieken gekregen. In Le Figaro had men het over Indigence navrante des idées, poésie scrofuleuse, écoeurante, glaciale, de charnier et dabattoir.
Bij de publicatie in boekvorm twee jaar later op 25 juni 1857, liep het helemaal fout. Op 7 juli ontving de minister van Binnenlandse Zaken het volgende rapportvan de Veiligheidsdienst.
Rapport
Le livre de M. Charles Baudelaire intitulé Les Fleurs du Mal est un défi jeté aux lois qui protègent la religion et la morale.
Le Reniement de Saint-Pierre,
Abel et Caïn,
Lers Litanies de Satan,
Le Vin de lassassin
Sont un tissu de blasphèmes ;
« Race de Caïn, au Ciel monte
« Et sur la terre jette Dieu.
« Je men moque comme de Dieu,
« Du Diable et de la Sainte Table.
« Gloire et louange à toi, Satan, dans les hauteurs
« Du Ciel, où tu régnas, et dans les profondeurs
« De lEnfer ..
« Fais que mon âme un jour, sous lArbre de Science,
« Près de toi se repose
A côté de ces pièces et de quelques autres où limmortalité de lâme et les plus chères croyances du christianisme sont mises à néant, il en est dautres qui sont lexpression de la lubricité la plus révoltante :
Les Femmes damnées sont un chant en lhonneur de lamour honteux des femmes pour les femmes.
Les Métamorphoses du Vampire
Les Bijoux
présentent à chaque instant les images les plus licencieuses avec toute la brutalité de lexpression.
En résumé le livre de M. Baudelaire est une de ces publications malsaines, profondément immorales qui sont appelées à un succès de scandale.
Proposition de le déférer au Parquet.
Dezelfde dag nog vertrok er een brief van de Veilgheidsdienst naar de procureur-generaal waarin onder meer stond : Plusieurs pièces de ce recueil mont paru renfermer le délit doutrage à la morale publique.
Op 17 juli worden alle exemplaren in beslag genomen. Het komt tot een proces en Baudelaire en zijn uitgever worden veroordeeld tot het betalen van een boete. Bovendien moeten zes gedichten uit de bundel worden geschrapt.
In 1947 is de zaak opnieuw aanhangig gemaakt. Het vonnis van 1857 wordt verbroken en de veroordeling wordt ongedaan gemaakt of La cour décharge leur mémoire de la condamnation prononcée.
Les Litanies de Satan
Ô toi, le plus savant et le plus beau des Anges, Dieu trahi par le sort et privé de louanges,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Ô Prince de lexil, à qui lon a fait tort, Et qui, vaincu, toujours te redresses plus fort,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Toi qui sais tout, grand roi des choses souterraines, Guérisseur familier des angoisses humaines,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Toi qui, même aux lépreux, aux parias maudits, Enseignes par lamour le goût du Paradis,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Ô toi qui de la Mort, ta vieille et forte amante, Engendras lEspérance, une folle charmante !
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Toi qui fais au proscrit ce regard calme et haut Qui damne tout un peuple autour dun échafaud,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Toi qui sais en quels coins des terres envieuses Le Dieu jaloux cacha les pierres précieuses,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Toi dont lil clair connaît les profonds arsenaux Où dort enseveli le peuple des métaux,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Toi dont la large main cache les précipices Au somnambule errant au bord des édifices,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Toi qui, magiquement, assouplis les vieux os De livrogne attardé foulé par les chevaux,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Toi qui, pour consoler lhomme frêle qui souffre, Nous appris à mêler le salpêtre et le soufre,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Toi qui poses ta marque, ô complice subtil, Sur le front du Crésus impitoyable et vil,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Toi qui mets dans les yeux et dans le cur des filles Le culte de la plaie et lamour des guenilles,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Bâton des exilés, lampe des inventeurs, Confesseur des pendus et des conspirateurs,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
Père adoptif de ceux quen sa noire colère Du paradis terrestre a chassés Dieu le Père,
Ô Satan, prends pitié de ma longue misère !
PRIÈRE
Gloire et louage à toi, Satan, dans les hauteurs Du Ciel, où tu régnas, et dans les profondeurs De lEnfer, où, vaincu, tu rêves en silence ! Fais que mon âme un jour, sous lArbre de Science, Près de toi se repose, à lheure où sur ton front Comme un Temple nouveau ses rameaux sépandront !
A celle qui est trop gaie
Ta tête, ton geste, ton air Sont beaux comme un beau paysage ; Le rire joue en ton visage Comme un vent frais dans un ciel clair.
Le passant chagrin que tu frôles Est ébloui par la santé Qui jaillit comme une clarté De tes bras et de tes épaules.
Les retentissantes couleurs Dont tu parsèmes tes toilettes Jettent dans l'esprit des poètes L'image d'un ballet de fleurs.
Ces robes folles sont l'emblème De ton esprit bariolé ; Folle dont je suis affolé, Je te hais autant que je t'aime !
Quelquefois dans un beau jardin Où je traînais mon atonie, J'ai senti, comme une ironie, Le soleil déchirer mon sein ;
Et le printemps et la verdure Ont tant humilié mon coeur, Que j'ai puni sur une fleur L'insolence de la Nature.
Ainsi je voudrais, une nuit, Quand l'heure des voluptés sonne, Vers les trésors de ta personne, Comme un lâche, ramper sans bruit,
Pour châtier ta chair joyeuse, Pour meurtrir ton sein pardonné, Et faire à ton flanc étonné Une blessure large et creuse,
Et, vertigineuse douceur ! A travers ces lèvres nouvelles, Plus éclatantes et plus belles, T'infuser mon venin, ma soeur !
The Arrest of Oscar Wilde at the Cadogan Hotel by John Betjeman
He sipped at a weak hock and seltzer As he gazed at the London skies Through the Nottingham lace of the curtains Or is it his bees-winged eyes?
To the right and before him Pont Street Did tower in her new built red, As hard as the morning gaslight That shone on his unmade bed.
'I want some more hock in my seltzer, And Robbie, please give me your hand- Is this the end or beginning? How can I understand?
'So you've brought me the latest Yellow Book: And Buchan has got in it now: Approval of what is approved of Is as false as a well-kept vow.
'More hock, Robbie-where is the seltzer? Dear boy, pull again at the bell! They are all little better than cretins, Though this is the Cadogan Hotel.
'One astrakhan coat is at Willis's- Another one's at the Savoy: Do fetch my morocco portmanteau, And bring them on later, dear boy.'
A thump, and a murmur of voices- ('Oh why must they make such a din?') As the door of the bedroom swung open And TWO PLAIN CLOTHES POLICEMEN came in:
'Mr Woilde, we'ave come for tew take yew Where felons and criminals dwell: We must ask yew tew leave with us quoietly For this is the Cadogan Hotel.'
He rose, and he put down The Yellow Book. He staggered-and, terrible-eyed, He brushed past the palms on the staircase And was helped to a hansom outside.
Ezels hebben de droevige toestand waarin ze nu moeten leven, wellicht te danken aan de grappige inval van een of andere lichtzinnige mens. Diens schuld is het dat ze het meest verachtelijke dier geworden zijn. En dat zullen ze ook blijven, want veel ezeldrijvers behandelen hun leerlingen zo wreed juist omdat het ezels zijn, en niet omdat het luie en trage dieren zijn.
De vlieg die niet wil worden doodgemept, gaat het beste op de vliegenmepper zitten.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey