‘Word als een kind, blijf als een kind!’ Voor de tweede keer in 14 dagen plaatst Jezus vandaag een kind in het midden. Hij wil ons blijkbaar wel iets heel belangrijks meegeven:
‘Grote mensen, vergeet alsjeblief niet dat je van kinderen veel leren kan! Je bent nu wel veel groter geworden, veel slimmer ook en je hebt allicht ook veel meer geld. Maar misschien heb je in die tussentijd wel heel veel afgeleerd van al dat mooie dat ik van bij de schepping in een kinderziel heb neergelegd.’
Daarnaast vieren we vandaag, op 4 oktober, die heel bijzondere heilige die Sint-Franciscus was.
Zusters en broeders,
we moeten blijvend aandacht schenken
aan wat wij gehoord hebben,
om niet uit de koers te raken.
(Brief aan de Hebreeën 2,1)
Jezus zei:
‘Laat die kinderen bij Me komen,
en houd hen niet tegen,
want van zulke kinderen
is het koninkrijk van God.
Ik verzeker jullie,
wie het koninkrijk van God
niet aanneemt als een kind,
komt er beslist niet in.’
(Marcus 10,14-15)
VAN DEZE KLEINEN IS HET KONINKRIJK
Hoe lieflijk ook, dit teder tafereeltje moet voor de leerlingen een schok geweest zijn. In zijn omgang met de kleinsten der kleinen toont Jezus dat het Rijk van God geen zaak is van groot of machtig zijn. Voor hem gaat het erom dat je ‘het kind’ – de kleine mens – opmerkt. En dat je zorg draagt voor die talloze kleinen, die over het hoofd gezien en met de ellebogen van zovele ‘groten’ weggewerkt worden.
Wie Jezus wil volgen, laat zijn eigen ‘eerste zitje’ varen, en is bovenal begaan met de schamelste medemens. Dit inzicht moet voor de leerlingen een ontdekking geweest zijn die hun leven onderste boven gooide. Het werd voor hen duidelijk dat Jezus zichzelf plaatste, daar waar de kleinen staan, de mensen zonder aanzien, de kwetsbaren en de gekwetsten.
Waar mensen opkomen voor zulke zwakken, dáár – en alléén dáár – vinden ze Jezus zelf, want ‘van zulke kleinen is het koninkrijk van God.’ Wie dit niet vat, hoort er niet bij! Het geeft te denken!
In amper twee weken krijgen we een vrijwel identiek evangelie. Het gaat hier dus niet om een futiele voetnoot in Jezus’ boodschap en in zijn eigen leven:
De eerste plaats,
die weggelegd is voor wie afgeschreven wordt:
dát is nu eenmaal de kern van zijn eigen leven
met lijden, dood en opstanding.
Ik zag een kind
met een vogeltje
dat uit het nest gevallen was,
beide handjes
beschuttend
rond het warme dons
en het hevig kloppend hartje.
Vandaag nog jij
en morgen ik …
zo zijn we beurt om beurt
de kleine vogel
die niet meer mee kan
in de drukke wereld van vandaag.
Zo zijn we
beurt om beurt
het kind
dat met beide handen
het zwakke leven wil beschutten
als een broze schat.
Ik zag een kind.
Het hield een vogeltje
heel teder aan z’n hart
en keek met andere ogen
naar de hemel
en de aard.
En ik dacht
wat een wonder
dat een kleine vogel
een mensenkind
veranderen kan.
Manu Verhulst
HEILIGE FRANCISCUS VAN ASSISI
Op een bepaalde dag zegt de Heilige Clara aan de Heilige Franciscus:
‘Alle wezens hebben hun tijd.
Maar deze tijd is niet voor allen dezelfde.
De tijd van de dingen is niet de tijd van de dieren.
En die van de dieren is niet die van de mensen.
En boven alles en totaal anders,
bestaat er de tijd van God,
die al het andere omsluit en overstijgt.
Gods hart klopt niet op hetzelfde ritme als het onze.
Het heeft zijn eigen beweging:
die van zijn eeuwige barmhartigheid,
die gaat van eeuw tot eeuw.’
Jezus is het echte gelaat van een geduldige God,
die rustig en vertrouwvol alles ten goede leidt
naar het uur van zijn genade.
Door langdurig naar Jezus te kijken in het gebed,
kunnen wij meer en meer op Hem gelijken:
‘God, onze Vader,
wij danken U
omdat wij mogen leven
in de tijd van uw geduld.
Het onkruid groeit nog tussen de tarwe,
in de wereld,
in onze gemeenschap,
in mijn hart.
Gij gunt uw mensen nog de tijd.
Uit uw milde barmhartigheid mogen wij leven.
Verleen ons eenzelfde rustig en zachtmoedig geduld.
Op een dag ben ik een band aangegaan waarbij elk woord van de een zonder mankeren door de ander werd opgenomen. En hetzelfde gold voor elke stilte. Het ging niet om de versmelting die zo kenmerkend is voor prille verliefdheid, en zo irreëel en destructief.
De weidsheid van die band had iets muzikaals. Wij waren er tegelijk samen en gescheiden, als de twee doorschijnende vleugels van een libel. Omdat ik die volheid heb gekend, weet ik dat liefde niets te maken heeft met de sentimentaliteit van de liedjeszangers en dat je ze ook niet ergens bij de seksualiteit hoeft te zoeken – daarvan heeft de wereld haar eerste koopwaar gemaakt, degene die het mogelijk maakt alle andere waren te koop te bieden.
De liefde is het wonder op een dag te worden gehoord tot in je zwijgen toe en op jouw beurt met evenveel fijnheid te luisteren: het leven in zuivere toestand, even fijn als de lucht die de libellenvleugels draagt en zich verheugt om hun dans.
Ook vandaag tonen de lezingen nog dat Jezus op radicale wijze vraagt om Hem te volgen. Weer klinkt de taal bijzonder hard, zowel bij Jakobus als bij Jezus zelf in het evangelie.
Maar we weten inmiddels dat deze manier van spreken niet bedoeld is om kleine, zwakke mensen op te zadelen met verpletterende schuldgevoelens, maar in dienst staat van zijn blijde boodschap van liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid …
Want dat zijn de vruchten van zijn Geest, die ons tot nieuwe, andere mensen maakt.
En nu iets voor u, rijken!
Weeklaag en jammer
om de rampspoed die over u komt.
Uw rijkdom is verrot
en uw kleding is door de mot aangevreten.
Uw goud en zilver is verroest,
en die roest zal tegen u getuigen
en als een vuur uw lichaam verteren.
(Brief van Jakobus 5,1-2)
Als je hand je op de verkeerde weg brengt,
hak ze dan af …
Als je voet je op de verkeerde weg brengt,
hak hem dan af …
En als je oog je op de verkeerde weg brengt,
ruk het dan uit …
(Marcus 9,43.45.47)
RADICAAL EN BARMHARTIG
Als we vanuit het evangelie proberen een beeld van Jezus te vormen, vinden wij wel eens tegenstrijdige trekken. Vandaag klinkt alles bijzonder streng en veeleisend: 'Gij zijt rijk, maar uw rijkdom is verrot', lezen we bij Jakobus en bij Jezus zelf klinkt al even hard: 'Dreigt uw hand u aanleiding tot zonde te geven, hak ze af'. Het is zo radicaal gesteld dat het onhaalbaar wordt. En dan kennen we ook dat heel andere verhaal van de overspelige vrouw, die genade vindt bij Jezus, met die veelzeggende woorden: 'Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen'. Daar triomfeert Gods mildheid en barmhartigheid.
Misschien mogen we het zo zeggen: 'Mild voor anderen, radicaal voor onszelf'. Dat vraagt Hij van ons. En we moeten toegeven dat we dat wel eens omdraaien en dat wij altijd wel een excuus vinden om onze eigen tekorten goed te praten, en dat wij gemakkelijk klaar staan om de ander met de vinger te wijzen. Wij kennen trouwens dat andere woord van Jezus wel: 'Waarom ziet gij wel de splinter in het oog van uw buurman, en niet de balk in uw eigen oog'.
Toch mag die radicaliteit van Jezus ons niet tot onnodige schuldgevoelens of zelfverwijten leiden. Jezus schetst een ideaal, een streefdoel … maar idealen en streefdoelen liggen doorgaans hoger en verder, dan datgene wat wij in ons leven kunnen bereiken. Zo is het ook met de woorden van vandaag: als wij ze letterlijk opnemen, is het onmogelijk om dat na te leven, en worden wij verlamd in ons streven, dan verliezen wij de moed, en tegelijkertijd de mogelijkheid om ten volle de levensvreugde te smaken, die zijn blijde boodschap ons wil geven.
Tegenover de veeleisendheid van de woorden van Jezus, zullen wij wel altijd in gebreke blijven. Ook hier kennen wij Jezus' woord: 'de geest is gewillig, maar het vlees is zwak'. Bij vele mensen mogen wij zeker spreken van een goede wil om naar het woord van Jezus te leven, maar toch moeten wij vaststellen, dat ook wij zelf regelmatig er niet in slagen om dat hoge ideaal elke dag evenzeer in praktijk te stellen.
Zijn wij daarom slechte mensen? Zeker niet. Waar het op aankomt, is dat wij inderdaad als diepste keuze in ons leven, de keuze voor het goede maken … en dan dat wij leren leven, leren omgaan met onze zwakheden en kleine kanten.
In deze zin is het een genade voor ons als wij goede vrienden kennen, die van ons houden, met onze goede en met onze minder goede kanten. De mildheid waarmee zij ons benaderen is een beeld van de mildheid, waarmee God zelf naar ons kijkt. Een mooi woord zegt het zo: 'een vriend is iemand, die alles van je weet, en toch van je houdt'. Zo is een goede vriend een eminent beeld van God voor ons. Laat ons daarom, zonder laksheid, ook mild zijn voor onszelf, en van onszelf houden, zonder egoïsme maar in de mooie, goede betekenis van het woord.
Er zijn mensen die door hun eigen misdaad zo diep geraakt en geschonden worden, dat ze niet meer in staat zijn een normaal menselijk leven te leiden. Iemand zei: 'De dag dat ik die ander vermoordde, heb ik eigenlijk mezelf vermoord.'
Na een gevangenisstraf van soms wel twintig of dertig jaar willen velen niet meer vrij zijn. Anderen kunnen de herwonnen vrijheid gewoon niet aan. Ze slagen er maar niet in hun verleden op de juiste manier te verwerken.
Ik zag hem zitten in zijn cel. Hij leek opgelucht. Eindelijk terug binnen, terug veilig. In zijn hart had hij de gevangenis nooit verlaten. Toen hij enkele jaren geleden vrijkwam, had hij zich als een vreemde in de wereld gevoeld. De mensen waren nochtans goed voor hem geweest. Ze hadden het onmogelijke gedaan om hem te helpen, hem uit zijn isolement te halen en van hem weer een mens te maken. Hij had het niet gewild. Ooit had hij tegen iemand gezegd: 'Bewust blaas ik alle bruggen op naar de mensen toe. Ik wil met niemand nog contact.' En toen was er een diep zwijgen over hem gekomen. Was het omdat hij zich schaamde over zijn misdrijf? Of zag hij in alle mensen zijn slachtoffer terug? Hij vroeg zelf om weer naar de gevangenis te mogen gaan, maar men deed alles om hem erbuiten te houden. Hij huurde twee kamers en richtte een ervan in als gevangeniscel, alsof hij zichzelf wilde straffen voor het leven. Soms sloot hij zich op en liet hij zich, precies zoals in de cel, op vaste tijdstippen wat eten brengen. De gevangenis was een stukje van hemzelf geworden. Hij koesterde ze. Hij voelde zich afgeschreven, niet door de mensen, maar door datgene wat hij gedaan had.
De gevangenis deed hem goed. Daar hoefde hij met niemand rekening te houden. Alles was elke dag hetzelfde. Dat had hij graag. De bewakers waren vriendelijk maar kregen met hem geen contact. Uren zat hij wezenloos op een stoel naar de bekraste muur te staren. Zijn cel was zijn thuis. De dag dat zijn slachtoffer begraven werd, had hij besloten ook zichzelf te begraven. De gevangenis was zijn graf.
Maar op een dag kreeg hij in het kader van de actie voor gevangenen van Bond zonder Naam een klein pakje, met daarbij een heel fijn briefje van een kind. Het begon met Lieve meneer en eindigde met een kus. Toen waren er langzaam dikke tranen uit zijn ogen gerold en had hij voor het eerst zelf de bewaker aangesproken en gezegd: 'Dit briefje, kijk, dit briefje moet ik aan de muur plakken. Ik moet het elke dag lezen.' Vanaf die dag begon hij langzaam te ontdooien.
Wat grote mensen en deskundigen niet konden, had een klein kind klaargespeeld: een in zijn hart bevroren mens ontdooid, een dode uit zijn graf gehaald.
Op zijn laatste tocht naar Jeruzalem – daar, waar Hij gekruisigd zal worden – wil Jezus zijn leerlingen nog eens inprenten waar het bovenal op aan komt. Daarom gaat Hij rustig tussen hen zitten om met hen te praten.
Ook hier is Hij in ons midden en spreekt Hij elk van ons persoonlijk aan, om ons diezelfde wijsheid bij te brengen. Hij haalt er een kind bij, en drukt ons op het hart: ‘Alles wat je doet voor een kind, voor ieder die klein en zonder aanzien is, dat doe je voor God.
En let er zeker op dat je zelf ook leeft, als één van deze kleinen.’
De wijsheid van omhoog daarentegen
is vóór alles zuiver,
en verder vredelievend, mild en meegaand;
ze is rijk aan ontferming
en brengt niets dan goede vruchten voort,
ze is onpartijdig en oprecht.
(Brief van Jakobus 3,17)
Thuisgekomen in Kafarnaüm, vroeg Hij hun:
`Waar hadden jullie het onderweg toch over?'
Maar ze zwegen,
want ze hadden onderweg ruzie gehad
over de vraag wie de grootste was.
(Marcus 9,33-34)
DE WIJSHEID VAN OMHOOG
Goede vrienden, die ruzie maken, het doet altijd pijn als je dat ziet. Dat is zeker het geval, nu het hier gaat om Jezus en zijn meest intieme vrienden. Bij een simpele vraag van Jezus: ‘waarover hebben jullie gepraat onderweg?’ blijven ze zwijgen. Ze zijn beschaamd want ze hadden ruzie gemaakt. En nog wel over de vraag wie van hen nu wel de grootste, de belangrijkste was. Vorige week zagen we de bui al hangen: Petrus werd door Jezus een satan genoemd. Dat is een hard verwijt en hard zijn ook de woorden van Jakobus in de tweede lezing:
- die ruzies bij u komen toch voort uit de hartstochten in uw binnenste
- U bent jaloers en moordlustig, u bekvecht en twist met elkaar.
- U krijgt niets omdat u niet bidt. En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen
Maar niet die hardheid is Jezus’ blijde boodschap. Daarom wordt die harde toon door Jakobus heel fijngevoelig omgebogen:
De wijsheid van omhoog daarentegen
is vóór alles zuiver,
en verder vredelievend, mild en meegaand;
ze is rijk aan ontferming
en brengt niets dan goede vruchten voort,
ze is onpartijdig en oprecht.
Die wijsheid van omhoog! Ze is zo anders dan onze waanwijsheid, zo anders dan onze berekening van hier beneden, die vaak zo laag bij de grond is.
Ook bij Jezus staan zijn woede en zijn harde woorden in dienst van tederheid en mededogen: Hij plaatst een kind in hun midden en omarmt het zelfs. Hij oordeelt anders dan wij geneigd zijn. Voor Hem is groot wie klein en miskend is, wie zich deemoedig bukt en klein maakt om anderen te dienen.
Wie de kleine, schamele mens niet minacht en kleineert, die sluit het dichtst bij Jezus aan. En die beleeft de wijsheid van omhoog, die niet platvloers is, maar verheven.
Laten wij daarom bidden: Heer Jezus, schenk ons 'deze wijsheid van omhoog', leer ons leven met een zuiver hart, als onschuldige kinderen.
Wees niet te streng in je oordeel over jonge mensen op de dool! Ze hebben lange haren, baarden en gaan slordig gekleed! Ze weten zich met het leven geen raad! Ze zijn opstandig en eigenwijs! Maar na de confrontatie met de dwaasheid, de zinloze verveling en het uitzichtloze nietsdoen komen velen terug tot het echte leven.
De volgende brief schreef een 21-jarig meisje aan haar ouders:
Liefste papa en mama,
Een brief zal wel het laatste zijn wat jullie van mij verwachten. Maar de voorbije twee maanden zijn voor mij verschrikkelijk geweest. In die tijd heb ik zeer goed aangevoeld dat een huis nog geen thuis is. Jullie zijn wellicht erg kwaad op mij omdat ik van huis ben weggelopen, en terecht. De laatste maanden heb ik vooral veel aan jou gedacht, mama. Je hebt gezegd dat ik een ondankbaar schepsel ben, en daarvoor ben ik heel kwaad geweest.
En waarom? Omdat ik te veel aan mezelf denk en te weinig aan anderen!
Ik durf het wel te bekennen. Vorige week ben ik voorbij jullie huis gewandeld. En toen ik daar voor het venster mijn mama zag zitten, is er iets in mij gebroken. Ik heb die avond veel verdriet gehad en ik voelde mij ellendig. Ik had zo willen binnenkomen om alles weer goed te maken, toen ik jou daar zo zag zitten.
Waarom moet ik als oudste altijd een voorbeeld zijn? Ik ben nu 21 jaar. Wat gebeurd is, heeft nog maar eens bewezen wie ik eigenlijk ben. Ik heb goede raad in de wind geslagen en ik heb u, mama, veel te weinig in vertrouwen genomen.
Ik heb het allemaal op papier gezet. Liever nog zou ik met jullie kunnen spreken. Ik verlang er echt naar.
Het is natuurlijk jullie beslissing. Maar als je het goedvindt, zou ik graag eens langskomen. Ik verwacht niet dat je me met open armen zult ontvangen. Ik begrijp best dat je het weleens moe wordt. Als jullie van mij niets meer willen weten, zal ik mij erbij neerleggen. Dat zou dan wel de zwaarste straf zijn die ik ooit in mijn leven heb gekregen.
Liefste ouders, ik ga nu eindigen en ik hoop van ganser harte dat ik jullie allemaal terug zal zien.
Zo nu en dan zoek ik de knotwilgen op langs de stille verlaten binnendijkjes van het westen. Ze zijn mooi. Indrukwekkend. De wachters van de lange winter. Een grote hand gelijken ze. Wijd geopend met vele vingers naar de hemel, wachten ze en vragen ze. Smekend, dreigend soms of helemaal verscheurd. Wat zijn ze mooi.
Nog soms klim ik in hun hart, midden in hun grote hand. Ineens kun je dan één worden daarmee en weet je dat wachten, zo geduldig op lente, op licht, vergeef me: op God, nooit vergeefs zal zijn en dat je Hem zien zult als je leeft met je hart in je open hand, even weerloos en kwetsbaar voor alles om je heen, en even vertrouwensvol.
Zo nu en dan zoek ik de knotwilgen op. Zo'n knotwilg op je graf zou een teken zijn. Maar in je leven kunnen ze een plaats hebben. Ik vind, vooral in deze tijd. Knotwilgen. Kent u ze? Ga eens kijken. Telkens weer gekruisigd, leven ze straks weer op.
Als mensen in vriendschap voor een maaltijd aanzitten, wordt er doorgaans wel iets lekkers op tafel gebracht. Toch gaat het daarbij niet zozeer om de kwaliteit van de spijzen, maar de gastvrouw en de gastheer drukken op die manier hun liefde, genegenheid en waardering uit voor hun vrienden.
Ook Jezus nodigt ons hier aan zijn tafel, maar naast het samenzijn als zusters en broeders is daarbij ook de spijze zelf bovenal belangrijk: in deze maaltijd des Heren geeft Hij zichzelf helemaal aan ons, wordt Hij zelf helemaal één met ons: als ‘het echte voedsel voor mensen, die nog onderweg zijn’.
In woord en teken herhaalt Hij hierbij wat he diepste wezen van zijn leven was: door en door, ten einde toe en totterdood ‘gegeven en gebroken voor de mensen’.
`Kom, eet mijn brood
en drink de wijn die ik gemengd heb.
Laat je onverstand varen en jij zult leven
en de weg van het inzicht betreden.'
(Spreuken 9,5-6)
In die tijd zei Jezus tot de menigte:
‘Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald;
wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven.
En het brood dat ik zal geven
voor het leven van de wereld,
is mijn eigen lichaam.’
(Johannes 6,51)
‘LICHAAM VAN CHRISTUS’
Na het wonder van de broodvermenigvuldiging, spreekt Jezus uitvoerig tot de mensen. Het gaat hem niet zozeer over het feit zelf. Het mirakel is teken van een diepe boodschap, waar het evangelie nu al enkele weken over gaat. Er is daarbij een zinnetje dat telkens weerkeert: ‘zelf ben ik het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Zelf ben ik het brood dat leven geeft’. Jezus zegt klaar en duidelijk: alleen door in Mij te geloven ga je een volkomen vreugde, een volkomen leven vinden. Dit geloof kan geen lippendienst blijven, maar zal ons hele leven doordesemen en bezielen.
Totnogtoe sprak Jezus steeds over zichzelf, zijn diepste wezen, de kern van zijn persoonlijkheid, zoals die in zijn leven aan het licht kwam. Maar stilaan komt er een verschuiving. Stilaan spreekt Hij meer over het eucharistisch brood, de communie die wij elke week ontvangen.
Keer voor keer zegt de priester, met een duidelijk gebaar: ‘dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt’. In de historische context van het Laatste Avondmaal zijn dit profetische woorden van Jezus zelf: ‘wat ik hier nu met dit brood doe, dat zal de komende uren met mij gebeuren: in mijn lijden, in mijn dood word ik totaal gebroken. Voor jullie. Dit brood, dat ben ik zelf.’
Daarom ook zegt de priester bij de communie: ‘Lichaam van Christus’. Dit is niet zomaar een stukje brood, het is Jezus zelf, waarmee we helemaal één worden. Een inniger eenwording is niet denkbaar. Het is ons gegeven Jezus geheel en al in ons op te nemen. Hij doordringt ons helemaal en wie ons ziet zou een glimp van Hem moeten opvangen. Een eucharistie mag nooit verworden tot gewoonte of tot zielloze, pure plicht.
In de communie, die eenwording met Jezus, wordt Hij enigszins wezen van ons wezen. We worden zelf een beetje Christus, maar onvoltooid, nog door en door getekend door menselijke onvolmaaktheid. ‘Lichaam van Christus’: dit gezegende brood is Jezus zelf. Maar er is meer: zelf worden we op mysterievolle wijze lichaam van Christus. Onze persoon wordt een afstraling van de verhevenheid en de heiligheid van Jezus zelf.
Maar deze heiligheid en verhevenheid zijn niet voltooid in ons. Zij zijn slechts aanwezig als toekomst en roeping. Wij blijven ‘mensen onderweg’ … maar wel onderweg naar een heerlijkheid, die eens ten volle stralen.
Wat is God toch grandioos. Hij betekent alles voor mij. Ik ben helemaal opgetogen omdat Hij naar mij heeft omgekeken. Eigenlijk ben ik toch niets bijzonders, een doodgewoon meisje dat graag voor anderen klaar staat.
Maar voortaan zal iedereen zeggen dat ik het heel erg getroffen heb. Hij is inderdaad machtig groot en Hij heeft zijn naam waargemaakt door mij te kiezen voor zo iets geweldigs.
Zo doet Hij met ons. Alle mensen die naar Hem opzien, hebben dat steeds ondervonden. Wie hem in de arm neemt, staat sterk. Maar wie zich verbeeldt dat hij het wel alleen kan zal bedrogen uitkomen.
De machtigen laat Hij rustig vallen maar de kleinen helpt Hij vooruit.
Aan ons, die nog zoveel tekortkomen, geeft Hij wat we maar nodig hebben.
Maar diegenen die zich al van alles hebben voorzien stuurt Hij weg met lege handen.
Zo heeft Hij het altijd gedaan met de mensen vanaf Abraham en zijn volk tot nu toe en in eeuwigheid.
Het zwart-witfotootje is slechts een handpalm groot. De randen zijn gekarteld als bij een droog koekje. Het werd genomen in 1954. Ik ben dus drie jaar. Ik draag een speelpakje waarvan het elastiek mij stoort; ik trek eraan om het makkelijker te doen zitten. Met mijn linkerhand houd ik de hand van mijn vader vast. Hij draagt een zomerhemd en een lange short. Wij staan op een plattelandsweg. We kijken in de verte, beiden in dezelfde richting en beiden met een gezicht dat half nieuwsgierig, half bezorgd is, en dat niemand wil behagen.
Toen ik mijn moeder die foto toonde, riep ze uit: 'In die jaren was je de hele tijd bij je vader, je week geen duimbreed van hem!' Ik dacht, zonder het hardop te zeggen, dat dit nog altijd het geval was en dat er meer nodig was dan de dood om die twee handen die mekaar rustig omsloten hielden, uit mekaar te halen.
Natuurlijk is er wel degelijk iets veranderd. Als ze vandaag een foto konden nemen met een film die gevoelig genoeg was om het onzichtbare vast te leggen, dan zou je daarop dezelfde personen elkaars hand zien vasthouden, maar ze zouden van grootte gewisseld zijn: ik ben nu de man op rijpe leeftijd die mijn vader toen was en hij heeft de leeftijd die de dood ons verleent als hij zijn onschuld over ons doet stralen (op welk moment van ons leven hij ook zijn opwachting maakt), dat wil zeggen twee of drie jaar, zeker niet meer, misschien zelfs minder.
In elke eucharistie staan de woorden van de consecratie, door Jezus uitgesproken bij het Laatste Avondmaal, centraal: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’ Maar meer nog dan anders spreekt de eucharistie van vandaag ons over ‘Jezus, gegeven en gebroken’. In het evangelie noemt Hij zich tot driemaal toe het brood voor het leven van de mensen. Op onze levensweg wil Hij ons sterken en voeden, wil Hij de bezieling zijn, die ons voortdrijft, niet abstract of ver weg, in het luchtledige, maar heel concreet en dichtbij, in ons leven van elke dag.
Misschien zoeken wij elders wel inspiratie of brood voor ons leven. Het kan iedereen overkomen. Als dat zo is kan Hij een indringer lijken en dan is het mogelijk dat wij Hem eigenlijk vluchten.
Volg dus het voorbeeld van God,
als kinderen die hij liefheeft,
en ga de weg van de liefde,
zoals Christus, die ons heeft liefgehad
en zich voor ons gegeven heeft als offer,
als een geurige gave voor God.
(Efeziërs 5,1-2)
‘Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald;
wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven.
En het brood dat ik zal geven
voor het leven van de wereld,
is mijn lichaam.’
(Johannes 6,51)
VOEDING OP ONS LEVENSPAD
Enkele weken geleden lazen we hoe Jezus zijn leerlingen op weg zond. Ze mochten niets meenemen voor onderweg, geen brood, geen reistas en geen geld, alleen een herdersstok. Sandalen mochten ze dragen, maar geen extra kleren meenemen. Toch vertrekken de leerlingen niet met lege handen. Ze krijgen een uitrusting die al het andere overbodig maakt: hun kracht ligt in het Woord van God, dat zij spreken.
Eigenlijk is het evangelie vandaag een aanvulling daarbij. Tot driemaal toe zegt Jezus: ‘Ik ben het brood dat leven geeft.’ Geen picknickje voor een uitstap op een zonnige zomerdag, maar de krachtige voeding voor de lange reis, die ons leven is!
Het lijkt een verwijzing naar de eucharistie – en dat is het wellicht ook wel – maar Jezus’ woord zegt zoveel meer vandaag. Hij spreekt over zijn hele persoon. In alles wat Hij is, in alles wat Hij doet, in de meest omvattende rijkdom van zijn hele wezen is Hij de voeding, de energie, de inspiratie voor ons leven. Daarom is het zo belangrijk dat we proberen om Hem echt te leren kennen. Dat wij open en ontvankelijk staan voor Hem. Dat Hij zelf almaar meer wezen van ons eigen wezen kan en mag worden.
Een theoloog schreef eens dat hij veel over Jezus had gelezen en gesproken. Toch bleef Jezus een vreemde voor zijn hart. In een stille bezinning sloeg de vonk over. Kennis werd liefde en Jezus werd de energie voor zijn leven.
Dat zegt Jezus: dat Hij de energie voor ons leven is. Hij vervult ons diepste verlangen en geeft ons levenskracht. Die liefde, die ons kracht geeft kan slechts groeien als wij Hem toelaten en ons door Hem laten aanspreken.
Onze levens kunnen erg verschillen, maar het is nodig dat wij stil naar ons diepste ik luisteren. Dan wordt een diep verlangen wakker naar liefde, die ons leven vult. Dan kan ons hart openkomen om Jezus te ontvangen: ‘Min de stilte in uw wezen, zoek de stilte die bezielt, zij die alle stilte vrezen, hebben nooit hun ziel gelezen, hebben nooit geknield.’
Als wij rumoer, drukte en zorgen even achterwege laten voor de rust van het gebed, kan onze liefde openbloeien voor Jezus. Zo kan Hij brood voor ons leven worden. En kunnen wij op onze beurt brood voor de mensen worden.
Waarom kunnen mensen niet gelukkig zijn? Zij werden met alle zorg ingeplant in een stukje wereld dat helemaal was afgestemd op hun behoeften ... met zuivere lucht en vruchtbare aarde, met water in overvloed, water om van te leven.
Zij werden uitgerust met een stel vaardige handen en een schrandere geest, met een hart dat kan warmlopen en liefhebben, uitermate, met een mond om te lachen en te spreken, met een drang om te leven naar binnen en naar buiten.
En toch zijn zij niet gelukkig. Uitgerekend op die plaatsen van de wereld, waar aan hun behoeften het meest wordt voldaan, en daar waar zij hun talenten het best konden ontwikkelen, zijn zij niet gelukkig.
Is dat geen zonde?
Waarom kunnen mensen niet gelukkig zijn? Hebben zij dan hun stukje wereld verknoeid met beton en olie en staal? Hebben zij hun geest verziekt met dwaze gedachten en hun hart laten verkillen?
Of ligt de reden veel en veel dieper? Is de mens met al zijn rijkdom en met heel zijn bagage aan kennis en vernuft wel ergens thuis? Kan hij zich ergens neerzetten zonder te zeggen dat hij weer weg moet?
Heeft de mens, met al zijn mogelijkheden, nog wel één stukje zekerheid om op te staan? Eén veilig plekje – dat buiten elke redenering valt – waar hij grond voelt en kan zeggen: ‘Wat God doet is welgedaan.’
Is de mens geen vreemde voor zijn eigen hart omdat hij van Huis is weggegaan en de weg verloren is?
Is dat de zonde, de reden dat hij niet gelukkig is?
De Wieskirche of Weidekerk in Steingaden (Beieren) is zowel een toeristische trekpleister als een bedevaartsoord. De stijl is een mengvorm van barok en rococo. Aan de buitenkant heeft het gebouw strakke lijnen terwijl de binnenkant bekleed is met krullen en golven. Het licht, dat door hoge ramen naar binnen valt, wordt weerkaatst door het wit en bladgoud. Daarnaast zijn blauw (symbool voor de genade) en rood (symbool voor het Heilig Bloed) opvallend aanwezig.
In 1738 werden tranen gezien op een oud houten beeld van de Gegeselde Heiland. Dit mirakel leidde tot een toevloed van bedevaarders. In 1740 werd een kleine kapel gebouwd om het beeld te huisvesten, maar al snel bleek dat het gebouw te klein was in verhouding met het aantal pelgrims dat het aantrok. Daarop besliste de abdij van Steingaden om er een afzonderlijke kerk aan te wijden: de Wieskirche.
‘Nun, so will ich alles lassen,
Auf die Wies zu Jesus gehn,
Mich begeben auf die straßen,
Und mit Freuden Ihn ansehn.
Schönster Jesus auf der Wies,
Der so voller Gnaden ist.
(Das Wieslied)
Mijn Jezus, mijn Heiland, Verlosser en Vriend, U wilt voor mij zorgen, al heb ik dit niet verdiend. Dan ben ik verwonderd, en word ik stil, deze Jezus volgen, dat is wat ik wil.