Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
14-10-2015
WOORDEN DIE SPREKEN
Eddy hield van zwerven en van bedelen. Hij was nog tamelijk jong, maar hij was niet in de wieg gelegd om te werken. Op een avond kwam hij binnenvallen. Terwijl we wat met elkaar praatten, merkte ik dat de naad van zijn broek los was. Ik vroeg of hij er een andere wilde. Hij vond het onmiddellijk goed. Tussen de kleren die de mensen hadden binnengebracht, vonden we een mooie broek die hem perfect paste. Hij hield ze aan. Toen ik hem vroeg om de andere bij ons te laten, was zijn reactie kordaat: 'Neen, die pak ik mee.'
Twee weken later kwam ik hem tegen in de Familiestraat. Het viel mij op dat hij weer zijn oude, kapotte broek had aangetrokken. Ik keek hem verbaasd aan en schudde hem door elkaar met de woorden: 'Maar Eddy toch. Hoe is het mogelijk!' Hij antwoordde heel bedeesd: 'Maar deze brengt meer op.'
Eddy was onverbeterlijk. Op zekere dag belde een pastoor: 'Wat moet ik doen? Hier komt regelmatig een zekere Eddy bedelen. Ik weet niet of je hem kent. Ik heb hem al eens de weg naar werkhuis MIN gewezen.'
'Och, meneer pastoor, Eddy kent beter de weg naar het pakhuis dan u. U mag hem niet meer helpen.'
Toen heeft de pastoor Eddy eens flink aangepakt en gezegd: 'Je hoeft niet meer terug te komen, want je krijgt niets meer.'
Eddy bleef een tijd weg, maar kwam later terug. 'Wat heb ik je gezegd? Je krijgt niets meer,' had de pastoor geroepen. En zonder één woord was Eddy weer weggegaan. Na maanden kwam hij terug en toen de pastoor hem vroeg wat hij kwam doen, antwoordde hij heel onschuldig: 'Ik kom niet bedelen, ik wil biechten.' Nu moest de pastoor hem wel binnenlaten! En Eddy knielde en biechtte zoals het hoorde.
Daarna ging hij heel devoot op een stoel zitten en deed alsof hij zijn penitentie bad. Maar opeens, heel hard, kwam het eruit: 'Heer, geef hem de kracht me nog één keer te helpen!'
Vandaag horen wij in de eerste lezing en in het evangelie verhalen over levenswijsheid. Zij is voor geen geld te koop, vernemen we, wel integendeel. Want rijkdom kan immers riskant zijn, horen we nog. Rijkdom kan mensen tot slaven maken van hun eigen geld en goed. Dan wordt bezitten tot bezeten zijn.
Het thema van vandaag is: ‘verstandig leren omgaan met wat we hebben’. Wij stellen ons de vraag: hoe besteden wij, christenen, ons bezit? Maar het gaat niet alleen om geld of materieel bezit. Het thema is ruimer: ‘Hoe gaan wij om met onze capaciteiten, onze talenten, onze mogelijkheden? Wie mag ervan genieten? Aan wij of wat stellen wij ten dienste wat we hebben, wat we zijn?
Jezus vraagt dat wij op de verschillende domeinen van ons leven de weg van de liefde voor de medemensen bewandelen. Dát – en alleen dát – is de manier van leven die tot diepe vreugde leidt. Én tot vrede, eenheid en verbondenheid.
Ik bad om inzicht,
en het werd mij gegeven;
ik heb gesmeekt,
en mij werd een wijze geest geschonken.
Ik verkoos wijsheid boven scepters en tronen,
rijkdom viel bij haar in het niet.
(Wijsheid 7,7-8)
Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen hem:
‘Eén ding ontbreekt u:
ga naar huis, verkoop alles wat u hebt
en geef het geld aan de armen,
dan zult u een schat in de hemel bezitten;
kom dan terug en volg mij.’
Maar de man werd somber toen hij dit hoorde
en ging terneergeslagen weg;
hij had namelijk veel bezittingen.
(Marcus 10,21)
‘RIJKDOM EN HET KONINKRIJK’
De rijke jongeling, het is een heel gekend verhaal! Toch wordt het soms verkeerd begrepen: het gaat hier niet over een handleiding om in de hemel te komen. Jezus gebruikt andere woorden: Hij spreekt van het Koninkrijk van God, en wat verder van de Blijde Boodschap. Meteen wordt de klemtoon verlegd van de hemel naar de aarde, of van het hiernamaals naar het hier-nu-maals, zoals men wel eens zegt. Want dat Koninkrijk van God en die Blijde Boodschap hebben alles te maken met ons leven hier.
In één van de oudste christelijke geschriften wordt het Rijk van God omschreven als een Rijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. En dat zijn woorden, die betrekking hebben op ons aardse leven hier. Het evangelie is een Blijde Boodschap van hoop en leven voor de concrete mens in zijn concrete situatie. Hier in dit leven zullen we evenwel nooit de volheid van dit Rijk van God of van die Blijde Boodschap bereiken; géén politiek stelsel, geen enkele partij valt ermee samen, alle mooie beloften ten spijt. De volledige realisatie zal altijd toekomstmuziek blijven, maar hier beleven wij de aanloop. Wij zijn mensen onderweg. Zo noemden de eerste christenen zichzelf: de mensen van de weg, in een dubbele betekenis:
- zij die proberen de weg, de levenswijze van Jezus na te volgen
- maar ook: wij zijn onderweg en bouwen hier en nu reeds aan dit Rijk.
Vele levenswijzen worden ons aangeprezen en voorgeschoteld, de ene al beter dan de andere. Soms kan de aantrekkingskracht zo groot worden, dat we niet langer van een vrije keuze kunnen spreken, maar van een obsessie, een passie, een verslaving. Dan kiezen we niet meer zelf en leven we niet echt als vrije, bewuste mensen, maar worden we eigenlijk geleefd. Wat we menen te bezitten, houdt ons dan eigenlijk in zijn macht of greep.
Het geld, de rijkdom wordt vandaag in het evangelie aangeduid als een gevaarlijke bekoring. Jezus wil hiermee geen extreme armoede aanprijzen. Integendeel, de extreme armoede is een kwaad en moet bestreden worden. Maar Jezus roept ons wel op om oog te hebben voor alle waarden, om aan alles zijn juiste plaats toe te kennen: word geen slaaf van geld en bezit; zorg ervoor dat je geen geldhond of geldwolf wordt. Want dan vergeet je al het andere.
Kies in volle vrijheid als bewuste mensen voor een evenwichtige levenswijze, die aan het materiële en aan het geestelijke, aan elk van beide, zijn juiste waarde en zijn juist belang toekent. Alleen op die manier bouw je aan het Rijk van God, alleen op die manier leef je echt in vrijheid, alleen op die manier kan je spreken van een Blijde Boodschap, want alleen op die manier kan je als mens gelukkig worden.
De mistslierten van oktober
rijgen zich in het ochtendgloren aaneen
lijk een paternoster.
Bijna zonder zichtbaar begin en einde…
een verbondenheid gestrekt over een ganse wereld.
Het is goed dat we even nadenkend verpozen
bij de schimmen van mensen,
gehuld in het nevelige bestaan van deze aarde
met zijn armoede, onderdrukking en toch ook hoop op:
Ze gaan er prat op vrije geesten te zijn en als het woord 'God' valt, gaan ze nog heviger te keer dan een hond die aan zijn ketting trekt als een landloper voorbij het erf komt.
---
Door mijn vader te zien leven heb ik begrepen wat goedheid is en dat ze de enige realiteit is die wij in dit irreële leven kunnen tegenkomen.
---
De zon sprak vanmorgen ongelooflijk helder. Had ik kunnen opschrijven wat ze zei, ik had het mooiste boek van alle tijden geschreven.
---
Als je iets materieels verliest, valt op hetzelfde ogenblik een gouden muntstuk in de spaarpot van de Armoe.
---
Op het Saint-Charles kerkhof bevindt het deel voor de kinderen zich bovenaan. Witmarmeren engelen van zo’n vijftig centimeter hoog doen het licht van de hemel op de smalle graven van hier naar ginder springen. Een kind van vijf jaar, gestorven in 1942, had een vriend van dezelfde leeftijd die op de dag van de begrafenis en in de weken daarna almaar aan zijn ouders zei dat hij zijn kameraad niet in de steek zou laten en niet lang zou wachten om met hem onder de grond te gaan spelen.
Een jaar later werden de fabrieken van Le Creusot gebombardeerd. Bij een van die bombardementen is de jongen omgekomen. Hij rust in het graf naast dat van zijn vriend. Als je het stil maakt, kun je hier de beide families horen snikken. Als je het nog stiller maakt, kun je de twee onafscheidelijken horen lachen terwijl ze opgaan in hun spel, blij dat ze elkaar hebben weergevonden.
‘Word als een kind, blijf als een kind!’ Voor de tweede keer in 14 dagen plaatst Jezus vandaag een kind in het midden. Hij wil ons blijkbaar wel iets heel belangrijks meegeven:
‘Grote mensen, vergeet alsjeblief niet dat je van kinderen veel leren kan! Je bent nu wel veel groter geworden, veel slimmer ook en je hebt allicht ook veel meer geld. Maar misschien heb je in die tussentijd wel heel veel afgeleerd van al dat mooie dat ik van bij de schepping in een kinderziel heb neergelegd.’
Daarnaast vieren we vandaag, op 4 oktober, die heel bijzondere heilige die Sint-Franciscus was.
Zusters en broeders,
we moeten blijvend aandacht schenken
aan wat wij gehoord hebben,
om niet uit de koers te raken.
(Brief aan de Hebreeën 2,1)
Jezus zei:
‘Laat die kinderen bij Me komen,
en houd hen niet tegen,
want van zulke kinderen
is het koninkrijk van God.
Ik verzeker jullie,
wie het koninkrijk van God
niet aanneemt als een kind,
komt er beslist niet in.’
(Marcus 10,14-15)
VAN DEZE KLEINEN IS HET KONINKRIJK
Hoe lieflijk ook, dit teder tafereeltje moet voor de leerlingen een schok geweest zijn. In zijn omgang met de kleinsten der kleinen toont Jezus dat het Rijk van God geen zaak is van groot of machtig zijn. Voor hem gaat het erom dat je ‘het kind’ – de kleine mens – opmerkt. En dat je zorg draagt voor die talloze kleinen, die over het hoofd gezien en met de ellebogen van zovele ‘groten’ weggewerkt worden.
Wie Jezus wil volgen, laat zijn eigen ‘eerste zitje’ varen, en is bovenal begaan met de schamelste medemens. Dit inzicht moet voor de leerlingen een ontdekking geweest zijn die hun leven onderste boven gooide. Het werd voor hen duidelijk dat Jezus zichzelf plaatste, daar waar de kleinen staan, de mensen zonder aanzien, de kwetsbaren en de gekwetsten.
Waar mensen opkomen voor zulke zwakken, dáár – en alléén dáár – vinden ze Jezus zelf, want ‘van zulke kleinen is het koninkrijk van God.’ Wie dit niet vat, hoort er niet bij! Het geeft te denken!
In amper twee weken krijgen we een vrijwel identiek evangelie. Het gaat hier dus niet om een futiele voetnoot in Jezus’ boodschap en in zijn eigen leven:
De eerste plaats,
die weggelegd is voor wie afgeschreven wordt:
dát is nu eenmaal de kern van zijn eigen leven
met lijden, dood en opstanding.
Ik zag een kind
met een vogeltje
dat uit het nest gevallen was,
beide handjes
beschuttend
rond het warme dons
en het hevig kloppend hartje.
Vandaag nog jij
en morgen ik …
zo zijn we beurt om beurt
de kleine vogel
die niet meer mee kan
in de drukke wereld van vandaag.
Zo zijn we
beurt om beurt
het kind
dat met beide handen
het zwakke leven wil beschutten
als een broze schat.
Ik zag een kind.
Het hield een vogeltje
heel teder aan z’n hart
en keek met andere ogen
naar de hemel
en de aard.
En ik dacht
wat een wonder
dat een kleine vogel
een mensenkind
veranderen kan.
Manu Verhulst
HEILIGE FRANCISCUS VAN ASSISI
Op een bepaalde dag zegt de Heilige Clara aan de Heilige Franciscus:
‘Alle wezens hebben hun tijd.
Maar deze tijd is niet voor allen dezelfde.
De tijd van de dingen is niet de tijd van de dieren.
En die van de dieren is niet die van de mensen.
En boven alles en totaal anders,
bestaat er de tijd van God,
die al het andere omsluit en overstijgt.
Gods hart klopt niet op hetzelfde ritme als het onze.
Het heeft zijn eigen beweging:
die van zijn eeuwige barmhartigheid,
die gaat van eeuw tot eeuw.’
Jezus is het echte gelaat van een geduldige God,
die rustig en vertrouwvol alles ten goede leidt
naar het uur van zijn genade.
Door langdurig naar Jezus te kijken in het gebed,
kunnen wij meer en meer op Hem gelijken:
‘God, onze Vader,
wij danken U
omdat wij mogen leven
in de tijd van uw geduld.
Het onkruid groeit nog tussen de tarwe,
in de wereld,
in onze gemeenschap,
in mijn hart.
Gij gunt uw mensen nog de tijd.
Uit uw milde barmhartigheid mogen wij leven.
Verleen ons eenzelfde rustig en zachtmoedig geduld.
Op een dag ben ik een band aangegaan waarbij elk woord van de een zonder mankeren door de ander werd opgenomen. En hetzelfde gold voor elke stilte. Het ging niet om de versmelting die zo kenmerkend is voor prille verliefdheid, en zo irreëel en destructief.
De weidsheid van die band had iets muzikaals. Wij waren er tegelijk samen en gescheiden, als de twee doorschijnende vleugels van een libel. Omdat ik die volheid heb gekend, weet ik dat liefde niets te maken heeft met de sentimentaliteit van de liedjeszangers en dat je ze ook niet ergens bij de seksualiteit hoeft te zoeken – daarvan heeft de wereld haar eerste koopwaar gemaakt, degene die het mogelijk maakt alle andere waren te koop te bieden.
De liefde is het wonder op een dag te worden gehoord tot in je zwijgen toe en op jouw beurt met evenveel fijnheid te luisteren: het leven in zuivere toestand, even fijn als de lucht die de libellenvleugels draagt en zich verheugt om hun dans.
Ook vandaag tonen de lezingen nog dat Jezus op radicale wijze vraagt om Hem te volgen. Weer klinkt de taal bijzonder hard, zowel bij Jakobus als bij Jezus zelf in het evangelie.
Maar we weten inmiddels dat deze manier van spreken niet bedoeld is om kleine, zwakke mensen op te zadelen met verpletterende schuldgevoelens, maar in dienst staat van zijn blijde boodschap van liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid …
Want dat zijn de vruchten van zijn Geest, die ons tot nieuwe, andere mensen maakt.
En nu iets voor u, rijken!
Weeklaag en jammer
om de rampspoed die over u komt.
Uw rijkdom is verrot
en uw kleding is door de mot aangevreten.
Uw goud en zilver is verroest,
en die roest zal tegen u getuigen
en als een vuur uw lichaam verteren.
(Brief van Jakobus 5,1-2)
Als je hand je op de verkeerde weg brengt,
hak ze dan af …
Als je voet je op de verkeerde weg brengt,
hak hem dan af …
En als je oog je op de verkeerde weg brengt,
ruk het dan uit …
(Marcus 9,43.45.47)
RADICAAL EN BARMHARTIG
Als we vanuit het evangelie proberen een beeld van Jezus te vormen, vinden wij wel eens tegenstrijdige trekken. Vandaag klinkt alles bijzonder streng en veeleisend: 'Gij zijt rijk, maar uw rijkdom is verrot', lezen we bij Jakobus en bij Jezus zelf klinkt al even hard: 'Dreigt uw hand u aanleiding tot zonde te geven, hak ze af'. Het is zo radicaal gesteld dat het onhaalbaar wordt. En dan kennen we ook dat heel andere verhaal van de overspelige vrouw, die genade vindt bij Jezus, met die veelzeggende woorden: 'Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen'. Daar triomfeert Gods mildheid en barmhartigheid.
Misschien mogen we het zo zeggen: 'Mild voor anderen, radicaal voor onszelf'. Dat vraagt Hij van ons. En we moeten toegeven dat we dat wel eens omdraaien en dat wij altijd wel een excuus vinden om onze eigen tekorten goed te praten, en dat wij gemakkelijk klaar staan om de ander met de vinger te wijzen. Wij kennen trouwens dat andere woord van Jezus wel: 'Waarom ziet gij wel de splinter in het oog van uw buurman, en niet de balk in uw eigen oog'.
Toch mag die radicaliteit van Jezus ons niet tot onnodige schuldgevoelens of zelfverwijten leiden. Jezus schetst een ideaal, een streefdoel … maar idealen en streefdoelen liggen doorgaans hoger en verder, dan datgene wat wij in ons leven kunnen bereiken. Zo is het ook met de woorden van vandaag: als wij ze letterlijk opnemen, is het onmogelijk om dat na te leven, en worden wij verlamd in ons streven, dan verliezen wij de moed, en tegelijkertijd de mogelijkheid om ten volle de levensvreugde te smaken, die zijn blijde boodschap ons wil geven.
Tegenover de veeleisendheid van de woorden van Jezus, zullen wij wel altijd in gebreke blijven. Ook hier kennen wij Jezus' woord: 'de geest is gewillig, maar het vlees is zwak'. Bij vele mensen mogen wij zeker spreken van een goede wil om naar het woord van Jezus te leven, maar toch moeten wij vaststellen, dat ook wij zelf regelmatig er niet in slagen om dat hoge ideaal elke dag evenzeer in praktijk te stellen.
Zijn wij daarom slechte mensen? Zeker niet. Waar het op aankomt, is dat wij inderdaad als diepste keuze in ons leven, de keuze voor het goede maken … en dan dat wij leren leven, leren omgaan met onze zwakheden en kleine kanten.
In deze zin is het een genade voor ons als wij goede vrienden kennen, die van ons houden, met onze goede en met onze minder goede kanten. De mildheid waarmee zij ons benaderen is een beeld van de mildheid, waarmee God zelf naar ons kijkt. Een mooi woord zegt het zo: 'een vriend is iemand, die alles van je weet, en toch van je houdt'. Zo is een goede vriend een eminent beeld van God voor ons. Laat ons daarom, zonder laksheid, ook mild zijn voor onszelf, en van onszelf houden, zonder egoïsme maar in de mooie, goede betekenis van het woord.
Er zijn mensen die door hun eigen misdaad zo diep geraakt en geschonden worden, dat ze niet meer in staat zijn een normaal menselijk leven te leiden. Iemand zei: 'De dag dat ik die ander vermoordde, heb ik eigenlijk mezelf vermoord.'
Na een gevangenisstraf van soms wel twintig of dertig jaar willen velen niet meer vrij zijn. Anderen kunnen de herwonnen vrijheid gewoon niet aan. Ze slagen er maar niet in hun verleden op de juiste manier te verwerken.
Ik zag hem zitten in zijn cel. Hij leek opgelucht. Eindelijk terug binnen, terug veilig. In zijn hart had hij de gevangenis nooit verlaten. Toen hij enkele jaren geleden vrijkwam, had hij zich als een vreemde in de wereld gevoeld. De mensen waren nochtans goed voor hem geweest. Ze hadden het onmogelijke gedaan om hem te helpen, hem uit zijn isolement te halen en van hem weer een mens te maken. Hij had het niet gewild. Ooit had hij tegen iemand gezegd: 'Bewust blaas ik alle bruggen op naar de mensen toe. Ik wil met niemand nog contact.' En toen was er een diep zwijgen over hem gekomen. Was het omdat hij zich schaamde over zijn misdrijf? Of zag hij in alle mensen zijn slachtoffer terug? Hij vroeg zelf om weer naar de gevangenis te mogen gaan, maar men deed alles om hem erbuiten te houden. Hij huurde twee kamers en richtte een ervan in als gevangeniscel, alsof hij zichzelf wilde straffen voor het leven. Soms sloot hij zich op en liet hij zich, precies zoals in de cel, op vaste tijdstippen wat eten brengen. De gevangenis was een stukje van hemzelf geworden. Hij koesterde ze. Hij voelde zich afgeschreven, niet door de mensen, maar door datgene wat hij gedaan had.
De gevangenis deed hem goed. Daar hoefde hij met niemand rekening te houden. Alles was elke dag hetzelfde. Dat had hij graag. De bewakers waren vriendelijk maar kregen met hem geen contact. Uren zat hij wezenloos op een stoel naar de bekraste muur te staren. Zijn cel was zijn thuis. De dag dat zijn slachtoffer begraven werd, had hij besloten ook zichzelf te begraven. De gevangenis was zijn graf.
Maar op een dag kreeg hij in het kader van de actie voor gevangenen van Bond zonder Naam een klein pakje, met daarbij een heel fijn briefje van een kind. Het begon met Lieve meneer en eindigde met een kus. Toen waren er langzaam dikke tranen uit zijn ogen gerold en had hij voor het eerst zelf de bewaker aangesproken en gezegd: 'Dit briefje, kijk, dit briefje moet ik aan de muur plakken. Ik moet het elke dag lezen.' Vanaf die dag begon hij langzaam te ontdooien.
Wat grote mensen en deskundigen niet konden, had een klein kind klaargespeeld: een in zijn hart bevroren mens ontdooid, een dode uit zijn graf gehaald.
Op zijn laatste tocht naar Jeruzalem – daar, waar Hij gekruisigd zal worden – wil Jezus zijn leerlingen nog eens inprenten waar het bovenal op aan komt. Daarom gaat Hij rustig tussen hen zitten om met hen te praten.
Ook hier is Hij in ons midden en spreekt Hij elk van ons persoonlijk aan, om ons diezelfde wijsheid bij te brengen. Hij haalt er een kind bij, en drukt ons op het hart: ‘Alles wat je doet voor een kind, voor ieder die klein en zonder aanzien is, dat doe je voor God.
En let er zeker op dat je zelf ook leeft, als één van deze kleinen.’
De wijsheid van omhoog daarentegen
is vóór alles zuiver,
en verder vredelievend, mild en meegaand;
ze is rijk aan ontferming
en brengt niets dan goede vruchten voort,
ze is onpartijdig en oprecht.
(Brief van Jakobus 3,17)
Thuisgekomen in Kafarnaüm, vroeg Hij hun:
`Waar hadden jullie het onderweg toch over?'
Maar ze zwegen,
want ze hadden onderweg ruzie gehad
over de vraag wie de grootste was.
(Marcus 9,33-34)
DE WIJSHEID VAN OMHOOG
Goede vrienden, die ruzie maken, het doet altijd pijn als je dat ziet. Dat is zeker het geval, nu het hier gaat om Jezus en zijn meest intieme vrienden. Bij een simpele vraag van Jezus: ‘waarover hebben jullie gepraat onderweg?’ blijven ze zwijgen. Ze zijn beschaamd want ze hadden ruzie gemaakt. En nog wel over de vraag wie van hen nu wel de grootste, de belangrijkste was. Vorige week zagen we de bui al hangen: Petrus werd door Jezus een satan genoemd. Dat is een hard verwijt en hard zijn ook de woorden van Jakobus in de tweede lezing:
- die ruzies bij u komen toch voort uit de hartstochten in uw binnenste
- U bent jaloers en moordlustig, u bekvecht en twist met elkaar.
- U krijgt niets omdat u niet bidt. En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen
Maar niet die hardheid is Jezus’ blijde boodschap. Daarom wordt die harde toon door Jakobus heel fijngevoelig omgebogen:
De wijsheid van omhoog daarentegen
is vóór alles zuiver,
en verder vredelievend, mild en meegaand;
ze is rijk aan ontferming
en brengt niets dan goede vruchten voort,
ze is onpartijdig en oprecht.
Die wijsheid van omhoog! Ze is zo anders dan onze waanwijsheid, zo anders dan onze berekening van hier beneden, die vaak zo laag bij de grond is.
Ook bij Jezus staan zijn woede en zijn harde woorden in dienst van tederheid en mededogen: Hij plaatst een kind in hun midden en omarmt het zelfs. Hij oordeelt anders dan wij geneigd zijn. Voor Hem is groot wie klein en miskend is, wie zich deemoedig bukt en klein maakt om anderen te dienen.
Wie de kleine, schamele mens niet minacht en kleineert, die sluit het dichtst bij Jezus aan. En die beleeft de wijsheid van omhoog, die niet platvloers is, maar verheven.
Laten wij daarom bidden: Heer Jezus, schenk ons 'deze wijsheid van omhoog', leer ons leven met een zuiver hart, als onschuldige kinderen.
Wees niet te streng in je oordeel over jonge mensen op de dool! Ze hebben lange haren, baarden en gaan slordig gekleed! Ze weten zich met het leven geen raad! Ze zijn opstandig en eigenwijs! Maar na de confrontatie met de dwaasheid, de zinloze verveling en het uitzichtloze nietsdoen komen velen terug tot het echte leven.
De volgende brief schreef een 21-jarig meisje aan haar ouders:
Liefste papa en mama,
Een brief zal wel het laatste zijn wat jullie van mij verwachten. Maar de voorbije twee maanden zijn voor mij verschrikkelijk geweest. In die tijd heb ik zeer goed aangevoeld dat een huis nog geen thuis is. Jullie zijn wellicht erg kwaad op mij omdat ik van huis ben weggelopen, en terecht. De laatste maanden heb ik vooral veel aan jou gedacht, mama. Je hebt gezegd dat ik een ondankbaar schepsel ben, en daarvoor ben ik heel kwaad geweest.
En waarom? Omdat ik te veel aan mezelf denk en te weinig aan anderen!
Ik durf het wel te bekennen. Vorige week ben ik voorbij jullie huis gewandeld. En toen ik daar voor het venster mijn mama zag zitten, is er iets in mij gebroken. Ik heb die avond veel verdriet gehad en ik voelde mij ellendig. Ik had zo willen binnenkomen om alles weer goed te maken, toen ik jou daar zo zag zitten.
Waarom moet ik als oudste altijd een voorbeeld zijn? Ik ben nu 21 jaar. Wat gebeurd is, heeft nog maar eens bewezen wie ik eigenlijk ben. Ik heb goede raad in de wind geslagen en ik heb u, mama, veel te weinig in vertrouwen genomen.
Ik heb het allemaal op papier gezet. Liever nog zou ik met jullie kunnen spreken. Ik verlang er echt naar.
Het is natuurlijk jullie beslissing. Maar als je het goedvindt, zou ik graag eens langskomen. Ik verwacht niet dat je me met open armen zult ontvangen. Ik begrijp best dat je het weleens moe wordt. Als jullie van mij niets meer willen weten, zal ik mij erbij neerleggen. Dat zou dan wel de zwaarste straf zijn die ik ooit in mijn leven heb gekregen.
Liefste ouders, ik ga nu eindigen en ik hoop van ganser harte dat ik jullie allemaal terug zal zien.
Zo nu en dan zoek ik de knotwilgen op langs de stille verlaten binnendijkjes van het westen. Ze zijn mooi. Indrukwekkend. De wachters van de lange winter. Een grote hand gelijken ze. Wijd geopend met vele vingers naar de hemel, wachten ze en vragen ze. Smekend, dreigend soms of helemaal verscheurd. Wat zijn ze mooi.
Nog soms klim ik in hun hart, midden in hun grote hand. Ineens kun je dan één worden daarmee en weet je dat wachten, zo geduldig op lente, op licht, vergeef me: op God, nooit vergeefs zal zijn en dat je Hem zien zult als je leeft met je hart in je open hand, even weerloos en kwetsbaar voor alles om je heen, en even vertrouwensvol.
Zo nu en dan zoek ik de knotwilgen op. Zo'n knotwilg op je graf zou een teken zijn. Maar in je leven kunnen ze een plaats hebben. Ik vind, vooral in deze tijd. Knotwilgen. Kent u ze? Ga eens kijken. Telkens weer gekruisigd, leven ze straks weer op.
Als mensen in vriendschap voor een maaltijd aanzitten, wordt er doorgaans wel iets lekkers op tafel gebracht. Toch gaat het daarbij niet zozeer om de kwaliteit van de spijzen, maar de gastvrouw en de gastheer drukken op die manier hun liefde, genegenheid en waardering uit voor hun vrienden.
Ook Jezus nodigt ons hier aan zijn tafel, maar naast het samenzijn als zusters en broeders is daarbij ook de spijze zelf bovenal belangrijk: in deze maaltijd des Heren geeft Hij zichzelf helemaal aan ons, wordt Hij zelf helemaal één met ons: als ‘het echte voedsel voor mensen, die nog onderweg zijn’.
In woord en teken herhaalt Hij hierbij wat he diepste wezen van zijn leven was: door en door, ten einde toe en totterdood ‘gegeven en gebroken voor de mensen’.
`Kom, eet mijn brood
en drink de wijn die ik gemengd heb.
Laat je onverstand varen en jij zult leven
en de weg van het inzicht betreden.'
(Spreuken 9,5-6)
In die tijd zei Jezus tot de menigte:
‘Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald;
wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven.
En het brood dat ik zal geven
voor het leven van de wereld,
is mijn eigen lichaam.’
(Johannes 6,51)
‘LICHAAM VAN CHRISTUS’
Na het wonder van de broodvermenigvuldiging, spreekt Jezus uitvoerig tot de mensen. Het gaat hem niet zozeer over het feit zelf. Het mirakel is teken van een diepe boodschap, waar het evangelie nu al enkele weken over gaat. Er is daarbij een zinnetje dat telkens weerkeert: ‘zelf ben ik het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Zelf ben ik het brood dat leven geeft’. Jezus zegt klaar en duidelijk: alleen door in Mij te geloven ga je een volkomen vreugde, een volkomen leven vinden. Dit geloof kan geen lippendienst blijven, maar zal ons hele leven doordesemen en bezielen.
Totnogtoe sprak Jezus steeds over zichzelf, zijn diepste wezen, de kern van zijn persoonlijkheid, zoals die in zijn leven aan het licht kwam. Maar stilaan komt er een verschuiving. Stilaan spreekt Hij meer over het eucharistisch brood, de communie die wij elke week ontvangen.
Keer voor keer zegt de priester, met een duidelijk gebaar: ‘dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt’. In de historische context van het Laatste Avondmaal zijn dit profetische woorden van Jezus zelf: ‘wat ik hier nu met dit brood doe, dat zal de komende uren met mij gebeuren: in mijn lijden, in mijn dood word ik totaal gebroken. Voor jullie. Dit brood, dat ben ik zelf.’
Daarom ook zegt de priester bij de communie: ‘Lichaam van Christus’. Dit is niet zomaar een stukje brood, het is Jezus zelf, waarmee we helemaal één worden. Een inniger eenwording is niet denkbaar. Het is ons gegeven Jezus geheel en al in ons op te nemen. Hij doordringt ons helemaal en wie ons ziet zou een glimp van Hem moeten opvangen. Een eucharistie mag nooit verworden tot gewoonte of tot zielloze, pure plicht.
In de communie, die eenwording met Jezus, wordt Hij enigszins wezen van ons wezen. We worden zelf een beetje Christus, maar onvoltooid, nog door en door getekend door menselijke onvolmaaktheid. ‘Lichaam van Christus’: dit gezegende brood is Jezus zelf. Maar er is meer: zelf worden we op mysterievolle wijze lichaam van Christus. Onze persoon wordt een afstraling van de verhevenheid en de heiligheid van Jezus zelf.
Maar deze heiligheid en verhevenheid zijn niet voltooid in ons. Zij zijn slechts aanwezig als toekomst en roeping. Wij blijven ‘mensen onderweg’ … maar wel onderweg naar een heerlijkheid, die eens ten volle stralen.
Wat is God toch grandioos. Hij betekent alles voor mij. Ik ben helemaal opgetogen omdat Hij naar mij heeft omgekeken. Eigenlijk ben ik toch niets bijzonders, een doodgewoon meisje dat graag voor anderen klaar staat.
Maar voortaan zal iedereen zeggen dat ik het heel erg getroffen heb. Hij is inderdaad machtig groot en Hij heeft zijn naam waargemaakt door mij te kiezen voor zo iets geweldigs.
Zo doet Hij met ons. Alle mensen die naar Hem opzien, hebben dat steeds ondervonden. Wie hem in de arm neemt, staat sterk. Maar wie zich verbeeldt dat hij het wel alleen kan zal bedrogen uitkomen.
De machtigen laat Hij rustig vallen maar de kleinen helpt Hij vooruit.
Aan ons, die nog zoveel tekortkomen, geeft Hij wat we maar nodig hebben.
Maar diegenen die zich al van alles hebben voorzien stuurt Hij weg met lege handen.
Zo heeft Hij het altijd gedaan met de mensen vanaf Abraham en zijn volk tot nu toe en in eeuwigheid.
Het zwart-witfotootje is slechts een handpalm groot. De randen zijn gekarteld als bij een droog koekje. Het werd genomen in 1954. Ik ben dus drie jaar. Ik draag een speelpakje waarvan het elastiek mij stoort; ik trek eraan om het makkelijker te doen zitten. Met mijn linkerhand houd ik de hand van mijn vader vast. Hij draagt een zomerhemd en een lange short. Wij staan op een plattelandsweg. We kijken in de verte, beiden in dezelfde richting en beiden met een gezicht dat half nieuwsgierig, half bezorgd is, en dat niemand wil behagen.
Toen ik mijn moeder die foto toonde, riep ze uit: 'In die jaren was je de hele tijd bij je vader, je week geen duimbreed van hem!' Ik dacht, zonder het hardop te zeggen, dat dit nog altijd het geval was en dat er meer nodig was dan de dood om die twee handen die mekaar rustig omsloten hielden, uit mekaar te halen.
Natuurlijk is er wel degelijk iets veranderd. Als ze vandaag een foto konden nemen met een film die gevoelig genoeg was om het onzichtbare vast te leggen, dan zou je daarop dezelfde personen elkaars hand zien vasthouden, maar ze zouden van grootte gewisseld zijn: ik ben nu de man op rijpe leeftijd die mijn vader toen was en hij heeft de leeftijd die de dood ons verleent als hij zijn onschuld over ons doet stralen (op welk moment van ons leven hij ook zijn opwachting maakt), dat wil zeggen twee of drie jaar, zeker niet meer, misschien zelfs minder.