Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
24-11-2018
ZONDAG 25 NOVEMBER 2018
(Vandaag is de eucharistie enigszins anders. Destijds op mijn parochie werden maandelijks ‘kindvriendelijke vieringen’ gehouden. Hieronder geef ik de viering van ‘Christus Koning’, zoals we die met een werkgroep van jonge ouders hadden voorbereid, in november 2002, een hele poos geleden ondertussen, maar de boodschap blijft waardevol omdat ze tijdloos is.)
ZONDAG 25 NOVEMBER 2018 – FEEST VAN CHRISTUS KONING
Een raar feest vandaag, lieve mensen. Jezus, een koning? Hoe kan dat nu? Hij woonde niet in een paleis. Hij had geen kroon op, en Hij had ook geen deftige koningsmantel aan. Hij liep gewoon op straat, en Hij deelde zijn leven met armen en kinderen.
En toch een koning? Ja, maar dan anders dan de meeste andere koningen. Een koning is bedoeld om te zorgen voor de armen in zijn land. Zo staat het in de heilige boeken van de Bijbel. Een koning is bedoeld om ervoor te zorgen dat iedereen meetelt, en dat niemand iets tekort komt.
Zo’n koning was Jezus en dat mogen we samen vieren.
EERSTE LEZING: DE PARABEL VAN DE TROONOPVOLGER
(toneeltje uitgebeeld door kinderen)
Lang geleden, in een land hier ver vandaan, regeerde Koning Goedheid. Hij werd oud en moe en voelde dat hij niet zo lang meer zou leven. Omdat hij geen kinderen had, maakte hij zich zorgen wie de troonopvolger zou worden.
Daarom liet hij in het hele land het bericht verspreiden dat er een opvolger voor de koning gezocht werd: iedereen die zichzelf geschikt vond om koning te worden, mocht zich aanbieden op het paleis om zich te komen voorstellen.
En dus nam de koning, samen met enkele ministers plaats in de grote troonzaal, en liet de kandidaten één voor één binnenkomen.
Als eerste kwam er een bankdirecteur binnen die een heel duur maatpak droeg en een dikke sigaar rookte.
Hij zei: ‘Beste Koning Goedheid. Ik heb veel geld. Ik kan er voor zorgen dat het koninkrijk zijn bezittingen kan uitbreiden, en zo dus veel rijker kan worden. Dus ik ben de meest geschikte kandidaat.’
De ministers knikten goedkeurend, maar de koning had zo zijn twijfels.
Daarop kwam een generaal binnen. Hij droeg een schitterend uniform met blinkende knopen, en een hele reeks decoraties op zijn borst .
Hij sprak: ‘Ik voer het bevel over vele soldaten, en ik heb een heel arsenaal krachtige wapens. Daarmee ben ik in staat om het land perfect te verdedigen tegen vijandelijke aanvallen. Bovendien kan ik zo ook de orde en rust bewaren, én … ik zou er zelfs kunnen voor zorgen dat we meer land kunnen veroveren, en zo het koninkrijk uitbreiden! Dus, Koning Goedheid, ik ben de meest geschikte kandidaat.’
De ministers waren enthousiast, maar de koning keek bedenkelijk.
Vervolgens kwam een belangrijke diplomate binnen. Zij had een aangenaam verfijnd parfum op, gaf iedereen met een brede glimlach een hand, en deelde haar visitekaartjes uit.
Toen zei zij: ‘Ik heb heel veel relaties, en ik ken alle ministers in de landen rondom ons. Daardoor kan ik er voor zorgen dat ons land het machtigste wordt van allemaal! Daarom ben ik de beste kandidaat.’
De ministers waren opgetogen, maar de koning schudde het hoofd.
Toen kwam een professor binnen in een lange toga, met een heleboel diploma’s onder zijn arm.
Hij fronste bedachtzaam zijn voorhoofd en sprak: ‘Regeren is een ernstige en moeilijke taak, die veel verstand vereist. Ik heb jarenlang gestudeerd, en nu heb ik genoeg kennis om het land goed te kunnen besturen. Ik kan er voor zorgen dat er geen fouten gemaakt worden in het regeringswerk, dus ben ik de perfecte kandidaat.’
De ministers juichten, maar de koning had tranen in de ogen.
Tenslotte kwam een jongeman binnen. Hij was doodgewoon gekleed en had een hoed aan en een fluit bij zich. Hij bleef eerbiedig op een afstand staan en zei: ‘Ik ben maar een eenvoudige herder, maar ik ben met mijn kudde schapen door heel het land getrokken. Zo heb ik de mensen leren kennen, en daardoor weet ik wat hun zorgen zijn en wat hen blij maakt. Ik houd van de mensen en ik zou graag hun problemen oplossen. Ik ben niet zo lang naar school geweest en dus zal ik dat niet alleen kunnen, maar met de hulp van de ministers ben ik er zeker van dat het lukt.’
Toen zei Koning Goedheid blij: ‘Dit is de kandidaat die ik zoek!’
Maar de ministers zeiden: ‘Maar Sire, deze jongen is maar doodgewoon. Hij heeft niet zoveel opleiding en geen speciale vaardigheden voor deze zware taak!’
En de koning antwoordde: ‘Jullie hebben gelijk als je zegt dat hij niet veel boekenkennis heeft, of veel geld, of krachtige wapens, of veel relaties. Maar hij heeft veel belangrijkere kwaliteiten. Een land besturen is in de eerste plaats omgaan met mensen. En deze jongeman kent de mensen en wat hen zoal bezighoudt. Bovendien is hij een herder die goed voor zijn kudde zorgt. Hij gaat opgewekt door het leven want hij speelt af en toe een deuntje op zijn fluit. Hij is ook niet ijdel of te trots om toe te geven dat hij hulp zal kunnen gebruiken. Maar het allerbelangrijkste is, dat hij van de mensen houdt. En dat is wat we écht nodig hebben: een koning met een hart.’
Toen knikten de ministers instemmend; en samen met Koning Goedheid kozen ze allemaal de eenvoudige herder met het goede hart als troonopvolger.
EVANGELIE
Aan het einde van de tijd zal Jezus terugkomen naar deze wereld. Hij zal dan aangeven, wie er goed en wie er niet goed geleefd heeft. Als een koning zal Hij dan oordelen.
En tot de mensen, die goed geleefd hebben, zal Hij zeggen: ‘Echte naastenliefde bestaat niet uit grote daden, maar in eenvoudig volbrengen van de alledaagse plicht. Kom en wees deelgenoot in mijn leven, want jij hebt mij ontmoet en bemind in alles en in allen.
Ik was in nood en jij had de tijd om mij te onthalen in het drukste van je werk.
Ik werd uitgestoten en jij kwam mij vinden.
Ik benadeelde je en jij vergaf me en hield geen wrok in je hart.
Ik was ziek en jij luisterde naar mij met je bloemen en je warme lach.
Ik stond alleen, en jij stond op en kwam naar me als een echte vriend.
Ik werd geminacht en jij bleef me liefhebben, in heel mijn persoon zoals ik was.
Toen dwaalde ik af en jij kwam me vinden met je oprechte liefde van elke dag.
Kom en wees deelgenoot in mijn leven, want jij hebt mij ontmoet en bemind in alles en in allen.
(Vrij naar Mattheus 25, 35-40)
HOMILIE
EEN KONING NAAR GODS HART
Wie heeft er nooit eens van gedroomd koning te zijn? En te heersen over een groot land; en wonen in een groot paleis met prachtige kamers en grote vijvers in de tuin, en wel honderd lakeien die je op je wenken bedienen. Ja, zo stellen wij het ons voor dat het moet zijn om koning te zijn: heel rijk, machtig en onoverwinnelijk. Iemand naar wie iedereen opkijkt.
Vandaag hebben we het in de kerk ook over een koning. We vieren vandaag het feest van Christus Koning. We weten dat Jezus ook een koning is, maar dat heeft Hij pas op het einde van zijn leven gezegd, toen Hij oog in oog stond met Pilatus. Hij zei er wel onmiddellijk bij, dat hij geen Koning is zoals we hier koningen kennen! En dat hebben we wel kunnen merken tijdens het laatste avondmaal. Welke koning wast nu de voeten van zijn leerlingen? Jezus! En hiermee geeft hij ons de belangrijkste les van Zijn boodschap: nl. dat wij elkaar moeten dienen.
Als Hij, die de machtigste koning van alles is, zich als een dienaar gedraagt, wil hij daarmee zeggen dat zelfs koningen hun onderdanen moeten dienen. We hoorden dit in het verhaal. Wie werd gekozen als koning? Niet de rijke bankdirecteur, of de machtige generaal met de vele wapens, of de slimme professor, nee, het is de herder die de problemen van de mensen wil helpen oplossen, die zelf zegt dat hij maar eenvoudig is, die wordt gekozen door koning Goedheid om hem op te volgen. En de ministers die zich eerst lieten verblinden door het geld en de macht en de relaties van de mooi uitgedoste kandidaten, beseffen pas dat de herder inderdaad de beste kandidaat is, als koning Goedheid uitlegt hoe een goede koning echt moet zijn. Hij heeft natuurlijk de ervaring om een kudde te leiden, en heeft laten zien dat hij bezorgd is om de mensen.
En wij? Zijn wij ook niet een beetje zoals de ministers? Kijken wij ook niet van jongs af aan te veel naar de buitenkant? De klasgenoten die een boekentas dragen van K3, of een pennenzak van Plop kunnen altijd op veel bewondering rekenen. En wie de laatste nieuwtjes kent over Harry Potter is altijd heel populair. En we denken dat deze kinderen, omdat ze zoveel weten of zoveel hebben, ook veel gelukkiger zijn dan wij.
Maar dit is niet echt waar. En omdat we dit zouden beseffen hebben we een leider nodig, een herder die ons de weg wijst; een koning waar we kunnen naar opkijken en die ons laat zien hoe we écht gelukkig kunnen worden, want uiterlijke schoonheid of rijkdom of macht geven alleen maar kortstondig plezier.
In verschillende middelbare scholen wordt sinds enkele jaren een zogenaamde sociale stage opgelegd. Dit betekent dat alle leerlingen enkele dagen gaan helpen in een bejaardentehuis of bij geesteszieken. Op het moment dat dit aan de leerlingen wordt meegedeeld zijn de meeste helemaal niet geïnteresseerd, want in zo’n tehuis helpen, dat is toch helemaal niet stoer?
De jongeren vertrekken dan ook schoorvoetend, maar achteraf zijn ze laaiend enthousiast. Waarom? Wel, ze krijgen veel meer dan ze verwachten. Het bezorgt hen niet alleen plezier dat van voorbijgaande aard is. Het schenkt hen ook en vooral vreugde, en dat zit veel dieper. Het geeft hen het gevoel van geluk om te kunnen geven, gratis en voor niks, en dat kenden ze nog niet.
Door deze stage leren de jongeren dat ze zelf, in hun eigen omgeving en op hun eigen manier kunnen zorgen voor anderen; dat ze echt iets kunnen betekenen voor iemand anders, dat ze op een eenvoudige manier anderen kunnen helpen hun problemen op te lossen, al was het alleen maar door eens te luisteren. Maar we hoeven zelfs niet naar een ziekenhuis te gaan. We kunnen ook helpen in onze eigen kring: thuis, in de klas, op het werk, bij onze vrienden. Voor anderen zorgen, anderen helpen en ondersteunen, dat vraagt tijd en inspanning, maar het geeft wel echte, duurzame vreugde, en daarin ligt het echte geluk. En dat is precies de weg die Jezus ons wijst, want Hij is bezorgd om ons, en wil iedereen echt gelukkig maken. Als wij Zijn weg volgen, worden we ook echt gelukkig. En daarom is Jezus onze Koning; onze Koning met een hart.
Christus-Koning
Dat Hij koning is, is niet van gisteren.
Het stond reeds op zijn executiepaal.
Als reden? Als spot?
Wie zal het zeggen?
Dat Hij koning is, heeft Hijzelf beaamd,
maar onmiddellijk eraan toegevoegd:
pas op,
ik heb geen paleis, geen troon,
geen kroon tenzij een doornenkroon.
Mijn koninkrijk ligt elders,
het kent geen rijksgebied of grens,
maar ligt in de grenzeloze liefde
waardoor mensen voor elkaar
volop mens kunnen zijn,
mensen met een warm hart.
Dat koninkrijk – van onze Harten-Koning –
is ons menselijk avontuur van goed en kwaad,
van licht en donker,
van zoveel vrijheid en verslaving.
Dat menselijk avontuur van groot verlangen en verdriet
We dragen beelden bij ons van onze familieleden, vrienden, collega’s. Die beelden kunnen gaan verschuiven naar gelang onze ervaringen met hen; ze zijn niet statisch. Ook van God hebben wij ons een beeld gevormd. Maar nieuwe gebeurtenissen en situaties kunnen ons ook nieuwe, onvermoede kanten van God laten zien. God blijkt nooit te passen in onze beelden van Hem.
In het leven van Jezus komen ook verschillende godservaringen naar voren. Het duidelijkst blijkt dat uit twee uitroepen van Jezus aan het kruis: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’ en ‘Vader, aan uw handen vertrouw Ik mij toe.’ Deze voorbeelden kunnen ons helpen open te staan voor de grote verscheidenheid aan ervaringen van God.
(‘Een Richting te gaan. Werkboek voor Ignatiaanse Spiritualiteit’, p.89.)
Het einde van het jaar geeft ons telkens vreemde lezingen: visioenen over het einde van de wereld. Het zijn teksten, die wel even doen opschrikken.
Toch kan het niet de bedoeling zijn om ons angstig te maken: het evangelie is en blijft een blijde boodschap, van hoop, vertrouwen en vreugde.
Mogen wij dan ook hoopvolle mensen blijven – over onze twijfels heen – en ondanks alles wat gebeurt!
In die tijd zal Michaël opstaan,
de grote vorst,
die de kinderen van je volk ter zijde staat.
Het zal een tijd van verdrukking zijn,
zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan.
(Daniël 12,1)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
Maar in de dagen na de verschrikkingen
zal de zon verduisterd worden
en de maan zal geen licht meer geven,
de sterren zullen uit de hemel vallen
en de hemelse machten zullen wankelen.
(Marcus 13,24-25)
‘ZIEN EN DOEN’
Het evangelie van vandaag is niet bedoeld om ons schrik aan te jagen voor een nakend onheil, maar wil ons veeleer een hoopvol perspectief bieden. Wij, gelovigen, leggen immers niet de nadruk op de spectaculaire verwarringen van het heelal, maar wel op de nieuwe schepping die erop volgt.
Dit is een stuk uit de zgn. ‘Apocalyptische’ teksten die ons iets willen ‘openbaren’, ‘onthullen’ en die daarvoor allerlei symbolische beelden gebruiken. Dit zijn dus geen voorspellingen van wat er letterlijk allemaal nog zal gebeuren in een verre toekomst. Deze verhalen over het zgn. ‘einde’ van de wereld, onthullen ons veeleer iets over het ‘uiteindelijke’ van onze wereld van vandaag, d.w.z. over het wezenlijke van wat er nú reeds bezig is. Zij leren ons doorheen de oppervlakkige gebeurtenissen van onze tijd te zien en oog te hebben voor het belangrijke diepere gebeuren: nl. de werking van onze God en zijn uiteindelijke bedoeling met onze mensenwereld vandaag. Als wordt gezegd: ‘Het firmament zal in verwarring geraken en dan zal de Mensenzoon komen om zijn uitverkorenen te verzamelen’ dan is dat is geen voorspelling van een verre toekomst, maar een uitnodiging tot ons, gelovige mensen, om te kijken naar de verwarringen die wij nu meemaken, maar om er vooral dieper naar te kijken en er te zien hoe God ook vandaag bezig is onze wereld meer en meer te herscheppen, zodat de mensen er beter kunnen wonen en leven. God is in onze wereld werkzaam door steeds weer opnieuw mensen ertoe uit te nodigen met zijn uiteindelijke bedoeling mee te werken: een chaotische wereld te veranderen in een liefdesgemeenschap waar mensen in vrede kunnen wonen en leven. Ervaart ook gij die uitnodiging niet?
Oppervlakkig gezien verkeert onze wereld voortdurend in de grootste verwarring. Irak, Afghanistan, Palestina, Congo..., het lijkt wel een aaneenschakeling van catastrofes. Velen zien dan ook niets meer dan dat. Voor hen is alles alleen maar chaos. Gelovigen integendeel zien juist meer dan de verwarring. Zij erkennen een evolutie, een lijn, een richting, een hoopvolle uitweg. Wij geloven dat de chaos en de verwarring van onze wereld een doorgangsfase is naar een nieuwe schepping die nu reeds aan het groeien is, naar het Rijk van de Mensenzoon, naar een liefdesgemeenschap waar Hij allen die in Hem geloven wil samenbrengen.
Waarom vallen in onze herfsttijd de bruingekleurde bladeren van de bomen? Juist omdat de nieuwe botten reeds aan het duwen zijn om plaats te krijgen. Gelovigen zien niet alleen de vallende bladeren aan de buitenkant. Zij weten dat de nieuwe scheuten onder de schors reeds aanwezig zijn, ook al ziet niemand ze voor het ogenblik reeds.
Wij kunnen ons wel afvragen: ‘Die mensen, die nu duidelijk in de verdrukking zitten, in Irak, Afghanistan, Palestina, Congo of elders, wat hebben die aan onze optimistische visie? Wat helpt hen dat?’ Eerst en vooral weet ik in ieder geval dat er meer kans is dat zij of hun kinderen geholpen worden door mensen die hoopvol uitkijken naar de groeikansen van een nieuwe schepping, dan door pessimisten die menen dat alles toch zinloos is en vernietigd wordt. Maar de vraag is terecht. Het is belangrijk dat wij, gelovigen, niet alleen ‘zien’, maar ook ‘doen’, niet alleen een optimistische visie hebben, maar ook daadwerkelijk helpen. Wij, gelovigen worden, meer dan anderen, opgeroepen mee te werken aan de groei van deze nieuwe schepping, niet langs de kant te gaan staan bij diegenen die door de verwarringen van het ogenblik verlamd geraken van schrik of - erger nog - op dat moment proberen te profiteren van het ongeluk van anderen door voor zichzelf zoveel mogelijk winst grijpen. Juist integendeel. Juist in ogenblikken van crisis komt het erop aan dat wij – die een hoopvolle visie hebben – de handen uit de mouwen steken om, met de krachten die wij hebben, te helpen waar wij kunnen bij de groei van de nieuwe schepping zoals God die droomt.
Wij krijgen hier dus een hoopvol perspectief – onze wereld wordt niet totaal vernietigd, maar herschapen, getransformeerd – maar wij worden ook uitgenodigd tot een vernieuwd engagement in onze wereld. Misschien verliezen velen de moed omdat zij nog zo weinig resultaat zien van de groei van deze liefdevolle wereld. Maar christenen zijn juist diegenen die zich, ondanks vele twijfels, blijven inzetten voor de vooruitgang en de uitbreiding van het Rijk van Gods Liefde.
De dag van God is dus niet zozeer chronologisch de laatste dag van onze geschiedenis, het einde van de wereld. Voor ons gelovigen is elke dag eigenlijk de dag van God, een dag waarop Gods liefde meer en meer doorbreekt. Doorheen de verwarring – die wij ook wel zien – durven wij ons toch blijven inzetten om de komst van Christus' liefde te bevorderen, te verhaasten en zeker niet in de weg te staan. Hij vraagt dat wij nú, vandaag, kiezen voor de liefde, voor de lijn en de bedoeling die Hij in onze wereld heeft gelegd. Wij mogen die keuze niet uitstellen en geen tijd verliezen.
‘Mijn woorden gaan niet voorbij!’ zegt de Heer nog. Wij geloven dat onze God eeuwig trouw is. En dat is voor ons de uiteindelijke reden waarom wij naar elke dag opnieuw vol hoop durven uitzien als naar dé dag van God.
Excuseer mij dat ik nog leef ! Ik word 88. Achtentachtig !
Dat is vooral toe te schrijven aan mijn vrouw, die op geen kosten ziet om mij in de watten te leggen en er mij op tijd uit te halen. Zo ouderwets is zij, de goede ziel.
Het is ook te wijten aan de moderne artsen. Zij hebben tien jaar geleden ingegrepen toen ik, zoals dat heet, een levensbedreigende kwaal kreeg. Vroeger al hadden ze al eens een van mijn aders open geprikt, zodat mijn bloed gewoon onbekommerd kon doorstromen zoals in mijn jonge tijd. Nu slaagden ze weer in hun opzet, dank zij een dure ingreep en dure geneesmiddelen en hoge bijdragen van het ziekenfonds. Daar was ik blij mee. Maar vanmorgen begreep ik ineens dat men met dat geld heel wat nuttiger dingen had kunnen doen, voor jongere mensen. Bijvoorbeeld voetballers opleiden, die je met veel profijt kunt ‘transfereren’ naar buitenlandse clubs, of doeltreffende drones kopen, of Olympische Spelen organiseren bij wijze van ontwikkelingshulp aan atleten die onze Nationale Vlag hooghouden.
Ik lees het in de krant, in artikels van bezorgde en deskundige lieden: ‘Rek het leven niet nodeloos’, zeggen zij, met de emotie van boekhouders in een groot bedrijf. En ik zie met schrik, hoeveel jaren ik nu al over tijd ben. Wat kan ik daar als excuus over zeggen? Misschien dat ik in die extra-time niet stil gezeten of gelegen heb?
Buiten de normale menselijke gedragingen van elke dag, waarbij een man op gevorderde leeftijd nog in het gareel kan lopen, heb ik nog wat geschreven. Ik kan niet veel anders, tenzij een beetje tekenen. Nog in het ziekenhuis begon ik aan de definitieve redactie van een boek waar ik al lang notities voor maakte. Ik schreef over mijn oude vooroorlogse vriend, G. K. Chesterton. En ’t was alsof de geestige Engelsman weer een grapje maakte. Hij citeerde mij zijn motto : ‘Ga niet dood voor je sterft’. De lankmoedige uitgever noemde het ‘Engelse humor’ en maakte er een mooi boek mee waarvoor hij weinig recensenten vond maar enkele maanden later wel een afzetgebied in de ramsjwinkels. Wij hadden het kunnen weten, Chesterton was katholiek. De uitgever had op zijn papier duidelijk heel wat meer nuttige en nodige dingen kunnen drukken. ( ‘Honderd tinten grijs en zwart’. ‘ Hoe kook ik rauw?’ ‘Gezond oorlogvoeren in 10 lessen’). Toch waren er enkele vriendelijke mensen die mij lieten weten dat mijn boek hen wat opgekikkerd. had. Enkele vriendelijke mensen, dat is al veel.
Een hardleerse schrijver heeft maar een paar opkikkertjes nodig om te recidiveren. Ik schreef nog een boek ! Heel wat dikker ! Het handelde dan ook over mijzelf. Ik vertelde over mijn kinderjaren en hoe het verder verlopen is met dat flink lachebekje uit la Flandre profonde. Ik legde uit, dat wij vroeger veel jonger waren, zeker zij die vroeger stierven. Daar kon niemand iets tegenin brengen. Ondertussen zijn er in ons land en elders natuurlijk veel mensen bijgekomen die veel jonger waren en bleven dan ik, met ongetwijfeld meer toekomst dan ik. Over die toekomst wilden zij lezen (áls zij wilden lezen). Van toekomst kun je nog iets verwachten en je kan erover fantaseren.
Wat zou ik nog aan positiefs kunnen voorleggen uit die nutteloze extra-time ? Een en ander, zoals dat gaat in een grote familie. Want die heb ik. Niet alleen acht kinderen, die tot mijn verbazing bezig zijn mij in leeftijd in te halen. Ik heb ook twintig kleinkinderen. En zopas werd mij een vijfentwintigste achterkleinkind beloofd. In Amerika, dan nog wel.
Ik heb mijn nakomelingen nooit gezegd, dat zij zoveel kinderen moesten voortbrengen als ik er ‘gekregen’ heb. Echt waar. Het hadden er trouwens, gezien hun stamboom, veel meer kunnen worden. Ik ben wel blij dat zij er allemaal zijn, het is een vrolijke bende en als het op onze wandeltochten in bos en veld te hard regent, dan dragen ze mij over de plassen.
Ja, ik moet mij excuseren. Ik heb, zegt men mij, sterk bijgedragen tot de overbevolking van de wereld. Ik kan alleen maar tot mijn verontschuldiging inroepen, dat die overtollige jongelui tot nog toe hun best hebben gedaan om hier en daar te helpen ‘om de kwaliteit van het leven te verbeteren’. Een paar zijn wel journalist geworden, maar dat komt in de beste families voor. Ik geloof zelfs (en ik hoop het) dat er bij zijn die progressief stemmen. Ik moet hen wel verwijten, dat zij er nog altijd niet in geslaagd zijn, de Wereldvrede te vestigen. Sorry in hun naam.
Het evangelie van vandaag stelt het zelfgenoegzame gedrag van de verwaande schriftgeleerden, tegenover de houding van een arme weduwe, die door en door nederig en gelovig is.
Jezus spreekt weer harde woorden over de zucht naar eigen eer en eigen voordeel, van velen, die rijk en machtig zijn … maar teder, liefdevol en lovend zijn zijn woorden over de milde vrijgevigheid van deze kleine vrouw zonder aanzien. We kunnen ons voorstellen dat toen deze woorden niet door iedereen in dank aanvaard werden …
Staan wij nu open voor deze manier van doen? Welke mensen staan er nu in aanzien voor het oog van de wereld, voor de aandacht van de media, in onze eigen mening en gesprekken?
De profeet Elia vertrok naar Sarefat.
Toen hij bij de stadspoort kwam,
was daar een weduwe hout aan het sprokkelen.
Hij riep naar haar:
`Wees zo goed
om voor mij in deze kruik een beetje water te halen;
ik zou graag wat drinken.’
Toen zij het ging halen riep hij haar na:
`Wees zo goed
om ook een stuk brood mee te brengen.’
(1ste Boek der Koningen 17,10-11)
In zijn onderricht ging Jezus verder:
‘Pas op voor de schriftgeleerden,
mensen die de huizen van de weduwen verslinden
en voor de schijn lange gebeden opzeggen.’
Hij ging tegenover de offerkist zitten.
Er kwam een arme weduwe,
die er twee muntjes in gooide,
ter waarde van een cent.
Hij zei tegen hen:
‘Ik verzeker jullie,
die arme weduwe offerde meer dan al die anderen.
Want zij gaf van haar armoede alles wat ze had,
alles waar ze van moest leven.’
(Uit Marcus 12,38-44)
DE KLEINE MENS
Er zijn mensen die met een scherpe blik een samenleving kunnen doorlichten, die de verwaandheid kunnen ontmaskeren en show kunnen onderscheiden van een eerlijk gebaar.
Jezus moet zo iemand geweest zijn. Pas op voor die mensen in lange gewaden, die belust zijn op de voornaamste zetels in de synagogen en de ereplaatsen op de maaltijden…
Zijn striemende woorden gaan over mensen die juist een groot aanzien genieten, mensen die algemeen geëerd worden … die zet Hij in hun hemd. Wat zou Hij in onze tijd zeggen ?
Misschien zou Hij met dezelfde scherpe blik naar het kleine TV-scherm kijken naar al die bekende Vlamingen die hun leegheid moeten wegsteken achter zoveel show en glitter, grootspraak en gegoochel met miljoenen. Hij zou de geestelijke armoede aanklagen waarmee de goegemeente dag in dag uit wordt getreiterd.
Hij zou ons attent maken op die onbekende Vlamingen die gewoon hun werk doen en daarbij een zieke vrouw of man oppassen en trouw blijven. Hij zou ons wijzen naar die vele heldhaftige mannen en vrouwen die hun zorgenkind met al hun toewijding, blijven opvoeden. Hij zou wijzen naar al die mensen die zich door het leven slaan met hun gebroken dromen en gekwetste idealen en die daarin gegroeid zijn tot zuivere edelmoedigheid. Hij zou ons wegwijs maken in de vierde wereld, ons bij mensen brengen die door omstandigheden aan de grond zijn geraakt en toch mekaar nog blijven helpen.
Het rijk Gods speelt zich immers af in het hart van de kleine mens die zichzelf wegschenkt. De weduwe staat model. Zij geeft niet zo maar. Zij geeft al wat zij had, alles waar zij van leven moest.
Is er in onze kerk wel ruimte voor de echte kleine mens ? Ge moet niet rondom u kijken, gij weet zo ook wel dat het publiek dat naar de kerk komt, hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend is samengesteld uit begoede mensen, de welvarende middenklasse. Zouden de echte kansarmen, de kleine mensen van bij ons, zich wel thuis voelen in ons midden, in onze organisaties, in onze besturen ? Het gevaar zit er in dat wij wel de liefdadigheid willen beoefenen, maar niet de gelijkheid nastreven. Wij moeten niet zoals de weduwe onze laatste frank geven, we moeten onszelf durven engageren in de droom van het Rijk Gods waarin de armsten en de kleinsten de eersten zijn. En die solidariteit opbrengen is misschien moeilijker dan een aalmoes.
Het evangelie is een appel tot bekering, niet alleen die persoonlijke bekering, maar de bekering van onze christen gemeenschap: van de voorkeur voor de machtigen naar de voorkeur voor de kleinsten.
(Manu Verhulst)
HET ARME BOERTJE
Eens op een keer was er een arm, heel vroom boertje gestorven, en hij kwam toen voor de poort van de hemel. En tegelijkertijd is er een heel erg rijke heer geweest en die wou óók de hemel in. Daar kwam Sint Pieter met de sleutel, en hij doet open en laat de heer binnen, maar het boertje had hij, naar 't scheen, niet gezien, en meteen ging de poort weer dicht.
Nu kon 't boertje van buiten horen, hoe de meneer met alle mogelijke vreugde in de hemel werd opgenomen en hoe ze daarbinnen muziek maakten en zongen. Tenslotte werd het weer stil, en daar kwam Sint Pieter weer, en hij maakte de poort van de hemel open, en liet ’t boertje nu ook binnen. Nu meende het boertje dat er nu ook muziek en zang zou zijn, nu hij daar kwam, maar alles was en bleef stil; ze namen hem wel met alle mogelijke liefde op, en de engelen kwamen hem tegemoet, maar zingen deed er niemand.
Nu vroeg het boertje aan Sint Pieter, waarom ze bij hem niet zongen, zoals bij die rijke heer; het ging er dan toch, vond hij, in de hemel ook niet eerlijk toe, net als op aarde. Toen zei de heilige Petrus: "Nee vriend, je bent ons net zo lief als al de anderen, en je zult van alle hemelse vreugden genieten net als die rijke meneer, maar kijk es, arme boertjes zoals jij die komen er hier in de hemel elke dag; maar zo'n rijke meneer, die komt er hierboven maar eens in de honderd jaar!'
In november voelen we volop de herfst. Zegt men niet: ‘November telt dertig dagen, maar het dubbele aan wind en regenvlagen’? En inderdaad, najaarsstormen plukken gretig de bruine bomen kaal. Regen, wind en mist maken ons mistroostig en doen ons misschien een beetje vergeten dat we alle reden hebben om blije christenen te zijn...
Geen wonder dat we net in die mistroostige maand onze overleden familieleden en vrienden gedenken. Allerheiligen en Allerzielen doen ons beseffen dat ons eeuwig leven wel bezig is, maar dat het beste nog moet komen. We zijn verdrietig om degenen die ons hebben verlaten – soms veel te vroeg – en tegelijk beklemt de gedachte ons dat we zelf ooit zullen sterven. Toch maakt die dood onmiskenbaar deel uit van het leven.
Maar ook al sterven we vroeg of laat allemaal, als christenen hebben wij wel een perspectief. God laat de dood niet het definitieve einde zijn. Hoe dat nieuwe leven er zal uitzien, daar hebben we het raden naar. De ten hemel opgenomen Maria ondersteunt onze fantasie. In essentie blijft het voor ons een vertrouwvol afwachten.
Als christenen moeten we die ‘hemel’ reeds op aarde waarmaken. Dat kan door de weg te volgen die Jezus ons getoond heeft: ‘Heb uw naaste lief zoals uzelf.’ Wie zijn naaste liefheeft, kan hier op aarde het plan van God mee gestalte geven en alzo al een aardig stukje hemel op aarde helpen realiseren.
Als wij in alle eerlijkheid naar de mis komen, is dat een uitdrukking van ons geloof in Jezus, de Heer. Week na week mogen wij Hem hier ontmoeten in zijn Woord. En in het brood dat we met elkaar mogen delen.
Maar onze wekelijkse samenkomst is niet vrijblijvend: wij tonen zo dat wij ook de levensweg van Jezus willen gaan.
Vandaag horen we opnieuw de essentie van die weg: het gebod van de liefde! Liefde tot God en liefde tot de evenmens. Geen veelheid van geboden, maar een grondhouding in ons hart, vanwaaruit wij ons dagelijkse leven uitbouwen en gelukkige mensen kunnen worden.
Mozes sprak tot het volk en zei:
Vrees God heel uw leven,
met uw kinderen en kleinkinderen.
Vrees God
door al zijn voorschriften en geboden na te komen
die ik u opleg.
Dan zult u lang blijven leven.
.(Deuteronomium 6,2)
In die tijd trad een Schriftgeleerde op Jezus toe
en legde Hem de vraag voor:
‘Wat is het allereerste gebod?’
Jezus antwoordde:
‘Het eerste is: Hoor, Israël!
De Heer onze God is de enige Heer.
Gij zult de Heer uw God beminnen
met geheel uw hart, geheel uw ziel,
geheel uw verstand en geheel uw kracht.
Het tweede is:
Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.
Er is geen ander gebod
voornamer den die twee.’
(Marcus 12,28-31)
‘GOD VREZEN OF LIEFHEBBEN?’
Zusters en broeders,
Het is niet min wat Mozes in de eerste lezing tegen het Israëlische volk zegt: ‘Vrees de Heer uw God door al zijn voorschriften en geboden strikt na te leven,’ zo begint hij zijn toespraak. Het volk moet dus bang zijn voor God. Misschien doet dat ons denken aan vroeger, toen we bedreigd werden met de hel als we niet braaf deden wat de pastoor en de tien geboden voorschreven. De angst voor de hel joeg ons zelfs zo de stuipen op het lijf dat we alleen onderwerping kenden aan die strenge en straffende God, maar of we daar ook betere mensen door werden, is helemaal niet zeker.
‘De geboden strikt naleven’, zegt Mozes, maar wat zijn die geboden? Dat vraagt in het evangelie een schriftgeleerde aan Jezus. Meer specifiek vraagt hij: ‘Wat is het allereerste gebod?’ En Jezus antwoordt: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht. En het tweede is: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.’ Jezus zegt dus helemaal niet dat we God moeten vrezen, integendeel, Hij heeft het alleen maar over beminnen. God is dus geen straf en onderwerping, God is liefde. We moeten Hem helemaal niet vrezen, wel van Hem houden, zoals Hij van ons houdt.
‘Bemin God bovenal, en uw naaste gelijk uzelf’: dat is dus het eerste en voor Jezus zelfs het enige gebod. Niet de rimram van 613 geboden en verboden die de joodse wet voorschrijft, en nog minder de miljoenen wetten, reglementen en voorschriften die wereldwijd in alle talen en bij alle volkeren gelden als verkeersregels, schoolreglementen, staatswetten, verenigingsreglementen, sportwetten … en we kunnen blijven opsommen, want er zijn miljoenen van die dingen, en er komen er elke dag nog duizenden bij. Meestal zijn die wetten en reglementen ook nodig, want anders zou er niets werken in de maatschappij. Maar boven die miljoenen wetten prijkt dat ene gebod van Jezus: ‘Bemin God bovenal en uw naaste gelijk uzelf.’
Dit gebod leert ons niet alleen dat God liefde is, maar ook dat Hij niet veraf is, integendeel, via onze naasten woont Hij midden onder ons. Houden we niet van hen, dan kunnen we ook niet van God houden. En we kunnen ons best doen om van onze naasten te houden, maar we kunnen er ook een hel van maken door te kiezen voor het tegendeel. Dan belanden we in ruzie en tegenkanting in ons gezin, met de buren, op het werk, in de gemeenschap waarin we leven of werken, in de maatschappij. Daarbij moeten we ons zeker afvragen of we er gelukkiger en beter door worden. En of de wereld beter wordt door vijandschap, haat, oorlog.
We weten dat dit niet zo is, dat noch wij noch de wereld beter en gelukkiger worden door ruzies en conflicten. Zoals we ook weten dat een man niet voor de rechter gesleept wordt omdat hij van zijn vrouw, zijn kinderen, zijn medemensen houdt. En dat een vrouw niet veroordeeld wordt omdat ze een goede moeder, een trouwe echtgenote en een liefhebbende vrouw is die bezield is door hulpvaardigheid en vrede.
Nee, we worden niet gelukkig door ruzie en tweedracht, en we worden niet ongelukkig als we van God en onze medemensen houden. Het dreigement van Mozes in de eerste lezing gaat er trouwens helemaal anders uitzien wanneer hij eraan toevoegt: ‘Als je Gods geboden nauwgezet onderhoudt, zal je gelukkig zijn.’ Dat is dus wat er gebeurt als we van God en onze naasten houden: we worden er gelukkig door.
Zusters en broeders, misschien is het je niet opgevallen, maar in het evangelie hoorden we iets heel merkwaardigs. We weten dat Jezus over het algemeen tegengewerkt, zelfs gehaat wordt door schriftgeleerden en farizeeën, maar deze keer is dat niet het geval, integendeel, de schriftgeleerde noemt Hem vol respect ‘Meester’, en prijst Hem om zijn antwoord. En daarop zegt Jezus iets heel belangrijks: ‘Gij staat niet ver af van het Koninkrijk van God,’ zegt Hij tegen de schriftgeleerde. En daarmee is duidelijk wat het Koninkrijk van God inhoudt: dat is geen rijk van goddelijke macht en heerschappij, maar een rijk waarin dat ene gebod van Jezus nageleefd wordt: een rijk van liefde voor God, voor jezelf en voor je naaste. Dat, en niets anders, is het Koninkrijk van God: een rijk van liefde en vrede op aarde. Laten we ons daarvoor inzetten. We kunnen er alleen maar gelukkiger door worden. Amen.
(Romain Debbaut)
Liefhebben begint met verwondering,
de wonderen van liefde om je heen leren zien:
het geduld en de tederheid
van ouders voor hun kinderen,
de warme zorg die mensen besteden
aan zieken en bejaarden,
het gebaar van de hand over het hart,
het vergeven en vergeten.
Liefhebben is wanhoop weigeren,
niet meehuilen met de wolven in het bos,
wél geloven in de toekomst van onze aarde,
wél blijven zeggen en zingen
dat liefde het fundament is voor een nieuwe wereld.
Liefhebben is ook: tevreden zijn met het kleine begin,
‘Hij noemde zich de veerman van de laatste oever. Hij wachtte met zijn bootje en vertelde soms van de overkant. Hij zou de mensen kunnen overvaren, iedereen die wilde, ieder die in hem geloofde. Er lag een verre glimlach in zijn ogen en vrede in zijn woorden, vrede zonder einde.
Maar, hoe zou hij kunnen overvaren? Hoe wist hij dat er een andere oever was? En dan nog met een bootje van een visser, naar een oever die niet zichtbaar was? ... Er groeide spot en wrevel, vijandigheid en weerzin rond zijn tengere figuur. Hij werd bedroefd en weemoedig en vreesde het ergste.
Een donkere avond, zwart als de nacht, zijn er mensen gekomen. Zij hebben hem van de kant geduwd, het donkere water in. Gedaan nu met zijn dromen, gedaan nu met zijn overkant.
‘s Anderendaags is alles weer normaal gegaan. Er was geen veerman meer, geen mens die van de overkant vertelde. Alleen zijn bootje is daar blijven liggen, het bootje van de visser. Het is nu oud geworden, het ligt al eeuwen aan de oever vastgemeerd. De kabels zijn verroest, de loopplank ligt gebroken. Er zitten scheuren in en barsten. Wie durft er nog mee naar de overkant?
Maar in zijn boeg en in zijn romp en in zijn lijnen zingt nog het heimwee naar de volle zee. Het ligt nog altijd gereed om over te steken voor ieder die wil, en die durft dromen, en die gelooft.
‘s Avonds komen er mensen samen aan die laatste oever. Zij staren over het water, naar die onbekende einder ... ‘Waar is de tijd toen hij nog bij ons was?’ Het leven op het land heeft hun nooit de volle rust geschonken. Zij hebben veel gezien, veel meegemaakt, veel geleden, veel genoten. Maar, bij de laatste oever, zoeken zij de veerman van weleer. ‘Zou hij niet terugkomen?’ Als deze oever bestaat, dan moet er ook een andere oever zijn ... Zij staan en kijken en verlangen ...
Zij gaan, ten einde raad, met zijn allen op het wankele bootje. En als zij rond de tafel zitten in de kleine kajuit, en weer elkanders leven delen, het goede en het slechte, dan is het of zij in elkanders ogen weer de verre glimlach van de veerman zien. Zijn vrede zonder eind is nu hun deel geworden.
En als zij door de patrijspoort kijken, komt de andere oever zachtjes naderbij.
In het evangelie van vandaag horen we het bekende verhaal van Bartimeüs. Hij was blind, maar geloofde dat Jezus hem kon laten zien. En toen Jezus hem genezen had, wilde Bartimeüs voortaan naar de mensen en de wereld kijken zoals Jezus: vriendelijk, dankbaar en attent voor mensen die vaak over het hoofd worden gezien, of voor wie we gemakshalve de ogen sluiten.
Als christenen, als volgelingen van Jezus, vragen wij God: ‘Heer, open ook mijn ogen, opdat ik uw Boodschap mag zien en ze uitdragen.’
(Bron: ‘Zondagsvieringen Dominicanen’)
Zo spreekt de Heer:
`Jubel van vreugde om Jakob,
juich om de heerser van de volken.
Verkondig overal Gods lof met deze woorden:
`De Heer heeft redding gebracht over zijn volk,
over wat overbleef van Israël.'
Bedroefd gingen zij heen,
getroost leid Ik hen terug.
Ik voer hen naar stromende beken,
over gebaande wegen waarop ze niet struikelen.
Ik ben immers Israëls vader
(Jeremia 31,7en 9)
Langs de weg zat daar een blinde bedelaar.
Toen begon hij te schreeuwen:
‘Jezus, heb medelijden met mij!’
Jezus vroeg hem:
‘Wat wilt u dat ik voor u doe?’
De blinde antwoordde:
‘Rabboeni, zorg dat ik weer kan zien.’
Jezus zei tegen hem:
‘Ga heen, uw geloof heeft u gered.’
En meteen kon hij weer zien en hij volgde hem op zijn weg.
(Uit Marcus 10,46-52)
‘TOCH ÉÉN DIE JEZUS VOLGT OP ZIJN WEG’
Tijdens zijn leven hier op aarde heeft Jezus voortdurend geprobeerd de ware inhoud van zijn leer en zijn leven duidelijk te maken aan zijn leerlingen. Maar nog altijd dringen ze Hem in de rol van een triomfantelijke Messias-koning. En de bekoringen van ambitie en macht duiken telkens weer op in hun hart. Nu komt Jeruzalem in zicht. Zal er dan niet één enkele leerling zijn die zijn hart opent voor de 'echte' Jezus?
In het evangelie van vandaag ontmoeten wij zulk een echte leerling. Het is een blinde man. Wij kennen zijn naam, zoals wij die van de grote apostelen kennen. Hij heet Bartimeüs. Marcus verhaalt zijn wonderlijke genezing door Jezus. Wie gelovig het evangelie leest, gelooft ook dat Jezus zulke tekenen heeft gedaan. Maar tegelijk is het duidelijk dat iets nog belangrijker is dan de genezing zelf. Als er alleen maar de wonderlijke genezing was, dan zou Jezus enkel betekenis hebben voor de zieken die Hij genezen heeft. Maar het leed van de vele anderen die niet genezen werden, zou er zelfs nog groter door worden.
Het evangelie van vandaag leert dat voor deze blinde, die weer kan zien, en voor de velen die blind blijven en ook voor alle zienden het belangrijkste is: Jezus ‘écht' te zien en Hem te volgen op de levensweg die wij in zijn spoor mogen gaan. Jezus is immers het échte licht voor onze ogen, 'het Licht van de wereld’ (Joh. 8,12). Wie ogen heeft voor de barmhartige Jezus, zoals de blinde uit het evangelie van vandaag, wordt een waarachtige leerling.
Het valt op dat Jezus aan de blinde dezelfde vraag stelt als aan Jacobus en Johannes in het evangelie van vorige zondag: ‘Wat wil je dat Ik voor je doe?' (Mc. 10,36 en 10,51). Jacobus en Johannes verwachten van Jezus de vervulling van hun streven naar macht en roem: zitten aan zijn linker- en rechterhand. Zij streven hun doel na vanuit hun zelfzekerheid: wij zijn wel in staat de beker van het lijden te drinken om ons doel te bereiken! Maar de blinde verwacht zijn genezing vanuit zijn eigen kleinheid: 'Heb medelijden met mij!' (Mc. 10,47-48). En hij laat alles achter, zelfs zijn mantel, om naar Jezus toe te springen. Het is het gelovig vertrouwen in Jezus dat deze man redt. Jacobus en Johannes – met de andere leerlingen – moeten nog leren hun leven prijs te geven in de stijl van Jezus zelf om zo echte leerlingen te worden. De genezen blinde is reeds een echte leerling. Daarom noteert Marcus dat deze man Jezus volgt 'op zijn weg', de weg naar Jeruzalem, de weg van de prijsgegeven liefde. Dit is de echte 'visie' op Jezus en op het leven. Dat is het waarachtige 'zien'.
Zienden kunnen verblind zijn. En blinden kunnen oog hebben voor de diepe dingen. Er is duidelijk een diepere manier van zien. In 'De zweetdoek van Veronica' van Gertrud von Lefort heefteen oude blinde monnik de indruk dat de hele wereld in duisternis gehuld is. Het ongeloof lijkt de ogen van alle tijdgenoten verblind te hebben. Maar – omdat hij ziet met het hart – ontwaart deze monnik, heel alleen, een streepje licht aan de horizont. Er is meer te zien dan het journaal op TV en de vermoeide gezichten in de straten. We mogen spreken van een wereld vol wonderen om ons heen:
het gelaat van een milde mens, een zandweg in de hei, het spel van onze kinderen. Niemand van ons herinnert zich zijn eerste blik op de wereld. Maar er waren voor ieder van ons ogenblikken dat wij ineens 'méér' zagen. Zij worden in het geheugen van ons hart bewaard.
Ik herinner me hoe ik na een ziekte de zon door de gordijnen zag priemen als nooit tevoren. En plots ontdekte ik het 'zien van het hart', plots besefte ik: ik leef nu ... drie kleine woordjes ... en elk van hen is een wonder.
Ik herinner me uit de jeugdbeweging een kleine jongen die met zijn verroeste fiets ons niet kon volgen op onze tocht ... en opeens zag ik zag zijn 'vraag', zijn stille oproep naar mij, zijn leider ... zijn blik kreeg een nieuwe diepte.
Zo denk ik ook aan zoveel kleine woordjes, zwart op wit gelezen in het evangelie ... eerst gezien met de ogen ... dan gelezen met het hart ... voor altijd in het hart geschreven, en daar steeds weer opnieuw herlezen.
En is het grootste wonder niet: de stroming van de liefde door de woestijnen van het leven? Laten we proberen om deze stroom met heel heldere, door God gezegende ogen, te volgen tot in de Bron zelf, die ons hart opbeurt: Jezus, weerloos in de liefde, die Gods barmhartigheid tastbaar maakt?
Laten we, als ons hart weer verblind geraakt, op Jezus roepen vanuit het diepste van ons wezen. Laten we op Hem vertrouwen. Je geloof heeft je gered', zegt Hij. Dan ligt zijn weg voor ons open.
(Gebaseerd op een homilie van wijlen Mgr. Paul Schruers)
Waarom werkt heel rijk zijn vaak als een soort van verslaving?
Het blijft me intrigeren: waarom mensen die in mijn ogen al ontzettend veel geld verdienen zo nodig allerlei louche of strafbare toeren willen uithalen om per se nog meer binnen te rijven?
Ge kunt het toch niet meenemen als ge doodgaat, zei mijn oude buurvrouw altijd.
En zeg nu zelf: als je een mooi huis hebt met een zwembad en een schitterende auto en prachtige kleren en zelfs nog een tweede huis in een warm land, wat kun je dan verder nog doen met je geld? Nog meer spullen zouden je alleen maar meer kopzorgen opleveren en daar zit niemand op te wachten. Je kunt luxueuze reizen maken, maar ook dat niet meer dan er dagen in een jaar zijn en dat is voor iedereen evenveel. Het lijkt erop dat wie eenmaal in de ban is van de macht van het geld, ingestapt is voor een duizelingwekkende vlucht die steeds sneller gaat en waarbij je niet meer kunt uitstappen.
In de bijbel wordt de mens voor de radicale keuze gesteld: God of de mammon. God of de afgod van geld en rijkdom.
Ofwel laat je je leven beheersen door het goede. Je probeert eerlijk te zijn en iedereen het zijne te gunnen. Je zorgt voor jezelf, maar ook voor de anderen. Je probeert niet meer te nemen dan je toekomt. Je hebt iets over voor wie het minder goed heeft.
Ofwel ga je blind het geld achterna: steeds meer, steeds verder, steeds gewaagder. Je gaat al gauw vooral om met mensen die ook zoveel geld hebben en dan wordt jouw huis, zwembad, auto… het nieuwe normaal. Je vergeet dat je uitzonderlijk rijk bent en je blijft verder graaien, om de sport of omdat je het niet meer kunt laten. Je hebt je ziel verkocht. En misschien ga je dan op de duur zelfs dingen doen als geld witwassen dat van mensenhandel afkomstig is of voetbalmatchen vervalsen om je belangen veilig te stellen. Alles om nog meer geld in te pikken. Ik probeer het me maar in te denken.
Als er ergens zoveel geld verdiend wordt, zit er altijd een luchtje aan, zei mijn buurvrouw ook nog.
Het is nooit gewoon een wedde maal tien of maal vijftig. Het geld wordt op een andere manier binnengehaald, via mechanismes die de meeste mensen vreemd zijn. Er zijn altijd slachtoffers, dichtbij of veraf, aan wiens leed je niet wil denken. Het is altijd ten koste van hun leven, gezondheid of geluk dat het geld verdiend wordt. Maar dat moet je kunnen negeren, als echte rijke.
Beter dus om er niet aan te beginnen. Je niet laten verleiden tot een beetje gesjoemel om bij het clubje te horen. Want voor wie er eenmaal aan begint, is er bijna geen weg terug. Je hebt immers steeds meer te verliezen. Je moet alles overeind houden, iedereen die ertoe doet te vriend houden, en je raakt steeds dieper in het web verstrikt. Tot het scheurt, vroeg of laat. Of niet natuurlijk. Want meestal blijven rijken gewoon rijk. Misschien moeten we het hen met zijn allen nog een heel stuk moeilijker maken. Schone handen, het blijft iets om naar te streven.
(Kolet Janssen, in KerkNet Nieuwsbrief, 21 oktober 2018)
Dit weekend wordt Missiezondag gevierd. De traditie bestaat al heel lang, maar de voorbije jaren stellen we vast dat missie in het algemeen niet zo sterk meer aanspreekt.
De belangstelling voor de Jonge Kerken is erg teruggelopen. De ouderen onder ons kennen nog wel de beelden van zwartjes die in de winkel stonden en vriendelijk knikten als je er een muntstuk instak. Of we kennen nog de tijd, dat er zilverpapier gespaard werd voor de missies.
Maar de tijden zijn veranderd … daarom willen we in deze eucharistie eens ingaan op de betekenis en het belang van 'missie' of aandacht voor de Jonge Kerken in onze tijd.
De Heer heeft besloten zijn dienaar te vernederen
en hem te doen lijden.
Waarlijk, Hij gaf zijn leven als zoenoffer
maar hij zal zijn nakomelingen mogen zien,
en lang blijven leven;
en wat de HEER behaagt
komt door Hem tot vervulling.
Door zijn zwoegen zal mijn rechtvaardige dienaar
velen rechtvaardigen.
(Jesaja 53,10-11)
`Jullie weten dat zij,
die als heersers der volkeren gelden,
hen met ijzeren vuist regeren
en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.
Dit mag bij jullie niet het geval zijn.
Wie van jullie de belangrijkste wil zijn,
zal de anderen moeten dienen
en wie van jullie de eerste wil zijn,
zal ieders dienaar moeten zijn,
want ook de Mensenzoon
is niet gekomen om gediend te worden,
maar om te dienen
en om zijn leven te geven als losgeld voor velen.’
(Marcus 10,42-45)
NAAR DE MISSIES GAAN, WAAROM?
Waarom nog naar de missies of de Jonge Kerken gaan? Vroeger was de vraag ondenkbaar! Even vanzelfsprekend was het dat onze missionarissen gesteund werden. Nu is dat niet meer zo; voor velen is het ouderwets, alleen maar iets van vroeger. Ik zou enkele gedachten willen aanstippen:
1. De traditionele missiegebieden, Afrika, Azië en Latijns-Amerika, liggen in de derde wereld. Daarom verdienen zij onze aandacht en onze steun: in veel van die landen is de armoede schrijnend; als wij het evangelie zien als een boodschap van hoop en leven voor de concrete mens in zijn concrete, dagdagelijkse leven, dan kunnen wij als christen niet voorbijgaan aan deze onrechtvaardigheid op wereldvlak. De wereldeconomie is allesbehalve rechtvaardig. Dit aspect van meer rechtvaardigheid in de wereld door hulp aan de armen, waar ook ter wereld, was altijd al een onderdeel van de missionering en zal dat ook altijd blijven. Missionering zal noodzakelijk blijven indien wij als gelovigen geloofwaardig willen zijn.
2. Evangelie betekent letterlijk: blijde boodschap, goed nieuws. Als je doordrongen bent van zulk een blijde boodschap, ga je die niet voor jezelf houden, maar ga je die doorvertellen. Dat is ook zo in gewoon menselijke situaties: wie blij is, wil zijn vreugde delen. Als wij een mooi boek gelezen hebben, of een mooie film gezien, dan raden wij dat toch ook aan, aan onze vrienden. Indien wij ons geloof echt zien als een bron van vreugde, willen wij anderen deelgenoot maken van die vreugde. Kunnen wij aan onze medemens in nood trouwens een betere hulp bieden dan deze blijde boodschap van geloof, hoop en liefde. Ook daarom is het de moeite waard om aan missionering te doen.
3. Een bezwaar dat dikwijls geuit wordt is dit: het is beter geen andere godsdienst op te dringen aan mensen van een andere cultuur. Een verschil in godsdienst leidt toch alleen maar tot godsdienstoorlogen. Je ziet het dagelijks op televisie, wordt dan gezegd. Dit is een verdraaiing van de feiten en zelfs van de geschiedenis. De godsdienst zelf is nooit de echte of diepste verklaring van een oorlog. Steeds zijn er andere, diepere oorzaken aan te wijzen: economie, nationalisme, onrecht, machtswellust enz. Maar we stellen wel vast dat machthebbers vaak de godsdienst misbruiken om mensen te mobiliseren: godsdiensten leveren immers een diepe motivatie om te handelen. Als je echter kijkt naar de diepe kern van alle grote wereldgodsdiensten, dan stel je vast dat die kern steeds de klemtoon legt op vrede en naastenliefde. Wanneer oorlogen om zogenaamd godsdienstige redenen uitgevochten worden, gebeurt dat steeds door mensen, die ontrouw zijn aan de diepe kern van de godsdienst, die zij beweren te belijden.
Misschien zullen de grote godsdiensten in de toekomst naar elkaar toegroeien. Ondertussen is het zeker de moeite waard om onze christelijke boodschap van hoop en leven door te geven aan andere mensen, hier dicht bij ons, in onze eigen kring, maar ook verder af in de ruime wereld. Zonder onverdraagzaamheid, en met veel aandacht voor de eigen, eeuwenoude cultuur van andere landen.
Hij heeft mij verteld over zijn moeder.
De zijne is blank, de mijne zwart,
maar om te strelen
gebruikten ze hetzelfde gebaar.
Ik heb hem verteld over mijn dorp.
Het zijne is van steen, het mijne van stro,
maar waar de ouderen bijeen zitten
vindt men dezelfde stilte.
Hij heeft mij verteld over zijn kinderjaren.
Hij herinnerde zich de sneeuw, ik het hete zand,
maar om de wereld te leren kennen
speelden we dezelfde spelletjes.
Ik heb hem verteld over verdriet.
Hij heeft het gekend, ik niet minder.
Maar om eroverheen te komen
waren er voor ons dezelfde tranen.
Ik heb hem verteld over het leven hierna.
Voor hem is daar volop zon, voor mij overal water.
Maar wij beiden hopen
dat we er elkaar terug zullen ontmoeten.
De stilte van de nacht heeft onze woorden opgeslokt
‘Met Pinksteren werden Jezus’ leerlingen vervuld van de Heilige Geest.’ Uit uw midden is de vraag tot ons hier in de hemel doorgedrongen of ik nog eens kan uitleggen wat ik met die woorden bedoelde. Liefst in taal die bij jullie cultuur aansluit. Dat wil ik graag doen.
Het boek waarin ik het Pinksterverhaal heb opgeschreven noemen jullie ‘De Handelingen van de Apostelen.’ Meteen in het eerste hoofdstuk van dat boek vertel ik over Jezus’ hemelvaart. Jullie zouden zeggen: we geloven dat de dierbare overledene bij God in de hemel is opgenomen. Maar hier temidden van ons laat Hij een pijnlijke, lege plek achter. Het was Jezus’ verlangen dat zijn leerlingen die lege plek zouden opvullen; dat zij zijn werk onder de mensen zouden voortzetten. Maar dat zouden ze nooit op eigen houtje kunnen. Zij hadden niet zijn uitstraling. Ik noem dat in mijn boek niet uitstraling, maar ‘Heilige Geest’. Willen zij dus straks in Jezus’ geest onder de mensen te werk gaan, dan moeten zie die Geest, die uitstraling eerst ontvangen. Die komt dus niet uit henzelf; dat is een geschenk uit de hemel, letterlijk en figuurlijk. Het spijt me. Ik heb begrepen dat jullie liever zeggen dat het uit jezelf moet komen, en dat je het allemaal zelf moet doen. Wíj zeggen dat het een cadeau is. ‘Genade’.
Over dat geschenk uit de hemel vertel ik in het Pinksterverhaal. Dat er een frisse wind door de kring van de leerlingen woei en dat er vurige talen vanuit de hemel op hen neerdaalden. U moet weten dat er in de Griekse taal slechts één woord is voor zowel ‘tong’ als ‘taal’. Er daalden dus vurige ‘tongen’, vurige ‘taal’ op de leerlingen neer, zodat zij voortaan met ‘vurige tongen’ over Jezus zouden kunnen spreken.
Nu zijn ze vervuld van Jezus’ uitstraling. Dat is Pinksteren.
Het was mijn opdracht aan te tonen hoe je die uitstraling, die Heilige Geest, in hun levensverhalen kon terughoren. Hoe deed ik dat? Door over hen te schrijven met woorden en beelden die aan Jezus doen denken. Een voorbeeld? Onze broeder Stefanus bracht hartelijkheid en troost onder de buitenlanders. Net als Jezus. Hij moest voor het gerecht verschijnen om zich te verantwoorden. Net als Jezus. Hij werd ter dood veroordeeld en gedood. Net als Jezus. Buiten de stad. Net als Jezus. Vlak voor zijn dood sprak hij een gebed: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest.” Precies als Jezus. Zijn laatste woorden waren: “Vader, vergeef het hun.” Net als Jezus.
Ik zocht dus de Jezusmomenten in het leven van de broeders en zusters. Die vertelde ik. Nog één voorbeeld? Op een goed moment wordt Petrus bij een jonggestorven vrouw geroepen, Tabitha heette ze. Net als Jezus. Jezus zei destijds tegen het meisje: “Talitha, koemi, sta op.” Petrus zei: “Tabitha, koemi, sta op.” Zie je? Het verschil tussen Petrus en Jezus is nog maar één letter. Dezelfde uitstraling. Dezelfde Geest.
Doen pastores dat ook niet, als ze een dode begraven: de momenten zoeken in de persoon of het leven van de overledene die aansluiten op de bijbel? Maar je hoeft niet te wachten tot je dood. Je zou het kunnen beschouwen als een serieus en tegelijk inspirerend gezelschapsspel: ‘Zoek de Jezusmomenten bij de mensen om je heen’. En waarom zou je de Jezusmomenten ook niet zoeken in je eigen doen en laten? Spreken niet alleen je woorden, maar ook je daden de taal van de liefde? En sta je zo niet in verbinding met de wereldwijde, alomvattende liefde, ja zelfs met de liefde van degenen die ons vooraf zijn gegaan?
'Bericht van boven', KRO Radio 5, zondag 31 mei 2009. Geciteerd door Dries van den Akker s.j
Diaken Rob Allaert vraagt zich af of de kerk er goed aan doet een heldere scheiding te maken tussen gelovige en 'heiden'.
'Als hij ook aan de kerk geen gehoor geeft, laat hij dan voor je zijn zoals de volksheiden en de tollenaar!' (Mattheüs 18,16)
Het evangelie van Mattheüs wordt het kerkelijke evangelie genoemd omdat daarin het woord kerk terug te vinden is. Om die reden werd het ook als belangrijker beschouwd dan het Marcus-evangelie dat een vreemde inkorting zou zijn van de volheid die we terugvinden bij Mattheüs. Zo schrapt Marcus onder meer het onzevader, en de parabel van de twee zonen. Ook liet hij het na om de opstanding te documenteren zodat er met spoed door een andere schrijver een slottekst werd toegevoegd. Nu blijkt ondertussen dat Marcus wel tien jaar dichter bij Jezus stond en de twee andere synoptische evangelies dankbaar van Marcus' tekst gebruik maakten.
Tien jaar later – circa 80 n.C. – had de kerk al vorm gekregen en werd het moeilijk om de boodschap van Jezus los te koppelen van de situatie waarin deze prille kerk zich bevond. En dat merk je in de tekst.
Want, ook al richtte Jezus zich slechts tot het joodse godsvolk, hier doet Mattheüs Jezus de kerk reeds toespreken.
Als hij niet zal horen, neem er dan nog één of twee met je mee, ... Als hij aan hen geen gehoor geeft, zeg het aan de kerk; als hij ook aan de kerk geen gehoor geeft, laat hij dan voor je zijn zoals de volksheiden en de tollenaar.(Mattheüs 18,15-17)
Toch weten we dat Jezus de schoonmaak begon in eigen huis. Lees maar:
Eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen; het is niet goed om de kinderen (Israëls) hun brood af te pakken. (Marcus 7,27)
En ook: Ga liever op zoek naar de verloren schapen van het volk van Israël (Mattheüs 10,6)
Dezer dagen mag het ons duidelijk zijn dat ook paus Franciscus de schoonmaak in eigen huis vooropstelt.
De kerk heeft lang gedacht dat ze zich efficiënt isoleerde tegen de boze wereld. Maar dat is niet zo. De kerk is geen koninklijke balzaal, maar een veldhospitaal waar onze eigen strijders liggen met afgehakte ledematen op geïmproviseerde bedden. De triomfantelijke kerk is niet meer. Deze paus verlangt in de eerste plaats dat de kerk zich bekeert.
De triomfantelijke kerk is niet meer.
In plaats van een heldere scheiding te maken tussen kerk en heiden, is een welgemeend mea culpa hier wat nodig is. Veel te lang stond de kerk met het vingertje omhoog terwijl ze zich in het verborgene overgaf aan de boze werken waar ze de heidenen van beschuldigde.
Helemaal lastig wordt het wanneer de heilige kerk zelf tollenaars aan boord heeft die opeisen wat niet van hen is; die denken dat de schatten van de kerk enkel aan hen toebehoren en niet aan hen die buiten de gemeenschap staan.
Herinner je dat streng-gelovigen petities lanceerden om de paus aan te moedigen de kerkleer niet te laten verwateren. Zij verkiezen een helder en streng programma omdat het makkelijker is de hemel te verdienen aan de hand van een checklist. Want, wat blijkt?
De hemel doen oplichten aan de hand van geloofwaardige barmhartigheid is veel lastiger.
Is dat de reden waarom een groeiende groep katholieken het moeilijk heeft met de huidige paus? Hij is bijna zo rebels als Jezus. Jezus kunnen we nog mooi en administratief wegplooien in een oude catechismus, maar die vrij bewegende paus in het nieuwe internet-landschap, die is niet te bedwingen.
Diaken Rob Allaert in: Nieuwsbrief KerkNet, 13 februari 2017
Wijsheid en rijkdom, daarover spreekt Gods ons vandaag. Wijsheid! Dan gaat het niet om kennis of wetenschap, maar om levenswijsheid, levenskunst die uit ervaring is gegroeid. En dan – eens te meer! – spreekt Hij ons over rijkdom en rijk zijn: of beter, over mensen voor wie het geld tot god geworden is.
Laten we zoeken naar een goed evenwicht, want het valt niet altijd mee om aan alles de juiste plaats te geven in ons leven. Daarom is ook de lezing uit het boek Wijsheid zo goed gekozen:
‘Ik bad om inzicht, en het werd mij gegeven;
ik heb gesmeekt, en mij werd en wijze geest geschonken.
Ik verkoos wijsheid boven scepters en tronen,
rijkdom viel bij haar in het niet.’
(Uit het boek Wijsheid: 7,7-8)
Toen Jezus zijn weg vervolgde,
kwam er iemand naar hem toe
die voor hem op zijn knieën viel en vroeg:
‘Goede meester,
wat moet ik doen
om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’
---
Jezus keek de kring rond en zei tegen zijn leerlingen:
‘Wat is het moeilijk voor rijken
om het koninkrijk van God binnen te gaan.’
‘Kinderen, wat is het moeilijk
om het koninkrijk van God binnen te gaan:
het is gemakkelijker voor een kameel
om door het oog van een naald te gaan
dan voor een rijke
om het koninkrijk van God binnen te gaan.’
(Marcus 10,17 en 23-25)
‘IK BAD OM INZICHT’
De rijke jongeling, het is een heel gekend verhaal! Toch wordt het soms verkeerd begrepen: het gaat hier niet over een handleiding om in de hemel te komen. Jezus gebruikt andere woorden: Hij spreekt van het Koninkrijk van God, en wat verder van de Blijde Boodschap. Meteen wordt de klemtoon verlegd van de hemel naar de aarde, of van het hiernamaals naar het hier-nu-maals, zoals men wel eens zegt. Want dat Koninkrijk van God en die Blijde Boodschap hebben alles te maken met ons leven hier.
In één van de oudste christelijke geschriften wordt het Rijk van God omschreven als een Rijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. En dat zijn woorden, die betrekking hebben op ons aardse leven hier. Het evangelie is een Blijde Boodschap van hoop en leven voor de concrete mens in zijn concrete situatie. Hier in dit leven zullen we evenwel nooit de volheid van dit Rijk van God of van die Blijde Boodschap bereiken; géén politiek stelsel, geen enkele partij valt ermee samen, alle mooie beloften ten spijt. De volledige realisatie zal altijd toekomstmuziek blijven, maar hier beleven wij de aanloop. Wij zijn mensen onderweg. Zo noemden de eerste christenen trouwens zichzelf: de mensen van de weg, in een dubbele betekenis:
- zij die proberen de weg, de levenswijze van Jezus na te volgen
- maar ook: wij zijn onderweg en bouwen hier en nu reeds aan dit Rijk.
Vele levenswijzen worden ons aangeprezen en voorgeschoteld, de ene al beter dan de andere. Soms kan de aantrekkingskracht zo groot worden, dat we niet langer van een vrije keuze kunnen spreken, maar van een obsessie, een passie, een verslaving. Dan kiezen we niet meer zelf en leven we niet echt als vrije, bewuste mensen, maar worden we eigenlijk geleefd. Wat we menen te bezitten, houdt ons dan eigenlijk in zijn macht of greep.
Het geld, de rijkdom wordt vandaag in het evangelie aangeduid als een gevaarlijke bekoring. Jezus wil hiermee geen extreme armoede aanprijzen. Integendeel, de extreme armoede is een kwaad en moet bestreden worden. Maar Jezus roept ons wel op om oog te hebben voor alle waarden, om aan alles zijn juiste plaats toe te kennen: word geen slaaf van geld en bezit; zorg ervoor dat je geen geldhond of geldwolf wordt. Want dan vergeet je al het andere.
Kies in volle vrijheid als bewuste mensen voor een evenwichtige levenswijze, die aan het materiële en aan het geestelijke, aan elk van beide, zijn juiste waarde en zijn juist belang toekent. Alleen op die manier bouw je aan het Rijk van God, alleen op die manier leef je echt in vrijheid, alleen op die manier kan je spreken van een Blijde Boodschap, want alleen op die manier kan je als mens gelukkig worden.
Wat is het evangelie anders dan de graffiti van God op de muur van de mensengeschiedenis.
Geen zwaar theologisch betoog maar kreten en tekens
geloof in het licht ondanks de duisternis, geloof in de mens ondanks het beest.
Een mens die zich bekeert en gelooft in het evangelie is niets anders dan een teken op de muur van de geschiedenis: een klein naïef tekeningetje, een graffito, dat vertelt van blijdschap in verdriet, van rijkdom in armoede en van vergeving in plaats van haat.
Zo werkt God verder aan zijn graffiti op de lange muur van onze geschiedenis. Niemand ziet wanneer en niemand weet waarom.