Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
31-07-2023
BIJ DE ZEVENTIENDE ZONDAG A
17de Zondag A – 30 juli 2023
‘Een schat in een akker, een parel zo mooi …’
Vandaag wordt in de eucharistie een onderwerp aangekaart, dat toch wel de moeite waard is: wat is nu eigenlijk echt belangrijk voor ons? De gedachte komt meestal ongevraagd ons leven binnen, zoals bij het overlijden van iemand die ons zeer dierbaar is, of bij een ziekte die ons of een geliefde overvalt. Soms lijkt de grond wel onder onze voeten weg te zinken, alle zekerheden lijken weg te vallen. Dan voelen wij aan den lijve waar het nu écht op aankomt in ons leven, als wij door dit of dat helemaal neergeslagen zijn.
Jezus spreekt daar vandaag over in twee korte parabels: over een schat en een dure parel, die goed weggestoken waren en plots gevonden worden …. En die daardoor de vraag stellen: waar leggen wij de klemtoon in ons leven?
Die nacht verscheen de HEER aan Salomo in een droom.
‘Vraag wat je wilt,’ zei God, ‘ik zal het je geven.’
‘Leer mij luisteren,
zodat ik uw volk leiding kan geven
en goed van kwaad weet te onderscheiden. .’
(Uit het Eerste Boek Koningen 3, 5 en 9)
‘Toen hij een schat, een parel gevonden had
ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht die.’
(Vrij naar Mt 13,44-46)
De schat in de akker, waarvoor je alles prijsgeeft. De mooie parel, die meer waard is dan al het andere. Wat is voor ons het belangrijkste in ons leven? De mening zal verschillen van mens tot mens en van moment tot moment.
Een goede gezondheid, zoals wij elkaar met Nieuwjaar wensen? Een carrière met veel succes en veel geld? Dat we gespaard blijven van rampen, dat de zaken goed mogen gaan, dat de kinderen goed terechtkomen? Elk van ons heeft wel zijn eigen antwoord op elk ogenblik. Wij bidden er ook voor dat onze wensen in vervulling mogen gaan…
En toch zien we meer dan eens: mensen die rijk zijn – maar geen vreugde kennen, mensen die gezond zijn – maar niet gelukkig, mensen die geslaagd zijn in het leven – maar onvoldaan blijven.
Waar zijn die schat of die parel dan wel verborgen, en door ons misschien vergeten of uit het oog verloren?
De droom van Salomo kan ons daarbij helpen. De Heer vraagt aan de jonge koning: ‘Wat wil je dat Ik je geef?’ En Salomo vraagt niet om rijkdom of een lang leven. Hij vraagt om een opmerkzame geest en een luisterend hart. Hij vraagt om ontvankelijk te blijven voor Gods Woord, Hij vraagt om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt.
Kortom: hij vraagt om inzicht en levenskunst.
‘God, onze Vader,
geef ook aan ons een deeltje van de wijsheid
die Gij aan Salomo verleend hebt.
Dat ook wij ontvankelijk mogen worden voor Uw Woord,
dat zo zacht klinkt en overstemd wordt door zoveel rumoer in onze wereld.
Uw Woord, dat ons de weg wijst naar Uw beloofde Rijk
van waarheid, heiligheid en liefde.
Want Uw Rijk is de parel, die meer waard is dan al het andere,
Uw Rijk is de waarachtige schat,
verborgen in de akker van ons leven,
verloren in de akker van de wereld. Amen.’
OVER RUSTIGENDE VASTHEID DIE IK VOND
De mensen zijn in twijfel gevangen, 't gezicht van een god heeft de tijd gebleekt, nu kom ik ze vertroosten met gezangen van wat nooit wisselt en in niets ontbreekt. Ik kan bemoediging zijn voor de bangen, de klare stem die altijd rustig spreekt, omdat mijn hart dat geen angstvallig hangen aan wolken kent, ziet wat door wolken breekt.
Ik werd geboren met een aard die sterk van zelf gaat naar de kern van alle zaken maar veel stond tussen mij in en mijn werk. Groeiende, heb ik dat opzij gezet: het werd al lichter, alle duisters braken en ik zag liefde als de levenswet.
De eerste lezing in de liturgie voor de weekdagen is dezer dagen genomen uit het tweede boek van de Pentateuch, Exodus, verhalen over de Uittocht van de Joden uit Egypte, een goede 400 jaar nadat zij daar beland waren zoals in de verhalen over Jozef ‘de Dromer’ in Genesis verteld wordt. De Joden zijn inmiddels zeer talrijk geworden en worden tot slaven gemaakt. Daarom vluchten zij, onder leiding van Mozes, weg uit Egypte naar ‘Het Beloofde Land’ Kanaän. Vandaag, woensdag van week 16 door het jaar, lezen we een stukje daaruit: bij die tocht van 40 jaar door de woestijn wordt het volk opstandig.
Daar in de woestijn begon het volk opnieuw te morren.
‘Had de Heer ons maar laten sterven in Egypte’,
zeiden ze tegen Mozes en Aäron.
‘Daar waren de vleespotten tenminste gevuld
en hadden we volop brood te eten.
(Exodus 16, 2-3)
Omdat de lange tocht door de woestijn zo bar en hard is willen de Joden terug naar de vleespotten van Egypte. Terug naar de zekerheden van vroeger. Dat is verstaanbaar: zekerheid geeft een gevoel van veiligheid.
Maar er is zoveel in ons leven dat nooit volkomen zeker is. In zijn Hamlet wijst Shakespeare reeds op de grenzen van de menselijke kennis: ‘There are more things in heaven and Earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy’ ‘Er is meer tussen hemel en aarde, dan wat je in je filosofie kan vatten’.
Even gekend zijn de woorden van het vosje in ‘De kleine prins’ van de Saint-Exupéry: ‘Voici mon secret. Il est très simple: on ne voit bien qu’avec le coeur. L’essentiel est invisible pour les yeux.’‘Kijk, dit is mijn geheim. Het is heel eenvoudig: je ziet maar goed met het hart. Het wezenlijke is onzichtbaar voor de ogen.’
Ons leven kan zoveel rijker zijn aan inhoud en vreugde dan je kan becijferen. De warmte van een goed gezin, het samenzijn met mensen die ons dierbaar zijn, een stille zomeravond, de rust binnenin en de vrede met elkaar… er is zoveel dat ons overkomt, dat ons gegeven wordt, en dat ons leven mooi maakt.
Net daarom zijn de woorden en het leven van Jezus, een blijde boodschap omdat zij de weg wijzen naar die grotere vreugde. Zij geven een hoop die kan uitstijgen boven elk verdriet, ze brengen die rust in de eigen ziel en die vrede met elkaar. Zoveel wat ons leven goed maakt is ons gewoonweg gegeven. Zoveel is een gave van God, die ons geschonken wordt om van te genieten en om te delen met elkaar. En om dankbaar van te worden.
Vandaag en de komende zondagen horen we enkele parabels over het Rijk der hemelen. Als Jezus iets wilde doorgeven, vertelde Hij meestal een verhaal. De evangelist Matteüs, die wij dit jaar volgen, zegt zelfs dat hij altijd sprak in gelijkenissen.
Vandaag beginnen we met die heel bekende parabel over de zaaier en het zaad, een verhaal over de verschillende manieren waarop wij het woord van Jezus kunnen beluisteren, en er al dan niet voor openstaan.
En als we dan even naar onszelf kijken, zien we dat er ook bij ons rotsgrond en distels aanwezig kunnen zijn: ogen die niet zien, oren, die niet willen horen en een hart dat niet openstaat …
Maar daartegenover staat dan deze mooie beeldspraak uit Jesaja:
Zo spreekt de Heer:
Zoals regen of sneeuw neerdaalt uit de hemel
en daarheen niet terugkeert
zonder eerst de aarde te doordrenken,
haar te bevruchten en te laten gedijen,
zodat er zaad is om te zaaien
en brood om te eten –
zo geldt dit ook voor het woord
dat voortkomt uit mijn mond:
het keert niet vruchteloos naar mij terug,
niet zonder eerst te doen wat ik wil
en te volbrengen wat ik gebied.
(Jesaja 55,10-11)
‘Eens – zo begon Hij – ging een zaaier uit om te zaaien.
Bij het zaaien viel een gedeelte op de weg
en de vogels kwamen het opeten ...
Een ander gedeelte viel op de rotsachtige plekken,
waar het niet veel aarde had …
Weer een ander gedeelte viel onder de distels
en deze schoten op, zodat het verstikte …
Een laatste gedeelte tenslotte
viel op goede grond en leverde vrucht op …
(Uit Matteüs 13)
Het Woord van de Heer is veelzijdig en wonder. Soms brengt het troost, soms klinkt het hard en is het veel gevraagd. Dag in dag uit komt het naar ons toe en leren wij het kennen, dit woord van God, veelzijdig en verscheiden: eerst en ook wel in zijn zuiverste vorm in de Bijbel, maar ook in de natuur, en in de mens bij ons, in de oorspronkelijke zuiverheid van Gods schone schepping, evenzeer als in een zachte hand, een teder gebaar, een stil gebed. Soms komt het rustig en zacht als een weldoend briesje in de zomeravond, soms kan het ons overrompelen en doen wankelen als een heftige storm in de herfst.
En misschien komt het nog het meest naar ons toe in de concrete omstandigheden van ons leven: welk Woord wil de Heer vandaag tot mij spreken, wat wil Hij vandaag van mij vragen, in dit gebeuren, in deze mens?
‘Wees niet bevreesd.’ Angst en vrees kunnen sterk leven in een mensenhart. Er kunnen zoveel redenen zijn: donder en bliksem en noodweer, onveiligheid en geweld, of het onbekende van andere culturen …
Maar vandaag gaat het over iets anders. Jezus heeft zijn leerlingen vooruit gezonden, op weg naar alle dorpen waar Hij zelf wil langs komen. Hij weet dat zij tegenkanting en vervolging zullen kennen. Daarom zegt Hij vandaag: ‘Wees niet bang voor mensen’. Wees niet bang, als je gehoor geeft aan mijn oproep. Wees niet bang, als je wijst op wat goed en edel is … ook al zullen ze je naam misschien door het slijk sleuren.
Al mijn vrienden willen niets liever dan mijn ondergang.
(Jeremia 20,10)
Toen Jezus zijn apostelen uitzond zei Hij hen:
Wees dus niet bang voor de mensen.
(Matteüs 10,26)
Jeremia had het hard te verduren omdat hij uit de tekenen van zijn tijd de toekomst voorspelde: Ik hoor veel mensen fluisteren: ‘Daar heb je de doemdenker, onheil is altijd zijn boodschap. We zullen hem wel krijgen.’ Hij werd ontmoedigd door die bedreigingen. Maar hij weet dat hij Gods woord spreekt en dat God hem daarom steunt. Jeremia staat trouwens niet alleen. Nabot, een kleine man uit het volk, werd door koning Achab, gestenigd omdat hij ontzag voor de Heer en eerbied voor zijn ouders verkiest boven de tomeloze hebzucht van de koning. Het keert telkens weer: het Joodse volk, zijn leiders voorop, is ontrouw aan God, en profeten aarzelen niet om hen terecht te wijzen.
Jezus staat in die traditie, reeds in zijn zaligsprekingen: ‘Gelukkig wie voor de gerechtigheid vervolgd worden! Gelukkig ben je, als ze je uitschelden omwille van Mij. Wees blij en juich, want zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.’ (Mt 5)
Tegen deze achtergrond zendt Jezus zijn leerlingen om Gods Koninkrijk te preken. Ze moeten zich geen illusies maken: vervolging zal hun deel zijn. Er zullen altijd mensen zijn die zich bewust afkeren van Gods goede Geest. Zo verstaan we ook dat vreemde woord: ‘Alle zonden zullen vergeven worden, maar niet de zonde tegen de Heilige Geest’. Wie zich bewust afkeert van Gods Koninkrijk wordt niet door God verworpen, maar sluit zichzelf uit.
Daarom prent Jezus zijn leerlingen in: ‘Wees niet bang voor de mensen, wees niet bevreesd.’ Maar Hij verstaat dat zijn leerlingen soms angstig zullen worden. Hij verstaat dat ze soms zullen twijfelen aan zichzelf, aan Hem en aan zijn Koninkrijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Daarom is zijn laatste woord op deze aarde ook: ‘Hou dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
Het kan lang duren voordat iemand deze belofte ten volle begrijpt en in zijn hart opneemt. Maar een oude dichter zegt na jaren zoeken : ‘Heer, mijn hart is niet trots, mijn blik niet hoogmoedig, ik zoek niet wat te groot is of te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij. (Ps 131, 1-2)
omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder.
(Matteüs 9,36)
De zending van de leerlingen vertrekt van de ontroering van Jezus: ‘omdat ze afgetobd neerlagen, als schapen zonder herder.’ Jezus roept mensen om teken en werktuig te zijn van zijnmede-leven met de nood van zovelen. De leerlingen worden bij name genoemd: geen ronkende titels, maar mensen zoals wij, klein en gewoon. Ze zijn ook heel verscheiden: verschillende meningen, verschillende beroepen, verschillende karakters.
Belangrijk is wat aan deze zending voorafgaat: Gods mededogen met de hulpeloosheid van de mensen. Mensen hebben zoveel leed soms, ongezien, achter gevels, die verbergen, of ongezien door ogen, die wegkijken. Je bent soms verwonderd over de moed, waarmee iemand overeind blijft en voortdoet. Zelden bloeit een mensenleven open in een levensgrote glimlach. En je bent soms ook verwonderd over zoveel gebrek aan medeleven. Mededogen is soms mijlenver te zoeken en de liefde zelf wordt vaak zo weinig geliefd. Daarom is Jezus ontroerd en bewogen, triest zoals mensen triest kunnen zijn als zij dat immense gebrek aan ontroering zien. Daarom zoekt Hij mensen, die beeld willen zijn van zijn milde barmhartigheid. Daarligt onze zending: dat wij de hulpeloze mens opmerken, door hem ontroerd worden, en hem weer tot leven willen wekken.
Oprechte liefde voor een God, die meeleeft, neemt tegenstellingen weg en maakt één. Die liefde tot God kan uit zoveel verschillen één gemeenschap laten groeien, één van hart en één van geest, met dezelfde ontroering en dezelfde bewogenheid, als Hij zelf voelde. Jezus volgen is enkel mogelijk als we ons samen laten leiden door zijn woord. Ook in ons geloof dragen wij elkaar. Elk voor zich gelovend, elk op zijn eigen houtje, elk in zijn eigen hoekje, blijven we rariteiten, zonderlingen die buiten de wereld leven. De Duitse Nobelprijs Heinrich Böll zei eens: ‘één christen kan wonderen doen, een miljard christenen kunnen de wereld veranderen.’
Een bron van kracht zijn mensen die je troosten als je bedroefd bent, die je helpen als je niet meer verder kunt, die weten wat ze willen, die je vergeven en een nieuwe kans bieden, die enthousiast zijn
en je aansteken om het goede te doen, die geduld met je hebben, zacht en mild zijn, die je trouw blijven,
echte vrienden
die je niet in de steek laten, die vrede brengen en goedheid uitstralen, die weten van liefde en van je houden, waar je ook bent en wat er ook gebeurt,
Een bron van kracht zijn mensen die lijken op Jezus.
Pinksteren, het feest van de Heilige Geest, de Trooster en Helper, zoals Jezus zelf er over sprak, het feest ook van de vruchten van de Geest, die warme gaven, die het leven zo mooi maken, EN het feest van het enthousiasme, zoals de eerste vrienden van Jezus omgevormd werden van schichtige angsthazen tot GEESTDRIFTIGE getuigen van zijn Blijde Boodschap …
Laat u leiden door de Geest,
dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten.
Wat wij uit onszelf najagen is in strijd met de Geest,
en wat de Geest verlangt is in strijd met onszelf.
Het een gaat in tegen het ander,
dus u kunt niet doen wat u maar wilt.
(Galaten 5,16-17)
DE VRUCHTEN VAN DE HEILIGE GEEST
Grote theologen hebben er op gezwoegd om uit te leggen hoe wij de Heilige Geest kunnen DENKEN. Opnieuw moeten we echter zeggen: dure woorden brengen niet altijd veel klaarheid. Hoe goed hun pogingen ook bedoeld waren, veel wijzer zijn we er niet van geworden.
WIJZER kunnen we wel worden, als we omzien naar mensen in wie deze Heilige Geest aanwezig en zichtbaar aan het werk is. Laten wij kijken naar mensen, die door Gods Goede Geest bewogen worden. Zulke mensen tonen een glimp van de Heilige Geest. Zo zullen we een beter inzicht krijgen dan door geleerde beschouwingen. De heilige Geest kan je toch niet in woorden vatten of vangen.
Maar je kan Hem enigszins opmerken in mensen, waar een uitzonderlijk hart in schuilt. Hun woorden zijn doordesemd van GOEDHEID. Hun daden houden Jezus levend onder ons en laten ons zijn Geest zien.
Zulke mensen stralen iets uit dat meer dan menselijk is: hun woorden, hun daden, hun hele manier van leven vertolkt Gods Geest, die heilig en goed is. Of om het nog maar eens met Paulus te zeggen: hun leven is doordrongen van DE GAVEN VAN DE GEEST: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid. Waar die zichtbaar zijn, is Gods eigen Geest aanwezig en leeft Jezus voort onder ons.
Deze lieftallige gaven wil ik u van harte toewensen op deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
O grote Geest,
wiens stem ik verneem in de winden en
wiens adem de ganse wereld leven geeft,
luister naar mij.
Ik verschijn voor U als één van uw vele kinderen.
Ik ben klein en zwak.
Ik heb kracht en wijsheid nodig.
Laat mij in schoonheid wandelen en mogen mijn ogen
steeds de rode en purperen zonsondergang aanschouwen.
Laat mijn handen de dingen vereren die U gemaakt hebt,
en mijn oren uw stem horen.
Schenk mij wijsheid
opdat ik de dingen die U mijn volk geleerd hebt,
en de les die U in elk blad en elke rots verborgen hebt,
moge erkennen.
Niet om sterker te zijn dan mijn broeders zoek ik kracht,
maar om mijn grootste vijand te kunnen bestrijden - mijzelf.
Tussen Hemelvaart en Pinksteren hebben wij vandaag een wat stille zondag. Ook de eerste christenen hebben zo een tijd gekend. De droefheid weegt om het verlies van Jezus en de beloofde Helper en Trooster is nog niet gekomen. Maar zij blijven samen in gebed. Want ook Jezus zelf had nog heel ontroerd gebeden die laatste avond toen Hij voor het laatst op weg ging naar de hof van Olijven en het kruis op Calvarie, om daar zijn zending te voltooien.
Moge dit gebed van Jezus zelf ook voor ons een steun en troost zijn … in tijden, die zwaar vallen, omdat wij op een of andere wijze vervolgd, verworpen of uitgestoten worden omdat we trouw willen blijven aan de Geest van Jezus.
Ik blijf niet langer in de wereld,
zij echter blijven in de wereld,
terwijl Ik naar U toe kom.
Heilige Vader,
Bewaar in uw Naam
hen die Gij mij gegeven hebt.
(Johannes 17,11)
‘Ik bid U voor hen’
Dikwijls kijken wij met heimwee en vertedering naar de tijd van de eerste christenen. Dikwijls ook bidden wij dat dezelfde geestdrift van de vroege Kerk evenzeer in en tussen ons zou leven.
Vandaag horen we de keerzijde van deze vroegste tijd. Jezus gaat weg uit deze wereld en bidt voor zijn leerlingen. Hij voorziet reeds de moeilijkheden, die hun deel zullen worden. Hij weet dat hun leven niet zorgeloos zal verlopen, als Hij niet meer zichtbaar bij hen zal zijn. Hij kent de vertwijfeling, die zij zullen voelen en Hij weet dat hun weg vaak zwaar zal zijn, als ze zijn weg willen gaan. Daarom dat kleine zinnetje bij het Laatste Avondmaal: ‘Ik bid u voor hen’.
Jaren later zijn de moeilijkheden van de leerlingen geen toekomstmuziek meer. Het leven was verder gegaan, en de leerlingen waren al die jaren trouw gebleven aan het woord van Jezus. Maar, hoe aantrekkelijk de boodschap van Jezus ook was, zij werden niet begrepen door de wereld. Integendeel: zij werden verstoten en uitgesloten, ze werden vervolgd, omwille van zijn Naam. Petrus schrijft daarom in zijn eerste bief:
‘Zusters en broeders, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks. Hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen.’
Ook dat was het leven van de eerste christenen en het blijft nog altijd het leven van velen die Jezus willen volgen. Het kan hard vallen in het dagelijkse leven, maar de werkelijkheid kan niet anders zijn. Even voordien had Jezus nog gebeden: ‘Vader, de wereld kent U niet en ziet U niet.’ En daarom bid ik U voor hen: ‘dat Gij hen in deze wereld zoudt bewaren.’
‘Heer Jezus,
bewaar uw gelovigen
in oprechte trouw aan U,
die Weg, Waarheid en Leven zijt
en die volkomen vreugde schenkt.’
DE TROUWE BEZOEKER
Parijs. Elke dag op de middag komt een oude zwerver de kerk binnen en stapt een minuut later weer buiten. De koster vindt dit maar vreemd en vraagt de man wat hij komt doen.
- Ik kom goedendag zeggen tegen Jezus.
- Welk gebed bid je dan?
- Bidden kan ik niet. Ik zeg alleen: Jezus, hier is Jim.
Enkele jaren later wordt de zwerver ziek en hij wordt opgenomen in een tehuis voor daklozen. Hij weet de sfeer erin te houden en glimlacht altijd.
Een verpleegster vraagt hem op een keer:
- Hoe komt het dat je altijd zo glimlacht?
- Dat komt door het bezoek dat ik elke dag krijg.
- Bezoek? Maar om hoe laat dan?
- Elke dag op de middag.
- En wie bezoekt je dan? Je hebt me verteld dat je geen familie meer hebt.
Hemelvaart verwijst naar boven. Automatisch kijk je dan omhoog. Dat deden de leerlingen van Jezus ook. Zij volgden Hem met hun ogen tot Hij achter het wolkendek verdwenen was. Ze bleven Hem nastaren, verbouwereerd en aan de grond genageld. Maar de vraag: ‘Wat staan jullie toch naar de hemel te kijken?’, zet hen weer met beide voeten op de grond. Steek nu maar zelf de handen uit de mouwen, is de boodschap.
Ziet, Ik ben met U
alle dagen
tot aan de voleinding van de wereld.’
(Matteüs 28,20)
Op die berg in Galilea stonden de leerlingen er allicht wat triestig bij. In veertig dagen verliezen ze Jezus voor de tweede keer. Eerst die vrijdag toen Hij gekruisigd werd, verworpen en uitgeroeid. Alles wat hen zo beroerd had, leek voor goed voorbij. Twee zijn er, die al meteen terugkeren naar hun gewone doen in Emmaüs, weg uit Jeruzalem, waar al dat moois aan diggelen was geslagen. Hun woorden raken ons: ‘En wij die gehoopt hadden …’ Maar weg is die hoop.
Maar het bleek niet echt voorbij. In een vreemde herkennen ze Hem bij het breken van het brood. En Hij blijft zich tonen, aan alle leerlingen die samen zijn, eerst zonder, dan met Thomas; aan Maria Magdalena; aan de vissers bij het meer, die weer hun werk hadden opgenomen. Hij was dus niet echt weg. Bovendien zei Hij nog: ‘waarom zoekt ge de Levende bij de doden?’ En samen met Jezus, die verrezen is, herleeft de hoop.
Nu staan ze daar weer. Op die berg in Galilea. Hij wordt opgenomen en zij kijken naar de lucht, tot een wolk Hem aan hun gezicht onttrekt. Weer verliezen ze Hem. Weer blijft de leegte van de vervlogen hoop. Weer voelen zij zich van God verlaten, en weer blijven ze bang samen. In die nestwarmte voelen zij zich veilig.
En nu was Hij echt voor goed weg. Er bleven alleen een belofte: ‘Ik zal u niet als wezen achterlaten’. ‘Ik zal u een Helper, een Trooster zenden.’
Van Hem kon dat toch geen loze belofte zijn. Hij had getoond dat Hij betrouwbaar was en woord hield. Er bleef alleen dat lichtje in het duister.
En bij dat lichtje komt een zending: ‘Trek de wereld rond, en vertel over Mij aan alle mensen.’ En laat je eerste woord dan telkens zijn: ‘Vrede zij u!’
‘Vrede zij u!’ … op deze zalige hoogdag van Hemelvaart.
De Joodse rechtspraak kende een gebruik, dat bij ons niet bestaat. Als iemand veroordeeld was, kon het gebeuren dat een persoon met gezag stilzwijgend naast de veroordeelde kwam staan. Dit was een aanklacht tegen de rechters, een protest tegen de veroordeling. De man, die zoiets deed, werd ‘de Helper’ genoemd, in het Grieks: de Paraklètos. De oorspronkelijke, Griekse tekst van het evangelie gebruikt dit woord – Paraklètos – als Jezus spreekt over de Heilige Geest, als Helper en Trooster.
Ik zal de Vader vragen
jullie een andere Helper te geven,
die voor altijd met jullie zal zijn,
de Geest van de waarheid.
Ik laat jullie dus niet als wezen achter
(Johannes 14,15-21)
‘IK LAAT JULLIE NIET ALS WEZEN ACHTER’
Grote woorden kunnen de waarheid wel eens verhullen. Nu de paastijd van de Verrijzenis overgaat naar het Pinksteren van de Geest zien we dat weer. Over de Heilige Geest zijn zoveel moeilijke woorden gezegd en geschreven, terwijl alles eenvoudig wordt als we naar Jezus zelf luisteren.
Opnieuw hoorden we woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal. Hij zal verraden en gekruisigd worden. We staan aan het sterfbed van Jezus, zoals we misschien ooit aan het sterfbed van een geliefde stonden en bedrukt waren. Die gedrukte stemming was er ook die avond, maar Jezus, de stervende zelf, spreekt troost en bemoediging in. Vorige week zei Hij: ‘Laat uw hart niet ongerust worden.’ Vandaag luidt het: ‘Ik zal de Vader vragen u een andere Helper te geven, de Geest voor wie de wereld niet openstaat. Maar Hij blijft bij u en zal in u zijn. Ik laat u niet als wezen achter.’
Die Helper is geen witte toverduif uit een goochelhoed. De belofte van Jezus is pure werkelijkheid. Wanneer Hij gekruisigd en door de wereld verworpen zal zijn. zal Hij onder ons blijven, als de levende. Maar alleen dan en daar waar mensen Hem tot leven brengen. Zoals we soms bidden: ‘Barmhartige God, laat de Geest van Jezus in ons wonen en vervul ons met uw liefde. Maak nieuwe mensen van ons; dat wij op Jezus mogen gelijken. Maak ons herbergzaam van hart voor alle mensen rondom ons; dat wij delen in hun vragen en hun pijn, in hun vreugden en hun hoop.’ Zo blijft Jezus als de levende onder ons. Want daar en dan leeft zijn Geest. En de vruchten van zijn Geest kunnen dan rijkelijk bloeien: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid.
Heer, leg uw hand op mijn schouder.
Geef mij de kracht mijn dienst aan de mensen
vruchtbaar te maken
en steeds liefde boven haat te verkiezen.
Heer, leer mij hoe ik in uw dienst,
dag in, dag uit, bij ontmoetingen
zachtmoedig, geduldig en volhardend
uw nuttige dienstknecht kan zijn.
Leer mij door de kracht van uw heilige Geest
uw woord om te zetten in eenvoudige taal
zodat er begrip ontstaat voor de Blijde Boodschap.
‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij’
‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij. ’ ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. Eenvoudige, diepe woorden, die we vandaag van Jezus horen. Mogen wij ontvankelijk zijn, GE-HOOR-ZAAM: bereid om te luisteren en om deze woorden in ons hart te bewaren.
Laten we daarbij vooral niet vergeten: Jezus is niet gekomen: om te oordelen of te veroordelen, maar ‘opdat wij leven zouden hebben, enwel in overvloed.’
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij.’ …
Jezus antwoordde hem: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. ---
‘Wie Mij ziet, ziet de Vader.’
(Uit Johannes 14)
De diepste dingen hebben geen grote woorden nodig. Jezus toont het eens te meer. De sfeer is geladen bij het Laatste Avondmaal, want Hij zal verraden en gekruisigd worden. Maar net in die geladen sfeer spreekt Hij zijn leerlingen nog moed in: ‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij.’ Hij had dat al zo dikwijls gezegd: ‘Wees niet bang. Wees niet bevreesd.’ Vandaag worden Thomas en Filippus genoemd, het hadden ook onze namen kunnen zijn. Want angst kan ook ons hart kwellen, bij verdriet en onmacht, als wij zware klappen krijgen, ondanks alle goede wil. Zoveel kan ons onzeker maken.
Als geen ander kent Jezus ons hart, zijn twijfels en zijn slapeloze nachten. Daarom zegt Hij zo dikwijls: ‘Wees niet bang. Ik zal er altijd zijn’. Eenvoudiger kan het niet, maar toch is DAT en DAT ALLEEN de kern van de verrijzenis. Misschien is ons geloof verworden tot een harteloze plicht zonder vreugde. Terwijl Gods Woord een blijde boodschap is van VOLKOMEN LEVEN en VOLKOMEN VREUGDE. Waar die dood zijn – LEVEN en VREUGDE – daar is elk geloof dood, en wordt Jezus weer gekruisigd. Zelfs in zijn eigen naam, door mensen die zich op Hem beroepen. Zo was het al, toen Hij zelf op aarde leefde: zij, die Hem vervolgden en kruisigden, schermden met de wet van Mozes en hun eigen groot geloof. ‘Witgekalkte graven’, zo noemt Jezus hen!
Leven geven, vreugde brengen. Eenvoudiger kan het niet gezegd, maar daar gaat het om en zo neemt Jezus de onrust uit ons hart. Daarbij zijn wij zijn hoofd en hart en handen, want Hij werkt door ons. En Hij zegt ook hoe dit kan. Zelf is Hij de weg: een christelijke gemeenschap zal Jezus aanwezig stellen. Wie Jezus wil volgen, zal met de mensen omgaan zoals Hij dat deed, met dezelfde liefde en dezelfde goedheid. Wie christen wil zijn zal met zijn woorden troosten en bemoedigen.
Alleen zo gaan we de weg, die Jezus is: niet door liefdeloos de letter van de wet te volgen, maar door Hem weer tot leven te brengen, door Hem te laten verrijzen. Dan zal ons hart niet ongerust worden. Want liefde neemt alle angst weg. En zelf had Hij toch gezegd: hieraan zal men zien dat gij mijn leerlingen zijt, als gij elkander liefhebt. Waar die liefde ontbreekt, rijst de vraag: gaan wij wel de weg, die Jezus is? Die weg die leidt tot volkomen vreugde en leven in overvloed.
Maak ons wegwijs, God, in de doolhof van het leven, in de jungle van wat op ons afkomt.
Leer ons ontdekken wat wordt verzwegen, leer ons de leugen ontmaskeren. Help ons om onszelf te blijven ook als we tegen de stroom in moeten roeien.
Leer ons uw wegen te zien in de vele manieren van leven die ons worden aangeprezen en voorgeleefd. Geef ons de wijsheid om te kunnen afwegen wat waarde heeft in uw ogen.
Neem ons bij de hand, God, als wij moeten uitmaken waar het op aan komt. En geef ons een opmerkzaamheid die zich niet laat verleiden door schijn en grootspraak.
Dan zullen wij kunnen kijken met de ogen van een kind, verwonderd en blij om elke morgen. Dan zullen wij zien wat nooit werd getoond: kleine dingen die vreugde geven. Dan zullen wij mensen beluisteren die nooit mogen vertellen van hun heldhaftige daden.
Maak ons wegwijs, God, in dit korte maar boeiende leven, dan zullen wij uitkomen waar Gij ons verwacht.
‘Ik ben de deur voor de schapen’, zegt Jezus vandaag over zichzelf. Het klinkt wat vreemd, maar we kunnen het toch goed verstaan. Een deur biedt een toegang. Jezus toont ons een weg naar een waardevol leven in goedheid en vreugde. Het is een groot geluk dat wij in Hem een betrouwbare gids voor ons leven vinden.
Een andere keer zei Jezus tot hen:
‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
Ik ben de deur van de schapen.
Allen die voor Mij zijn gekomen,
zijn dieven en rovers,
maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.
Ik ben de deur.
(Johannes 10,7-9)
Jezus zegt: ‘Ik ben de deur voor de schapen’. Ook voor ons is Hij de deur naar innerlijke rust en diepe vreugde, zoals Hij dat was voor de mensen van toen, die voor Hem open stonden. Wij kunnen hierbij helpen, want wij zijn geroepen om Jezus aanwezig te stellen: we kunnen de mensen benaderen, zoals Jezus dat deed, met dezelfde fijngevoelige aandacht. Wij kunnen hen omringen met de goedheid die Jezus eigen was. Wij zijn geroepen om met dezelfde woorden te troosten en te bemoedigen.
Dit zal altijd onze roeping blijven: mensen te zijn, die naar Jezus verwijzen, de deur, die niet doodloopt op een blinde muur maar toegang geeft tot diepe vreugde binnenin. Zoals Hij zelf zegt: ‘Ik ben gekomen opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed.’
Vader, hier ben ik om vereenzaamde, 'overbodige' mensen warmte en geborgenheid te geven.
Uw troost vraag ik om gebroken, geknakte mensen te doen blijven hopen,
Uw zachtmoedigheid vraag ik om de wereld, uw schepping en uw levenswerk, een stukje goddelijker,
een beetje menselijker te maken.
Uw gerechtigheid vraag ik, om onrecht en eigenliefde in mij en rondom mij tegen te gaan.
Uw barmhartigheid vraag ik om met een open hart naar mensen toe te gaan.
Uw zuiverheid vraag ik om uw stem in de stilte horen.
Uw vrede vraag ik om aan al uw kinderen te vertellen
dat Gij Vader en Moeder zijt.
Opdat uw wil geschieden zou ben ik bereid. Vader, hier ben ik, zend mij.
Twee mensen gaan naar Emmaüs, weg van Jeruzalem, ontgoocheld omdat daar hun hoop aan stukken is geslagen. Een eindweegs gaat een vreemde met hen mee, die hun alles leert verstaan, die met hen het brood breekt en zijn eigen leven deelt. Dan gaan hun ogen open:
hoewel gekruisigd, is Hij de Levende …
Zo zijn ook wij op weg, ons leven lang, ook onze hoop kan stukgeslagen zijn, tot iemand met ons meegaat, en met ons zijn brood, zijn eigen leven deelt.
Dan kunnen onze ogen open gaan, en kunnen wij gaandeweg leren verstaan: hoewel gekruisigd is Hij de Levende.
Daarop zeiden ze tegen elkaar:
‘Brandde ons hart niet
toen hij onderweg met ons sprak
en de Schriften voor ons ontsloot?’
(Lucas 24,32)
Naar Emmaüs gingen zij, net zoals wij onze weg gaan. Naar Emmaüs ging Hij mee, ook als zij de verkeerde kant uit gaan, weg van Jeruzalem. Hij is een vreemdeling. En stelt de eerste vraag: ‘Waarover lopen jullie zo druk te praten?’ En zij mogen vertellen … honderduit.
Het lijkt ons eigen leven. Hij is bij ons, vaak onbekend, en vraagt: ‘Wat houdt je bezig? Waar is je hart?’ En wij mogen vertellen. Een persoonlijk gebed, een gesprek van mens tot mens.
Hij loopt mee en luistert, en kijkt ons teder aan. En als ons hart openstaat, gaat Hij vertellen. Zijn verhaal, met woorden en beelden uit de Schrift.
Gaandeweg herkennen we Hem, eenvoudig en klein, zoals Hij ooit zei: ‘Kom tot Mij, die onder lasten gebukt gaat. Ik zal u verlichting schenken.’ Hij geeft de sleutel van zijn leven, de sleutel van DE WEG: ‘wees zachtmoedig en nederig van hart’. En: ‘heb elkander lief, zoals Ik u heb liefgehad’.
Ons hart wordt warm bij zijn woorden. Hij vervult ons diepste verlangen. Maar Hij dwingt niet. Hij is bereid ook zo verder te gaan. Zonder ons.
Maar als ons hart bereid is, vragen wij net als de leerlingen: ‘Blijf bij ons! Het wordt avond.’ Hij heeft iets wakker gemaakt in ons. Door zijn woorden, door het delen van het brood. En door hen, die geen brood hebben om te delen.
In wat Hij zegt, in wat Hij doet door mensen, zien we Hem. Gaandeweg, en we keren terug, naar Jeruzalem, naar het land waar de mensen wonen. Om te vertellen wat ons zo diep beroert. En om zijn weg, DE WEG, te gaan.
God, ook wij zijn voortdurend onderweg van Jeruzalem naar Emmaüs op zoek naar plaatsen waar het brood van het leven gebroken en gedeeld wordt en op zoek naar mensen in wie wij Jezus kunnen ontmoeten.
Op zulke momenten wordt het weer warm in ons hart en ervaren wij een intense vreugde.
Laat ons zelf ook deelgenoot worden van het verdriet van anderen. Laat ons luisteren naar het verhaal van kleine mensen.
Wij zijn nu acht dagen na Pasen … en blijft er nog iets over van het feest? Beloken Pasen, zei men vroeger: Pasen wordt afgesloten. Maar de verrijzenis of opstanding gaat nooit voorbij. De verrezen Heer blijft ons uitnodigen om altijd weer op te staan als mensen van goede wil, die hoop uitstralen en uitdragen. Als mensen ook die hoop, uitzicht en toekomst mogen vinden in zijn verrijzenis. We zien Hem niet … maar kunnen wij geloven? We lijken immers nog zozeer op Thomas, onze zielsgelijke.
Thomas was er niet bij toen Jezus kwam.
De andere leerlingen vertelden hem:
‘We hebben de Heer gezien.’
Maar hij zei:
‘Ik wil zijn handen zien,
met de gaten van de spijkers erin;
ik wil ze met mijn vingers voelen.
Ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde voelen.
Anders geloof ik niet.’
(Johannes 20,24-25)
Thomas lijkt wel heel diep in ons hart te wonen, soms dieper dan Jezus zelf. Argwaan, wantrouwen en ongeloof kunnen onze omgang met medemensen bemoeilijken. We kennen de bekoring om het gedrag van mensen verkeerd uit te leggen, ook als zij in openheid, goedheid en liefde naar ons toekomen. We vinden dan wel een middel om hun woorden en daden, hoe goed ze ook bedoeld mogen zijn, anders uit te leggen. We geloven soms moeilijk in wat mooi en goed is. De aarzeling om geloof en vertrouwen te schenken blijft niet beperkt tot de godsdienst.
Argwaan, wantrouwen en ongeloof werken verstikkend. Zelfs Jezus kon in Kafarnaüm geen wonderen doen, omdat de mensen niet in Hem geloofden, en in Hem alleen maar de zoon van de timmerman zagen. Geloof en vertrouwen echter wekken iemand tot leven en laten hem openbloeien.
Thomas, op die eerste paasdag, kon niet geloven in het wonder van de nieuwe mens, de Jezus die verrezen was. Hij geloofde slechts toen hij met eigen ogen de wonden zag in handen, voeten, zijde … maar toen viel Hij wel in aanbidding neer: ‘Mijn Heer en mijn God’. En hij werd een ander mens. De traditie vertelt ons dat hij naar het Oosten trok, tot in het verre India … om daar te gaan getuigen van het nieuwe leven en de nieuwe, verrezen mens.
Vandaag zien wij diezelfde wonden van de Heer in zoveel mensen, hier en elders, mensen, die vertrapt, uitgestoten, misbruikt worden. Wonden, die voortvloeien uit wantrouwen, ongeloof, onverschilligheid en onrecht. En wij kennen de wegen ten leven: geloof en vertrouwen, vriendschap, verbondenheid en gerechtigheid.
Maar vallen wij ook op de knieën, en zeggen wij net als Thomas: ‘Mijn Heer en mijn God?’ En worden wij ook nieuwe mensen, die getuigen? Persoonlijk en als kerk?