Wij zijn nu acht dagen na Pasen … en blijft er nog iets over van het feest? Beloken Pasen, zei men vroeger: Pasen wordt afgesloten. Maar de verrijzenis of opstanding gaat nooit voorbij. De verrezen Heer blijft ons uitnodigen om altijd weer op te staan als mensen van goede wil, die hoop uitstralen en uitdragen. Als mensen ook die hoop, uitzicht en toekomst mogen vinden in zijn verrijzenis. We zien Hem niet … maar kunnen wij geloven? We lijken immers nog zozeer op Thomas, onze zielsgelijke.
Thomas was er niet bij toen Jezus kwam.
De andere leerlingen vertelden hem:
‘We hebben de Heer gezien.’
Maar hij zei:
‘Ik wil zijn handen zien,
met de gaten van de spijkers erin;
ik wil ze met mijn vingers voelen.
Ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde voelen.
Anders geloof ik niet.’
(Johannes 20,24-25)
Thomas lijkt wel heel diep in ons hart te wonen, soms dieper dan Jezus zelf. Argwaan, wantrouwen en ongeloof kunnen onze omgang met medemensen bemoeilijken. We kennen de bekoring om het gedrag van mensen verkeerd uit te leggen, ook als zij in openheid, goedheid en liefde naar ons toekomen. We vinden dan wel een middel om hun woorden en daden, hoe goed ze ook bedoeld mogen zijn, anders uit te leggen. We geloven soms moeilijk in wat mooi en goed is. De aarzeling om geloof en vertrouwen te schenken blijft niet beperkt tot de godsdienst.
Argwaan, wantrouwen en ongeloof werken verstikkend. Zelfs Jezus kon in Kafarnaüm geen wonderen doen, omdat de mensen niet in Hem geloofden, en in Hem alleen maar de zoon van de timmerman zagen. Geloof en vertrouwen echter wekken iemand tot leven en laten hem openbloeien.
Thomas, op die eerste paasdag, kon niet geloven in het wonder van de nieuwe mens, de Jezus die verrezen was. Hij geloofde slechts toen hij met eigen ogen de wonden zag in handen, voeten, zijde … maar toen viel Hij wel in aanbidding neer: ‘Mijn Heer en mijn God’. En hij werd een ander mens. De traditie vertelt ons dat hij naar het Oosten trok, tot in het verre India … om daar te gaan getuigen van het nieuwe leven en de nieuwe, verrezen mens.
Vandaag zien wij diezelfde wonden van de Heer in zoveel mensen, hier en elders, mensen, die vertrapt, uitgestoten, misbruikt worden. Wonden, die voortvloeien uit wantrouwen, ongeloof, onverschilligheid en onrecht. En wij kennen de wegen ten leven: geloof en vertrouwen, vriendschap, verbondenheid en gerechtigheid.
Maar vallen wij ook op de knieën, en zeggen wij net als Thomas: ‘Mijn Heer en mijn God?’ En worden wij ook nieuwe mensen, die getuigen? Persoonlijk en als kerk?
De lijdensweek – de goede week – begint met palmzondag nog op feestelijke wijze. Bij zijn ‘blijde intrede’ in Jeruzalem vieren we Jezus als koning van de vrede. Maar meteen wordt al duidelijk dat zijn koningschap anders is: Hij wil geen trotse heerser zijn, maar komt de stad binnen op een ezeltje, het lastdier van de armen, de kleinen. Bij hen wil Jezus zijn, bij hen wil Hij thuis zijn.
Dat speciale gebaar – een blijde intrede op een ezeltje – is tevens een teken van zachtmoedigheid, goede wil, toenadering en vrede, net zoals de palm, die we straks mee naar huis zullen nemen en achter een kruisbeeld steken. Bij de communie van zieken of bij de laatste sacramenten van iemand in ons gezin zal een palmtakje naast het ziekbed staan. In zijn nederigheid herinnert het takje ons eraan dat Jezus ook voor ons die vrede brengt, als angst en onrust ons dreigen te overvallen.
Meer dan 500 jaar voor Jezus geboren werd, groeide bij de profeet Zacharias reeds het inzicht dat de waarachtige vrede niet gebracht zal worden door een machtige heerser, in een gouden koets of een Rolls-Royce:
Zeg tegen de dochter Sion:
zie, uw koning komt naar u toe,
zachtmoedig en zittend op een ezel,
op een veulen, het jong van een lastdier.
(Zacharias 9,9)
Eeuwen heeft het Joodse volk nadien nog nodig gehad, om doorheen tijden van geloof en tijden van ontrouw, zijn inzicht over de komende Messias uit te zuiveren. En dan, meer dan 5 eeuwen later, trekt Jezus Jeruzalem binnen, toegejuicht als die langverwachte vorst van de vrede.
De leerlingen gingen en deden wat Jezus hun opgedragen had.
Ze brachten de ezelin en het veulen,
legden er kleren overheen,
en Hij ging erop zitten.
Zeer veel mensen spreidden hun kleren op de weg,
anderen sneden takken van de bomen
en legden die op de weg.
(Matteüs 21,6-7)
En nu, weer twintig eeuwen later, nemen wij een palmtakje in de hand, als een teken van hulde aan Christus, als die vorst van een vrede, waar mensen al zo lang naar hunkeren. Wij sluiten aan bij die eeuwenoude verzuchting en willen aangeven dat ook wij bereid zijn om, met volharding en vertrouwen, mee te gaan op de weg, die Hij gegaan is.
Vandaag vieren wij dat Hij, die wij als koning vereren, zich niet wilde vastklampen aan macht of praal of ijdele sier. Hij is door mensen vernederd, tot de dood aan een kruis. Zo volbracht Hij wat Hij altijd gezegd had: wie groot wil zijn, moet dienaar worden, en zijn leven geven aan anderen.
'Gij weet, dat de heersers der volkeren hen met ijzeren vuist regeren
en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.
Dit mag bij u niet het geval zijn;
wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn,
en wie onder u de eerste wil zijn, moet slaaf van u wezen,
zoals ook de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden,
maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.'
(Matteüs 20,25-28)
Het Rijk Gods – de wereld, die God voor ogen heeft – is totaal anders dan wat we dagelijks zien, totaal anders ook dan wat wijzelf vaak nastreven. De wereld die God voor ogen heeft, dat Rijk van God, is vaak in strijd met wat normaal genoemd wordt. Dat kan ontmoedigend werken. Daarom is dat andere woord van Jezus zo belangrijk. 'De komst van het Rijk Gods kan je niet waarnemen. Men kan niet zeggen: Kijk, hier is het, of daar is het. Want het Rijk Gods is midden onder u.' (Lucas 17,20) Het goede is zelden sensationeel en haalt de krant niet. Dat ‘Rijk van God’, dat zo anders is dan wat normaal genoemd wordt, blijft vaak ongezien. Het is troostend om dat voor ogen te houden: er bestaat zoveel goeds dat onder de radar blijft … en daar is het Rijk Gods aanwezig. En daar kan een koning op een ezeltje juichend onthaald worden.
‘Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is Hij gestorven.’ zegt Jezus ons vandaag in het evangelie. Hij had weet van Gods trouw door dood en duisternis heen, en Hij ging ons voor op die weg. In geloof en vertrouwen! Met de opwekking van zijn vriend Lazarus toont Hij reeds: ‘Mijn woorden wekken tot leven.’
Ik zal jullie mijn adem geven
zodat jullie weer tot leven komen.
(Ezechiël 37,14)
`Wie in Mij gelooft mag dan wel sterven, toch zal hij leven;
en iedereen die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven.
…
Na dit gebed riep Hij met luide stem: `Lazarus, kom naar buiten!'
En de dode kwam naar buiten…
(Uit Johannes 11)
Nergens zegt Jezus: 'uw gevoel heeft u gered', of 'uw verstand heeft u gered'. Steeds zegt Hij: 'uw geloof heeft u gered'. De diepste en meest wezenlijke dingen van ons leven blijven onzichtbaar voor onze ogen, en ontoegankelijk voor ons verstand. Dan blijven alleen nog geloof en vertrouwen …
In woord en leven heeft Jezus getoond dat Hij ons geloof en ons vertrouwen waardig is.
Allereerst zijn geloof en vertrouwen pure gaven: we kunnen ze niet veroveren of bemachtigen, we kunnen deze gaven enkel ontvangen: ‘Wij staan voor U met lege handen!’
Dit vraagt een hart, dat arm en leeg geworden is, een hart, dat nederig is en bereid tot overgave. Aan zulke arme, leeg geworden mensen kan de Heer zijn gaven van geloof en vertrouwen schenken. Enkel in zulke mensen kan Hij zijn Geest leggen.
En dan kunnen we, eerlijk en oprecht, bidden:
Heer, God van levenden,
wij geloven dat leven en dood in uw handen liggen.
Die gedachte geeft ons hoop.
Als we iemand verliezen die ons dierbaar is,
weten wij zelf geen raad of antwoord.
Leer ons dan ook, Gij, God van levenden,
in volle overgave ons leven in uw handen leggen
en leer ons telkens weer – vol vertrouwen en geloof –
‘Uw wil geschiede’ zeggen. Amen.
(Gebed geïnspireerd door Toon Hermans)
JAN
Ik heb u nooit door bitterheid bedrogen,
Onder mijn huid bloeide blijmoedigheid,
Want ook de bloemen leven snel en open,
En leven heet vergankelijkheid.
Nu lopen vogels in de vlakte van mijn ogen.
Ik ken de onschuld van de made, ken de averij.
Dit is mijn dageraad, de moed voor regenbogen,
Gods jonge vingeren verwekken mij.
Ik laat u nog een zachte zomer over,
Het huis van liefde waar gij achterblijft.
Treur niet om mij, ik loop op wolken, tover
Met Peter en met Geert ons eigen paradijs.
Adriaan Magerman
(in: Adriaan Magerman & Achiel Pauwels :
"Sonate. Hommage aan Paul Rutger")
Op de achterflap van het bundeltje lezen we: ‘Sonate. Een poëzieboekje met schetsen en gedichten, als aandenken bij leven en afscheid van BRT 2’s orgelman, Paul Rutger en zijn kinderen Peter, Geert en Jan.
Vandaag horen we hoe Jezus een blinde man geneest. De betekenis ligt voor de hand. Jezus kan ook ons genezen van een vorm van blindheid, die ons kortzichtig maakt en onze horizon verengt. Zoveel kan opgedrongen worden door mode, media of medemens. Zoveel kan ook woekeren in het eigen hart. Midden die verblinding die van buiten uit of van binnen in gevoed wordt, kan Jezus ons begeleiden naar een oase van verpozing. Zoals de Heilige Augustinus al wist: ‘Onrustig blijft ons hart, tot het rust vindt in U.’
`Zo iemand komt niet van God,' oordeelden sommige farizeeën,
`want Hij onderhoudt de sabbat niet.'
Jezus hoorde dat ze hem eruit gegooid hadden,
en toen Hij hem teruggevonden had, zei Hij:
`Gelooft u in de Mensenzoon?'
Hij antwoordde: `Wie is dat, Heer? Dan zal ik in Hem geloven.'
Toen zei Jezus: `U hebt Hem ontmoet: het is degene die met u spreekt.'
`Heer, ik geloof', zei hij, en hij wierp zich voor Hem neer.
(Je vindt het hele verhaal in Johannes 9)
In de genezing van de blinde man toont Jezus dat Hij licht brengt in de wereld. Als we Hem horen en zo tot geloof in Hem komen, groeien nieuwe, andere en ruimere inzichten. En vanuit die andere inzichten wordt onze manier van leven en onze omgang met elkaar ook anders.
De Farizeeën kelderen de blinde man; ze schelden en schimpen, en menen zo groot te worden. Maar dat werkt als een boemerang: niet de blinde mens wordt afgebroken, zelf worden zij zielige schepsels! Hun hoogmoed verblindt hen en belet hen om de grootheid van die kleine mens te zien. Zijn nederige geloof ontgaat hen, en veel meer nog ontgaat hen de boodschap van Jezus: dat goedheid, mildheid en liefde ontzaglijk veel belangrijker zijn dan de letter van de wet. Hun verstokte eigenwaan maakt hen ziende blind!
En bij Jezus zien wij een mooie houding die getuigt van openheid en zielengrootheid. Hij merkt die kleine mens op, die uitgesloten wordt. Hij ziet zijn leed en Hij gaat letterlijk mede lijden: zelf voelt ook Hij hetzelfde leed. Hij lijdt mee en Hij draagt mee. Zozeer leeft en lijdt en draagt Hij mee dat het leed wordt opgeheven: de blinde man wordt ziende. Zo tekent deze genezing ten volle de grootheid van Jezus: Hij brengt een blijde boodschap voor de kleine, arme mens. Zo voert Hij uit wat Maria reeds in haar Magnificat had uitgezongen: ‘Hij drijft uiteen wie zich verheven wanen, en wie gering is geeft hij aanzien.’
We horen een moeilijke lezing vandaag: het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw, bij de oude waterput van Jacob. Het is een gesprek met een dubbele bodem: de vrouw denkt alleen aan gewoon water, om de dorst te lessen; Jezus echter spreekt over iets heel anders: het water is een beeld voor het volkomen leven, dat Hij ons aanreikt.
Jezus antwoordde: ‘Iedereen die drinkt van dit water, krijgt weer dorst,
maar wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven,
krijgt in eeuwigheid geen dorst meer;
integendeel: het water dat Ik hem zal geven,
zal in hem opborrelen als een bron van eeuwig leven.’
(Johannes 4,13-14)
Het tafereeltje, dat we zonet hoorden – het gesprek van Jezus met een Samaritaanse vrouw – speelt zich niet af in ons land maar in een dor gebied, nog net geen woestijn, waar de watervoorziening en de bevoorrading in water een reële bekommernis is. Als de regen maanden uitblijft, gaat de natuur ten onder. Je ziet het soms in de subtropen, en het is een zielig zicht, dat zelfs cactussen kunnen afsterven door de maandenlange droogte. Het gras op de weiden wordt ros, er komen kale plekken tussen, met zand dat al even ros is. De dieren kwijnen weg, gieren cirkelen in de lucht en af en toe ligt er een kadaver. Ook mensen lijden en verzwakken onder droogte en hitte.
In deze context spreekt Jezus: zoals drinkwater van levensbelang is voor plant en dier en mens, zo is Hij bron van volkomen en waarachtig Leven. Alleen bij Hem komen wij ten volle tot Leven, zonder Hem is ons leven maar een schaduw en kwijnen wij weg. Het gaat hier niet om mystiekers of grote heiligen: Jezus spreekt voor gewone mensen, zoals wij. We moeten ook niet denken aan uitzonderlijke praktijken, waarin die verbondenheid met Hem beleefd wordt. In ons dagelijkse leven kan Hij tot ons komen, en kunnen wij bij Hem zijn: door een stil gebed of een simpele gedachte doorheen de dag kan ons dagelijkse leven dieper worden.
Belangrijk is bovenal dat we Hem ontmoeten in het gewone leven zelf. Dan worden gewone dingen ongewoon, door de diepgang, die zij krijgen. De vreugden, die wij kennen, worden een geschenk uit zijn hand; en zelfs het leed, dat ons overkomt en misschien neerdrukt, wordt een geschenk. We worden meer met Hem verenigd, want ons leed en verdriet wordt een afspiegeling van het leed dat Hij zelf te dragen had.
Zelden of nooit komt Hij tot ons op een spectaculaire wijze, maar Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen. Laten wij dan ook de aandacht voor de diepgang in de dagelijkse dingen niet verliezen.
Het gaat daarbij niet zozeer om uiterlijke praktijken.
HERBRONNING lijkt mij het meest wezenlijke.
LUISTEREN naar wat God ons wil zeggen.
Ons LATEN omvormen.
Zo wordt vasten:
eerder ondergaan dan presteren;
eerder laten gebeuren, dan doen.
Het Woord van God tot ons laten komen.
En omvormd door dit Woord van God,
zullen wij op zachte en geduldige wijze leven,
tussen de mensen die ons gegeven zijn.
De vasten nodigt ons uit tot een nederige ingesteldheid
waarin wij deemoedig onze kleinheid en tekorten erkennen,
en bereid zijn om ons te laten kneden tot mensen,
die eerlijk voor God staan.
De profeet Joël zegt het zo:
‘Niet je kleren moet je scheuren, maar je hart.
Mogen wij stil worden
en luisteren naar het Woord van God.
En moge Jezus zelf zo in ons aanwezig komen
en door ons naar mensen toegaan.
‘Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja tegen iemand – of iets.
Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft.
Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen ‘niet om te zien’, of ‘zich niet te bekommeren om de dag van morgen’.
Aan de Ariadnedraad van dit antwoord, voortgeleid door het labyrint van het leven, bereikte ik een tijd en een plaats waarop ik besefte dat deze weg naar een triomf voert die ondergang is, dat de prijs die je ontvang voor de inzet van je eigen leven smaad is, en dat de diepte van de vernedering de enige verheffing is die voor de mens mogelijk is. Daarna had het woord ‘moed’ voor mij zijn zin verloren, omdat niets me meer ontnomen kon worden.
Verder op de weg leerde ik stap voor stap, woord voor woord, dat achter iedere zin van de held van het evangelie een mens staat en de ervaring van een mens. Ook achter het gebed dat de kelk hem mocht voorbijgaan, en achter de belofte om hem te ledigen. Ook achter ieder woord op het kruis.’
Weest dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’
(Matteüs 5,48)
‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is. ’Hoe en wanneer zou Jezus die woorden indertijd gezegd hebben? Een jaar of drie al was Hij altijd onderweg met zijn vrienden. We weten dat zijn hart vooral naar DE kleinen uitging, we weten ook dat Hij daarom wel eens met de groten botste. We hebben weet van zijn wonderen en ook dat Hij regelmatig de stilte opzocht, een adempauze om luisterend bij zijn Vader te zijn.
En dan heeft Hij op een dag dat onmogelijke gezegd: ‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’ Hij kende toch maar al te goed zijn Vader, en ons kende Hij evenzeer maar al te goed. Hij moet toch wel geweten hebben dat dit niet mogelijk was. Wat Hij daar vraagt, dat kan Hij zelf toch niet gemeend hebben!
Wanneer en hoe zijn die woorden gesproken? We weten het niet, misschien is het min of meer zo gebeurd. Hij was weer eens op weg en het was weer eens druk geweest. Altijd die mensen die Hem aanklampten. Altijd die zieken, die blind of doof of met hun krukken naar Hem toekwamen. Altijd die boze geesten die bezeten maakten. Altijd die Schriftgeleerden, die alleen op eigen aanzien uit waren. Altijd weer dit en altijd weer dat.
En dan is het, op een of andere dag eens rustig, rond de middag of in de vooravond. Ze gaan wat samen zitten, en ze praten wat. Over later, wat ze nog gaan doen, ze zijn immers nog jong en ze willen wat van hun leven maken. De een zegt dit, een ander dat en elk heeft zijn eigen plan, zijn eigen droom.
En Jezus luisterde en zweeg, misschien had Hij zelfs een binnenpretje toen Hij al die plannen hoorde, die mooie toekomstdromen. En toen werd het misschien even stil, en misschien heeft Hij dan in de verte gekeken, en zachtjes voor zich uit gezegd: ‘Het is zo mooi, jonge mensen, die dromen!’ En dan heeft Hij die jonge mensen die Hem zo lief waren, misschien, een voor een aangekeken en eens in het rond gewezen: ‘Ja Simon, Jacobus, Johannes, het is zo mooi allemaal. Maar het gaat niet om jullie dromen. Het gaat om het Rijk van mijn Vader, die ook jullie Vader is. Zie de zon, de maan, de sterren! Hoor de vogels, de beekjes, de regen? Ruik de bloemen, het hooi, de velden. Snuif het Leven, voel de Mensen! Het is er allemaal niet zomaar, het is er allemaal uit Liefde. Daarom is Hij volmaakt, omdat Hij alles uit Liefde doet. Daarom is Hij volmaakt omdat Hij louter Liefde is. Wees dan volmaakt, zoals je Vader in de hemel: louter liefde.’
En dan heeft Hij misschien opnieuw gezwegen, weer voor zich uitgekeken en ook rondom zich en zelf gedroomd: ‘Dan ziet God dat het goed is.’
Heer,
vervul mij met uw liefde,
maak mijn hart vreugdevol,
verlicht mijn verstand met heldere gedachten,
doe mijn ogen weer lachen,
laat mijn oren genieten van muziek,
scherp mijn neus voor al wat geurt en welriekend is,
geef mijn mond een opgewekte glimlach,
maak mijn handen zacht en teder,
sterk mijn armen met kracht,
geef zwaaikracht aan mijn benen
en wek een danspas in mijn voeten.
Maak me helemaal blij en gelukkig, Heer,
met hoofd en hart en zintuigen.
Bewaar mij voor alle onheil,
leid mij met vaste hand op al mijn wegen
en laat uw zegen mij overal en altijd vergezellen.
In het evangelie zegt Jezus vandaag: ‘Jullie zijn het zout der aarde, jullie zijn het licht der wereld’. Het zijn woorden die uitdrukken wat van ons verwacht wordt: dat wij niet lauw en flauw door het leven zouden gaan, maar dat wij onze wereld ten goede zouden veranderen. Tevoren zegt Jesaja ook al hoe we dat kunnen doen: ‘Zorg voor de zwakken, dan zal uw licht stralen als de dageraad’.
‘Als u het juk uit uw midden verwijdert,
dan zal uw licht in de duisternis opgaan.’
(Jesaja 58,10)
Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen,
zodat zij jullie goede daden kunnen zien
(Matteüs 5,16)
'Jullie zijn het zout der aarde, jullie zijn het licht der wereld'. Toen ik deze woorden las, dacht ik aan een mailtje, dat ik kreeg ik van een vriend, die bisschop is in Brazilië. Een oude winkelier was om enkele centjes vermoord door 2 jongens van 16, 17 jaar. Meteen was er in het dorpje een grote woede ontstaan, en een aantal mensen hebben deze jongeren meteen gelyncht. Een spiraal van geweld leek losgebroken, met de ene moord na de andere. Gelukkig slaagden enkele mensen erin om de rust te doen weerkeren. Enkele dagen later is er in datzelfde dorpje een vredesmars gehouden: mensen, die opkwamen tegen de toename van het geweld. Mensen van het licht!
Eigenlijk toont dit alleen maar iets, wat wij allemaal heel goed weten: onze wereld vertoont veel duistere kanten, en is niet zo goed als hij zou kunnen zijn, niet zo goed als God hem gedroomd heeft, en dat is hetzelfde als: niet zo goed als wij hem dromen. Denk maar aan de affiche van Broederlijk Delen van jaren geleden: ‘Stop! Andere wereld!’ Dat is niet alleen in Brazilië, maar eigenlijk in heel de wereld, ook bij ons. Voorbeelden te over: kind-soldaten, oorlogen, misdaden, kinderen – en ook volwassenen - die mishandeld of gepest worden, … Overal vind je duistere kanten, overal ook vind je kinderen van het licht.
We moeten daarbij zelf een keuze maken: aan welke kant willen wij staan: aan de duistere kant of aan de kant van het licht.
Onze levenswijze is een antwoord: ‘ik wil behoren tot die groep van mensen, die aan de goede kant staan: de kant van de mensen, die licht voor wereld willen zijn, of bij hen die duisternis brengen.’
De oproep van Jezus vandaag is een oproep om licht te brengen, in een wereld, die veel duistere kanten vertoont.
Maar deze oproep bevat nog een andere aansporing. Wij zijn gemakkelijk geneigd om het licht van ons geloof te verbergen. Lang geleden kreeg ik eens drie brieven van leerlingen, uit dezelfde klas, die er over kloegen, dat zij de enigen waren in hun klas, die geloofden. Zij wisten het niet eens van elkaar, zo goed hadden zij hun geloof verborgen gehouden.
Laten wij anders zijn, en ons geloof laten stralen. We hoeven ons niet te schamen daarover … er zijn veel grote monden, die beter wat minder zouden bazelen, omdat zij zo weinig te vertellen hebben.
Geluk is een toverwoord dat ons sterk aanspreekt. Maar wat we eronder verstaan kan nogal verschillen. Ook als al onze materiële noden voldaan zijn, blijft er nog steeds dat verlangen naar méér, naar anders, naar dieper. Een onrust, die vraagt om een meer dan materiële voldoening.
Jezus reikt ons vandaag enkele zalige woorden aan op de weg naar diepmenselijk geluk. Hij noemt een aantal zaligheden die in Zijn Koninkrijk gelden. En die staan nogal haaks op wat wij veelal onmiddellijk betrachten.
`Gelukkig die arm van geest zijn …
Gelukkig die verdriet hebben …
Gelukkig die zachtmoedig zijn …
Gelukkig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid …
Gelukkig die barmhartig zijn …
Gelukkig die zuiver van hart zijn …
Gelukkig die vrede brengen …
Gelukkig die vervolgd worden vanwege de gerechtigheid …
(Matteüs 5,3-12)
Als we deze gekende woorden, nog eens opnieuw lezen valt het weer op hoezeer de levenswijsheid van Jezus in strijd is met de wijsheid van deze wereld.
In een wereld waar geld en macht overheersen, wijst Jezus ons op de geest van armoede. Hij prijst niet de onmenselijke ellende, het onrecht, de honger, de kindersterfte; wèl de geest van onthechting en innerlijke vrijheid. Hij wijst af wie enkel voor zichzelf leeft, enkel op zichzelf rekent, met zijn geld, zijn macht, zijn verstand, zijn talenten.
In een tijd, die uit is op plezier, zegt Hij: ‘zalig de treurenden…’. Ook het verdriet wordt niet om zichzelf geprezen en wij moeten het leed niet zoeken of koesteren. Maar de volkomen vreugde, het volkomen leven van het Rijk van God reikt verder dan wat deze wereld kan bieden: ons leven blijft altijd beneden de maat van ons verlangen. Laten wij dan niet verloren lopen in oppervlakkige voldoening, maar geloven dat onze diepste levenspijn ooit zal genezen worden.
In een harde wereld komt Jezus op voor de schoonste en edelste menselijke gevoelens: ‘zalig, die zachtmoedig zijn… zalig, die barmhartig zijn’. Jezus prijst de mensen, die oog hebben voor het leed en de eenzaamheid van de anderen, en daar geen misbruik van maken. Hij prijst de mensen met een warm hart, die mensen, die eenvoudigweg goed zijn en de anderen graag zien, ook mèt en ondanks hun tekorten.
Zalig wie vervolgd worden om Jezus’ Naam! Het geldt niet alleen voor vroeger. Velen worden uitgelachen om hun geloof, vandaag misschien meer dan ooit. Het is niet altijd makkelijk om uit te komen voor ons geloof. Laten we niet aarzelen om te kiezen voor wat goed is, ook als men ons als naïevelingen beschouwt of bestempelt.
De zaligsprekingen zijn visioenen en zulke visioenen hebben we nodig. Het is er nog niet, dat koninkrijk van God, met waarheid, heiligheid, liefde, met gerechtigheid en vrede. Maar het wenkt aan de horizon en het sluimert in onze diepste dromen.
Het is er nog niet, dat visioen, maar: ‘Waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk’, schreef de grote theologe Dorothée Sölle.
En het visioen komt dichterbij als wij werken aan dat koninkrijk van zaligheid voor vele, vele mensen.
'Wie zal zeggen, of datgene wat wij hopen ook bestaat?
‘In de metro was de kaartjescontroleur de kaartjes aan het knippen, in plaats van ze te bekijken. Deze nieuwe bezigheid toelichtend wees de kaartjesknipper er op, dat zelfs de regels van de metro tegenwoordig aan het veranderen waren, juist als de politiek, want er was nu geen eerste klas meer en dus waren er geen kaartjescontroleurs meer nodig. Hij zei evenwel, dat hij gehoord had, dat ze binnenkort de regels weer eens zouden veranderen en dat er dan weer wel een eerste klas zou zijn. En de kaartjescontroleur vroeg of er geen kans was, dat ze de regels van de godsdienst tijdelijk veranderden om de gelovigen eens te laten uitblazen. Maar de abbé zei, dat het moeilijke van de godsdienst was, dat er nooit uitgeblazen werd en dat je de hele weg derde klas moest reizen.
De trein ratelde voort door de tunnel …
… en de muren zongen espère, espérons, espérez, maar de abbé kon de letters niet zien. Het kleine meisje zat naast hem met de kat in het mandje op haar knie en de abbé zat met zijn koffer op zijn knie. Tegenover hen zat een dikke oude vrouw, die tegen het meisje glimlachte. De kat was een poosje rustig en de abbé voelde zich onbehagelijk om daar te zitten en niet met het meisje te praten.
‘Hoe heet jij?’, vroeg hij aan het meisje.
‘Mijn naam is Armelle’, zei het kleine meisje.
‘Dat is een erg mooie naam,’ zei de dikke mevrouw aan de overkant.
Maar abbé Gaston luisterde al niet meer.
Ofschoon er geen bovennatuurlijke betekenis gehecht kon worden aan deze coïncidentie, dacht hij aan de andere Armelle en hoe ze er als een madeliefje had uitgezien wanneer ze over het gras liep in haar kleine witte jurk met haar kleine-meisjes-haar opgebonden met een lichtblauw lint. En aan Otto Braunschwig en aan Rachel en de majoor en aan kanunnik Litry
en aan al die mensen die God van de abbé had weggenomen …
… dacht hij eveneens, en ook of God hen oud of jong zou doen verrijzen op de laatste Oordeelsdag.
‘De trein ratelde voort door de tunnel, maar de abbé lette niet op de stations, want hij dacht na over Gods geheimen en hoe weinig hij er van begreep.
Een ervan meende hij evenwel te begrijpen, en dat was waarom de werkers in de wijngaard allemaal een tienling kregen, of ze nu de hitte van de dag gedragen hadden of niet. Hij geloofde dat het was, omdat zoveel van de arbeid zijn eigen beloning was, juist zoals zoveel van de wereld zijn eigen straf was.
Abbé Gaston besefte plotseling dat hij als priester zeer gelukkig geweest was. En zelfs nu, nu hij blind en kreupel was, nu hij kilometers epistels en evangelies uit zijn hoofd moest leren, zelfs nu wist hij dat hij gelukkig zou zijn, als inwonend kapelaan bij de zusters.
Abbé Gaston lachte bijna hardop toen zijn kat, Sint-Joannes van het Kruis, begon te miauwen. ‘Het is een poes’, legde hij onnodig uit aan de dikke vrouw aan de overkant.
De trein ratelde voor door de tunnel.
Abbé Gaston begon in stilte te bidden, voor zes Trappisten, die in China vermoord waren, maar ook voor de rest van de wereld bad de abbé: dat de Heer Jezus zich voorover mocht buigen en de wereld mocht aanraken en gladstrijken.’
Bruce Marshall: ‘De werkers van het elfde uur’, pp.314- 315
(Vertaald uit het Engels: ‘To every man a penny’, 1949)
Woensdag, 11 januari 2023 – woensdag week 1 door het jaar.
Het is eerder zeldzaam op de weekdagen door het jaar, maar vandaag krijgen we eenzelfde thema in beide lezingen: het lijden van onschuldige mensen. Eerst lezen we uit de brief aan de Joodse christenen, die vaak een moeilijke taal hanteert, ook vandaag is dat zo, maar de inhoud is meestal rijk en mooi: ‘Juist omdat Jezus zelf het lijden doorstaan heeft, kan Hij ieder die beproefd wordt bijstaan.’ (Hebreeën 2,18)
Daarna horen we, in het evangelie, hoe Jezus omgaat met lijdende mensen: Hij brengt genezing, redding, voor hen die geloven:
‘Hij genas vele zieken van allerlei kwalen en Hij dreef veel demonen uit‘.
Zo krijgen we vandaag de diepste menselijke vraag voorgeschoteld: ‘met leed, toch leven?'
Het is niet moeilijk om deze vraag naar ons eigen leven te vertalen: kunnen wij gesteund worden door het gelovige antwoord op deze meest ingrijpende vraag, die mensen soms jaren of tientallen van jaren kan terneerdrukken?
---
Vandaag gaat het dus over het lijden. Maar ons geloof geeft geen antwoord op de vraag naar het 'waarom' van het lijden: 'waarom laat God dit alles toe? Waarom moeten goede mensen lijden? Hoe valt het onverdiende lijden te rijmen met het geloof in een goede, almachtige God?' De vraag is verstaanbaar en we begrijpen dat mensen soms zeggen: ‘Dat heb ik het toch niet verdiend.’ Maar een verklaring van het lijden moeten we niet bij God of in geloof zoeken. Soms veroorzaken mensen zelf onnoemelijk veel leed, soms is het een gevolg van natuurrampen. Maar het is nooit zo dat God dit lijden wil. En het is dus volkomen fout om te zeggen, dat sommige mensen heel erg getroffen worden omdat zij dit verdiend zouden hebben.
In ons geloof – zeg maar: in de Bijbel – gaat het over een andere vraag: hoe kunnen wij het lijden een plaats geven in ons leven? Hoe kunnen wij ermee omgaan en ermee leren leven? Het antwoord hierop is niet plots, eensklaps, op een goede dag uit de hemel komen vallen. Een antwoord is heel langzaam, heel geleidelijk gegroeid.
Het boek Job geeft een eerste antwoord: het is ondenkbaar dat God ons zou laten vallen uit zijn goedheid en zijn trouw. Als Job het allemaal niet meer verstaat, als hij niet meer weet waarom alles gebeurt, zoals het gebeurt, mag hij blijven vertrouwen dat God met hem het goede voorheeft. Een dieper antwoord geeft het boek Job nog niet, ook al blijven er nog vraagtekens. Maar het boek Job zet reeds deze ontzaglijke belangrijke stap: je hebt het lijden dat je overkomt niet verdiend. Natuurlijk kan een of ander leed wel het gevolg zijn van eigen handelen, maar het is niet zo dat het leed dat mensen overkomt een straf is voor wat zij, openlijk of op verdoken wijze, gedaan zouden hebben Een waardevolle gedachte, die evenwel onvolledig blijft.
Veel later wordt dit antwoord verder uitgewerkt in het verhaal van Jezus. Wat gebeurd is met Jezus toont ons dat ons leven niet eindigt met het lijden. De genezingen, die Hij verricht kondigen dit al aan. Ze zijn als het ware een voorafspiegeling van het diepste verhaal, het diepste gebeuren met Jezus. Door wat met Jezus zelf gebeurd is, krijgt ons geloof zijn kerngedachte en zijn diepste inhoud. Ons leven is niet zinloos omwille van het lijden. Jezus is immers verrezen! Door het verrijzenisgeloof kunnen wij hoop en vreugde bewaren, ondanks het lijden. Dit is daarom nog niet gemakkelijk, en de lijdende mens roept ons op om zijn lijden te verlichten. Maar in geloof is er uitzicht, is er toekomst, is er hoop. Weumeus Buning heeft dat samengevat in de laatste strofe van zijn ‘Ballade van de dingen die niet overgaan’.
Princes Marie, Maria Magdalene,
Mij meer vertrouwd, als bitter zondares,
Wier donker haar door Gods licht werd beschenen,
Dan God en Jezus zelf, leer mij de les
Om in het leed een beter weg te gaan.
‘Vervloekt en ongezegend is het lijden
totdat men leert onder het kruis te staan,
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.
Moge het ons gegeven zijn om in dit verrijzenisgeloof een heel persoonlijke weg van verwerking te vinden.