Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
05-07-2025
BIJ DE 14DE ZONDAG DOOR HET JAAR
6 JULI 2025 – 14de ZONDAG C
‘ALS LAMMEREN TUSSEN WOLVEN’
‘Ga nu op weg, maar weet wel,
Ik stuur jullie als lammeren onder de wolven.’
(Lucas 10,3)
Vandaag lezen we in het evangelie dat Jezus zijn leerlingen op weg zendt, maar ze gaan niet op vakantie, ze vertrekken om zijn Woord te verkondigen en te vertellen over de komst van het Rijk van God. Opvallend daarbij is de povere uitrusting waarmee ze op weg moeten: geen beurs, geen reistas en geen schoenen …. Maar ze hebben iets bij dat al het andere overbodig maakt: de boodschap van de Heer, zijn Geest die de wereld een ander gezicht geeft.
Dat komt terug in alle zendingsverhalen. Geloof in de kracht van de blijde boodschap, die je verkondigt en voorleeft. Altijd zullen er wel mensen zijn, die openstaan voor het goede en bij hen zal jullie woord ingang vinden .
Maar Jezus zegt ook! Wees niet verbaasd, als je soms niet welkom bent. Niet iedereen zal zo blij zijn met het Woord dat je uitdraagt. Als je Jezus verkondigt mag je tegenwind verwachten. Zoals Hij zelf vaak tegenstand kreeg.
Maar waar Gods Woord, wel ingang vindt, verdwijnt de geest van al wat kwaad is en blijft alleen het verlangen naar wat goed en edel is.
Laten we hopen dat er altijd mensen zullen zijn die woorden blijven spreken vol hoop en verwachting. Woorden van Jezus, opdat wij leven zouden hebben, leven in overvloed.
Veel vooruitzichten had ze niet toen ze geboren werd, Amandinha. Haar moeder was ondervoed en niet helemaal wijs volgens de mensen van de roça. Vader was verslaafd aan ‘cachaça’, dubieuze rum gestookt uit suikerriet. En er waren nogal wat andere kinderen die het lage huis vulden met honger en ruzie. Waar van alles ontbreekt zijn geen lieve woorden.
Het onvermijdelijke gebeurde. Amandinha werd slecht gevoed, slecht verzorgd, de zwakste in de strijd om te overleven. Volgens Darwin moest ze verdwijnen, plaats maken voor iemand die sterker is. ‘Survival of the fittest’.
Gelukkig voor Amandinha was er ook nog een andere wetenschap in de buurt, die van het Evangelie. ‘Ik had honger en gij hebt mij te eten gegeven’.
En zo gebeurde het dat Amandinha langs pastorale wegen bij Padre José Floren terecht kwam, totaal ondervoed, ziek en gedeshydrateerd, stervend bijna … Ze kon nauwelijks nog enig geluid voortbrengen. Ze huilde heel zwakjes als een kleine bange kat. Met veel geduld en toewijding werd er voor het hoopje ellende gevochten.
Voorzichtig werd er voedsel en vocht naar binnen gelepeld, dagen aan een stuk. Darwin haalde het niet met zijn wetten. Amandinha nam toe in gewicht en bleek een hemels kind te zijn, alert, mooi, en begiftigd met alle kwaliteiten die volwassenen zo graag aan kleine kinderen toekennen, uit heimwee naar het eigen verloren paradijs.
Amandinha werd de parel van de pastorie. Iedereen wou het bundeltje knuffelen en vertroetelen. De vrouw van de eierboer verlikte het wicht met overdadige kleverige kussen. Ze meende het goed met Amandinha want tijdens het drukke weekend mocht het baby’tje bij haar thuis te gast zijn. De meisjes uit de buurt maakten ruzie om de papfles te mogen geven. Over de luiers werd niet getwist.
Dit alles was niet erg naar de zin van Zèta. Zèta was de ‘dona de casa’, het dagelijks bestuur van padre José. Zèta probeerde met veel ijver wat orde in de pastorie te brengen, vaak tevergeefs. Ze was als achtjarig schoolkind bij padre José binnengebracht, door kinderverlamming getroffen aan beide benen. Nu verbleef ze al vijfentwintig jaar bij de padre en was ze doorheen de jaren bevorderd tot huishoudster, dona de casa.
Zèta had de kunst geleerd om mensen te onthalen en de ‘casa paroquial’ leefbaar te houden met een brede glimlach. Zèta, één uit de duizend, een genade voor padre José. Ondanks haar handicap een lieve en innemende jonge vrouw, boordevol leven en hartelijkheid, dienstbaar zonder overdreven onderdanigheid.
Zèta beschermde de kleine Amandinha tegen overmatige betutteling. Een lief kind mag je niet verprutsen met geknuffel. Kinderen hebben ruimte nodig om de wereld te verkennen.
Omdat ik padre José al jaren ken uit mijn seminarietijd en omdat ik duidelijk genade vond bij Zèta mocht ik Amandinha ook vasthouden.
En daar zit ik dan met Amandinha op mijn schoot, op het strand van de ‘Baia da Traição’, onder de kokospalmen, genietend van de zee en van een korte vakantie in Paraiba. Bij iedere aankomende golf wordt er enthousiast geschreeuwd. Schrik heeft ze niet, Amandinha. Ze wroetelt en huppelt en ik moet haar stevig vasthouden want anders wordt ze wellicht weggespoeld door de kracht van het water. Ik voel mij wat onwennig. Hoe stevig mag je dit kleine wriemelende ding tegen je aandrukken zonder haar pijn te doen?
De zee trekt terug en zuigt het zand onder ons weg.Ik voel de zon steken op mijn schouders. Straks ben ik ongetwijfeld verbrand, de ‘branco’ met het onmogelijk tere vel. Amandinha voelt niets, ze is een kleine ‘negra’ en geschapen om onder een tropische zon te leven. Daarmee haalt Darwin dan ook zijn gelijk. Plots komt er een wat grotere golf opzetten en pletst een hoop zeewater in haar gezicht. Nu gaat ze luidop wenen denk ik, nu is het gedaan, einde van het spel.
Maar nee, ze likt behaaglijk het zout van haar kin. Lekker, heerlijk zout van de zee. Ze steekt haar tong uit zover ze kan, een kleine wapperende roze lap midden in het donkere snoetje, heel lief . Ze blijft begerig wachten op de volgende portie zeewater.
Zèta komt er aan. ‘Eten isse klaar padre’, zegt ze, petattefriette mette de maionaize.
Ze lacht omwille van de verbazing van de padre, petattefriette in Paraiba als het blakend heet is, vijfendertig graden. In België eten ze altijd petattefriette, weet Zèta. Ondanks de hitte waardeer ik de attentie. Vlaams geleerd van padre José. ‘Ikke al in Belgie eweest en spreke de Vlams een beetch, Anteweirpen, Bruuge en Ossetende.’ Ja, de padre kent Oostende, daar heeft hij jaren gewoond bij een andere zee, kouder en grijzer maar niet minder indrukwekkend.
Ineens een hoop herinneringen, mijn collegetijd, voetballen op het strand, tegen de stormwind in optornen op het staketsel. De ferryboten die met moeite de haven binnen varen. Een beetje saudades, heimwee naar de Noordzee.
We zijn op een zijspoor geraakt. Zèta vindt België boeiend maare de veele koud. En dan weer over Amandinha. Zes maand verblijft ze nu al op de pastorie. Binnen enkele dagen gaat ze terug naar haar ouders in de roça.
Amandinha mag slapen in de hangmat die door de zeewind zacht gestreeld wordt. Zèta kijkt bezorgd terwijl ze het kleine kind in de grote hangmat even makkelijker schikt. Ik ben er niet gerust in, padre. Amandinha is nu zo mooi en gezond. Wat gebeurt er als ze straks weer thuiskomt?
Een paar dagen later rijden we naar de roça van Amandinha. Het kleine huis staat op een heuvel. Naast het terrein loopt een riacho, een heldere beek. Er is dus water en dat is al goed. Minder geruststellend is de grond, waar nauwelijks iets geplant wordt. Wie verwaarloost er nu een stuk kostbare grond vlak naast een beek?
Normaal moeten hier volop maïs en bonen te zien zijn. Wie het voorrecht heeft naast een beek te wonen lijdt geen gebrek en kan wortelen, aardappelen en al wat je maar wil op de markt verkopen, tomaten, kool, sla, in overvloed. Grond en water, een gegarandeerd bestaan in deze streek .
Het onthaal van Amandinha is matig, geen melk in huis en vader slapend op een stromat, zat. Het afscheid is kort, tot ziens dan maar. Zèta heeft het moeilijk. Er werd niet eens bedankt voor de zorgen. Amandinha lijkt een pakket dat door de postbode afgeleverd wordt. Dat loopt mis, padre, morgen is Amandinha weer ziek.
‘s Avonds is het stil in de pastorie. Ja, als je een kind al zolang in huis hebt. Padre José opent een fles wijn om de stilte te breken. Het huis lijkt leeg zonder Amandinha. Morgenvroeg gaan we terug, zegt Zèta beslist.
De volgende morgen rijden we weer naar de roça, met een benepen hart. Zèta heeft nog wat spullen voor Amandinha bij elkaar gescharreld want daar is niets. Ze wil ook niet de indruk geven dat ze op controle komt.
Van beneden zien we Amandinha al op de schoot van haar zwakke moeder zitten. Ze zwaait naar de auto. Het onthaal is minder stroef dan de dag voordien. Amandinha heeft goed geslapen en er werd voor melk gezorgd.
Zèta geeft raad zonder te bruskeren. Er zal zeker gewerkt moeten worden op het land want er moet voedsel in huis komen voor Amandinha en de andere kinderen. Er is zaaigoed in huis. Zèta is opgelucht … maar of ze zo nu en dan even langs mag komen voor het geval er iets tekort zou zijn. Het mag, en ze is welkom.
Meer moet Zèta niet weten en er wordt snel afscheid genomen om emoties te sparen. Até, tot ziens en volta sempre, kom maar altijd terug, wordt er gewenst.
De andere kinderen wuiven ons na. Heb je die zweren op hun lichaam gezien, vraagt Zèta bezorgd. Daar doe ik de volgende keer zalf op.
De Kerk viert vandaag de heilige apostelen Petrus en Paulus. Ze kiest ervoor om ze samen te gedenken omdat ze onafscheidelijk zijn in hun belijdenis van de Verrezen Christus. Beiden werden geroepen om zijn evangelie te verkondigen, beiden deden dat met een uitzonderlijke liefde en overgave.
Op een dag vroeg Jezus aan zijn leerlingen: wie ben Ik volgens jullie?’ Simon Petrus antwoordde hem: ‘U bent de Messias, de Zoon van de levende God.’ Waarop Jezus hem antwoordde: jij bent Petrus; dat woord betekent steenrots. Op die steenrots zal Ik mijn kerk bouwen.
In de grote massa mannen en vrouwen
- of ze nu christen zijn of niet -
zijn er mensen op zoek
naar een mensheid die echt menselijk is
en die zich opent naar God toe.
Hopelijk ontmoeten die mensen op hun weg
een kerk, die zich van macht heeft ontdaan,
een kerk, die arm is, zoals God arm is,
een kerk, die is teruggekeerd naar het wezenlijke,
een kerk, die rijk is met het evangelie alleen.
Guy Riobé, bisschop van Orléans, + 1978
Foto’s:
1. Abdij van Jequitiba, Bahia, Brasil.
2. Kerk van Mundo Novo, Bahia, Brasil. Bezoek van Vlaamse jongeren tijdens de Wereldjongerendagen van 203.
Ik ben voor enkele dagen op vakantie in Paraiba, bij Jef Floren, een studiegenoot uit het College voor Latijns-Amerika. Het is Allerzielen in Mamanguape. Een totaal andere sfeer dan in België, bijna een feest. Er is hier geen herfst met vallende baderen, geen nostalgie, alleen broeiende zon want het is weer volop zomer. Dus geen druilerige preken over de natuur die lijkt te vergaan maar in de lente wel weer zal verrijzen. We kennen die clichés.
In de vroege morgen een mis op het kerkhof met honderden mensen. Ik sta er alleen voor want de collega’s celebreren op andere begraafplaatsen. Er is gezorgd voor een koor en de liederen worden ingezongen, met gitaren en slagwerk natuurlijk. Geen sombere teksten. God is Vader, en kan zijn filhos en filhas niet vergeten. Wij zijn zijn volk.
Tijdens het eucharistisch gebed roept iedereen luidop de namen van overleden familieleden waarvoor gebeden wordt. Dat duurt zo een vijftal minuten en veroorzaakt nogal wat beroering, honderden mensen die namen roepen. ‘Lembrar’ heet dat, in leven houden. Nadien valt alles ingetogen stil en na enkele minuten gaat de mis verder. Indrukwekkend en hoopvol want ze zijn nu geborgen in Gods hand.
Weinig bloemen op de graven maar wel verse kalk. Kinderen zeulen rond met grote borstels en emmers witte en blauwe kalk om de grafstenen te “witten” en te “blauwen”. De blauwers komen eerst om het kruis te kleuren en dan volgen de witters die de grafsteen weer mooi wit maken. Grappig die kinderen die druipen van de kalk, dikke blauwe of witte kledders op hun bruine lijf. Je loopt er best niet tegenaan want dan ben je ook gekleurd. Het werk is zo klaar want de kalk droogt snel. De kinderen hebben hun centavos verdiend. De graven zijn weer schoon. Het kerkhof helemaal opgefrist. Graças a Deus.
Tegen de avond komen de mensen terug naar de begraafplaats. Duizenden kaarsen worden ontstoken en velen brengen een stuk van de nacht door op het kerkhof. Er wordt gebeden en gezongen en vooral ook veel gepraat over en tegen de overledene, een heel aparte sfeer.
Met padre Jozef rijden we rond in het duister. De hemel raakt de aarde. Van ver zie je overal helverlichte plekken in het landschap, overal waar een begraafplaats of enkele graven samen te vinden zijn. Langs de baan ook veel kaarsen bij de kruisen waar mensen door een ongeluk om het leven gekomen zijn.
Novemberdagen helemaal anders dan bij ons, niet zo triest, veel licht en hoop, leven en dood liggen bij elkaar en we geloven toch in de hemel, niet? God is toch goed.
Op de begraafplaats van Mamanguape enkele graven van Duitsers die hier rond 1930 binnengetuimeld zijn, zwarte gietijzeren kruisen. ‘Hoe lelijk’, zeggen de mensen, wie zet er nu zoiets somber bij een graf, maar ja, het zijn vreemdelingen. We moeten dat verstaan. In hun land is alles koud en duister. ‘Que tristeza’
Ik denk, hoe zal het met Kerstmis zijn? Kerstmis is veel minder, zegt de collega, weliswaar een feest maar zonder veel uitbundigheid. Daarvoor dient São João Batista, dat is hier het familiefeest. Afwachten dus.
In Salvador staan er al enkele kerstbomen bij het winkelcentrum Iguatemi te pronken. Die steken belachelijk af bij de palmbomen die er vlak naast groeien. Een valse dennenboom met gekleurde ballen en plastieksneeuw onder een stralende zon. De commerce op haar best. Je krijgt er de slappe lach van.
Als ik het kerkje van Cobé binnenkom hoor ik een zucht van verlichting. Ik ben twee uur te laat, een platte band en een vervuilde luchtfilter. Met deze droogte rij je permanent in een stofwolk. Normaal zou dit oponthoud geen probleem moeten zijn maar vandaag is het wel wat vervelend. Joaquim en Ana worden gevierd, de patroonheiligen van Cobé. Je mag de São en de Santa niet te lang laten wachten.
Om Cobé te vinden moet je geen wegenkaart raadplegen. De makers van wegenkaarten vinden Cobé te klein om er zelfs maar een stipje aan te wijden. Cobé bestaat niet op de wegenkaarten. Cobé, dat zijn twee straten, een straat met kasseien en een straat met niets, met slijk in de winter en met stof in de zomer. Waar de twee straten samenkomen is er een plein met wat aanplantingen en het mooiste gebouw van Cobé, de kleine kerk van ‘Joaquim en Sant´Ana.’ Die verbinden rijk en arm in Cobé, of beter arm en straatarm.
Er was even wat ongerustheid. Zou de padre ons vergeten hebben? ‘Zie je wel dat ik gelijk heb!’ roept een oudere vrouw triomfantelijk. ‘São Joaquim en Sant´Ana laten ons nooit in de steek’ Ze zijn te vertrouwen. Ze zijn onze beschermers. Ze brengen de padre vanzelf naar de kerk, met of zonder wagen.
Het kerkje zit afgeladen vol. Alle deuren en vensters staan open maar het blijft evengoed bloedheet. Voor São Joaquim en Sant´Ana moet je wat over hebben. Ze beschermen, zeker en vast, maar eens per jaar moeten ze daarvoor bedankt worden. Dat dit wat ongemakken met zich meebrengt is normaal. We maken het hen ook niet gemakkelijk.
De massa vertrouwelingen van de São en de Santa wijken uiteen zodat ik tot bij het altaar kom. Ondertussen wordt er gezongen: ‘Seja bem vindo lélé, seja bem vindo lálá’ Welkom, welkom beste mensen van Cobé, van Mundo Novo, van Alto Bonito, van Riacho dos Patos. Alle aanwezigen uit de nabijgelegen gehuchten en alle familieleden die vanuit het verre São Paulo zijn teruggekeerd naar het geboortedorp voor het patroonsfeest worden vernoemd. Dat duurt zo een klein halfuur. Lélé en lálá voor iedereen. Welkom, welkom. We hoeven ons niet te op te winden. We hebben twee volle dagen voor ons om te feesten.
Er wordt overlegd wat er nu moet gebeuren. De padre moet de mis opdragen, er moeten kinderen gedoopt, er willen enkele koppels huwen en natuurlijk moet er een processie zijn. Hoe schikken we dat? De processie houden we voor morgen want daarmee eindigt het feest. Na wat geharrewar wordt er beslist eerst de mis te zingen. Dat kan nog net voor de middag.
De bonen zijn nog niet helemaal gaar en het vlees moet ook nog wat hebben. Dat melden de senhoras die de kookpotten in het oog houden. Naast de kerk staan een aantal grote aluminium schotels te pruttelen op een houtvuur voor de gezamenlijke stamppot van bonen met vlees en groenten. De platte kuipen zijn eigenlijk doordeweekse wasteilen maar vandaag zijn ze bevorderd tot kookpotten.
Dopen doen we straks, rond vier uur, en trouwen vanavond, dan hebben de bruiden tijd genoeg om zich mooi te maken.
We zingen dus eerst de mis. Dona Luzia, de gepensioneerde lerares van Cobé, maakt enige bewegingen die de maat moeten voorstellen. Je kan evengoed denken dat ze vliegen wegjaagt. Er valt weinig uit op te maken maar het is de maat. Geen mens die daaraan twijfelt.
Dona Luzia is het onbetwiste gezag in Cobé. Ze kan lezen en schrijven. Ze heeft generaties Cobézanos voorbereid op hun uittocht naar het verre São Paulo. Vandaag is het voor haar een hoogdag. Veel van haar oud-leerlingen zijn op bezoek met vrouw en kinderen.
Sâo Joaquim en Sant´Ana brengen voor enkele dagen de families terug bijeen. Sommige uitgeweken Cobézanos zijn er in geslaagd hun weg te maken in São Paulo als metser of schrijnwerker en zijn terugggkeerd met hun eigen wagen. Anderen hebben minder geluk gehad en zijn een drietal dagen onderweg geweest met de lijnbus of de ‘pau de arara’, open vrachtwagens boordevol mensen, waar achterop een aantal smalle planken worden gemonteerd die zitplaatsen moeten voorstellen.
Dona Luzia heeft iedereen een plaats bezorgd. De kinderen mogen op de grond zitten rond het altaar. De meisjes van het koor moeten plaats nemen aan de linkerkant, dichtbij de koorleidster. De beste plaatsen in het midden van de kerk worden toegewezen aan de vrome leden van het ‘Apostolaat van het Gebed’. De overige kerkgangers zoeken het maar uit daar ze niet tot het vaste cliënteel van het kerkje behoren.
Het is een bonte bende. De meisjes hebben zich opgemaakt met goedkope lippenstift en andere attributen om zekere blikken op zich te vestigen. Vanavond wordt er gedanst! Dona Luzia heeft er wel voor gezorgd dat ze hun schooluniform aanhebben om buitenissigheden te vermijden. De dames en heren van het ‘Apostolaat van het Gebed’ zijn getooid met het rode lint en de medaille van het genootschap. Zij zijn de vaste ijveraars van São Joaquim en Sant´Ana. Ze ijveren er ieder jaar voor dat er niets op het feest ontbreekt .
De kerk geurt naar zeep en reukwerk. Iedereen ziet er keurig uit. Je kan nauwelijks merken dat veel van deze mensen in huizen van leem en stokken wonen. Achteraan in de kerk staan de vaqueros, de koewachters, wat onhandig aan hun leren hoed te friemelen. Eens per jaar komen ze ook naar de kerk om de bescherming van São Joaquim en Sant´Ana af te smeken. Ze zijn de enigen die zich niet speciaal voor het feest hebben uitgedost. Ze brengen de lucht mee van koemest en paardenzweet. Buiten de kerk staan hun paarden te hinniken. Die worden straks na de mis gezegend.
De mis duurt een paar uur. Onophoudend wordt er gezongen. De bijbel wordt in processie binnengebracht en plechtig op de lezenaar gelegd. Na iedere lezing wordt er in de handen geklapt. De homilie van de padre wordt onderbroken en aangevuld door bedenkingen van de kerkgangers. We mediteren vandaag over het evangelie van de kostbare parel.
Wie zijn de kostbare parels van onze gemeenschap? Onze kinderen zijn onze parels! Dona Luzia is ook een parel! Ze heeft ons allemaal leren lezen en schrijven. Er zijn nog parels in ons midden: Senhor Joâo die voor de bonen en het vuurwerk heeft gezorgd, Dona Elza die het altaar met rozen heeft versierd.
Ineens ontdekken we hoeveel kostbare parels er wel zijn in onze gemeenschap. Er wordt enthousiast geroepen voor de kinderen, voor Dona Luzia, voor onze heilige patroon Joaquim, voor onze heilige patrones Sant’Ana, en voor Jezus en zijn woord. Viva de kinderen, viva Dona Luzia, viva Joaquim e Sant´Ana, viva Jesus ...
Tijdens de offerande brengt iedereen wat mee voor het feest, maniokwortels, bananen, rijst, bonen, olie. We danken voor wat de aarde voorbrengt met de zegen van de Heer. We danken voor de regen die dit jaar niet ontbrak. We bidden opdat de mais verder goed mag groeien, dat de kinderen gezond mogen blijven en dat de heiligen ons blijven beschermen.
Het wordt stil in de kerk tijdens de consecratie. De mensen heffen de linkerhand omhoog als teken van aanbidding. De ingetogenheid van deze eenvoudige mensen maakt indruk. Hij is hier onder ons, Hij die zijn leven gaf om ons te redden, Hij die méér is dan al wat niet deugt in deze wereld, Jezus ons Heil.
Met de vredeswens wordt de stilte weer doorbroken. Iedereen omhelst iedereen. Dona Luzia wordt bedolven onder de ‘abraços’ van haar oud-leerlingen. Liturgie en leven lopen door elkaar.
Nog voor het einde van de mis laat senhor João het vuurwerk knallen. Het is een oorverdovend lawaai. De kleinsten schrikken en beginnen luidskeels te huilen. Het zit namelijk zo; São Joaquim en Sant´Ana hebben recht op vuurwerk dadelijk na de mis.
Het feestelijk geknal mag niet uitblijven. Anders verliezen de heiligen hun geduld. Senhor João was wat te snel met zijn actie. Doch daarom niet getreurd. Na het feestelijk gespetter volgt de communie en een ingetogen gebed. Nog tijdens de zegen stormt iedereen naar buiten en gooit zich op de stamppot met bonen. Die is veel beter dan vorig jaar. Er zit meer vlees in, en de aperitief mag er ook wezen, caipirinha, rhum met lemoensap en suiker. Caipirinha alleen voor de stoere binken, niet voor de vrouwen en de kinderen. Die drinken limonade. En de padre?
Daar wordt even over getwijfeld. De padre hoort geen alcohol te drinken. Alcohol behoort tot het domein der zonden. Maar het is feest! Dus mag het voor de padre ook caipirinha zijn, als hij er maar geen gewoonte van maakt!
De eerste foto toont het tabernakel in de kerk van Boekhoute. De andere foto's tonen drie goede vrienden tijdens de eucharistie: Padre Frans Verhelle, Dom André Dewitte en Padre Jef Floren. Dom André en Padre Frans werkten als missionaris in Brazilië maar zijn ondertussen overleden. Padre Jef is nog steeds werkzaam daar.
Santo Antônio, ja, daar wordt niet mee gelachen. Ik moet naar Barra want padre Nicanor is onwel geworden. Nicanor is 83 en nog altijd pastoor van Mundo Novo. Barra is een klein gehucht dat tot de parochie behoort. Vroeger was er een treinhalte. De trein hield er enkele uren halt en leverde ondertussen het cliënteel voor de talrijke bordelen van Barra. Trein en bordelen zijn nu verdwenen maar de slechte naam van Barra is blijven bestaan.
Het verdachte gehucht is uitgegroeid tot een kleine gemeenschap van mensen die echt voor elkaar opkomen. En nu is padre Nicanor ziek, en morgen is het Santo Antônio. We kunnen het kleine dappere Barra dat zo intens voor een nieuw bestaan vecht niet zonder zijn heilige laten. Dus weerom over aarden wegen, putten en bulten naar Barra.
Het is al donker en mijn ogen zijn niet zo best. Ik heb last van mijn diabetes. Maar ik heb geluk, ik moet niet zelf rijden. Zélia, een jonge Franciscaanse zuster van Mundo Novo, brengt mij naar Barra. Ze watervalt van woorden. Ze heeft ook een indukwekkend postuur. ‘Van links naar rechts tante Stien’ denk ik oneerbiedig. Hoe komt Toon Hermans zo ineens in mijn hoofd dwarrelen, zo ver van huis op een verloren weg in Bahia . Lijd ik al aan ‘saudades’ , heb ik heimwee naar België. Voor zover ik weet, helemaal niet maar hoe kronkelen onze hersenen.
Tussen het geronk van de motor door krijg ik les. Santo Antônio is hier zowat de patroon van de ‘namorados’. Dat zijn de verliefden dus. Valentijn heeft in Barra geen opdracht, wel in Rio en São Paulo. Dat zijn steden die Europa naäpen en commerce doen met Valentijn, de valse onderkruiper. Valentijn is daar trouwens al lang geen Santo meer. In Barra behoren de ‘namorados’ gelukkig nog tot het werkveld van Santo Antônio. De Santo zorgt er trouwens ook voor dat iedere jonge vrouw een prachtige baby krijgt. Zo is Santo Antônio, alles voor de verliefden en de gehuwden, voor de ‘namorados’ en de ‘casados.’ Ja, we kunnen hem niet missen, de Santo.
Wat zal er in Barra gebeuren vanavond? Er zal een viering zijn , en nadien gaan we de processie en de mis van morgen voorbereiden. We zullen de Santo eens laten zien wat we voor hem over hebben.
Ik aarzelend, een beetje wantrouwig. Wat staat er mij weer te wachten, een viering van verliefden, hoe moet dat? En ik ben vanzelf al een nuchtere vreemdeling. Wordt dat niet weer een potje Braziliaans snottebellen?
Het kleine kerkje, blauw-wit, vol licht en gezang en enthousiaste mensen. Ik krijg een plaats tussen de mensen, een gammele bank die ieder ogenblik dreigt door te breken. Ja, ik ben ook een beetje van links naar rechts tante Stien. De kerkbanken zijn berekend op bescheidener exemplaren.
Vooraan een groepje jongeren met stralende blik. Dat zijn ze dus de ‘namorados’. Maar ze zijn niet alleen, de kinderen zijn er ook bij, en de papais en de mamais van de namorados en de hele oude rimpelmensen zijn er ook, iedereen is er dus.
Mensen, we hebben een padre, we hebben dus morgen een processie en een mis! De Santo mag tevreden zijn, geen reclamaties, hij krijgt zijn deel, ‘em nome do Pai, do Filho e do Espírito Santo’. En de viering is al bezig. Ze wisselen elkaar af, de namorados. Er wordt gebeden, gezongen, teksten uit de bijbel en niet de simpelste, het boek Wijsheid, Paulus aan de Corinthiërs, de Bergrede. Wie kent er dat nog bij ons?
Er volgt een schitterende uitleg van een jongeman over de liefde. Geen beuzelpraat. De gerimpelden laten zich ook horen. Grootvader Zé uit de roça veert recht en vertelt zijn leven. Zijn vrouw is te vroeg gestorven, ze was pas 88. Jongens en meisjes, de liefde is heerlijk. Dat weten de jongeren ook al. Maar ge moet trouw blijven en dat is niet gemakkelijk en pas ook op voor de droogte, altijd wat bonen in reserve houden om te kunnen planten maar in ‘32 en ‘33 hadden we helemaal niets, alle bonen waren op en de maïs was ook mislukt en ik moest ver in de stad gaan werken maar het heeft gelukkig maar een jaar geduurd, want toen heeft het weer geregend, en ik had acht kinderen en ze zijn goed getrouwd en ze hebben ook een goed huwelijk en ik heb al meer dan honderd kleinkinderen en achterkleinkinderen.
Zo gaat ‘papai’ nog een eindje door. Hij spreekt met heel zijn lijf, de handen breed cirkelend in de lucht. Geen mens die er aan denkt hem te onderbreken.
Het verhaal is niet nieuw en ook niet bijster origineel maar het is een echt verhaal van een echt leven. En daar heeft men eerbied voor. De ‘mamais’ lachen een beetje. ‘Papai Zé is weer bezig’. De kinderen wiebelen ongedurig op de kerkbanken. ‘Wij trouwen niet, wij blijven thuis’.
Ik moet ook naar voor om commentaar te geven op het evangelie. Dat was in mijn scenario niet voorzien, in het scenario van de namorados wel. Ik sta daar dus totaal onvoorbereid wat portugees aan elkaar te breien. Waar ligt mijn woordenboek, waar zijn mijn teksten? In Mundo Novo, daar ligt alles, zeker weten. Ik parel nogal van het zweet.
De mensen luisteren aandachtig naar mijn gestuntel. Papai knikt, hij gaat akkoord. Met wat? Ik weet pertinent dat ik totaal onverstaanbaar ben. Maar niet getreurd, op mijn literair stuntwerk volgt er toch handgeklap en het is ‘muito bem’.
De namorados weten van geen ophouden. De viering is al lang gedaan maar ze blijven palaveren over de liefde, de bijbel in de hand. Wij zetten ons in een andere hoek van het kerkje om de processie en de mis voor te bereiden. Papais en mamais zijn bezig Santo Antônio een bad te geven en zijn draagberrie te versieren. Papai Zé is even ontstemd. Hij mag de Santo niet helpen dragen, morgen, te oud en zwakke benen. De kinderen jagen achter de vliegen en wisselen prentjes van Ronaldinho, de ‘krakie’ van onze futebol.
Ik woon nu in Tapiramutá, het land van bananen en koffie. De bananen doen het redelijk, de koffieplanters klagen, te overvloedige regen toen het net niet mocht regenen. Als de koffieplanten in bloei staan mag het niet regenen om de bloesems niet te beschadigen. Alle koffieplanten bloeien vrijwel op hetzelfde moment, slechts één of twee dagen en als het dan regent, is bijna alles verloren.
Het heeft dus geregend op het verkeerde moment. Gevolg, de meeste landarbeiders worden afgedankt want er zal bijna geen koffie geplukt worden. Veel landarbeiders zijn al vertrokken naar het Zuiden, voor de oogst van het suikerriet.
Tapiramutá is een parochie van miserie zoals destijds de parochies in Vlaanderen van de ‘astepieten en de bietenmannen’. Geen werk, altijd op schok van de ene streek naar de andere, laag loon, geen sociale zekerheid en de vrouwen alleen thuis met de kinderen. Tapiramutá, een parochie met weinig stabiliteit, komen en gaan. We zijn de vasten begonnen in de kerk met ‘de processie van de de lege pannen’.
Indrukwekkend is dat, een oorverdovend gerammel met lege potten en pannen. Je moet geen lange preek afsteken: ‘lege pannen, waarom kinderen? Omdat er geen werk is, padre’. Papa is ver weg, ik heb dat niet graag, zucht een klein ventje, en onmiddellijk een koor van kinderen. Mijn papa is ook weg in São Paulo, en de mijne in Salvador voor het suikerriet, ‘Bóias Frias’, worden ze genoemd, de mannen van de koude gamellen, en er zijn er zo duizenden in onze streek.
In de kerk zie ik enkele mensen wenen. Lege pannen, bittere realiteit, maar de afwezigheid van papa vinden de kinderen veel erger dan de lege pannen. En wat doen we daaraan? Weinig en veel. Weinig, waar moet ge hier beginnen en dan nog als vreemdeling. Veel, want de mensen vragen of er een Eucharistie zal zijn, dan kunnen we bidden, dan is Deus tenminste nog bij ons, alleen Die blijft, alleen God blijft trouw al zijn we door iedereen verlaten.
Ik krijg brieven die vragen naar ‘mijn projecten’, heel lieve en medelevende vragen van mensen die ons willen steunen. Het belangrijkste project na tien maanden is voor mij nog altijd de taal leren, de mensen van binnenuit leren begrijpen en luisteren, luisteren, luisteren ... en bonen eten, bruine, witte, zwarte …
We hebben een aantal projecten in ons bisdom, water voor alle mensen in het jaar 2000, landbouwscholen, vorming van pastorale werkers. Er is heel veel samenwerking tussen alle kerkwerkers, priesters, zusters, catechisten, eenvoudige mensen van de roça, noem maar op, maar we verwachten geen plotse veranderingen. De structuren die ons domineren zijn machtiger dan onze povere middelen maar ze hebben geen hart. En als het hart stilvalt sterft iedere cultuur.
Dit jaar is onze munt, de Real, al met 20% gedevalueerd. Als deze brief jullie bereikt misschien al met 40%, maar de prijzen mogen niet stijgen zegt president Fernando Henrique. Zotte praat natuurlijk, het brood slaat op, de benzine slaat op, de olie, de bonen enz… Maar het loon van de meeste mensen blijft hetzelfde, als het al uitbetaald wordt …
Hebben onze projecten dan geen zin? Ja en neen. Tegenover de enorme kapitaalvlucht staan wij daar met onze goede wil en onze lege handen. Maar iedere cisterne die we bouwen met povere middelen is water voor een familie en vooral ook een signaal: het kan anders mits wat goede wil. Een kaarslicht in de duisternis, heel zwak en kwetsbaar, maar precies dit kwetsbaar lichtje wordt van ver gezien. De mensen beginnen vragen te stellen. Waarom hebben wij geen water en waarom geen scholen? Want de televisie staat in ieder huis van leem en houten paaltjes en toont een andere wereld.
Het is hard, de confrontatie met de armoede. Maar het doet mediteren en nadenken. De vraag uit het boek van Lode Zielens: ‘Moeder waarom leven wij?’ Ik leef hier als een monnik, met weinig maar met alles wat ik nodig heb, meubels van stoofhout, zegge één kast, één tafel en vijf stoelen, een oude bureau, vijf teljoren, zes tassen en een plastieken bak met lepels en vorken, wat potten en pannen. Ik heb een bed, veel te hard voor mijn rug, maar er zijn twee nieuwe besteld die op weg zijn, voor als er bezoekers komen.
En toch leef ik met overvloed want ik eet alle dagen, mijn huis is van steen en niet van modder en ik heb twee badkamers en een paar diplomas, waarmee ik kan lezen en schrijven en ook een beetje rekenen want dat is mijn sterkste kant niet. En, opperste zaligheid, iedere zondagavond is er een frisse pint, 600 mililiter Antartica, om de smaak niet te vergeten, heerlijk fris uit mijn koelkast, want die heb ik ook.
Dus, met weinig ben ik toch een rijk mens. Ik heb zelfs een nieuwe rode Golf, Lula genaamd, omdat Lula de voorzitter is van de Arbeiderspartij, de enige serieuze oppositiepartij waarop de hoop van velen gevestigd is.
De kerken lopen hier vol of leeg zoals bij ons. Met Aswoensdag een volle kerk omdat de mensen dan graag wat as meenemen naar huis om in het water te strooien als ze ziek zijn. Daar geneest ge dan rap van. Ja, in Gits was dat ook zo, met de palmtakken van Palmzondag, drie kuipen vol en ik moest er ieder jaar nog bijsnijden.
Ook hier hebben de mensen veel vragen en twijfels. Het aantal kerken neemt toe, de Assembléia de Deus, het ‘Quadrangular’ of het vierkantig evangelie, de Universele kerk van Jezus, de Pentecostais enz … Daarnaast overblijfselen van Afrikaanse godsdiensten, candomblé, macumba, orixás en allerhande esoterische toestanden.
Daartussen zijn de pastoors één van de velen, voor de enen de zonen van de duivel en voor de anderen de padre, de nabijheid van Deus in onze comunidade. Maar toch is er verschil met Europa. Er is de universele overtuiging dat er een God bestaat. Atheisme is hier een uitzondering. Onze president Fernando Henrique Cardoso heeft het eens gewaagd te verklaren dat hij agnosticist is. Alle Brazilianen verontwaardigd. Zijn politiek mandaat wankelde. De lepe vos had zich even ferm misrekend. Hij hoopte op sympathie maar kreeg het deksel op zijn neus.
Brasil is een vreemde cultuur met vreemde kronkels. Tijdens het laatste carnaval was het succeslied een naar mijn gevoel belachelijk godsdienstig lied van padre Marcelo Rossi, priester Marcel die al miljoenen CD´s verkocht heeft. Tekst van het lied: ‘Steek je handen omhoog om God te loven’. Een carnavalslied met een tekst over God. Stel je voor bij ons.
Dit lied werd zeer geaprecieerd door de gauwdieven die tijdens het enthoesiaste gezwaai met de armen omhoog wat dieper afdaalden om snel de beurzen te ledigen. Het beste carnavalslied in jaren vonden ze. Zoiets is allleen in Brasil mogelijk.
Zacht is de waterkant zacht is de groene weide; maar zachter kleurt het land ginds aan de overzijde.
Het riet, de oeverrand fluist'ren te allen tijde beloften in het land ginds aan de overzijde.
En staande hand in hand wij zwijgend turen beiden naar 't licht bewaasde land ginds aan de overzijde.
Zo na ons hart verwant zo ver van ons gescheiden; het onbereikbaar land ginds aan de overzijde.
Ida Gerhardt (1905-1997)
Foto’s 1 en 2 werden genomen bij het standbeeld van Jeanne d’Arc (1412-1431) in Béziers, Frankrijk. Het opschrift: 'Toen kwam er een stem, ongeveer rond het middaguur, een zomer, in de tuin van mijn vader.' De derde foto toont een glasraam van de Sagrada Familia in Barcelona, Spanje.
Gisteren naar Pintadas geweest. Vijftig kilometer ver over een aarden weg. Putten en bulten, zwaaien en zwieren in de jeep. Langs de weg alleen ‘mandacarus’, grote cactussen die volop in de ‘sertão’(1) groeien, en veel droogte, stof, struiken die staan te sterven, gevolg van de grote droogte, hier en daar een koe of een ezel. Hoe kunnen er hier tienduizend mensen leven bijna zonder water.
Er is een project geweest van een Franse organisatie om honderden cisternes te bouwen en een vijftal kleine stuwdammen om het water op te houden. Er werd zelf een landbouwschool gebouwd voor een zestigtal leerlingen. Vanuit Frankrijk is er een delegatie komen opdagen om te vorderingen van de werken na te gaan. Ik moet een beetje tolk spelen want de Fransen kennen geen woord portugees.
Het is indrukwekkend wat we zien. De mensen werken allemaal mee, gratis. Dat noemt men hier ‘mutirão’, gratis arbeid in dienst van de gemeenschap. Met weinig geld doet men hier wonderen. Naast de aarden stuwdam een veld bladcactussen. De bladeren van de bladcactus dienen als voedsel voor het vee. Zelfs bij maandenlange droogte blijven de cactussen groeien. Daar zit het geheim: als er geen gras meer is eten de koeien cactusbladeren. Dus zelfs bij heel lange droogte kan men hier overleven.
We bezoeken een schooltje in de ‘roça’. De roça dat is alles wat ergens verloren ligt buiten het dorp. Er zijn 36 leerlingen in de klas, de jongste is 6 en de oudste is 22 jaar. De juffrouw zelf is 18 jaar, een hele mooie juffrouw trouwens. Ze legt alles uit. ‘Dit is onze klas’ zegt ze. ‘Waar’, vragen wij. Wel daar, zegt de juffrouw en ze wijst naar een klein kotje. Boven het kotje hangt een uithangbord : ‘Bebe Antartica’,‘drink Antartica’, dat is hier het bier.
Jamaar, dat is een bar waar ze rhum en bier schenken. Juist, zegt de juffrouw, maar dat is alleen ‘s avonds, overdag is dat onze school, kom maar kijken. We gaan het cafeschoolkotje binnen. Vuile muren en een toonbank vol flessen. De toonbank is de lessenaar van de juffrouw. Achter de toonbank een klein bord met bovenaan wat krijtstreepjes .
Dat stukje bovenaan mag ik niet uitvegen, zegt ze, want dat zijn streepjes van klanten die op de poef gedronken hebben, maar hieronder is nog plaats genoeg en daar mag ik wel op schrijven. De cafebaas kan niet tellen en trekt daarom lijntjes op het bord telkens een klant niet betaalt. Vijf lijntjes is een rood bankbriefje, weet hij, en zo doet hij zijn handeltje.
Hoe geraken jullie met zesendertig in dat kotje? Simpel, lacht de juffrouw, ik ga eerst binnen en dan komen de kleintjes, die zitten op de schoot van de groteren, gewoon op de grond. Dan komen de tien stoelen voor de grootsten en dan zit ons caféschoolkotje stampvol, dan begint de les. We zingen het Onze Vader.
Er zijn zes schoolboeken voor gans de klas en iedere leerling mag van de juffrouw een balpen lenen. De oudste leerlingen krijgen een taak en gaan naar buiten om tussen de rotsen hun taken af te werken. Papier wordt langs alle kanten volgekriebeld tot er nergens een plaatsje meer vrij is. Dan krijgen de kinderen een nieuw blad van de juffrouw. Schriften zijn er niet.
Na een tijdje is het caféschoolkotje weer leeg en zit iedereen buiten te werken, gewoon op de grond ergens waar wat schaduw te vinden is is. De juffrouw kan nu ook terug buiten en gaat overal rond waar de leerlingen in groepjes zitten te werken. Ja, ze weet verschrikkelijk veel, onze professora knikken de volwassen kinderen.
Tegen de middag houden we even op, dan eten we allemaal een broodje en spelen of zingen we wat. We hebben hier wel geen toilet, dat is nogal ambetant. Het water komt toe in een kleine ton, alle dagen vers, want anders raakt het door bacterieën besmet. Het bier en de rhum laten we staan, dat is voor de activiteiten die zich na zonsondergang ontwikkelen.
Ja, zo gaat dat hier, heren uit Frankrijk. Het caféschoolkotje staat midden in de roça, nergens een huis te bespeuren. De kinderen stappen uren te voet om het schooltje te bereiken. De juffrouw vertrekt iedere morgen om zeven uur vanuit het centrum van Pintadas.
Met wat geluk kan ze soms meerijden met een ezelkarretje of met de tankwagen, die overal rondrijdt om de cisternes met water te vullen. Tegen 9 uur is ze gewoonlijk bij het caféschoolkotje. ‘s Avonds dezelfde weg terug, rond zes uur, net voor het donker wordt, is ze weer thuis.
Wat verdient de juffrouw, 3 tot 4 real per dag. (120 Bfr, een kg bonen kost nu 3 real)(2), dus werken voor spek en bonen zoals we in Vlaanderen zeggen. Alleen is het hier alleen voor de bonen want het spek is er niet bij.
We staan paf, pafferdepaf, de Franse delegatie en de Belgische padre. We zijn er stil van. Wat ontroert het meest, het enthousiasme van de schooljuffrouw of de vrolijkheid van de kinderen?
Opeens willen we rap weg, het is ons teveel, we zijn geraakt tot het diepste van wat geraakt kan worden. We geven de juffrouw een dikke ‘abraço’ en we zwaaien naar de kinderen terwijl we met de jeep doorrijden. Ze zingen ons na.
Wat verder moeten we even stilstaan om te bekomen van onze emoties. Het is stil in de jeep. We horen elkaar denken. Ze vliegen naar de maan, ja, en de gazetten staan er vol van maar wat die schooljuffrouw van 18 jaar doet, daar is al de rest maar gortepap bij, de competoeters en de emailders en alles wat wij verder zo verschrikkelijk belangrijk vinden..
‘s Avonds dragen we de mis op voor de schooljuffrouw en de 36 volwassen kinderen. Plots ontdekken we dat we niet eens weten hoe de moedige schooljuffrouw noemt. We zijn er een beetje beschaamd om. Laten we haar dan maar ‘Milagrosa’ noemen denk ik luidop, mirakelmeisje. En we bidden voor Milagrosa en haar wonder cafeschoolkotje.
Padre Frans
Mei 1998
(1) De ‘sertão’ is een droog en dor gebied in het Noordoosten van Brazilië.
(2) Thans is de wisselkoers: 1 real is ongeveer 0,16 euro en omgekeerd is 1 euro ongeveer 6 reais (meervoud van real)
Met vijf zijn ze, de kinderen. Het oudste is nauwelijks nog een kind. Vijftien en al vier maand zwanger. Hun moeder is plots gestorven, dezelfde dag al begraven, zonder ceremonie en zonder tranen. Tranen zijn er elke dag, en dus gewoon …
Vader is zoals de meeste vaders ver weg van huis, seizoenarbeider in de Mato Grosso. Van vader geen taal of teken meer. Er lopen vreemde geruchten in het dorp. De seizoenarbeiders van de Mato Grosso zouden niet betaald worden. Wie protesteert zou geruisloos verdwijnen. Overtrokken verzinsels van door armoede gepijnigde mensen of waarheid? Niemand durft het gerucht bevestigen.
De Mato Grosso is zo ver, duizenden kilometers. De mannen zijn al maanden weg en ach, er wordt ieder jaar wel weer een nieuw onheil voorspeld. Morgen zijn ze misschien al terug met een gevulde beurs. Morgen is alle leed allicht voorbij. Hoop, onzekerheid en twijfel zweven over het dorp.
Het huis waar moeder gestorven is durven de kinderen niet meer betreden. Daar hangt de dood. De dood heeft geen vriendelijk gezicht. Ook niet voor kinderen die door de miserie al gehard zijn. Ze wonen nu een huis verder, bij de grootouders, ook een huis in adobe, opeengestapelde blokken aangedrukte aarde.
Irmã Velzi, Zuster Velzi, vermoedt dat de kinderen problemen hebben. Zij werkt al achttien jaar in de parochie. Ze heeft het lastig door de aanhoudende droogte. Er is geen oogst dit jaar, alles verschroeid en opgedroogd. Velzi is verantwoordelijk voor de bedeling van de noodrantsoenen bestemd voor de wijk . Dat is een uiterst delicate opdracht. Er is meer honger dan voedsel.
Er wonen nu drie kinderen bij haar die geen familie meer hebben. Je kan die toch ook niet onder de blote hemel laten. Lieve kinderen, Moisès, Ronaldo en Carmélia, maar ontzettend druk. Moisès vernielt de kleine tuin met zijn voetballende vrienden, Ronaldo laat overal troep slingeren en de ondeugende kleine Carmélia springt voortdurend op bedden en zetels. Geen minuut rust in huis met die troep. Irmã Velzi is ook geen dertig meer. Ze loopt in de zestig. Vandaar de vermoeide randen onder haar ogen.
Als we het huis van de grootouders naderen is het meteen duidelijk dat Irmã Velzi zich niet vergist heeft. We horen geschreeuw. Grootmoeder weet geen raad met de vijf kinderen die ongevraagd binnengetuimeld zijn. Ze is wanhopig. Wat moet dit stokoude mens nog met vijf kinderen ? En het oudste meisje in verwachting!
Klappen uitdelen en onophoudend schelden is haar manier van doen. Ze is nochtans van goede wil, grootmoeder, maar de last is haar werkelijk te zwaar. Bovendien is ze doodsbang dat de kinderen zich zouden bezeren.
Daar is wel reden toe met de diepe waterput naast het huis en het veld vol bladcactussen. De kinderen moeten maar de ganse dag binnen blijven. Grootvader vlucht naar zijn ‘roça(2)’, teveel lawaai in huis, en ik heb nog werk met de bonen. Er zijn geen bonen, het heeft niet geregend.
Grootmoeder is niet opgezet met ons bezoek. Tudo bem? waagt Velzi voorzichtig, alles goed, senhora(3)? Jazeker, alles goed zuster, graças a Deus(4). De kinderen zijn luidop aan het wenen. Waarom ze wenen? Ach, die zijn immers nooit tevreden, irmã, ze zijn zo rotverwend geweest door hun moeder. JézoesMaria ...
Er ontspint zich een moeilijk gesprek. Velzi wil weten hoe het met de kinderen gesteld is. Grootmoeder staat op haar eer en verzwijgt koppig de waarheid. Tudo bem, graças a Deus ... Je laat nooit merken dat je arm bent. Armen beschermen hun eer, gelukkig maar! Hun eer is alles wat hun rest. Maar de kinderen zijn daar ook en die hebben dringend hulp nodig. Vragen en antwoorden lopen door een spanningsveld, grootmoeder mag niet vernederd worden maar de manifeste nood van de kinderen moet en zal gelenigd worden!
Of ze al gegeten hebben vandaag? JézoesMaria, hun buikje spant van het voedsel. Van de wormen, stelt Velzi vast. Ze hebben dus vandaag nog niets gegeten. Wanneer dan wel? Gisteren, wat bonen. Was er vlees bij de bonen? JézoesMaria, is de irmã op haar kop gevallen. We hebben hier toch geen koelkast, alleen een petroleumlamp! Hier op den buiten is geen elektriciteit, we kunnen geen vlees bewaren!
Hoeveel bonen zijn er nog in huis? Meer dan genoeg, irmã! Waar dan? Daar, zie maar zuster. In de hoek van het krot ligt een smerige zak met hooguit een kwart kilo bonen voor zeven mensen. Velzi haalt vier kilo bonen uit haar tas. Maar zuster, zoveel, ze zullen zich ziek eten! De bonen worden toch aanvaard. Voor de kinderen dan, want wij hebben niets nodig. Het protest is maar voor de eer. De kinderen geven geen krimp. Ze staren naar de grote kartonnen doos die Velzi bij heeft. Welke heerlijkheden zijn er daarin nog voor hen verborgen?
Hebben ze nog genoeg kleren want het is winter? JézoesMaria, ziet de zuster dan niet dat ze kleren aanhebben. De kinderen hebben inderdaad wat vodden om hun lijf. Het jongste kindje niet, dat hoeft niet.
Het is nog maar acht maand en ik kan geen kleren meer wassen, rheuma in de handen, JézoesMaria. Jamaar, het meisje van vijftien kan dat toch voor jou doen, senhora. Ze is toch al oud genoeg. Straks wordt ze moeder. Die daar, JézoesMaria, zulk een luie trien, die voert geen lap uit , alleen maar janken en klagen.
Er komen een hoop kleren uit de wondere doos van Velzi. Één voor één mogen de kinderen passen. Dit voor overdag en dit voor de nacht als het koud wordt. Let op dat je geen griep krijgt, want medicamenten zijn onbetaalbaar. Zwijgend trekken de kinderen de nieuwe kleertjes aan. Grootmoeder verzamelt de lorren. Die kunnen nog dienen voor het poetsen van de petroleumlamp.
De kinderen laten niets merken. Grootmoeder zou dat niet nemen. We hebben immers niets tekort en tudo bem. Dat is het principe. Het meisje van vijf krijgt een fris jurkje aangepast. Het is direct een ander kind, een mooi kind met een open en blij gezicht. Als grootmoeder voorover buigt om de vodden op te rapen laat ze even haar vreugde blijken. Een sprongetje in de lucht en frivool met het jurkje zwaaien. Obrigado, dankjewel en zoveel bloemetjes op het jurkje, rood en geel en blauw. De kleuren worden geteld. Bloemen hoeven we hier niet, gromt grootmoeder. Het kind verstijft. Wat staat haar straks te wachten als het bezoek verdwijnt.
Ongenadig gaat Velzi door met haar vragen. Het welzijn van de kinderen contra het eergevoel van de grootmoeder. Het lijkt wel een rekwisitoor. Waar slapen ze? Op de grond. Zijn er dekens. Neen. Zijn er matrassen? JézoesMaria, matrassen, wat een gedacht! Zijn er dan misschien strooien matten om op te slapen? Não(5), ook niet. Gaan de kinderen naar school? JézoesMaria, waar is dat nu goed voor, hier in de wijk leest niemand de gazet.
Hebben de kinderen al papieren, een geboorteacte? JézoesMaria, papieren? Die worden opgegeten door de muizen. Ik merk nu pas dat de muizen al een stuk van de kalender aan de wand verorberd hebben. ‘Banco do Bra … ‘lees ik, ‘sil van Bra-sil’ is in de maag van de muizen verdwenen. Ongewild moet ik lachen, het grootkapitaal opgeslokt door stomme muizen. De armoede wreekt zich op de verdukker. Muizen, let toch op, senhora, muizen brengen dodelijke ziekten over op de kinderen. Onze muizen niet, die zijn immers ongevaarlijk, JézoesMaria.
Ja, wat moet grootmoeder dan wel doen. Muizen kan je niet temmen, ook niet met de Banco do Brasil. Waardeloze opmerking beseft Velzi nu ook.
Als de kinderen papieren hebben krijgen ze meer hulp, betoogt Velzi, dan kunnen ze naar school en daar mogen ze dan gratis eten, iedere middag. Dat is roos. Grootmoeder bedenkt zich en wil nu ook voor de papieren zorgen als de irmã maar even wil helpen.
Het is allemaal zo verwarrend, het plotse overlijden van haar dochter, de kinderen onverwacht in haar kleine huis en grootvader die maar naar zijn roça vlucht. Wie helpt mij eigenlijk ?
Niemand, de buren hebben ook tekort en ik durf hen niets vragen. Als ik hen iets vraag zullen ze het zeker niet weigeren maar dan hebben ze straks zelf tekort. We hebben allemaal honger en toch .... tudo bem, graças a Deus.
De weerstand breekt, grootmoeder geeft zich gewonnen. Tranen vloeien. Of de zuster niet wat zeep heeft, wat tandpasta, want ze is een proper mens. En tandenborstels voor de kinderen ook. En of de zuster binnen enkele dagen terug komt. En de kinderen zullen geen slaag meer krijgen, beloofd, maar ik ben zo moe ... zo moe, zuster. JézoesMaria..
Grootmoeder krijgt een warme abraço(6), een dikke knuffel. Ze is een Senhora, een Mevrouw in al haar ellende. Of ik de Casa van de Senhora mag zegenen. Ja, padre. We bidden heel lang, voor haar dochter die overleden is, voor de kinderen, voor het meisje dat in verwachting is, voor grootvader die naar zijn roça vlucht en voor grootmoeder, a Senhora, en voor Nossa Senhora(7), die zoveel miserie gekend heeft met haar Zoon Jézoes, maar ook onder het kruis bij Hem bleef staan. Heer zegen dit paleis, dit huis van aarde en houten palen, hou de dakpannen vast, vooral als het onweert en dat het wat mag regenen, voor de bonen van grootvader …
(1) Alles in orde, zuster, alles in orde.
(2) De ‘roça’ is een stukje grond, ver buiten het centrum waar sommige mensen wat groenten kunnen telen of een beetje landbouw uitoefenen.
(3) Uit te spreken als 'senjora'
(4) Graças a Deus = Godzijdank
(5) Não = neen, in het Portugees. Wordt ongeveer uitgesproken als ‘nau’, maar nasaal.
(6) Abraço, uit te spreken als ‘abrasoe’ en betekent zoveel als ‘een knuffel’, in Brasil wordt een abraço zeer vaak gegeven als men iemand ontmoet.
Er wordt nadrukkelijk aan mijn broekspijpen getrokken. Dit is nogal hinderlijk want wegens vermageren schuift mijn broek zo naar beneden. Ik grijp in paniek naar mijn broeksriem om het gevaar te voorkomen. Een padre met afgezakte broek verliest alle geloofwaardigheid. De seingever blijkt grote ogen te hebben en hoofdzakelijk uit snot te bestaan. ‘Picolé’, lispelt hij ‘Picolé’... Picolé is waterijs op een stokje. Meer uitleg wordt door de seingever niet verstrekt: Picolé, picolé …
Het is namelijk feest in Tapiramutá, feest van onze patroonheilige, met een processie, kraampjes vol heerlijkheden, een dansfeest op het dorpsplein onder de sterrenhemel die voor de gelegenheid met gekleurde lintjes wordt versierd en ‘picolé-ijsjes’ voor de kinderen…
Mijn seingever heeft het duidelijk moeilijk. Voor hem géén picolé want de zonodige fondsen ontbreken. En een feest zonder picolé is voor mijn seingever een onoverkomelijke ramp, erger nog dan een afgerukte broek. ‘Dez’ zeggen zijn ogen ‘dez’. Hij spreidt de vingers van beide kleverige handjes. ‘Dez centavos padre’. Tien centavos heeft hij nodig voor zijn heerlijkheid, tien centavos zullen wanhoop in feest veranderen.
Ik tast in mijn broekzak naar mijn buisjesgeld. Ja, dat is speciaal geld, munten opgeborgen in een leeg plastieken buisje van medicamenten, een permanent noodfonds om rampen van kinderen te voorkomen. Twee muntjes van vijf centavos en Snot is weg. Even later is hij terug. ‘Dit is geen dez’, zegt hij wat verongelijkt. ‘Dez centavos’ is groter weet hij. Ik leg aan het snot uit dat twee muntjes van vijf samen net ‘dez’ zijn. Even licht het wantrouwen nog op. Is dit zaakje wel zeker? Ik knik nadrukkelijk en Snot weer weg, overtuigd nu, hard rennend naar zijn feest. ‘Picolé, picolé, picolé... ‘
De processie vertrekt. Hopen mensen devoot zingend. De patroonheilige voorop. Ik voel een kleverige hand in de mijne wringen. Snot is terug, stralend, zonder picolé… ‘Fluitje gekocht’, zegt hij: ‘Beter dan picolé, gaat langer mee en ook dez centavos’. En om zijn besluit kracht bij te zetten begint hij met bolle wangen op het ding te blazen. Het plastieken fluitje ziet er uit als een vogeltje. Als je het vult met water en aan een staafje trekt, borrelt en fluitert het ding net als een vogeltje. Een moment van herkenning, zoiets heb ik ooit ook eens gekregen toen het kermis was op onze Sint-Jansparochie in Oostende. Ik glunder mee met Snot. Het snot borrelt trouwens mee met het water uit het vogeltje, heel luid en opgewekt.
‘Doe hem toch in “s hemelsnaam ophouden, padre, dit is niet te harden‘, zuchten enkele oudere processiegangers. ‘Nee’ zeg ik beslist ‘Nee, want het is zo zijn manier van bidden’. ‘Dan is het goed’, beamen de vromen, berustend in het onheil. En we stappen verder, voor onze patroonheilige zingend, met het vogeltjesgekweel uit het vogelwaterfluitje van Snot er schril doorheen. Dez centavos en de wereld is veranderd. Viva Snot en onze Santo.
‘Blijft Snot nu voor altijd aan mij plakken?’ denk ik plots geamuseerd.
Iets over mijn grote vriend Paulinho. Ik zie hem iedere morgen in het portaal van de kerk als ik de mis kom opdragen . Paulinho is al een handjevol jaren, springt op en neer en is de vrolijkste jongen die ik ooit heb gezien. Hij is helemaal zwart en heeft een hoofd vol vragen.Hij moet altijd iets weten, waar ik woon, wat ik eet en of er mijn land, ook jongetjes zijn die al een handvol zijn. Telkens steekt hij dan zijn hand omhoog met breed uitgespreide vingers, ik ben al zó: vijf jaar. Geen baby’tje meer …
Op een morgen komt hij naast mij zitten. Ik zie het, hij heeft een brandende vraag die hij niet goed durft te stellen. Hij is al een paar dagen veel stiller als hij mij opwacht. Hij loert naar mijn voeten. Die zijn goed te zien want we dragen alleen slippers met een touwtje, ‘chinelos’, geen gesloten schoenen, geen kousen.Het gebeurt ook al eens dat we gewoon op onze blote voeten rondlopen als het te warm is.
Paulinho is een snugger ventje dat altijd een middel vindt om zijn doel te bereiken. Padre, zegt hij, kijk eens naar boven daar, kijk, ... het beeld van Sint Antonius, daarzie … hoe mooi! Ik voel het, hij wil mij een loer draaien. Ik stap mee in zijn spel en kijk heel lang en heel nadrukkelijk naar boven. Ondertussen hou ik hem ook in de gaten .
En wat ik dacht gebeurt, het zijn mijn voeten die hem interesseren. Hij kruipt op zijn knieën en foefelt wat aan mijn broekspijpen. Dan nijpt hij in mijn vel, eerst voorzichtig maar dan heel hard. Het doet pijn maar ik laat niets merken. Dan komt zijn vraag. ‘Wat is me dat?’ ‘Ja ik ben wit’.
Nietes zegt Paulinho, als ik nijp word je rood en blauw. Hij heeft verdorie zo hard genepen dat ik een blauwe plek heb. Zijn ogen staan wijdopen van verbazing, hoe kan dat? En ben je helemaal zo? Voor hem totaal onverklaarbaar. Hoe kan je zo wit zijn, en dan zo rood en zo blauw uitslaan? Een groot mysterie.
Zijn onderzoek gaat verder, hij legt zijn arm naast mijn voet om de kleuren te vergelijken. Hij nijpt in zijn eigen arm maar die blijft gewoon zwart. Bij hem verandert er niets. Hij schudt met zijn kroezelkop, wat is dat voor iets raar?
Ineens is hij weg, heel triest. Ik hoor hem voorzichtig fluisteren in de sacristie tegen onze kosteres: het is verschrikkelijk, padre Francisco is zéér, zéér lelijk en hij verandert van kleur ook. Hoe moet dat verder? Er moet iets gebeuren want anders vergaat de wereld. Hij is echt helemaal in de war van zijn verschrikkelijke ontdekking.
Ik kan het ventje zo niet naar huis laten gaan. Hij heeft trouwens geen thuis meer, hij woont bij zijn grootmoeder. Grootmoeder veegt iedere morgen het plein voor de kerk. Het is een klein vrouwtje dat bijna helemaal onder haar strooien hoed verdwijnt. Grootmoeder heeft ook in de gaten dat er iets mis is met Paulinho. Hij springt niet meer rond en dat is voor hem niet normaal.
Ze komt naderbij. Wat is er gebeurd. En weerom fluistert Paulinho, het is padre Francisco, hij is wit en rood en blauw en dat is héééél erg. Grootmoeder lacht zich dubbel. Maar Paulinho is nog niet overtuigd. Goed dan, het zal wel niet zo erg zijn als grootmoe het ook niet erg vindt. Hij verdwijnt maar blijft toch erg zwijgzaam.
‘s Anderdaags is hij daar weer en het is weer de gewone Paulinho die lacht en springt als een veertje. Hei, roept hij, ik weet nu alles er zijn zwarte mensen en witte mensen maar ook rooie en gele en blauwe en groene en alle kleuren en die zijn allemaal dik in orde. Grootmoeder heeft hem alles uitgelegd, de kleur van ons vel is van geen tel. Die gele, blauwe en groene mensen heeft hij er zelf bij uitgevonden om zeker te zijn dat het allemaal wel geen belang heeft.
En...., zegt hij, je kan ook heel oud worden en dan komen er vanzelf heel veel rimpels in je vel zoals bij mijn moemoe en dat is ook niet erg want mijn moemoe is een héééérlijk mens. Weg is hij als een pijl uit een boog. Hij komt nog vlug even terug, heel schichtig ... en jij bent toch niet zo héééél lelijk, alleen maar een heel klein beetje …
Frans Verhelle (1943-2022
Mei 1998
1 Frans Verhelle, priester van het bisdom Brugge, licentiaat orthopedagogie, missionaris in het bisdom Ruy Barbosa, Bahia, Brazilië van 1998 tot 2022. De komende maanden wordt de rubriek ‘Lichtvoetig’ vervangen door ‘Het verhaal van Frans’. Eerst een aantal verhaaltjes die Frans geschreven heeft, daarna een beknopte biografie.
Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’ ‘Niemand, heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’ (Johannes 8,10-11))
Verrassend! Dat is het enige dat we kunnen zeggen. Johannes vertelt zo plastisch, dat we alles zien gebeuren. Ze staan er allemaal. De vrouw, rood van schaamte, gebogen hoofd, de schrik in de ogen. Tevoren een geachte dame, en nu vernederd. De minuten aftellend voor de voorstelling begint. Wat speelt er door haar hoofd? De jaren dat zij glorieerde, de straf, die wacht, de dromen, die zij als meisje had gekoesterd, en wat er van die dromen is geworden? Zo staat zij daar, doodsbang. Ze staan er ook, de ongekreukte heren, de wet van Mozes in de hand. De één een grijnzende tronie, de ander een uitgestreken gezicht. Misschien was er wel één die ook bij haar geweest was. Maar allen vol minachting, de steen al in de hand. Want voor de letter van de wet steunden zij op Mozes. Heilig was die wet toch, en even heilig was die letter. Het spektakel kon beginnen, maar Jezus loopt daar rond. Een unieke kans, misschien kunnen ze Hem ook strikken, Hij daar, die zo graag met zondaars omging. En Jezus, Hij staat er ook. Rustig in dat gejaagd gejoel. Misschien wel een glimlach op de lippen. Hij wist toch wat er ging gebeuren. Zo ziet Hij ze komen, de triomf al in hun ogen. Eén waagt het: ‘Wat dunkt U? Moet zij gestenigd worden?’ De spanning is te snijden, wat gaat Hij zeggen? Maar Hij zegt niets. Hij bukt zich alleen maar, om in het zand te schrijven. Wat zou Hij getekend hebben? Een zaaier met breed handgebaar? Of vogels in de lucht en lelies in het veld? Of die kinderen, die Hij geaaid had? Misschien schreef Hij gewoon ‘Uw Rijk kome, Uw wil geschiede …’, zoals kinderen wel eens meer hun diepste dromen tekenen. Dan kijkt Hij even op. Heeft Hij hen aangekeken, heeft Hij hun ziel gelezen en tot hun hart gesproken? We zullen het nooit weten. Er staat alleen: ‘Wie zonder zonde is, die mag het eerste gooien!’ Een antwoord komt er niet, en geen verweer. En Hij bukt zich weer en tekent verder, minutenlang. Dan kijkt Hij op en alleman is weg. Alleen die vrouw nog, en Hij zelf. Hebben zij elkaar aangekeken? Het is ons niet gezegd. Alleen: ‘Vrouw, ook ik veroordeel je niet. Ga maar naar huis, en zondig niet meer.’ Als op de eerste dag … Wat is er dan gebeurd? De vrouw zal wel naar huis gegaan zijn. En Hij stond daar alleen, zoals Hij wel eens meer alleen stond. En misschien heeft Hij gedacht: ‘Zo zal er in de hemel meer vreugde zijn om één zondaar die zich bekeert, dan om negenennegentig rechtvaardigen, die wilden stenigen.’
(De eerste en de derde foto tonen een schilderij van Luc Blomme. De titel van het werk op de derde foto is: 'De eerste dag'.)
En Jezus schreef in ’t zand …
Jezus schreef met zijn vinger in het zand. Hij bukte zich en schreef in ’t zand, wij weten niet wat Hij schreef, Hij was het zelf vergeten, verzonken in de woorden van zijn hand.
De schriftgeleerden, die Hem aan de tand hadden gevoeld over een vrouw, van hete hartstochten naar een andere man bezeten, de schriftgeleerden stonden aan de kant.
Zondig niet meer, zei Hij, Ik oordeel niet. Ga heen en luister, luister naar het lied.
En Hij stond recht. De woorden lieten los van hun figuur en brandden in de blos
waarmee zij heenging, als een kind zo licht. Zo geestelijk schreef Jezus zijn gedicht.
’t Was in ’t begin der prille maand april, de merel floot luidruchtig en toch helder, de lucht was blauw, de wolken stonden stil en in de tuin geen groen dan winterselder.
De perzikboom bloeide zo roze en teder, de doornenhaag liep uit, het rode dak riep mij naar huis, ik was vertederd door het seizoen en daardoor loom en zwak.
Ik had te veel gedroomd – het was niet goed het hart te laten gaan – en ik was ziek van onderdrukt verlangen, zonder moed om te weerstaan aan bovenaards muziek.
- Zo ben ik nog, zo zal ik immer blijven, ‘k kan mij niet hechten aan een aards geluk, ik sla altijd mijn eigen ruiten stuk, het is mijn lot te twijflen en te drijven.