Een roman uit 1975 van deze Hongaarse nobelprijswinnaar. In dat jaar heerste er in Hongarije nog altijd de Communistische partij onder leiding van Janos Kadar. Het was ook het jaar dat kardinaal Midszenty in ballingschap overleed in Wenen.
Opdat het boek kans zou maken om te worden gepubliceerd, want het was nogal controversieel, verplaatste de auteur de handeling naar een denkbeeldig Zuid-Amerikaans land.
De roman bestaat uit het manuscript van een zekere Antonio Rojas Martens die in de gevangenis is opgesloten. In dat land had De Kolonel een staatsgreep gepleegd. Martens gaat bij de Geheime Dienst werken, in een cel die bestaat uit zijn chef Diaz en de sadistische folteraar Rodriguez. Gedrieën houden ze zich bezig met de zaak van vader en zoon Salinas. De eerste is de eigenaar van een grote warenhuisketen en houdt zich angstvallig buiten de politiek. Zijn zoon Enrique is een bon-vivant, die echter in het verzet tegen het regime wil gaan. Om zijn zoon te beschermen, zet de vader een nepconstructie op waardoor Enrique de indruk krijgt dat hij voor het verzet werkt. Eerst wordt de zoon aangehouden en gefolterd. Het verhaal van de vader wordt niet geloofd en ook hij belandt in de gevangenis. Om geen gezichtsverlies te lijden laat de kolonel hen allebei terechtstellen.
In dagboekfragmenten van de zoon leren we hoe hij tot zijn engagement komt. Een voorbeeld: Ik walg van mijn leven en wil maar één ding: mijn passiviteit overwinnen en de stilte verbreken ! Het is waar dat een mens zwijgend de waarheid kan spreken, maar dat is een zwijgende waarheid, en alleen wie spreekt is werkelijk oprecht.
De roman zit goed in elkaar. De folterpraktijken worden ons bespaard, ze worden wel gesuggereerd. De drie mannen van de veiligheidscel hebben uiteenlopende karakters. De chef, Diaz, is een koele, berekende man die later, als het regime gevallen is, de dans zal weten te ontspringen. Hij is het type van de gezagstrouwe lakei. Een van zijn opvattingen: Gezag komt voor de wet. Rodriguez is de sadist, een man die niemand ontziet. Martens ten slotte, is de nieuweling. Het overkomt hem allemaal. Hij is bovendien te week om zich tegen de misbruiken te verzetten.
Deze korte roman werd in 2005 uitgegeven bij De Bezige Bij. Zoals de andere werken van Kertész is ook deze roman een aanklacht tegen het barbarendom, het kwaad dat in de mens schuilt en een ondemocratisch regime. Hij doet een appel aan de mens om waakzaam te blijven.
Een Italiaanse (Sardijnse) korte thriller uit 1998, in 2000 in het Nederlands uitgegeven bij uitgeverij De Geus en vertaald door Manon Smits.
Het verhaal speelt op het einde van de 19e eeuw op het platteland van Sardinië.De hoofdpersoon is de advocaat Bustianu. Hij moet een op het eerste gezicht eenvoudige zaak oplossen: een jongeman wordt beschuldigd van het stelen van enkele lammeren en is ondergedoken. [Even een terzijde in verband met onderduiken. Te pas en te onpas hoor je op TV of lees je in de krant (o.a. in de mond van Filip Dewinter) dat iemand verdwenen is in de natuur. Dat is een klakkeloze vertaling van het Frans disparaître dans la nature, wat in het Nederlands gewoon onderduiken wil zeggen]. Zijn moeder is overtuigd van zijn onschuld en zoekt raad bij Bustianu. Zoals te verwachten is er veel meer aan de hand en zoals het in een detective hoort, lost de advocaat de zaak op.
De charme van het boekje is zijn beknoptheid. Thrillerauteurs hebben dikwijls honderden bladzijden nodig om een moordzaak tot een oplossing te brengen. Fois klaart de klus op 125 bladzijden klein formaat.
We beleven de sfeer van Sardinië honderd jaar geleden. Een eiland dat zich nog onwennig voelt in het eengemaakte Italië. De advocaat is een sympathieke man die ook poëzie schrijft. De titel van het boekje verwijst naar de wandeling die de auteur dagelijks maakt naar een heuvel in de buurt. Hij noemt die wandeling Immer dierbaar. Op de laatste bladzijde van het boekje vinden we de advocaat terug op zijn heuvel. Hij laat zich overweldigen door het landschap, verzinkt erin, zoals in het gedicht van Leopardi, waar de titel ook naar verwijst en dat ik hieronder laat volgen.
Leopardi (1798 1837) schreef dit gedicht in 1819 in Recanati, zijn geboorteplaats.
Het staat in zijn verzamelde gedichten I Canti, Zangen, een bundeling van 36 gedichten. Er is een Nederlandse vertaling van verschenen bij Ambo/Baarn in 1991. Een mooie uitgave. De gedichten zijn vertaald, ingeleid en toegelicht door Frans van Dooren, die voor zijn vertaling van Dantes Goddelijke Comedie de Nijhoffprijs voor vertalingen ontving.
Uit de inleiding van dit werk haal ik enkele biografische gegevens. Leopardi stamde af van een erfelijk zwaar belaste familie. Van de 128 leden van de familie Leopardi in de periode van 1543 tot 1800 waren er slechts 54 geestelijk en lichamelijk normaal. Giacomo Leopardi was al op jonge leeftijd zeer geleerd. Onder andere door het vele studeren heeft hij zijn gezondheid ondermijnd wat tot zijn vroege dood heeft geleid.De vader van de dichter was een oerconservatieve man, een wereldvreemde dromer die hele dagen in zijn bibliotheek doorbracht, en die de kinderen een dogmatische opvoeding gaf. De moeder bestierde het huishouden en legde aan de huisgenoten een regime van ijzeren discipline en extreme zuinigheid op. De sfeer thuis was dus afschuwelijk.
In het jaar 1819, waarin Leopardi dit gedicht schreef, probeerde hij thuis weg te geraken, maar omdat zijn vader zijn voorbereidingen op het spoor kwam, mislukte het opzet.
Linfinito
Sempre caro mi fu quest'ermo colle, e questa siepe, che da tanta parte dell'ultimo orizzonte il guardo esclude. Ma sedendo e mirando, interminati spazi di là da quella, e sovrumani silenzi, e profondissima quïete io nel pensier mi fingo, ove per poco il cor non si spaura. E come il vento odo stormir tra queste piante, io quello infinito silenzio a questa voce vo comparando: e mi sovvien l'eterno, e le morte stagioni, e la presente e viva, e il suon di lei. Così tra questa immensità s'annega il pensier mio: e il naufragar m'è dolce in questo mare
De oneindigheid
Steeds was mij deze stille heuvel lief en deze heg, die aan zovele zijden het uitzicht op de horizon beneemt. Telkens als ik hier zit, stel ik me erachter onmetelijke ruimten voor, en stilten die 't menselijk begrip te boven gaan en peilloos diepe rust; waarbij ik soms bijna verstijf van angst. En als ik dan de wind in deze takken hier hoor waaien, dan vergelijk ik die immense stilte met dit geruis: ik denk aan de eeuwigheid, aan de afgestorven jaren, en aan dit dat leeft, en aan het geluid ervan. En zo verdrinkt mijn geest in eindeloze diepten, en zoet is 't mij in deze zee te zinken.
Op een dag arriveert in een klein Fins dorpje een zonderlinge man, Gunnar Huttunen, die er een molen koopt en opknapt. Hij heeft de onhebbelijke gewoonte om het huilen van een wolf na te doen, wat de dorpsbewoners danig op de zenuwen werkt. De man wordt dan ook gecatalogeerd als gek en men slaagt erin hem te laten opsluiten in een psychiatrische inrichting. In het dorp heeft hij maar enkele mensen die hem trouw blijven, waaronder een landbouwconsulente, op wie hij verliefd wordt. In het tweede deel ontsnapt hij uit de instelling en belaagt hij het dorp opnieuw. Er wordt een klopjacht georganiseerd en hij wordt gevangen.
Het is een leuk boek, zonder veel diepgang. Het verhaal is helemaal toegespitst op de avonturen en schelmstreken van de malende molenaar. Daardoor is het soms wat te simplistisch. Er is altijd wel een eilandje waar hij zich (tijdelijk) kan verbergen, er staat op het gepaste moment een raampje open, enz. Dit neemt niet weg dat het boek plezierig leest. Een optimistisch werk, met een levenskrachtige hoofdpersoon, een Finse Pallieter.
Een roman die in de bibliotheek bij de aanwinsten stond.
De auteur is Koreaan en in 1943 geboren. Hij heeft de gevolgen van de Koreaanse politieke situatie aan de lijve ondervonden en de recente Koreaanse geschiedenis is dan ook het belangrijkste thema in zijn werk.
In deze roman uit 2002 beschrijft hij de lotgevallen van mijnheer Han, die gynaecoloog was in Pyongyang in Noord-Korea. Hij komt in moeilijkheden met de partij en vlucht naar het zuiden. Hij tracht er te overleven door te werken in een kliniekje dat gerund wordt door nepdokters. Als er ook daar moeilijkheden ontstaan, stellen zijn collegas alles in het werk om hem te laten doorgaan als een spion uit het noorden. Ze slagen daar ook in. De roman begint met het portret van een oude, wat zonderlinge, berooide man die met andere mensen een woning betrekt. Hij komt op een bizarre manier om het leven. In het vervolg van de roman volgen we dan het leven van deze mijnheer Han.
Het is geen optimistisch werk. De onmenselijkheid van het communistische regime in het noorden wordt aangeklaagd. In het zuiden is het echter niet veel beter. Er heerst corruptie en er wordt een heksenjacht gehouden op mensen die van spionage worden verdacht.
Een ding in het boek is me opgevallen. Mijnheer Han ontvlucht het noorden, komt in het zuiden en trouwt daar opnieuw zonder dat zijn eerste huwelijk werd ontbonden. Die situatie komt nog enkele keren voor, zodat ik veronderstel dat dit in Korea zo maar kan of kon.
Het boek is vlot geschreven en biedt een blik op een land dat voor de meeste onder ons wel onbekend terrein zal zijn. Het is een klassiek verhaal uit een land verscheurd door de oorlog. Die thematiek werd ook bij ons door sommige schrijvers behandeld, maar dan enkele tientallen jaren geleden.
Babi Yar is de naam van een ravijn in de buurt van Kiev waar de nazis 100.000 mensenvermoordden.
Op 24 september 1941, vijf dagen nadat de Duitsers Kiev hadden bereikt, ontplofte er een bom bij het Duitse hoofdkwartier.Tot 28 september werden er nog bommen tot ontploffing gebracht, waarbij enkele honderden Duitse soldaten en officieren omkwamen. Bij het blussen van de brand werd een joodse burger betrapt bij het doorsnijden van de brandslang. Dit was voor de Duitsers het ideale alibi om tot het uitroeien van de joodse bevolking van Kiev over te gaan. Er leefden toen 175.000 joden in Kiev (20 % van het totale inwonertal), van wie er een 30.000 van te voren waren geëvacueerd. De Duitsers waren uit op wraak en verspreidden een aanplakbiljet in de stad waarbij de joden werd gevraagd om op 29 met kleren, papieren enz. te verzamelen in de buurt van het kerkhof. Het gerucht ging dat ze naar werkkampen zouden worden getransporteerd. Ze dachten dat ze gedeporteerd zouden worden, maar er stond hen erger te wachten. In groepjes van 100 werden ze naar het kerkhof geleid, dat dicht bij het ravijn Babi Yar lag. De hele buurt was met prikkeldraad afgesloten en drie kringen van soldaten (de buitenste Oekraïners, de middelste gemengd en de binnenste Duitsers) maakten ontsnappen onmogelijk. Vervolgens werden ze verplicht zich te ontkleden en in groepjes van tien werden ze naar de rand van het ravijn gevoerd waar ze werden neergeschoten. Het doden ging door tot 3 oktober. Daarbij zouden 30.000 joden zijn vermoord. Later was het de beurt aan zigeuners, patiënten uit een psychiatrische instelling, gevangengenomen Sovjetsoldaten, burgers enz. In totaal zouden er 100.000 mensen zijn vermoord.
Shostakovich schreef deze symfonie in 1962, na het lezen van het gedicht Babi Yar Van Yevtushenko. De dichter schreef zijn gedicht na een bezoek aan Kiev. Hij bezocht ook het ravijn en was geshockeerd dat er geen herdenkingsteken aanwezig was en dat het ravijn nu als stort werd gebruikt. Nog dezelfde avond schreef hij zijn gedicht. Toen hij het via de telefoon doorbelde, werd hij afgeluisterd. De volgende dag werden de aanplakbiljetten met de aankondiging van zijn optreden verwijderd. Toen hij naar de reden vroeg, werd hem gezegd dat er een griepepidemie heerste. Dankzij enige chantage (hij dreigde ermee de doodgezwegen geschiedenis van Babi Yar weer op te rakelen) mocht zijn poëzieavond toch doorgaan.
De symfonie telt vijf delen en in elke beweging worden teksten gezongen door een bas en een koor. Het eerste deel heet Babi Yar . De teksten stemmen niet overeen met het gedicht van Yevtushenko . De muziek doet sterk denken aan Moussorgski. Een grondige bespreking van de symfonie vindt u op de volgende site: http://www.kwadratuur.be
De uitvoering die ik heb beluisterd is die van het WDR Sinfonieorchester onder leiding van Rudolf Barshai. De cd maakt deel uit van de complete reeks symfonieën van Shostakovich en is te krijgen bij die bekende drogist die ook goedkope cds verkoopt.
Ik laat ten slotte het gedicht van Yevtushenko volgen in de vertaling van Ben Okopnik.
No monument stands over Babi Yar. A steep cliff only, like the rudest headstone. I am afraid. Today, I am as old As the entire Jewish race itself.
I see myself an ancient Israelite. I wander o'er the roads of ancient Egypt And here, upon the cross, I perish, tortured And even now, I bear the marks of nails.
It seems to me that Dreyfus is myself. The Philistines betrayed me - and now judge. I'm in a cage. Surrounded and trapped, I'm persecuted, spat on, slandered, and The dainty dollies in their Brussels frills Squeal, as they stab umbrellas at my face.
I see myself a boy in Belostok Blood spills, and runs upon the floors, The chiefs of bar and pub rage unimpeded And reek of vodka and of onion, half and half.
I'm thrown back by a boot, I have no strength left, In vain I beg the rabble of pogrom, To jeers of "Kill the Jews, and save our Russia!" My mother's being beaten by a clerk.
O, Russia of my heart, I know that you Are international, by inner nature. But often those whose hands are steeped in filth Abused your purest name, in name of hatred.
I know the kindness of my native land. How vile, that without the slightest quiver The antisemites have proclaimed themselves The "Union of the Russian People!"
It seems to me that I am Anna Frank, Transparent, as the thinnest branch in April, And I'm in love, and have no need of phrases, But only that we gaze into each other's eyes. How little one can see, or even sense! Leaves are forbidden, so is sky, But much is still allowed - very gently In darkened rooms each other to embrace.
-"They come!"
-"No, fear not - those are sounds Of spring itself. She's coming soon. Quickly, your lips!"
-"They break the door!"
-"No, river ice is breaking..."
Wild grasses rustle over Babi Yar, The trees look sternly, as if passing judgement. Here, silently, all screams, and, hat in hand, I feel my hair changing shade to gray.
And I myself, like one long soundless scream Above the thousands of thousands interred, I'm every old man executed here, As I am every child murdered here.
No fiber of my body will forget this. May "Internationale" thunder and ring When, for all time, is buried and forgotten The last of antisemites on this earth.
There is no Jewish blood that's blood of mine, But, hated with a passion that's corrosive Am I by antisemites like a Jew. And that is why I call myself a Russian!
Vorig jaar las ik al Dolingen dwalingen van deze auteur, nu dus Effi Briest, zijn meest bekende werk dat onder andere in 1974 door Fassbinder werd verfilmd.
Effi is een zeventienjarig meisje die in het huwelijk treedt met een dubbel zo oude man, Instetten. Deze baron bekleedt een hoge functie en is vooral een man van principes. Effi volgt hem naar zijn standplaats, een kleine bekrompen gemeenschap, waar ze zich stierlijk verveeld. Ze krijgt een kind en na een tijdje wordt haar het hof gemaakt door een plaatselijke don Juan, majoor Crampas. Vijf jaar later ontdekt Instetten brieven van Crampas bij Effi. Hij daagt deze uit in een duel, schiet hem dood en verstoot zijn vrouw. Effi mag zelfs haar kind niet meer zien en ook haar ouders wijzen haar de deur.
Van bij het begin van het verhaal al wordt gesuggereerd dat het huwelijk op niets zal uitlopen. De verschillen tussen de echtelieden zijn te groot, de man begrijpt zijn vrouw niet. Bovendien is Effi angstig. Ze hoort in haar woning allerlei geluiden, heeft verschijningen en er is sprake van een spook. Haar man doet niets om die angst weg te nemen, integendeel.
Fontane behandelt hier ook het lot van de vrouw in die periode en in die hogere kringen. Van haar wordt enkel verwacht dat ze de eer van de man hoog houdt. Als ze zijn eer aantast wordt ze verstoten.
Uitgesproken negentiende eeuws, maar ik vind het heel mooi.
Ter afwisseling eens wat over muziek. Spartacus (1956) en Gayaneh (1942) zijn twee balletten van deze Russische (Armeense) componist. Hij werd in 1904 geboren in Tiflis en stierf in 1978. Zijn hele leven heeft hij onder het communistische regime geleefd. In tegenstelling met andere Russische componisten, werd hij door het regime gewaardeerd, wat hem een dertigtal prijzen heeft opgeleverd, waaronder de orde van Lenin, de Leninprijs, de Russische staatsprijs en ga zo maar door. De inhoud van het ballet Gayaneh is in dat opzicht sprekend. Gayaneh werkt op een collectieve boerderij waar katoen wordt verbouwd. Ze is getrouwd met een nietsnut en dronkaard. Ze klaagt hem aan bij haar collegas arbeiders, waarna hij brand dreigt te stichten. Gelukkig daagt er een patrouille van het rode leger op. Haar man wordt verbannen en Gayaneh trouwt met de leider van de legerpatrouille.
De muziek zelf is opgebouwd rond volksdansen. Het openingsstuk is de bekende sabeldans. Hierbij wil ik toch de volgende kanttekening maken. Die sabeldans zal men in de loop van het jaar op onze klassieke zender Klara wel een keer of tien kunnen horen, bij voorkeur dan als eerste werk s morgens, kwestie van de mensen meteen klaarwakker te schoppen. Dat mag natuurlijk, maar mocht men dan ook eens het hele werk spelen. De andere delen zijn misschien niet zo populair, maar ze zijn minstens even geslaagd. Khachaturian is een hele goede orchestrator. Zoals bij wel meer Russen (Tsjakowski onder andere) maakt hij veel gebruik van kopers en slagwerk. Er zitten veel oosterse invloeden in deze werken, die nu en dan herinneren aan de Bolero van Ravel. Bij de volksmelodieën kwam bij mij het beeld op van in klederdracht gestoken meisjes en jongens die hun danspassen uitvoeren onder het goedkeurend oog van Stalin. Toch even huiveren.
Spartacus, over de slavenopstand in Rome, bezit dezelfde kenmerken. Het werk is ook heel melodisch en soms lijkt men wel filmmuziek te horen, vooral in het eerste deel. Een andere eigenschap van Khachaturians muziek is het opzwepende karakter ervan. De sabeldans is daar wel het treffendste voorbeeld van, maar ook in de dansen uit Spartacus is het een drukke bedoening. Ik las dat het ballet destijds nog werd opgevoerd met op de scène triomfbogen en strijdwagens
De muziek staat niet op een recente cd. Het is een uitvoering uit 1962. Een oude Decca LP. Het orkest is het Weens Filharmonisch Orkest en het stond onder de leiding van de componist zelf. Hier en daar een lichte kras, maar dat euvel weegt niet op tegen de prachtige uitvoering.
In afwachting van mijn bespreking van de volgende roman, druk ik een ballade af van Friedrich Hebbel. Ze wordt genoemd in deze roman en is o.a. door Schumann op muziek gezet.
Der Heideknabe
Der Knabe träumt, man schicke ihn fort Mit dreißig Talern zum Heide-Ort, Er ward drum erschlagen am Wege Und war doch nicht langsam und träge.
Noch liegt er im Angstschweiß, da rüttelt ihn Sein Meister, und heißt ihm, sich anzuziehn Und legt ihm das Geld auf die Decke Und fragt ihn, warum er erschrecke.
"Ach Meister, mein Meister, sie schlagen mich tot, Die Sonne, sie ist ja wie Blut so rot!" "Sie ist es für dich nicht alleine, Drum schnell, sonst mach' ich dir Beine!"
"Ach Meister, mein Meister, so sprachst du schon, Das war das Gesicht, der Blick, der Ton, Gleich greifst du" - zum Stock, will er sagen, Er sagts nicht, er wird schon geschlagen.
"Ach Meister, mein Meister, ich geh, ich geh, Bring meiner Frau Mutter das letzte Ade! Und sucht sie nach allen vier Winden, Am Weidenbaum bin ich zu finden!"
Hinaus aus der Stadt! Und da dehnt sie sich, Die Heide, nebelnd, gespenstiglich, Die Winde darüber sausend, "Ach, wär hier ein Schritt, wie tausend!"
Und alles so still, und alles so stumm, Man sieht sich umsonst nach Lebendigem um, Nur hungrige Vögel schießen Aus Wolken, um Würmer zu spießen.
Er kommt ans einsame Hirtenhaus, Der alte Hirt schaut eben heraus, Des Knaben Angst ist gestiegen, Am Wege bleibt er noch liegen.
"Ach Hirte, du bist ja von frommer Art, Vier gute Groschen hab ich erspart, Gib deinen Knecht mir zur Seite, Daß er bis zum Dorf mich begleite!
Ich will sie ihm geben, er trinke dafür Am nächsten Sonntag ein gutes Bier, Dies Geld hier, ich trag es mit Beben, Man nahm mir im Traum drum das Leben!"
Der Hirt, der winkte dem langen Knecht, Er schnitt sich eben den Stecken zurecht, Jetzt trat er hervor - wie graute Dem Knaben, als er ihn schaute!
"Ach, Meister Hirte, ach nein, ach nein, Es ist doch besser, ich geh' allein!" Der Lange spricht grinsend zum Alten: "Er will die vier Groschen behalten."
"Da sind die vier Groschen!" Er wirft sie hin Und eilt hinweg mit verstörtem Sinn. Schon kann er die Weide erblicken, Da klopft ihn der Knecht in den Rücken.
"Du hältst es nicht aus, du gehst zu geschwind, Ei, Eile mit Weile, du bist ja noch Kind, Auch muß das Geld dich beschweren, Wer kann dir das Ausruhn verwehren!
Komm, setz dich unter den Weidenbaum Und dort erzähl mir den häßlichen Traum, Mir träumte - Gott soll mich verdammen, Triffts nicht mit deinem zusammen!"
Er faßt den Knaben wohl bei der Hand, Der leistet auch nimmermehr Widerstand, Die Blätter flüstern so schaurig, Das Wässerlein rieselt so traurig!
"Nun sprich, du träumtest" - "Es kam ein Mann" - "War ich das? Sieh mich doch näher an, Ich denke, du hast mich gesehen! Nun weiter, wie ist es geschehen?"
"Er zog ein Messer!" - "War das wie dies?" "Ach ja, ach ja!" - "Er zog's?" - "Und stieß" - "Er stieß dir's wohl so durch die Kehle? Was hilft es auch, daß ich dich quäle!"
Und fragt ihr, wies weiter gekommen sei? So fragt zwei Vögel, sie saßen dabei, Der Rabe verweilte gar heiter, Die Taube konnte nicht weiter!
Der Rabe erzählt, was der Böse noch tat, Und auch, wies der Henker gerochen hat, Die Taube erzählt, wie der Knabe Geweint und gebetet habe.
Coetzee werd in 1940 geboren in Zuid-Afrika. Deze roman verscheen in 1980 en werd verschillende keren bekroond. In 2003 won hij de Nobelprijs literatuur.
De hoofdpersoon is een rechter die al een lange carrière achter de rug heeft in een afgelegen plaatsje met een fort aan de grens van het land. Het land wordt the Empire genoemd en de Barbarians zijn een nomadenvolk dat in die streek leeft. De inwoners van de nederzetting hebben geen contact met die zogenoemde barbaren en hebben een irrationele angst voor hen. Er wordt al eens een dier gestolen of mensen overvallen, maar verder zijn er geen grote moeilijkheden. The Empire denkt daar anders over en plant een grote zuiveringsactie tegen de barbaren. Op een dag arriveert er een peloton soldaten in het fort en na een raid worden enkele barbaren gevangen genomen. Het zijn onschuldige mensen, maar ze worden toch erg gefolterd. De rechter ontfermt zich over een meisje wiens vader bij een ondervraging werd omgebracht en die zelf werd verminkt en zo goed als blind gemaakt. Hij onderhoudt een eigenaardige relatie met het meisje. Na verloop van tijd brengt hij het meisje terug bij haar volk en bij zijn terugkeer wordt hij verdacht van heulen met de vijand. Hij verzet zich tegen de wreedheden van de soldaten en zal daar later zelf het slachtoffer van worden. Ook hij wordt opgesloten en op een vreselijke manier gefolterd en vernederd.
De campagne van the Empire tegen de barbaren loopt faliekant af. Zij verlaten het fort en de rechter, die door een hel was gegaan, begint de nederzetting opnieuw te organiseren.
Zoals men van een Nobelprijswinnaar mag verwachten, is dit een prachtige roman. Het werk moet gesitueerd worden in de tijd van de apartheid in Zuid-Afrika. Het is een aanklacht tegen de wreedheid, de folterpraktijken en het onbegrip vande mens voor iemand die van hem verschilt in cultuur en huidskleur. Verder is er de verhouding van de rechter met het barbaarse meisje. Hun verhouding is aanvankelijk heel kuis. Hij neemt de rol op zich van een Maria-Magdalena. Op die manier wil hij boete doen en goedmaken wat zijn rasgenoten misdaan hebben. Maar het meisje is geen Christus. Zij is een gewone mens en verlangt dingen die een gewone mens verlangt. Ondanks de goede bedoelingen van de rechter, vergist hij zich toch.
De Barbaren zelf krijgen we niet vaak in beeld. Alleen als gevangenen die verschrikkelijke martelingen moeten ondergaan (ik kan alleen maar hopen dat het er in de werkelijkheid niet zo is aan toegegaan). We zien ze wel van op een afstand. De eerste keer als de rechter het meisje naar hen terugbrengt. Dit is een voorafspiegeling van wat er later met de legermacht zal gebeuren. De blanken worden meegelokt zonder dat er strijd gevoerd wordt. In die onherbergzame streek wordt het leger gedecimeerd.
Ook hier kan men een parallel trekken. Zoals de rechter het meisje niet kende en de relatie op niets uitdraaide, zo was de onbekendheid van het leger met de streek de oorzaak van de nederlaag.
Dit boekje is verschenen in de reeks kopstukken filosofie, waarvan je elke woensdag een deeltje kunt kopen bij aankoop van de krant De Morgen. Velen zullen Marx wel voorbijgestreefd vinden, maar voor welke filosoof is dat niet het geval ?
Het boekje is een populaire inleiding en de auteur schenkt vooral aandacht aan de filosofische ideeën van Marx, niet zozeer aan zijn politieke of economische opvattingen.
Ik zal even stilstaan bij de beoordeling van Singer over Marx. Wat hij nog waardevol vindt voor onze tijd, en welke voorspellingen van Marx niet zijn uitgekomen.
Twee van die laatste zijn dat het kapitalisme door interne tegenstellingen zal ineenstorten en ook dat de proletarische revolutie zal plaatsvinden in landen die industrieel het meest geavanceerd zijn.
Wat volgens Singer wel nog stand houdt, is zijn opvatting over vrijheid. Volgens het liberale begrip van vrijheid kunnen we allemaal een vrije keuze maken. Vrij zijn we als we niet onderworpen worden aan de hinder van andere mensen. Volgens Marx echter zijn we in dat opzicht niet vrij. Onze individuele keuzes (bijvoorbeeld werk) hebben een invloed op de maatschappij.De economische verhoudingen dwingen ons in een situatie waarin we elkaar beconcurreren in plaats van met elkaar samen te werken voor ieders welzijn. Economische verhoudingen worden volgens de liberale principes beschouwd als blinde natuurkrachten. Men moet ze hun gang laten gaan en ze zullen wel vanzelf voor ons heil zorgen. Dat is natuurlijk niet zo, de problemen waarmee we op het vlak van vervuiling, oorlog, hongersnood enz. worden geconfronteerd, bewijzen dat afdoende.
Een tweede punt dat volgens Singer in de leer van Marx overeind blijft, is zijn opvatting over de menselijke natuur. Volgens hem ligt de menselijke natuur niet vast, maar verandert ze onder de economische en sociale gebeurtenissen in elke periode. Marx verwachtte dan ook dat bijvoorbeeld door de afschaffing van privé-eigendom en het tot collectief bezit maken van de productiemiddelen, de mensen vanzelf socialer zouden worden en minder hun eigen welzijn nastreven.
Ondanks het feit dat het communisme in de praktijk op een mislukking is uitgedraaid, blijven de ideeën ervan toch een aantrekkingskracht uitoefenen. Maar wie zou het communisme moeten invoeren? Is er nog een proletariaat ? Normaal gezien is het proletariaat de werkende massa. Maar welke arbeider of bediende beschouwt zich nog als een deel van het proletariaat? Het gevoel te worden uitgebuit is bij de meeste mensen niet meer aanwezig. Omdat de meeste mensen het relatief goed hebben, vinden ze niet dat ze worden uitgebuit. Bij weinigen leeft dan ook nog de wens om revolutionaire veranderingen tot stand te brengen. De angst om te verliezen wat men bezit is te groot. Toch kan men een dergelijke houding moeilijk anders dan egoïstisch bestempelen. Zoals boven gezegd, zal de revolutie niet in onze westerse hoogontwikkelde landen worden gemaakt, hoewel Marx dat wel dacht.
Zijn er trouwens nog groeperingen die voor het communisme ijveren? Er zijn de extreem linkse groepen, die er echter zulke dogmatische meningen op na houden, dat ze maar weinig aanhang zullen krijgen. Van de socialisten moeten we in dat opzicht helemaal niets meer verwachten. Zij zijn machtspartijen geworden, voor wie deelnemen aan de macht het belangrijkste streefdoel is. En als ze aan de macht zijn, beperken ze zich tot populaire maatregelen. Zij hebben zich neergelegd bij het kapitalisme en morrelen wat in de marge. Grote vragen durven ze niet meer te stellen. De hoge winsten van de elektriciteitsproducenten vormen bijvoorbeeld de aanleiding om een verlaging van de elektriciteitsprijs te eisen. Maar de meer fundamentele vraag of levensnoodzakelijke sectoren van de economie in privé handen kunnen blijven, is blijkbaar taboe.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey