‘Van zulke kinderen is het koninkrijk van God’. Voor de tweede keer in 14 dagen plaatst Jezus vandaag een kind in het midden. Het is alsof Hij ons wil zeggen:
‘Grote mensen, vergeet alsjeblief niet dat je van kinderen veel leren kan! Je bent nu wel veel groter geworden, veel slimmer ook en je hebt allicht ook veel meer geld. Maar misschien heb je in die tussentijd wel heel veel afgeleerd van al dat mooie dat ik van bij de schepping in een kinderziel heb neergelegd.’
Op een dag brachten de mensen kinderen bij Jezus met de bedoeling dat Hij hen zou aanraken. Maar bars wezen de leerlingen hen af.
Toen Jezus dat zag, werd Hij verontwaardigd: ‘Laat die kinderen bij Me komen, en houd hen niet tegen, want van zulke kinderen is het koninkrijk van God.
Ik verzeker jullie, wie het koninkrijk van God niet aanneemt als een kind, komt er beslist niet in.’
Hij omarmde hen en zegende hen, terwijl Hij hun de handen oplegde.
(Marcus 10,13-16)
'VAN DEZE KLEINEN IS HET KONINKRIJK'
Hoe lieflijk ook, dit teder tafereeltje moet voor de leerlingen een schok geweest zijn. In zijn omgang met de kleinsten der kleinen toont Jezus dat het Rijk van God geen zaak is van groot of machtig zijn. Voor hem gaat het erom dat je ‘het kind’ – de kleine mens – opmerkt. En dat je zorg draagt voor die talloze kleinen, die over het hoofd gezien en met de ellebogen van zovele ‘groten’ weggewerkt worden.
Wie Jezus wil volgen, laat zijn eigen ‘eerste zitje’ varen, en is bovenal begaan met de schamelste medemens. Dit inzicht moet voor de leerlingen een ontdekking geweest zijn die hun leven onderste boven gooide. Het werd voor hen duidelijk dat Jezus zichzelf plaatste, daar waar de kleinen staan, de mensen zonder aanzien, de kwetsbaren en de gekwetsten.
Waar mensen opkomen voor zulke zwakken, dáár – en alléén dáár – vinden ze Jezus zelf, want ‘van zulke kleinen is het koninkrijk van God.’ Wie dit niet vat, hoort er niet bij! Het geeft te denken!
In amper twee weken krijgen we een vrijwel identiek evangelie. Het gaat hier dus niet om een futiele voetnoot in Jezus’ boodschap en in zijn eigen leven:
De eerste plaats, die weggelegd is voor wie afgeschreven wordt: dát is nu eenmaal de kern van zijn eigen leven met lijden, dood en opstanding.
Een gekende spreker begon op een seminarie met het tonen van een briefje van 50 euro en vroeg: ‘Wie zou dit briefje willen?’ Vele handen gingen omhoog. Hij zei: ‘Ik zal dit aan jullie geven maar laat mij eerst dit doen.’ Hij verfrommelde het bankbiljet. Dan vroeg hij: ‘Wie wil nog steeds dit biljet?’
Nog vele handen gingen in de lucht. ‘En’, vervolgde hij ‘als ik dit doe?’ Hij gooide het op de grond en hij besmeurde het met zijn schoen over de grond. Hij raapte het op, verfrommeld en vuil. ‘Wie wil het nog steeds?’ Nog steeds gingen vele handen in de lucht.
‘Vrienden, jullie hebben een waardevolle les geleerd. Wat ik ook deed met dit geld jullie bleven het steeds willen omdat het niet in waarde verminderde. Het bleef 50 euro waard.’
Heel wat keren in ons leven laat men ons vallen, worden wij vernederd of besmeurd door eigen beslissingen of door omstandigheden in het leven. We voelen ons waardeloos. Maar wat er ook gebeurde of zal gebeuren, jullie verliezen nooit jullie eigenwaarde.
Vuil of proper, verfrommeld of netjes geplooid jij bent kostbaar voor God en voor hen die van je houden. De waarde van onze levens komt niet uit wat we doen of wat we weten maar uit wat we zijn.
Jij bent speciaal – vergeet het nooit. Je kan maar één mens in de wereld zijn maar je kan ook de wereld zijn voor een mens.
Ook vandaag tonen de lezingen nog dat Jezus op radicale wijze vraagt om Hem te volgen. Weer klinkt de taal bijzonder hard, zowel bij Jakobus als bij Jezus zelf in het evangelie.
Maar we weten inmiddels dat deze manier van spreken niet bedoeld is om kleine, zwakke mensen op te zadelen met verpletterende schuldgevoelens, maar in dienst staat van zijn blijde boodschap van liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid …
want dat zijn de vruchten van zijn Geest, die ons tot nieuwe, andere mensen maakt.
In die tijd zei Johannes tegen Jezus: ‘Meester, we hebben iemand gezien die in uw naam demonen uitdreef en we hebben geprobeerd hem dat te beletten omdat hij zich niet bij ons wilde aansluiten.’ Jezus zei: ‘Belet het hem niet. Want iemand die een wonder verricht in mijn naam kan onmogelijk het volgende moment kwaad van mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons. Ik verzeker je: wie jullie een beker water te drinken geeft omdat jullie bij Christus horen, die zal zeker beloond worden.
Wie een van deze kleinen die op Mij vertrouwen van de goede weg afbrengt, zou beter af zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee gegooid werd.
Als je hand je op de verkeerde weg brengt, hak ze dan af: je kunt beter verminkt het leven ingaan dan met twee handen in de hel verdwijnen, in het onblusbaar vuur.
Als je voet je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter kreupel het leven ingaan dan met twee voeten in de hel gegooid worden.
En als je oog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het koninkrijk van God ingaan dan met twee ogen in de hel gegooid worden, waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft.
(Marcus 9,38-43.45.47-48)
‘HOUD ONS HART OP U GERICHT’
De persoonlijkheid van Jezus vertoont wel heel verscheiden trekken. Vandaag lijken de lezingen weer echte donderpreken, zoals die vroeger wel eens meer door goedmenende paters gehouden werden tijdens de volksmissies: ‘Wee u rijken, uw rijkdom is verrot', zegt Jakobus in de eerste lezing, en Jezus zelf spreekt nog sterker : 'Indien uw hand tot zonde leidt, hak maar af. En uw voeten of uw ogen: hak maar af, ruk maar uit, als dat nodig is. We zitten er dus, al bij al, nog redelijk ongeschonden bij, bij al die dreigementen.
Jezus laat zijn woede vaak de vrije loop, als hij hardnekkige kwade wil ziet. Maar Hij weet maar al te goed dat mensen meestal niet handelen vanuit zulke bewuste onwil of zondigheid. Meer dan wie ook kent Hij ons hart, en weet Hij dat wij zo vaak maar zwakke, kleine mensen zijn. Dan spreekt Hij mild en vol vergeving. Zo vol van troost zijn die andere verhalen: de verloren zoon, dat ene schaap dat de herder en de kudde kwijt was, of die overspelige vrouw die op de markt door al die uitgestreken gezichten zou gestenigd worden, tot Jezus zei: ‘Wie zonder zonde is, die mag het eerste gooien!’
Jezus wil zeker geen onnodige, pijnlijke schuldgevoelens wekken. Hij schetst een streefdoel, en dat ligt altijd hoger dan wij kunnen bereiken. Als wij de woorden van vandaag letterlijk opnemen, zijn ze onmogelijk. Dan worden wij verlamd, verliezen wij de moed, en elke levensvreugde. Bij de woorden van Jezus, zullen wij wel altijd in gebreke blijven. Jezus wist dat ook: 'de geest is gewillig, maar het vlees is zwak'. Bij vele mensen mogen wij zeker spreken van goede wil om naar het woord van Jezus te leven, maar wij weten ook dat wij dikwijls ondermaats blijven. Zijn wij daarom slecht? Wij hoeven niet zelf te oordelen, maar zulk meedogenloos oordeel zou zeker fout zijn. Waar het op aankomt, is dat wij als diepste keuze, het goede vooropstellen. En dat wij leren leven, leren omgaan met onze zwakheden en kleine kanten.
Daarom is het een genade als wij goede vrienden kennen, die van ons houden, met onze goede en met onze minder goede kanten. De mildheid waarmee zij met ons omgaan is een beeld van Gods eigen mildheid. Een mooi woord zegt: 'een vriend is iemand, die alles van je weet, en toch van je houdt'. Zo is een goede vriend een uitgelezen afbeelding van God. Laten wij daarom, zonder laksheid, ook mild zijn voor onszelf, van onszelf houden zonder egoïsme, en onszelf aanvaarden, zoals we zijn.
Van alle eeuwigheid af heeft God jullie voorbestemd om als zuster in ’t spoor van Vincentius te leven. Jullie hebben jezelf niet gekozen, God heeft jullie uitgekozen. Hij heeft jullie de zorg voor de Armen toevertrouwd en dat moet je beleven in een geest van medelijden door je zo intens mogelijk in te leven in ‘hun’ lijden.
Als je de Armen dient, dien je Jezus Christus. Ja zusters, dat is werkelijk zo. Je dient Jezus Christus in de persoon van de Armen. Als je tienmaal op een dag naar de Armen gaat, vind je er tienmaal God. Ga je naar de gevangenen, je vindt er God; sta je bij de kinderen, je vindt er God. Zusters, dat laat je niet vrijblijvend!
Hou stand in de levensstaat waarin God je geroepen heeft en bewaar steeds je oorspronkelijke geest van nederigheid en eenvoud. Leef vanuit die geest. Jullie zijn verkondigers van de liefde.
Hoe troostvol moet het zijn op de avond van je leven, te weten dat je je leven opgebruikt hebt voor hetzelfde doel waar Jezus zijn leven voor gaf.
Het is de naastenliefde, het is God, het is voor de Armen.
(Heilige Vincentius a Paulo)
DE ANDERE HELFT
Op de grote Sabbat kwam een rabbi eens moe en met lome pas van het bedehuis naar huis. Waardoor ben je zo uitgeput, vroeg zijn vrouw hem. De preek heeft me ontzettend veel gekost, zei hij. Ik moest over de armen preken en hun schrijnende nood, want alles is peperduur geworden.
En wat heeft je preek voor uitwerking gehad, vroeg zijn vrouw daarop.
Voor de helft van wat nodig is, is gezorgd, antwoordde hij, want de armen zijn namelijk bereid te ontvangen.
Hoe het met de andere helft ervoor staat, weet ik niet. Ik weet niet of de rijken bereid zijn om te geven en te delen.
Op zijn laatste tocht naar Jeruzalem – daar, waar Hij gekruisigd zal worden – wil Jezus zijn leerlingen nog eens inprenten waar het bovenal op aan komt. Daarom gaat Hij rustig tussen hen zitten.
Ook hier is Hij in ons midden en spreekt Hij elk van ons persoonlijk aan, om ons diezelfde wijsheid bij te brengen. Hij haalt er een kind bij, en drukt ons op het hart: ‘Alles wat je doet voor een kind, voor ieder die klein en zonder aanzien is, dat doe je voor God.
En let er zeker op dat je zelf ook leeft, als één van deze kleinen.’
In die tijd trokken Jezus en zijn leerlingen door Galilea. Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam, want Hij was bezig zijn leerlingen te onderrichten.
Hij zei tegen hen: `De Mensenzoon wordt uitgeleverd en valt in de handen van mensen. Ze zullen Hem doden, en drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan.' Ze begrepen dat woord niet, maar ze durfden Hem er ook niets over te vragen.
Zo kwamen ze in Kafarnaüm. Thuisgekomen daar, vroeg Hij hun: `Waar hadden jullie het onderweg toch over?' Maar ze zwegen, want ze hadden onderweg ruzie gehad over de vraag wie de grootste was.
Hij ging zitten, riep de twaalf en zei hun: `Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen moeten worden en de dienaar van allen.'
Hij haalde er een kind bij, zette het in hun midden, sloeg er zijn armen omheen en zei tegen hen: `Wie een van zulke kinderen ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft.'
(Marcus 9,30-37)
‘DE WIJSHEID VAN OMHOOG’
‘EEN KIND IN HET MIDDEN’
Goede vrienden, die ruzie maken, het doet altijd pijn als je dat ziet. Dat is zeker het geval, nu het hier gaat om Jezus en zijn meest intieme vrienden. Bij een simpele vraag van Jezus: ‘waarover hebben jullie gepraat onderweg?’ blijven ze zwijgen. Ze zijn beschaamd want ze hadden ruzie gemaakt. En nog wel over de vraag wie van hen nu wel de grootste, de belangrijkste was. Vorige week zagen we de bui al hangen: Petrus werd door Jezus een satan genoemd. Dat is een hard verwijt en hard zijn ook de woorden van Jakobus, in de eerste lezing:
- die ruzies bij u komen toch voort uit de hartstochten in uw binnenste
- U bent jaloers en moordlustig, u bekvecht en twist met elkaar.
- U krijgt niets omdat u niet bidt. En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen
Maar niet die hardheid is Jezus’ blijde boodschap. Daarom wordt die harde toon door Jakobus heel fijngevoelig omgebogen:
De wijsheid van omhoog daarentegen is vóór alles zuiver,
en verder vredelievend, mild en meegaand;
ze is rijk aan ontferming
en brengt niets dan goede vruchten voort,
ze is onpartijdig en oprecht.
Die wijsheid van omhoog! Ze is zo anders dan onze waanwijsheid, zo anders dan onze berekening van hier beneden, die vaak zo laag bij de grond is.
Ook bij Jezus staan zijn woede en zijn harde woorden in dienst van tederheid en mededogen: Hij plaatst een kind in hun midden en omarmt het zelfs. Hij oordeelt anders dan wij geneigd zijn. Voor Hem is groot wie klein en miskend is, wie zich deemoedig bukt en klein maakt om anderen te dienen.
Wie de kleine, schamele mens niet minacht en kleineert, die sluit het dichtst bij Jezus aan. En die beleeft de wijsheid van omhoog, die niet platvloers is, maar verheven.
Laten wij daarom bidden: Heer Jezus, schenk ons 'deze wijsheid van omhoog', leer ons leven met een zuiver hart, als onschuldige kinderen.
Een man zoekt bescherming bij een rabbijn. Hij vertelt hem dat hij op de vlucht is voor soldaten en dat hij gedood zal worden als ze hem vinden. De rabbi besluit de vluchteling onderdak te geven maar zijn daad stuit op weerstand van de dorpsbewoners. 'Waarom heb je die vluchteling gastvrij in je huis opgenomen? Wat gaat er straks met ons gebeuren?' vragen ze.
De rabbi wijst erop dat de joodse wet de opdracht geeft vervolgden, die met de dood worden bedreigd gastvrijheid te verlenen. De inwoners vrezen echter represailles waarbij het hele dorp zal uitgemoord worden.
Zij vragen de rabbi een oplossing te zoeken en de vluchteling uit te leveren. De hele nacht bestudeert de rabbi de uitleg over de joodse wet. Pas als het ochtend is, vindt hij een tekst die luidt: 'Omwille van een man hoeft niet het hele dorp om te komen.' Hij leest de vluchteling de tekst voor.
Op dat ogenblik komen de soldaten het dorp binnen en vragen: 'Zeg ons waar de vluchteling zich schuilhoudt, anders zullen wij het hele dorp in brand steken.' De rabbi antwoordt: 'Hier is hij.' Uitgelaten omdat het gevaar is afgewend vieren de dorpsbewoners de hele dag feest.
Maar de rabbi laat zich niet zien, in zijn kamer staart hij verdrietig vol schuldgevoel voor zich uit. Op dat moment komt Elia binnen, de profeet die de komst van de Messias aankondigt.
Elia zegt: 'Wat heb Jij gedaan?' De rabbi antwoordt: 'Ik heb een mens laten omkomen om het hele dorp te sparen.' Daarop zegt Elia: 'Die opgejaagde vluchteling was de Messias: 'Maar hoe kon ik weten dat hij de Messias was?' vraagt de rabbi. Elia zegt: 'Als je niet de hele nacht in de boeken had gezocht, maar een keer naar het gezicht van de man had gekeken, had je het geweten.'
De mensen zagen Jezus rondgaan door steden en dorpen. Ze hoorden Hem soms vreemde dingen zeggen. En Hij deed ook vreemde dingen. Daarom ging men zich steeds meer afvragen: ‘Maar wie is die man toch? Dat is niet meer normaal, wat Hij allemaal zegt en doet.’
Vandaag stelt Jezus de vraag op de man af aan zijn leerlingen: ‘Wie zeggen jullie dat Ik ben?’ ‘Gij zijt de Messias’, antwoordt Petrus, vol overtuiging.
Wat zeggen wij op diezelfde vraag van Jezus? Misschien klinkt ons antwoord iets minder zeker, misschien staan we zelfs met de mond vol tanden.
Jezus en zijn leerlingen trokken naar de dorpen bij Caesarea van Filippus. En onderweg vroeg Hij zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ Ze zeiden Hem: ‘Johannes de Doper, volgens anderen Elia, en weer anderen zeggen: “Een van de profeten.” ’
Hij vroeg hun: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’ Petrus antwoordde Hem: ‘U bent de Messias.’
Hij verbood hun met iemand over Hem te spreken. En Hij begon hun uit te leggen: de Mensenzoon moet veel lijden, Hij moet verworpen worden door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, Hij moet ter dood gebracht worden, en na drie dagen zal Hij opstaan. Hij sprak hierover ronduit.
Petrus nam Hem apart en begon Hem de les te lezen. Maar Jezus keerde zich naar zijn leerlingen, keek hen aan en berispte Petrus: ‘Ga weg, satan, achteruit! Want jouw gedachten zijn niet Gods gedachten, maar die van mensen.’
Hij riep de menigte met de leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest vanwege Mij en de goede boodschap, zal het redden.
(Marcus 8,27-35)
‘EN JIJ, WIE ZEG JIJ DAT IK BEN?’
‘En gij, wie zegt gij dat Ik ben?’ Doorheen zijn leven geeft Jezus stukjes van de puzzel, en beetje bij beetje openbaart hij de volle rijkdom van zijn persoon. Vandaag wordt de vraag letterlijk gesteld: ‘Wie zegt gij dat Ik ben?’ Petrus, haantje de voorste, zegt: ‘Gij zijt de Messias, Gij zijt de Christus’. Het is het juiste antwoord. En toch moet hij zwijgen en krijgt hij er danig van langs, omdat het antwoord alleen juist is naar de letter en helemaal niet past in de visie van het Koninkrijk van God.
Jezus neemt geen vrede met dit antwoord, omdat het nog veel te menselijk is. Petrus ziet deze ‘Messias’, deze ‘Redder’ nog steeds als een machtige heerser, triomferend met pracht en praal. Voor Jezus, in het kader van het Rijk van God, is de inhoud heel anders: Hij zal verworpen worden en nog veel moeten lijden, Hij zal zelfs vermoord worden, maar Hij zal weer opstaan. En Hij trekt deze woorden meteen door naar het leven van zijn vrienden. Wie Hem wil navolgen, zal eveneens zijn kruis te dragen krijgen en zijn leven moeten verliezen. Het is onthutsend en hard. Maar alleen zo kan je zelf redding vinden en alleen zo kan je aan andere mensen bevrijding brengen. In de Geest van Jezus kunnen wij werken aan gerechtigheid en vrede stichten. Maar dat kan alleen gebeuren langs de weg van het kruis.
Jezus is de Messias, zeker en vast, maar op een andere manier dan wij spontaan verwachten: in zijn lijden, dood en verrijzenis toont Hij Gods liefde en brengt Hij Gods redding. Dat druist in tegen ons ‘menselijk denken’. Het kan ook niet anders, want geloven botst met menselijke berekening. Wie gelooft en de weg van Jezus gaat, laat zich niet langer leiden door menselijke overwegingen, maar ‘door wat God wil’.
Wie Jezus is, leren we allereerst in de overweging van het evangelie en in de stilte van ons gebed. Maar wij leren Hem ook kennen in de ervaringen van ons eigen leven. Door Hem na te volgen op die weg van liefde en lijden, van kruis en zelfverloochening wordt duidelijker wie Hij is: de lijdende Messias. De ware leerling gaat diezelfde weg. Wie die weg langs lijden en kruis afwijst, wordt ‘satan’ genoemd’ … zelfs als dit Petrus, de steenrots, zelf is.
Ons geloof is geen zaak van woorden of waarheden. Het is nog veel minder een zaak van burgerlijk fatsoen. Het is ook geen kwestie van verstand, geen geheugenlesje met vragen en antwoorden, die we van buiten moeten leren. Geloven is je van ganser harte aan Jezus toevertrouwen en metterdaad zijn weg gaan. Ook als dat de weg van het kruis is.
De Zwitserse theoloog Maurice Zundel (1897-1975) wordt een hedendaagse mysticus genoemd. Theologie noemde hij ‘een verschrikkelijke beproeving’, omdat hij God niet kon vinden in ‘formules en woorden zonder warmte, zonder zachtheid’. Over de krimp in de kerk had hij ook zijn eigen ideeën.
‘De crisis van de kerk heeft haar grond in een bepaalde opvatting over God: omdat men verkeerd denkt over God, kent de crisis vandaag deze omvang en deze verbreiding. Men heeft God buiten ondergebracht en men heeft Hem binnenin nog niet ontdekt. Het is vanzelfsprekend dat men deze God die daarbuiten is, weigert, want Hij komt over als een bedreiging en een inperking die van buitenaf aan het menselijke leven wordt opgedrongen.
Het is vanzelfsprekend dat men deze inmenging van een autoriteit die zich opdringt en die de ontkenning blijkt te zijn van de menselijke vrijheid en waardigheid als een belediging voor de geest en als een frontale aanval ervan aanvoelt.’
'God zijn betekent niet meer domineren en de macht hebben anderen te verpletteren, God zijn betekent zich mateloos geven, eeuwig zichzelf verloochenen...Het is omdat God niets voor zich houdt, omdat hij totaal Liefde is, omdat de adem van zijn wezen milde vrijgevigheid is, dat de Schepping te voorschijn komt en dat ze tegelijk vorm geeft aan een onuitputtelijk geheim en aan een eindeloze oproep tot liefde.'
'En allen zijn wij door dit beeld van grootheid besmet en vergiftigd omdat ook wij als het ware door onze eigenliefde opgevreten worden, wij zijn er alleen op bedacht onszelf goed te verkopen, anderen in de schaduw te plaatsen door over ons te doen spreken. Dit beeld van grootheid opgevat als overheersing, maakt niet alleen onze geest kapot, (wanneer men in naam van de Openbaring, God tot een oppermachtige Meester maakt die heerser is) want het Evangelie heeft ons een andere waardeschaal aangereikt een nieuwe, ongelooflijke en wonderbare waardeschaal en wij zijn nog niet begonnen de draagwijdte ervan te verstaan.'
Soms kunnen mensen door omstandigheden geïsoleerd raken, in een uiterste geval zelfs totaal vereenzaamd. Het nieuws toont dit soms op tragische wijze: niemand, die hen opzoekt, geen oor dat naar hen luistert.
Het verhaal van een mirakel – in het evangelie – sluit daar vandaag bij aan, maar de boodschap reikt verder: het echte wonder van een nieuw en ander leven begint met mensen, die luisterbereid en opmerkzaam zijn.
---
Nadien vertrok Jezus weer uit de omgeving van Tyrus en ging via Sidon naar het Meer van Galilea, dwars door het gebied van Dekapolis. Daar werd iemand bij Hem gebracht die doof was en gebrekkig sprak, en men smeekte Hem om deze man de hand op te leggen.
Hij nam de man apart, weg van de menigte, stak zijn vingers in zijn oren en raakte met speeksel zijn tong aan. Hij sloeg zijn blik op naar de hemel, zuchtte diep en zei tegen hem: ‘Effata!’, wat betekent: ‘Ga open!’ Meteen gingen zijn oren open, zijn tong kwam los en hij kon normaal spreken.
Hij beval de omstanders om aan niemand te vertellen wat er gebeurd was; maar hoe strenger Hij het hun verbood, hoe meer ze het rondvertelden. De mensen waren erg onder de indruk en zeiden: ‘Alles wat Hij doet, is goed: zelfs doven laat Hij horen en stommen laat Hij spreken.’
(Marcus 7,31-37)
---
‘ALLES WAT HIJ DOET, IS GOED.’
Opnieuw hoorden we het verhaal van een mirakel, zoals er in het evangelie zoveel verteld worden. Gemakkelijk blijven we steken in het feit zelf en hebben we minder oog voor de diepere inhoud. Maar Jezus wil zich niet openbaren als de grote tovenaar. Hij wil tonen dat Hij redding brengt. Redding uit onze zondigheid en uit elke vorm van kwaad of onheil. Hij belooft toekomst en hoop waar elke hoop verdwenen is en geen toekomst meer wenkt. Deze blijde boodschap vraagt dat wij nieuwe, andere mensen worden.
Het is zo belangrijk dat kleine woordje ‘Effata’, ga open. Het is het woordje dat de doofstomme mens genezing brengt en van hem een ander mens maakt. De inhoud van dit woordje en van dit wonder kunnen we vatten vanuit een mooie zegen in het sacrament van het doopsel. Het kindje wordt aangeraakt, met olie gezalfd en gezegend, terwijl de priester dit ‘Effata-gebed’ zegt:
- ik zegen je oogjes, dat je oog mag hebben voor al wat mooi is, dat je mag zien wat God je te doen geeft en dat je mensen graag mag zien.
- ik zegen je oortjes: dat je mensen in nood mag horen, en dat je open mag staan voor het Woord van God.
- ik zegen je mondje, om troost en bemoediging te brengen en dat je woorden mag spreken die eerlijk en mild zijn.
- ik zegen je handjes: dat ze leren geven en delen, dat ze nooit moe worden om goed te doen, dat zij sterk en teder mogen zijn.
- ik zegen je voetjes, om je eigen weg te gaan in deze wereld en om niet weg te lopen van jouw eigen levensdoel.
‘Effata’, ga open: het is heel anders dan ‘Sesam, open u’ in het sprookje van Ali Baba. Het is een opdracht om je niet op te sluiten in je zelf, maar om met open armen naar mensen toe te gaan. De wereld is zoveel groter dan ons eigen persoontje, zoveel belangrijker dan ons directe belang.
Jezus staarde zich niet blind op wat alleen Hemzelf aanging. Liefdevol keek Hij mensen aan en ging Hij naar hen toe. Daarom is dat woord zo waar: ‘Alles wat Hij doet, is goed.’
Geplaatst door onze redactie op dinsdag 4 september 2012 om 00:05u (Bron: SJ)
MILAAN (RKnieuws.net) - Op 8 augustus 2012 gaf Kardinaal Martini een (laatste) interview aan zijn medebroeder Georg Sporschill sj. Op 31 augustus 2012 zou hij overlijden. De tekst van dit interview werd door Martini nog herlezen en goedgekeurd. Dit document kan beschouwd worden als het geestelijk testament dat hij nagelaten heeft aan de Kerk, de Kerk waar hij zielsveel van hield.
Onderstaand vindt u deze tekst, vertaald uit de originele versie in het Italiaans.
In welke toestand bevindt de Kerk zich vandaag?
De Kerk is vermoeid in het welvarende Europa en Amerika. Onze cultuur is overtijds. Onze kerken zijn groot, onze kloosters staan leeg. De bureaucratie van de Kerk groeit alsmaar. Onze rituelen en gewaden zijn pompeus … Drukt dit werkelijk uit wie wij zijn vandaag? We gaan ten onder aan onze rijkdom. We lijken op de rijke jonge man die droef wegging toen Jezus hem uitnodigde om zijn leerling te worden. Ik weet dat het niet makkelijk is om alles achter te laten. We zouden op zijn minst mensen kunnen zoeken die vrij zijn en hun medemens nabij, mensen zoals bisschop Romero er een was en de jezuïeten-martelaren van El Salvador. Waar zijn de helden onder ons die ons inspireren? We mogen hen zeker niet opsluiten binnen institutionele grenzen.
Wie kan vandaag de Kerk helpen?
Karl Rahner s.j. gebruikte graag het beeld van het gloeiende houtskool onder de as. In de Kerk van vandaag zie ik zoveel as boven de gloeiende houtskool dat ik vaak overmand word door een gevoel van onmacht. Hoe kan de gloeiende houtskool worden bevrijd om het liefdesvuur terug aan te wakkeren? Eerst en vooral moeten we op zoek gaan naar de gloeiende houtskool. Waar zijn de mensen die overlopen van grootmoedigheid, zoals de barmhartige Samaritaan? Wie heeft een geloof zoals de Romeinse honderdman? Wie is zo enthousiast als Johannes de Doper? Wie durft zo vernieuwend te zijn als Paulus? Wie is zo trouw als Maria Magdalena? Ik raad de Paus en de bisschoppen aan om op zoek te gaan naar 12 echt vrije mensen om hen aan het roer te plaatsen. Mensen die dicht staan bij de armsten en die omringd zijn door jongeren en die nieuwe experimenten lanceren. We moeten ons kunnen meten aan mensen die zo in vuur en vlam staan dat de Geest zich overal kan verspreiden.
Welke middelen beveelt u aan tegen de vermoeidheid van de Kerk?
Ik heb drie belangrijke aanbevelingen.
De eerste is bekering: de Kerk moet haar eigen fouten erkennen en moet een weg bewandelen van radicale verandering, te beginnen met de Paus en de bisschoppen. De pedofilieschandalen zetten ons aan om een weg van bekering aan te vatten. De vragen over seksualiteit en al de thema’s inzake lichamelijkheid zijn hier een voorbeeld van. Ze zijn belangrijk voor iedereen en soms zij ze ook te belangrijk. We moeten de vraag stellen of de mensen nog luisteren naar het advies van de Kerk inzake seksualiteit. Heeft de Kerk in dit domein nog gezag of is zij in de media enkel nog maar een karikatuur?
Mijn tweede aanbeveling betreft het Woord van God. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft de Bijbel teruggegeven aan de katholieken. (…) Enkel wie dit Woord ontvangt in zijn hart kan bijdragen tot de vernieuwing van de Kerk en zal wijze antwoorden kunnen geven op persoonlijke vragen. Het Woord van God is eenvoudig en zoekt als gezel een luisterend hart … Noch de clerus noch het kerkelijk recht kunnen de innerlijkheid van de mens vervangen. Al de uitwendige regels, de wetten, de dogma’s werden ons gegeven om de innerlijke stem te verhelderen en voor de onderscheiding van de geesten.
Voor wie zijn de sacramenten? Ze zijn het derde medicijn. De sacramenten zijn geen middel om te straffen. Ze zijn een hulp voor mensen op verschillende momenten van hun levenstocht en wanneer ze het moeilijk hebben. Bieden we de sacramenten aan aan de mensen die nood hebben aan nieuwe kracht? Ik denk aan al diegenen die uit de echt gescheiden zijn, aan de hertrouwde koppels en aan de weder samengestelde gezinnen. Zij hebben nood aan bijzondere bescherming. De Kerk houdt vast aan de onverbreekbaarheid van het huwelijk. Het is een genade als een huwelijk en een gezin slagen. … De houding die we aannemen ten overstaan van weder samengestelde gezinnen zal bepalen of hun kinderen aansluiting vinden bij de Kerk. Een vrouw wordt in de steek gelaten door haar echtgenoot en vindt een nieuwe partner die begaan is met haar en haar drie kinderen. Deze tweede liefde is een succes. Als dit gezin gediscrimineerd wordt, worden niet alleen de vrouw maar ook haar kinderen aan de kant gezet. Als de ouders zich niet meer thuis voelen in de Kerk en haar steun niet ervaren, dan verliest de Kerk de nieuwe generatie. Voor de communie bidden we: “Heer ik ben niet waardig …” We weten dat we onwaardig zijn … Liefde is genade. Liefde is een geschenk. De vraag of uit de echt gescheidenen de communie mogen ontvangen zou moeten worden omgekeerd. Hoe kan de Kerk hulp bieden aan complexe familiale situaties met de kracht van de sacramenten?
Wat doet u zélf?
De Kerk is 200 jaar in vertraging. Waarom wordt er niet aan geschud? Zijn we bang. Bang, eerder dan moedig? Het fundament van de Kerk is geloof. Geloof, vertrouwen en moed. Ik ben oud en ziek en ben afhankelijk van de hulp van anderen. De goede mensen die mij omringen maken het mogelijk dat ik liefde ervaar. Die liefde is sterker dan het gevoel van ontmoediging dat ik soms ervaar als ik kijk naar de Kerk in Europa. Enkel liefde overwint vermoeidheid. God is Liefde.
Ik heb een vraag voor u: “Wat kan u doen voor de Kerk?
‘Wilt ook gij soms weggaan?’, vroeg Jezus ons vorige week heel persoonlijk. En Petrus antwoordde in naam van ons allen: ‘Heer, naar wie zouden we gaan? Alleen Gij hebt woorden van eeuwig leven.’
Vandaag gaan de lezingen daar nog wat verder op in. Hoe eerlijk en oprecht is onze diepste keuze? Leven we enkel voor de schone schijn en het oog van de mensen … of leven we met heel ons hart vanuit de geest van Jezus, die weg, waarheid en leven is?
Eens kwamen de Farizeeën en enkele schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Jezus tezamen, en ze zagen dat sommige leerlingen met onreine, dat wil zeggen, met ongewassen handen aten. De Farizeeën en alle andere Joden eten namelijk pas als ze eerst hun vingertoppen gewassen hebben, omdat ze zich aan de traditie van hun voorouders houden. En als ze van de markt komen, eten ze pas als ze zich helemaal gewassen hebben. Zo zijn er nog vele andere tradities waaraan ze zich houden, zoals het schoonspoelen van bekers, kruiken en koperen vaatwerk. Daarom vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden hem: ‘Waarom houden uw leerlingen zich niet aan de tradities van onze voorouders en eten ze met onreine handen?’
Maar hij antwoordde: ‘Wat is de profetie van Jesaja toch toepasselijk op huichelaars als u! Er staat immers geschreven: “Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij; tevergeefs vereren ze mij, want ze onderwijzen hun eigen leer, voorschriften van mensen.”
De geboden van God laat u varen, maar aan tradities van mensen houdt u vast.’
Nadat hij de menigte weer bij zich had geroepen, zei hij: ‘Luister allemaal naar mij en kom tot inzicht. Niets dat van buitenaf in de mens komt kan hem onrein maken, maar wat van binnenuit komt, dat kan de mens bezoedelen.
Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen slechte gedachten, ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, laster, hoogmoed, dwaasheid; al deze slechte dingen komen van binnenuit, en die maken de mens onrein.’
(Marcus 7,1-8.14-15.21-23)
‘EERLIJK VOOR GOD’
Het beeld dat wij ons van Jezus vormen is doorgaans het beeld van een zachtmoedige, minzame man. Iemand die uitzonderlijk goed was en op een unieke wijze meeleefde met het leed van de mensen. Zo leren wij Hem ook kennen in het evangelie, en zo spreekt Hij ons het meeste aan. Hij ging weldoende rond, Hij kreeg medelijden met de mensen omdat ze daar afgetobd neerlagen als schapen zonder herder, Hij genas zieken en dreef duivels uit. En kinderen voelden zich thuis bij Hem. Mooi is dat!
Zo is de grondtoon van zijn persoon: goedheid, mededogen, mildheid. Maar Hij is geen zeemzoete, wereldvreemde dromer. Er is de keerzijde van een verbolgen Jezus, die zijn woede niet wegsteekt en die bijwijlen hard kan terechtwijzen. Zo ging hij woedend tekeer tegen de kooplieden in de tempel en zo sprak hij vaak harde woorden: ‘Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! Gij lijkt op gekalkte graven die er van buiten mooi uitzien, maar van binnen vol zijn met allerhande onreinheid.’
Het evangelie van vandaag past in dit laatste rijtje. Jezus wijst diegenen terecht, die, te pas en te onpas, te koop lopen met hun godsdienstigheid. Dikwijls zijn dat zelfs vooraanstaanden, die alleen lippendienst bewijzen. Zo was het toen. En hoe is het nu, in onze wereld, in onze kerk, in onszelf? Laten wij – elk voor zich – daarop in alle oprechtheid antwoorden.
Vele profeten kregen het aan de stok met leiders die enkel voor het oog der mensen en enkel met de mond God eerden. Ook Jezus, de edelste van alle mensen, Gods eigen Zoon, staat in deze eeuwenlange rij van profeten, die erop hamerden om zich niet enkel met de mond maar van ganser harte naar God toe te keren. Hij heeft er hier op aarde een hoge prijs voor betaald.
In het bewustzijn van deze hoge prijs, vraagt Hij van ons eenzelfde zuiver hart. Daarom een vraagje om af te ronden: ‘Hoeveel tijd hebben we vandaag aan onze binnenkant besteed, om aan de buitenkant oprecht te leven? Eerlijk voor God?'
Meer nog dan anders gaat deze eucharistie over Jezus. In het evangelie noemt Hij zich tot driemaal toe het brood voor het leven van de mensen. Op onze levensweg wil Hij ons sterken en voeden.
Misschien zoeken wij elders wel inspiratie of brood voor ons leven. Dan kan Hij een indringer lijken of vluchten wij Hem …
Intussen waren de Joden gaan morren omdat Hij gezegd had: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald.’
‘Dat is toch Jezus, de zoon van Jozef? We weten toch wie zijn vader en moeder zijn? Hoe kan hij dan zeggen dat hij uit de hemel is neergedaald?’
Jezus zei: ‘Ik hoor u bezwaren maken. Toch kan niemand bij mij komen, tenzij de Vader die mij gezonden heeft hem bij me brengt, en ik zal hem op de laatste dag tot leven wekken. Het staat geschreven in de Profeten: ‘Zij zullen allemaal door God onderricht worden.’
Iedereen die naar de Vader luistert en van hem leert komt bij mij. Niet dat iemand ooit de Vader gezien heeft – alleen hij die van God komt, heeft hem gezien. Waarachtig, ik verzeker u: wie gelooft, heeft eeuwig leven.
Ik ben het brood dat leven geeft. Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en toch zijn zij gestorven. Maar dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald; wie dit eet sterft niet.
Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam.’
(Johannes 6,41-51)
BROOD VOOR ONDERWEG
Enkele weken geleden hoorden we hoe Jezus zijn leerlingen uitzond. Ze mochten niets meenemen voor onderweg, geen brood, geen reistas en geen geld, alleen een herdersstok. Sandalen mochten ze dragen, maar geen extra kleren meenemen. Toch vertrekken de leerlingen niet met lege handen. Ze krijgen een uitrusting die al het andere overbodig maakt: hun kracht ligt in het Woord van God, dat zij spreken.
Eigenlijk is het evangelie vandaag een aanvulling daarbij. Tot driemaal toe zegt Jezus: ‘Ik ben het brood dat leven geeft.’ Geen picknickje voor een uitstap, maar de krachtige voeding voor de lange reis, die ons leven is!
Het lijkt een verwijzing naar de eucharistie, maar Jezus zegt veel meer. Hij spreekt over zijn hele persoon. In alles wat Hij is, in alles wat Hij doet, in de meest omvattende rijkdom van zijn hele wezen is Hij de voeding voor ons leven. Daarom is het zo belangrijk dat we proberen om Hem echt te leren kennen. Dat wij open en ontvankelijk staan voor Hem. Dat Hij zelf almaar meer wezen van ons eigen wezen kan en mag worden.
Een theoloog schreef eens dat hij veel over Jezus had gelezen en gesproken. Toch bleef Jezus een vreemde voor zijn hart. In een stille bezinning sloeg de vonk over. Kennis werd liefde en Jezus werd de energie voor zijn leven.
Dat zegt Jezus: dat Hij de energie voor ons leven is. Hij vervult ons diepste verlangen en geeft ons levenskracht. Die liefde, die ons kracht geeft kan slechts groeien als wij Hem toelaten en ons door Hem laten aanspreken.
Onze levens kunnen erg verschillen, maar het is nodig dat wij stil naar ons diepste ik luisteren. Dan wordt een diep verlangen wakker naar liefde, die ons leven vult. Dan kan ons hart openkomen om Jezus te ontvangen: ‘Min de stilte in uw wezen, zoek de stilte die bezielt, zij die alle stilte vrezen, hebben nooit hun ziel gelezen, hebben nooit geknield.’
Als wij rumoer, drukte en zorgen even achterwege laten voor de rust van het gebed, kan onze liefde openbloeien voor Jezus. Zo kan Hij brood voor ons leven worden. En kunnen wij op onze beurt brood voor de mensen worden.
Vorige week hoorden we het wonder van breken en delen. Vandaag en de volgende weken gaat Jezus daarop verder in een nogal lange toespraak: de broodrede.
Eerst wijst Hij ons er nog eens op dat wij mensen vooral uit zijn op materiële dingen, uiterlijke schijn en zo dikwijls almaar meer willen, terwijl Hij ons oproept om verder te zien: naar alles wat wij broodnodig hebben om als gelukkige, vreugdevolle mensen door het leven te gaan.
Toen de mensen zagen dat Jezus en zijn leerlingen er niet waren, stapten ze in de boten en voeren ze naar Kafarnaüm om hem te zoeken. Ze vonden hem aan de overkant van het meer en vroegen: ‘Rabbi, wanneer bent u hier gekomen?’
Jezus zei: ‘Waarachtig, ik verzeker u: u zoekt me niet omdat u tekenen hebt gezien, maar omdat u brood gegeten hebt en verzadigd bent. U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft; de Mensenzoon zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft hem die volmacht gegeven.’
Ze vroegen: ‘Wat moeten we doen? Hoe doen we wat God wil?’ ‘Dit moet u voor God doen: geloven in hem die hij gezonden heeft,’ antwoordde Jezus.
Toen vroegen ze: ‘Welk wonderteken kunt u dan verrichten? Als we iets zien, zullen we in u geloven. Wat kunt u doen? Onze voorouders hebben immers manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven staat: ‘Brood uit de hemel heeft hij hun te eten gegeven.’
Maar Jezus zei: ‘Waarachtig, ik verzeker u: niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader; hij geeft u het ware brood uit de hemel. Het brood van God is het brood dat neerdaalt uit de hemel en dat leven geeft aan de wereld.’
‘Geef ons altijd dat brood, Heer!’ zeiden ze toen. ‘Ik ben het brood dat leven geeft,’ zei Jezus. ‘Wie bij mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij gelooft zal nooit meer dorst hebben.
(Johannes 6,24-35)
JEZUS, BROOD VAN EEUWIG LEVEN
‘Ik ben het brood dat leven geeft,’ zei Jezus. ‘Wie bij mij komt zal geen honger meer hebben.’ Het zijn vertrouwde woorden, en misschien spreken ze juist daarom niet echt meer aan. Natuurlijk is er hier een verwijzing naar de eucharistie. Maar er is meer aan de hand. Zelf ben ik dat brood, dat leven geeft, zegt Jezus en zo nodigen deze woorden ons uit om bij onszelf eens na te gaan: ‘Wie is Jezus voor mij? Is Hij het brood van mijn leven? Zoek ik bij Hem de kracht om dag na dag mijn weg te gaan?’
Om Jezus zo innig mogelijk te leren kennen, kijken we naar het hoogtepunt van zijn leven: het laatste samenzijn met zijn vrienden en de kruisgang die toen volgde. Die laatste avond heeft Hij ons een uniek beeld van zijn leven nagelaten. Hij nam brood en brak het en gaf aan ieder een stukje: ‘Dit is mijn lichaam, dit ben Ikzelf, voor u gegeven en gebroken.’ En opdat wij deze les niet zouden vergeten zei Hij nog: ‘Blijf dit doen om mij te gedenken.’
Liefde, die zichzelf wegschenkt en daarvoor gekruisigd wordt: zulke Liefde is Jezus in zijn diepste wezen. In deze Liefde, die het Kruis niet uit de weg gaat, komt Hij tot een Leven dat de moeite waard is. Met de woorden van het evangelie bidden wij: ‘Heer, geef ons dat Brood, dat Leven geeft! Geef ons deze Liefde, die Gij zelf zijt, zodat ook ons leven de moeite waard wordt.’
Er zijn mensen die alles voor zich houden, die niets meedelen, die zich afsluiten voor anderen. Rondom hen is het eenzaam, kil en doods. Maar er zijn ook mensen die, spontaan, meedelen van wat zij hebben, meedelen van wat zij zijn. Bij hen groeit vriendschap, verbondenheid, vreugde. Bij hen zien we het leven in zijn rijkste groei en bloei. Leven in overvloed zien we waar mensen zichzelf geven, breken en delen. Daar ligt de weg naar een waarachtig leven. Daar wordt onze diepste honger, onze diepste hunker gestild waar mensen voor elkaar leven, waar mensen zich geven aan elkaar.
Zo kan Jezus brood of voedsel voor ons leven worden. Als we Hem zo goed mogelijk leren kennen in de stilte van ons hart en als we zo goed mogelijk proberen zijn Leven te leven. Hij dringt zich niet op daarbij, maar zachtjes zegt Hij: ‘Deze weg ben Ik gegaan, gegeven en gebroken, en zo is mijn leven volkomen geworden’. En even zachtjes wenkt Hij ons om, net als Hij, gegeven mensen te worden, ook als ons leven dan soms langs de weg van het Kruis zal lopen.
Vandaag spreekt de eerste lezing ons over de eenheid en de verbondenheid, die tussen mensen kunnen bestaan, en die ons ook zo intens gelukkig kunnen maken.
Verbondenheid, broederlijkheid, liefde, eenheid … we hebben er zoveel woorden voor, we hebben er ook zo'n groot verlangen naar, omdat we op die manier een diepe innerlijke vrede en rust kunnen vinden.
Daarna horen we in het evangelie het wonder van de vermenigvuldiging van de broden en de vissen. Mensen, die in eenheid en verbondenheid leven, vergeten zichzelf en zijn spontaan geneigd tot geven en delen … tot brood vermenigvuldigen .
Enige tijd later ging Jezus naar de overkant van het Meer van Galilea, ook wel het Meer van Tiberias genoemd. Een grote menigte mensen volgde hem, omdat ze gezien hadden welke wondertekenen hij bij zieken deed. Jezus ging de berg op, en ging daar met zijn leerlingen zitten. Het was kort voor het Joodse Paasfeest.
Toen Jezus om zich heen keek en zag dat die menigte naar hem toe kwam, vroeg hij aan Filippus: ‘Waar kunnen we brood kopen om deze mensen te eten te geven?’ Hij vroeg dat om Filippus op de proef te stellen, want zelf wist hij al wat hij zou gaan doen. Filippus antwoordde: ‘Zelfs tweehonderd denarie zou niet voldoende zijn om iedereen een klein stukje brood te geven.’
Een van de leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, zei: ‘Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen – maar wat hebben we daaraan voor zoveel mensen?’ Jezus zei: ‘Laat iedereen gaan zitten.’ Er was daar veel gras, en ze gingen zitten; er waren ongeveer vijfduizend mannen.
Jezus nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood onder de mensen die er zaten. Hij gaf hun ook vis, zoveel als ze wilden. Toen iedereen volop gegeten had zei hij tegen zijn leerlingen: ‘Verzamel nu de overgebleven stukken brood, zodat er niets verloren gaat.’ Dat deden ze en ze vulden twaalf manden met wat overgebleven was van de vijf gerstebroden die men had gegeten.
Toen de mensen het wonderteken zagen dat hij gedaan had, zeiden ze: ‘Hij moet wel de profeet zijn die in de wereld zou komen.’ Jezus begreep dat ze hem wilden dwingen om mee te gaan en hem dan tot koning zouden uitroepen.
Daarom trok hij zich terug in het gebergte, geheel alleen.
(Johannes 6,1-15)
‘SPREEK TOT ONS OVER GEVEN’
In zijn kleine bundeltje ‘De Profeet’ geeft de Libanese dichter en mysticus, Kahlil Gibran, onder meer een beschouwing over ‘geven en delen’. Het is eens een andere manier om stil te staan bij dat mirakel van vandaag, het wonder van de gerstebroden en de twee vissen.
'Toen kwam er een Rijke naar voor met de vraag:
spreek tot ons over geven.
En de profeet antwoordde:
Je geeft maar weinig,
als je geeft van je bezit.
Alleen wanneer je van jezelf geeft,
geef je ten volle.
Er zijn mensen,
die slechts weinig geven
van het vele dat zij hebben –
en zij geven het om gezien te worden.
Hun verborgen wens maakt hun gaven onrein.
En anderen hebben weinig
en zij geven alles.
Zij geloven in het leven en zijn overvloed,
en hun schatkist is nooit ledig.
Ook zijn er, die met vreugde geven,
en hun vreugde is hun beloning.
En wie met pijn geven,
vinden in de pijn hun doop.
Maar er zijn ook mensen, die geven,
en geen pijn kennen bij het geven,
en die er ook geen vreugde in zoeken
of denken dat het deugdzaam is.
Zij geven
zoals een welriekende plant in de vallei
zomaar uit zichzelf haar geur verspreidt.
Door hun handen spreekt God
en door hun ogen gaat zijn glimlach over de aarde.'
Leven …
en geven, zoals een welriekende plant,
die zomaar uit zichzelf haar geur verspreidt.
Laten wij God danken dat er zulke mensen zijn.
Ieder 'vandaag' heeft zijn eigen kleur.
Iedere dag groeit naar een geheel,
dat onvervangbaar in ons verweven ligt.
Geen dag zonder vreugde of zonder verdriet,
geen schaduw zonder licht.
Zo schuiven de kruimels van de dag
in de schaal van de avond:
blaadjes uit een zonnebloem,
een traan overgebleven van een harde slag,
een half woord dat echt goed deed,
een harde korst die nog niet verteerd is.
Ieder 'vandaag' heeft zijn kruimels.
Je kan ze bijeenpotten, optasten.
Je kan ze 's avonds uitstrooien voor de laatste vogels,