Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
01-12-2012
ZONDAG 1 DECEMBER
1ste ZONDAG VAN DE ADVENT C
2 DECEMBER 2012
‘DE DAG ZAL KOMEN’
Nu de winter nadert begint de advent, onze jaarlijkse aanloop naar Kerstmis. Twee aandachtspunten keren elk jaar weer.
Eerst en vooral innerlijke bekering, verdieping van onze eigen spiritualiteit.
Maar we zijn geen louter geestelijke wezens. Elke innerlijke bekering moet zijn weg of vertaling vinden buiten ons eigen persoontje: zo kunnen we een beetje hoop geven aan mensen die verstoten of uitgesloten zijn.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren. En op aarde zullen de volken sidderen van angst voor het gebulder en het geweld van de zee; de mensen worden onmachtig van angst voor wat er met de wereld zal gebeuren, want de hemelse machten zullen wankelen.
Maar dan zullen ze op een wolk de Mensenzoon zien komen, bekleed met macht en grote luister. Wanneer dat alles staat te gebeuren, richt je dan op en hef je hoofd, want jullie verlossing is nabij!
Pas op dat jullie hart niet afgestompt raakt door de roes en de dronkenschap en de zorgen van het dagelijks leven, zodat die dag jullie overvalt, onvoorspelbaar als een val die dichtklapt. Want plotseling zal hij komen over allen die waar ook op aarde wonen.
Wees waakzaam en bid onophoudelijk om te ontkomen aan de dingen die gebeuren gaan en om voor de Mensenzoon te kunnen verschijnen.’
(Lucas 21,25-28.34-36)
‘KOM, HEER JEZUS, KOM’
Binnenkort zullen de Kerstlichtjes weer volop fonkelen. Een heimwee naar licht en warmte in deze donkere dagen. Wat een contrast met die rampen en die angst, waarover het evangelie spreekt. We zien inderdaad veel dreiging en onheil: oorlog, onrecht, terreur. Enkele machten lijken het einde van de wereld in handen te hebben door het recht van de sterkste, het recht van de rijkste, het recht van de machtigste.
Daarom horen we vandaag: richt je op, wees waakzaam, blijf bidden. Geef niet toe aan de bekoring van onmacht en wanhoop. Dat alle leven, alle liefde en alle goede wil verloren zullen gaan. Dat alle goeds vernietigd zal worden door de waanzin van kwade machten.
Jeremia zegt dat de belofte van Jahwe vervuld zal worden. Recht zal heersen en de aarde wordt een veilige stad om in te wonen. Leef daarom niet als versufte mensen zonder hoop, zegt Lucas. Wees waakzaam en bid dat die bekoring je niet overvalt.
Blijf vertrouwen dat alles ten goede gekeerd kan worden. Hou daarom stand in het goede. Waar mensen elkaar een warm hart toedragen is er toekomst, tegen alle onrecht en geweld in.
De belofte van Kerstmis valt niet vanzelf uit de lucht, als een sneeuwvlokje dat lieflijk neerdwarrelt op onze aarde. Eerst hebben wij de advent hard nodig: verlangen, gebed, meer goede wil en liefde. Naar Kerstmis uitzien is de spanning ontdekken tussen ideaal en werkelijkheid, tussen de vrede, die wij verlangen en de vrede die wij zo moeilijk kunnen opbouwen
Kerstmis, God-met-ons, verwachten is durven zien. Durven zien hoe het met onszelf en onze wereld gesteld is. Durven zien hoever wij nog afstaan van dat visioen dat God voor ogen had, nog voor de tijd begon.
En dan aan de slag gaan. Opdat het eindelijk waar mag worden waar de ziener zo naar uitzag: ‘Kom, Heer Jezus, kom!’ (Apokalyps 22,20)
Heer, onze God,
help ons waakzaam te blijven
op elk uur van de dag en van de nacht.
Open onze ogen
om uw licht te ervaren.
Open onze oren
om naar uw stem van waakzaamheid te luisteren.
Open onze mond
om ook bij anderen te getuigen van uw aanwezigheid.
Open ons hart om de komst van Jezus
in onze ziel voor te bereiden
en om ons intens met Hem verbonden te weten.
Open onze geest
om de oppervlakkigheid van het leven te doorbreken.
Een vrouw beweegt langzaam door de gang van het revalidatiecentrum, op wankele benen en met onzekere stapjes. Ze steunt op een looprek, dat ze telkens een beetje vooruit plaatst. Na een ingreep moet ze opnieuw leren stappen, bijna zoals een kind leert lopen. Ze glundert en zegt me: ‘we zijn al zover, ik ben weer op de goede weg’. Stappen met een looprek: een klein begin dat een groot verschil in een mensenleven kan uitmaken.
Een grootvader vertelt me over een pijnlijke ruzie tussen zijn beide zonen. Hij heeft de tranen in de ogen. Niet dat er geen reden is voor het conflict. Een gebeurtenis in de familie is kwetsend overgekomen. Het is echter te jammer dat de broers elkaar niet meer willen spreken. Bovendien zet het conflict zich nu sluimerend verder onder hun kinderen. Grootvader ziet de samenhang in zijn familie afbrokkelen. ‘Wie zou nu toch de eerste stap kunnen zetten?’ is zijn vraag. Zelf een eerste stap zetten of de eerste stap van een ander aanvaarden: een klein begin dat een groot verschil in de familie kan uitmaken.
Twee jongeren vertellen me over de vormselcatechese op hun parochie. Ze lieten zich aanspreken door de verantwoordelijke voor de catechese, een persoon op leeftijd, die het al vele jaren doet. De jongeren kwamen over de brug en werken nu met haar mee. De vormelingen vinden het sympathiek dat jongeren meewerken in de vormselcatechese: een klein begin dat een groot verschil in de parochie kan uitmaken.
Met Kerstmis vieren we de geboorte van Jezus. Zijn geboorte vond plaats in een kleine uithoek van de wereld. De aarde is op die dag niet van aanschijn veranderd. Er is op die dag geen schok gegaan door de koninkrijken in het oosten of het westen. Toch is die dag iets begonnen dat de wereldgeschiedenis voorgoed zou veranderen. Een nieuw verhaal is toen begonnen, waarvan de laatste bladzijde nog niet geschreven is.
In Jezus is Gods Woord onder ons komen wonen, volledig en voorgoed. Het verlangen dat ons uittilt boven de beperktheid van tijd en ruimte en ons doet hunkeren naar eeuwigheid, heeft in Jezus een antwoord gevonden. Wie de Vader wil zien, kan Hem voortaan herkennen in het gelaat van zijn Zoon, die mens werd zoals wij. Hij verzamelt ons in een nieuwe gemeenschap, een gemeenschap zonder grens van ras of taal, die voorafbeelding is van de gemeenschap van de eindtijd. Van dat grote verschil vieren we op Kerstmis slechts het begin. Kerstmis: het kleine begin van een groot verschil.
Wat wens ik je voor de advent? Dat je tijdens de komende weken kleine gebaren mag ‘meemaken’ die een groot verschil uitmaken. ‘Meemaken’ in de twee betekenissen van het woord. Vooreerst: dat die kleine gebaren ook jou ten deel mogen vallen en dat je erdoor mag gesterkt worden. Je wacht er misschien al lang op, te lang om nog te durven hopen. Maar ook: dat je die kleine gebaren mee mag maken of stellen naar anderen toe. Jouw klein gebaar kan voor anderen een groot verschil uitmaken.
Graag wens ik je een mooie adventstijd. Kerstmis voorbereiden op de maat van Kerstmis: op de kleine maat waarmee het leven (her)begint.
Lang geleden, in een land hier ver vandaan, regeerde Koning Goedheid. Hij werd oud en moe en voelde dat hij niet zo lang meer zou leven. Omdat hij geen kinderen had, maakte hij zich zorgen wie de troonopvolger zou worden. Daarom liet hij in het hele land het bericht verspreiden dat er een opvolger voor de koning gezocht werd: iedereen die zichzelf geschikt vond om koning te worden, mocht zich aanbieden op het paleis om zich te komen voorstellen. En dus nam de koning, samen met enkele ministers plaats in de grote troonzaal, en liet de kandidaten één voor één binnenkomen.
Als eerste kwam er een bankdirecteur binnen die een heel duur maatpak droeg en een dikke sigaar rookte. Hij zei: ’Beste Koning Goedheid, ik heb veel geld. Ik kan er voor zorgen dat het koninkrijk zijn bezittingen kan uitbreiden, en zo dus veel rijker kan worden. Dus ik ben de meest geschikte kandidaat.’ De ministers knikten goedkeurend, maar de koning had zo zijn twijfels.
Daarop kwam een generaal binnen. Hij droeg een schitterend uniform met blinkende knopen, en een hele reeks decoraties op zijn borst . Hij sprak:’ Ik voer het bevel over vele soldaten, en ik heb een heel arsenaal krachtige wapens. Daarmee ben ik in staat om het land perfect te verdedigen tegen vijandelijke aanvallen. Bovendien kan ik zo ook de orde en rust bewaren, én … ik zou er zelfs kunnen voor zorgen dat we meer land kunnen veroveren, en zo het koninkrijk uitbreiden! Dus, Koning Goedheid, ik ben de meest geschikte kandidaat.’ De ministers waren enthousiast, maar de koning keek bedenkelijk.
Vervolgens kwam een belangrijk diplomaat binnen. Hij had een aangenaam verfijnd parfum op; gaf iedereen met een brede glimlach een hand ,en deelde zijn visitekaartjes uit. Toen zei hij: ‘Ik heb heel veel relaties, en ik ken alle ministers in de landen rondom ons. Daardoor kan ik er voor zorgen dat ons land het machtigste wordt van allemaal! Daarom ben ik de beste kandidaat.’ De ministers waren opgetogen, maar de koning schudde het hoofd.
Toen kwam een professor binnen in een lange toga, met een heleboel diploma’s onder zijn arm. Hij fronste bedachtzaam zijn voorhoofd en sprak: ‘Regeren is een ernstige en moeilijke taak, die veel verstand vereist. Ik heb jarenlang gestudeerd, en nu heb ik genoeg kennis om het land goed te kunnen besturen. Ik kan er voor zorgen dat er geen fouten gemaakt worden in het regeringswerk, dus ben ik de perfecte kandidaat.’ De ministers juichten, maar de koning had tranen in de ogen.
Tenslotte kwam een jongeman binnen. Hij was doodgewoon gekleed en had een hoed aan en een fluit bij zich. Hij bleef eerbiedig op een afstand staan en zei: ‘Ik ben maar een eenvoudige herder, maar ik ben met mijn kudde schapen door heel het land getrokken. Zo heb ik de mensen leren kennen, en daardoor weet ik wat hun zorgen zijn en wat hen blij maakt. Ik houd van de mensen en ik zou graag hun problemen oplossen. Ik ben niet zo lang naar school geweest en dus zal ik dat niet alleen kunnen, maar met de hulp van de ministers ben ik er zeker van dat het lukt.’
Toen zei Koning Goedheid blij : ‘Dit is de kandidaat die ik zoek!’ Maar de ministers zeiden: ‘Maar Sire, deze jongen is maar doodgewoon. Hij heeft niet zoveel opleiding en geen speciale vaardigheden voor deze zware taak!’
En de koning antwoordde: ‘Jullie hebben gelijk als je zegt dat hij niet veel boekenkennis heeft , of veel geld, of krachtige wapens, of veel relaties. Maar hij heeft veel belangrijkere kwaliteiten. Een land besturen is in de eerste plaats omgaan met mensen. En deze jongeman kent de mensen en wat hen zoal bezighoudt. Bovendien is hij een herder die goed voor zijn kudde zorgt. Hij gaat opgewekt door het leven want hij speelt af en toe een deuntje op zijn fluit. Hij is ook niet ijdel of te trots om toe te geven dat hij hulp zal kunnen gebruiken. Maar het allerbelangrijkste is, dat hij van de mensen houdt. En dat is wat we écht nodig hebben: een koning met een hart.’
Toen knikten de ministers instemmend; en samen met Koning Goedheid kozen ze allemaal de eenvoudige herder met het goede hart als troonopvolger.
‘Jezus van Nazareth, de koning van de Joden’, stond er bovenaan het kruis van Jezus. In drie talen stond het er, zodat elke passant het zou kunnen lezen en verstaan: ‘die oproerkraaier gaf zich uit voor koning van de Joden!’
Een vreemde koning … dat is het minste dat we kunnen zeggen: gehoond, bespot en niet begrepen door de mensen van toen, die Hem folterden en kruisigden.
Gehoond, bespot en niet begrepen door velen vandaag, die zich geen zier van Hem aantrekken, en die andere ‘wijsheden’ leren en beleven.
In die tijd riep Pilatus Jezus bij zich en zei tot Hem: ’Zijt Gij de koning der Joden?’ Jezus antwoordde hem: ’Zegt gij dit uit uzelf of hebben anderen u over Mij gesproken?’
Pilatus gaf ten antwoord: ’Ben ik soms een Jood? Uw eigen volk en de hogepriesters hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan?’
Jezus antwoordde: ’Mijn koningschap is niet van deze wereld. Zou mijn koningschap van deze wereld zijn, dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd. Mijn koningschap is evenwel niet van hier.’
Pilatus hernam: ’Gij zijt dus toch koning?’
Jezus antwoordde: ’Ja, koning ben Ik. Hiertoe werd Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen: om getuigenis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is luistert naar mijn stem.’
(Johannes 18,33b-37)
MIJN KONINGSCHAP IS NIET VAN DEZE WERELD
Koningen hebben vandaag vooral een protocollaire functie. Op officiële momenten vertegenwoordigen zij hun land maar echte macht is er niet meer bij. In Jezus’ tijd was dat anders: een koning hield zijn volk onder de knoet! Het verhoor bij Pilatus moet in die context verstaan worden.
Geboeid als een gangster staat Jezus voor de wereldse macht en zegt dat hij koning is, maar: ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld’. Hetzelfde woord ‘koning’ heeft voor Pilatus en Jezus, duidelijk een andere betekenis.
In wereldse zin werd iemand koning, als hij met bloed en tranen, wapens en oorlog, de macht veroverd had – ten koste van anderen, die al even wellustig die macht wilden grijpen. Bovendien was hij steevast een tirannieke heerser.
Het koningschap van Jezus is heel anders. Hij trekt de mensen niet aan door wapens of geld, maar omdat Hij hun een diepe vreugde voorhoudt: een leven, dat de moeite waard is. In die zin zegt Hij: ‘Ja, koning ben Ik. Hiertoe werd Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen: om getuigenis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is luistert naar mijn stem.’
‘Wat is waarheid?’, vraagt Pilatus. Maar de diepste waarheid is geen theorie of wetenschap. De diepste waarheid is Gods eigen Woord. De diepste waarheid is Jezus zelf, ZIJN GEEST, ZIJN LEVEN.
Maar Jezus dringt zich niet op of dwingt ons niet. Hij nodigt ons uit om Hem te volgen, om te geloven in zijn Woord van Leven. Aan ons is de keuze: Hem aanvaarden of Hem afwijzen. Hij laat ons een onvoorstelbare vrijheid.
Zo is het nu eenmaal: God staat – in zijn almacht – vaak machteloos omdat Hij Liefde is. Jezus wordt onze koning als wij gehoor geven aan de waarheid die Hij zelf is, als wij gehoor geven aan ZIJN GEEST VAN LEVEN. Bevrijd van alles wat daar haaks op staat: duisternis en liefdeloosheid.
Jezus’ koningschap is niet VAN deze wereld. Wel wil Hij koning zijn IN deze wereld. Hij hoopt mensen aan te trekken, die gedreven worden door geloof en liefde, mensen die door Hem geleid en bezield worden. Is dat misschien zijn droom over zijn Kerk? Een gemeenschap van mensen, geleid en bezield door ZIJN GEEST?
Franciscus stelde zich niet alleen tegenover aanzienlijken nederig op, maar ook tegenover zijn gelijken en minderen. Altijd wilde hij liever terechtgewezen en gecorrigeerd worden dan zelf anderen terecht te wijzen.
Op een keer toen hij te zwak en te ziek was om te voet rond te trekken, reed hij op een ezeltje door het land van een boer die daar toen toevallig aan het werk was. De boer rende op hem af en vroeg hem of hij soms broeder Franciscus was. Toen hij nederig bevestigde dat hij inderdaad de man was naar wie hij vroeg, zei de boer: ‘Zorg ervoor dat je zo goed blijft als de mensen zeggen dat je nu bent, want er zijn er heel wat die vertrouwen in je hebben. Daarom waarschuw ik je, gedraag je nooit anders dan er van je verwacht wordt.’
Nadat Franciscus dit gehoord had, liet hij zich van het ezeltje op de grond glijden. Hij wierp zich voor de boer in het stof, kuste zijn voeten en bedankte hem dat hij de moeite had willen nemen hem te waarschuwen.
Hoewel hij dus zo’n goede reputatie had dat velen hem voor een heilige hielden, had hij geen hoge dunk van zichzelf. Noch op zijn goede reputatie, noch op zijn vermeende heiligheid was hij trots, en evenmin op het grote aantal heilige broeders en zusters dat hem geschonken was als eerste beloning voor zijn verdiensten.
Uit: Gerard Pieter Freeman en Erik Kerkhoff: ‘Een jaar met Franciscus’
Het einde van het jaar geeft ons telkens vreemde lezingen: visioenen over het einde van de wereld. Het zijn teksten, die wel even doen opschrikken.
Toch kan het niet de bedoeling zijn om ons angstig te maken: het evangelie is en blijft een blijde boodschap, van hoop, vertrouwen en vreugde.
Mogen wij dan ook hoopvolle mensen blijven – over onze twijfels heen – en ondanks alles wat gebeurt!
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Maar in de dagen na de verschrikkingen zal de zon verduisterd worden en de maan zal geen licht meer geven, de sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse machten zullen wankelen. Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en luister. En Hij zal zijn engelen erop uitsturen om zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeen te brengen, van het uiteinde van de aarde tot het uiteinde van de hemel.
Leer van de vijgenboom deze les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je dat de zomer in aantocht is. Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet gebeuren, dat het einde nabij is. Ik verzeker jullie:dit geslacht zal nog niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren.
Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen nooit voorbijgaan.
Niemand weet wanneer die dag of dat moment zal aanbreken, de engelen in de hemel niet en de Zoon niet, alleen de Vader.
(Marcus 13,24-32)
‘OP U VERTROUW IK’
De zon, die verduistert, de maan, die geen licht meer geeft, en de sterren, die van de hemel vallen. Het zouden beelden uit een rampenfilm kunnen zijn vol verschrikkingen. Vroeger waren er ook predikanten, die deze gruwel in detail beschreven. Maar door angst te zaaien breng je geen blijde boodschap van hoop en vertrouwen. Wat kunnen we er dan wel uit leren?
In de verwarring en de twijfel, die het leven dikwijls biedt, wil Jezus een houvast bieden. Daar gaat het om, ook in deze vreemde lezingen: Jezus wil een houvast bieden! ‘Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan!’ Zijn woord is stevig en betrouwbaar.
Zo roept Hij ons op tot een gewetensonderzoek: op wie of wat stellen wij onze hoop? Waar zoeken wij ons geluk? Is zijn woord de leidraad voor ons leven, of gaan wij elders te rade?
Velen zoeken hun diepste geluk in geld of plezier, in rang of status. Het zijn de bekoringen, die zo dikwijls genoemd worden. Anderen vinden hun hoogste voldoening in reizen of cultuur. Daar is op zich niets fout mee: dat alles is ons gegeven om gelukkig te zijn. Er is een tijd voor alles, maar toch: eens zal dat alles voorbij zijn. Alleen de woorden van de Heer blijven. Alleen het woord van Jezus biedt een echt houvast voor ons leven. Wie in geloof op Hem bouwt en betrouwt, heeft vaste grond onder de voeten.
Straks zullen we weer zeggen: ‘wij zijn met ons hart bij de Heer’. Is dat ook zo? Onze tijd nodigt er zeker niet toe uit. En toch vinden we ook vandaag nieuwe sporen van ons eeuwenoud geloof, bijvoorbeeld in een eenvoudig lied van Taizé, dat die boodschap van vandaag in enkele woorden vertolkt:
Als het stormt in je leven, dan kun je net als de bomen meewaaien in de richting van de wind, maar je kunt er ook op je eigen eigengereide manier tegenin gaan. Ik ben er voor om te doen wat de bomen doen. Waar zien we duidelijker de ‘struggle for life’ dan in de natuur?
We zien er heel duidelijk de krachtwisselingen in, die we kennen uit ons eigen leven, de opleving in de lente, de rijkdom van de zomer, direct gevolgd door het verval van de herfst en het sterven van het oude jaar. Er zijn mensen die dit soort vergelijkingen sentimenteel vinden, dat zal me een zorg zijn; ik weet voor mezelf hoeveel malen ik kracht heb geput uit de natuur.
Ik behoor bij de gekken die bomen omhelzen. Ik ga met m’n blote voeten in ’t gras staan en voel de kracht van de aarde opstijgen uit de grond door m’n voetzolen heen, en vervolgens door m’n hele lijf. Ik sta te ademen op ’n duintop en heel bewust tegen mezelf te zeggen dat ik dezelfde lucht in- en uitadem die de bomen, de bloemen en de struiken in- en uitademen, en alle dieren die leven in de natuur, en dan krijgt die adem een heel andere smaak, dan proef je er de oerheid in van de schepping, en dat is toch nét even anders dan dat je zomaar wat zit te snuiven zonder het zelf te weten.
Ik probeer ook in datzelfde landschap en onder de hoge hemel, niet alleen te ademen met m’n longen maar ook met m’n ziel. Ik probeer het goede in te ademen en het boze uit mijzelf te blazen. Ik geloof heel sterk dat het beeld van de natuur is, zoals het is, om onze geest te voeden. Het is er allemaal voor ons.
Wij mogen het in ons opnemen, in onze blik en in ons hart, en ik ben er zeker van dat wanneer ons oog intens geniet van wat het ziet rondom ons in geuren en kleuren, dat het levende rondom ons dan een niet te onderschatten kracht kan geven aan ons eigen leven.
Jezus stelt de verwaandheid van sommige heren van stand naast de houding van een arme weduwe, die door en door nederig en bescheiden is. En weer spreekt Hij harde woordenover hen bezeten zijn.
Bezeten door macht, prestige en rijkdom. En die zich beter achten dan de simpele lieden.
Maar ontroerend teder en liefdevolzijn zijn woorden over het milde medeleven van een kleine vrouw zonder aanzien.
Zijn woorden werden niet door iedereen in dank aanvaard. En ook vandaag blijft er nog wel werk aan de winkel.
In zijn onderricht ging Jezus verder: ‘Pas op voor de schriftgeleerden, die graag in plechtige gewaden rondlopen en graag gegroet worden op de markt. Ze zijn belust op de voornaamste zetels in de synagoge, en op de ereplaats bij het feestmaal. Die mensen zijn het, die de huizen van de weduwen verslinden en voor de schijn lange gebeden opzeggen. Over hen zal een bijzonder streng oordeel geveld worden.’
Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek toe hoe de menigte er kopergeld in wierp. Hij zag ook dat veel rijken er veel in gooiden. Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in gooide, ter waarde van een cent.
Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Ik verzeker jullie, die arme weduwe offerde meer dan al die anderen. Want allemaal gooiden ze er iets in van hun overvloed, maar zij gaf van haar armoede alles wat ze had, alles waar ze van moest leven.’
(Marcus 12,38-44)
TWEE PENNINGSKES VAN GANSER HARTE
Liefde kan echt gemeend of vals zijn. Gaat het om sentiment, dat zichzelf koestert, of is er sprake van liefde, die belangeloos en zelfvergeten is?
Het handjevol meel, het beetje olie dat de arme vrouw aan Elia geeft, staat los van elk sentiment en prestatiedrang, maar is een liefde, die zichzelf vergeet voor God en de medemens. Zo is het ook met de twee penningskes van die kleine weduwe.
De gezindheid waarmee wij geven, heeft meer belang dan de omvang of de grootte. Ouders zijn vertederd door het veldbloempje of de tekening van hun kind omwille van de liefde die erin steekt. De liefde, die in een gebaar steekt, maakt de rest bijkomstig. Wie mee leeft, mee voelt en mee lijdt, zit niet te rekenen en meet zijn mildheid niet af. Zo iemand kan ook iets afstaan van wat hij zelf nodig heeft.
Dat kan weer wereldvreemd en bovenmenselijk lijken, maar het is niet zo. Godsdienst is geen zaak van supermensen. Jezus spreekt voor simpele mensen, zoals wij zelf zijn. Zelf moeten we eerlijk nagaan wat we aankunnen. Deze oproep van liefde geldt niet alleen voor elk van ons apart: ook als kerk moeten wij ons kritisch durven bevragen. Getuigen wij, als Kerk, genoeg van het Woord van God, dat leven geeft, of vergeten wij dat Woord, en zijn wij bezig met diplomatie, berekening en aardse zekerheden?
Er zijn ontzettend veel goede mensen, doorgaans ongezien, die in hun dagelijkse leven echt kerk zijn. Maar het blijft een feit dat vele mensen het moeilijk hebben met die ‘grote’ Kerk, omwille van haar macht, rijkdom, diplomatie en berekening. Die grote Kerk kunnen wij niet veranderen; het stukje kerk dat wij zelf zijn, daar hebben wij wel greep op. Laten wij proberen zelf als echte gelovigen te leven, in alle eenvoud en zonder veel grote woorden.
Twee mannen, allebei ernstig ziek, deelden samen een ziekenhuiskamer. Een van hen moest elke dag in de middag een uur rechtop zitten om de vloeistof in z'n longen te laten weglopen. Zijn bed stond naast het enige raam in de kamer. De andere man kon alleen maar plat op z'n rug liggen. En om de tijd om te krijgen voerden ze lange gesprekken met elkaar. Ze spraken over hun gezin en over hun werk, waar ze hun vakantie doorbrachten en over hun diensttijd bij het leger.
Elke dag als de man bij het raam rechtop moest zitten vertelde hij de ander wat hij allemaal zag als hij uit het raam keek. De man die plat lag, leefde echt naar dat uur per dag toe wanneer de kamergenoot hem uitvoerig vertelde wat er zich buiten afspeelde. Het uitzicht was op een mooi park met een grote vijver, waarin eenden en zwanen spetterden en waar kinderen met hun modelbootjes op het water speelden. En van jonge verliefde paartjes die hand in hand liepen op de paadjes tussen bloemen met allerlei prachtige kleuren. En in de verte zag je de rand van de stad liggen. De man bij het raam vertelde alles zo gedetailleerd, dat de man die plat lag zijn ogen sloot en alles als een film voor zich zag verschijnen. Op een warme middag kwam er een parade voorbij. Al kon de man die plat lag niks horen, door de beschrijving van de man bij het raam kon hij zich een goed beeld vormen van wat er buiten gebeurde.
Dagen verstreken en werden weken …
Op een morgen kwam een zuster alles brengen om hen te wassen en verzorgen. Tot haar grote schrik trof ze het levenloze lichaam van de man bij het raam aan. Hij was vredig in zijn slaap gestorven. Ze belde meteen voor hulp om het lichaam weg te laten halen.
Op het moment dat het gepast leek vroeg de andere man of hij de plaats bij het raam mocht hebben. De zuster was blij dat ze het voor de man kon doen. Toen ze er zeker van was dat hij comfortabel lag, verliet zij de kamer. Langzaam en met pijn probeerde de man zich zo op te richten dat hij uit het raam kon kijken om een blik in de echte wereld te werpen. Hij keek recht tegen een grote kale muur op.
Toen de zuster terug kwam vroeg hij aan haar wat de overledene bezielde, omdat hij over zoveel mooie dingen vertelde als hij naar buiten keek. De zuster vertelde hem dat de overledene blind was en niet eens de muur buiten kon zien. Ze zei ook: ‘misschien wilde hij jou alleen moed geven om vol te houden...’
De moraal van dit verhaal
Er zit geweldige vreugde in het blij maken van anderen, Ondanks onze eigen zorgen. En gedeelde smart is halve smart, maar vreugde wordt verdubbeld als we ze delen.
Elke dag is nieuw,daarom noemen we het een geschenk.
In elke eucharistie horen wij het Woord van de Heer, telkenmale ook ontvangen wij zijn Lichaam en krijgen wij deel aan zijn Leven. Zo worden wij gevoed en gesterkt in onze keuze om zijn weg te gaan.
Vandaag belicht het evangelie opnieuw de diepste kern van die weg van Jezus: het gebod van de liefde!
Liefde tot God en liefde tot de evenmens, onlosmakelijk met elkaar verweven tot een en hetzelfde gebod, dat ons een richting aanwijst om ons dagelijkse leven uit te bouwen en vreugdevolle mensen te worden.
In die tijd trad een Schriftgeleerde op Jezus toe en legde Hem de vraag voor: ‘Wat is het allereerste gebod?’
Jezus antwoordde: ‘Het eerste is: Hoor, Israël! De Heer onze God is de enige Heer. Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht. Het tweede is: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Er is geen ander gebod voornamer den die twee.’
Toen zei de Schriftgeleerde tot Hem: ‘Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd: Hij is de enige, en er bestaat geen andere buiten Hem; en Hem beminnen met heel zijn hart, heel zijn verstand en heel zijn kracht en de naaste beminnen als zichzelf, dat gaat boven alle brand- en slachtoffers.’
Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had zei Hij hem: ‘Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.’
En niemand durfde Hem nog een vraag stellen.
(Marcus 12,28b-34)
‘WET EN LIEFDE’
Alweer bekende woorden. Zo vaak gehoord, zo dikwijls al gezegd. Jezus vraagt een grondhouding, een diepe keuze van ons hart, die ons dagelijkse leven richting geeft. Zo verschilt Hij wezenlijk van de oude Joodse wet met zijn talloze geboden en verboden. Juristen, advocaten en rechters vitten zo dikwijls vooral over punten, komma’s en procedures. Haarklieverijen die de grond van de zaak naar de achtergrond en de vergetelheid dreigen te verwijzen. Het recht dient niet altijd de gerechtigheid, laat staan de goedheid en de liefde, maar vaak alleen het eigen gelijk.
Hoe anders is Jezus in zijn rechtlijnigheid. Eén grondhouding van het hart, één gebod, één wet: de liefde. Een liefde, die tegelijk op God gericht is en op de evenmens, belangeloos en zelfvergeten. Dat is niet wereldvreemd of bovenmenselijk: Jezus vraagt van ons geen onmogelijke dingen. Hem navolgen en zijn weg gaan is geen soort van topsport om de eerste, de grootste of de snelste te zijn in de liefde. Hij is zeer menselijk in zijn vraag: dat wij, naar eigen best vermogen, proberen liefdevol te leven.
Zo laat Hij een grote vrijheid aan ons eigen eerlijk oordeel, aan ons eigen geweten. Hij vraagt van ons dat wij, in elke concrete situatie, zelf op een eerlijke manier uitmaken wat goed en liefdevol is. De richtlijn is universeel en alomvattend: zij geldt altijd en overal. Maar de toepassing of de uitvoering kunnen soms heel erg verschillen, omdat onze levens zo verschillend zijn, van mens tot mens, van dag tot dag. Aan ons om in te zien wat hier en nu goed en liefdevol is. Dit is geen alibi voor egoïsme; integendeel het vraagt van ons dat wij in ons gewone leven vindingrijk zouden zijn, begaan met de vraag: wat zou Jezus doen, hier en nu?
En dan mogen wij ook de waarheid van de eerste lezing ervaren: ‘Als gij dit nauwkeurig ten uitvoer brengt, zult gij gelukkig worden’. Mochten wij toch op die manier die diepe vreugde vinden!
Het is ondertussen een gemeenplaats geworden: op Allerheiligen hoeven we niet zozeer te denken aan de grote namen op de kalender.
Met alle eerbied voor Teresia van Avila, Johannes van het Kruis en zovele anderen, de heiligen die ons het meest ontroeren zijn de ‘kleine’ heiligen zoals pater Damiaan, broeder Isidoor, broeder Mutien-Marie uit Malonne, en ook wel de ‘kleine’ Heilige Theresia en ‘broeder’ Franciscus uit Assisi.
Heiligen zijn bovenal gewone mensen van vlees en bloed, gewone mensen, die in alle stilte en bescheidenheid, lief en goed, hartelijk en mild waren, mensen, die leefden zoals Jezus voordeed, en zo bevrijding brachten.
Zo hebben we allicht, tijdens ons leven, vele heiligen gekend, ook vandaag nog!
Bij het zien van deze menigte ging Jezus de berg op, en toen Hij was gaan zitten, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen met deze woorden:
'Gelukkig die arm van geest zijn, want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden.
Gelukkig die zachtmoedig zijn, want zij zullen het land erven.
Gelukkig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Gelukkig die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Gelukkig die zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.
Gelukkig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Gelukkig die vervolgd worden vanwege de gerechtigheid, want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke beloning. Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.'
(Matteüs 5,1-12)
‘NIET ZOVEEL IS ER NODIG’
Niet zoveel is er nodig om gelukkig te zijn,
en licht in de ogen te dragen,
een paar mensen nabij,
en een plek waar men brood
en wat vriendschap mag vragen.
Niet zoveel is er nodig om gelukkig te zijn
en hoop in het hart te dragen,
een paar woorden van troost,
een paar woorden van trouw,
een bloem, een lief kind
en wat warmte voor koude dagen.
Niet zoveel is er nodig om gelukkig te zijn,
en met God verbonden te leven,
een bereid en goed hart,
een hand op het hoofd van wie lijdt,
en de andere hand leeg gegeven.
Niet zoveel is er nodig om gelukkig te zijn
en met blijdschap naar morgen te kijken,
een weg om te gaan,
God mag weten waarheen,
Hij is lief, en begaan
met ons lot als géén één,
Hij bewaart onze droom
als geheim in zijn hand,
en geneest alle pijn
in dat andere land
dat de hemel zal zijn.
Niet zoveel is er nodig om heilig te zijn.
(auteur onbekend)
Zo wens ik jullie allen van harte een zalige hoogdag van Allerheiligen, waarin wij een vleugje heiligheid mogen ontvangen van anderen, en ook zelf een beetje heilig worden door troost te brengen, pijn te helen en warmte uit te stralen.
De ontmoeting met een milde, begrijpende mens kan een hele verandering brengen in ons leven. Zo een ontmoeting kan de eentonigheid doorbreken of de ontmoediging genezen, die ons misschien kwelt. We kunnen nieuwe levensmoed vinden, omdat we gaan inzien dat wij meer waard zijn, dan anderen ons soms laten aanvoelen.
Vandaag lezen we zo het verhaal van een blinde bedelaar, die een ander mens wordt, doordat Hij Jezus tegenkomt op zijn levensweg.
Toen Jezus met zijn leerlingen weer uit Jericho vertrok, werden ze gevolgd door een grote menigte. Langs de weg zat daar een blinde bedelaar, een zekere Bartimeüs, de zoon van Timeüs. Toen die hoorde dat Jezus uit Nazareth voorbijkwam, begon hij te schreeuwen: ‘Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij!’ De omstanders snauwden hem toe dat hij zijn mond moest houden, maar hij schreeuwde des te harder: ‘Zoon van David, heb medelijden met mij!’
Jezus bleef staan en zei: ‘Roep hem.’ Ze riepen de blinde en zeiden tegen hem: ‘Houd moed, sta op, hij roept u.’ Hij gooide zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus.
Jezus vroeg hem: ‘Wat wilt u dat ik voor u doe?’ De blinde antwoordde: ‘Rabboeni, zorg dat ik weer kan zien.’ Jezus zei tegen hem: ‘Ga heen, uw geloof heeft u gered.’
En meteen kon hij weer zien en hij volgde hem op zijn weg.
(Marcus 10,46-52)
‘HOREN EN ZIEN’
In enkele lijnen vertelt Marcus hier een kleurrijk tafereeltje. Je zou het ook een Brueghel kunnen noemen, een schilderij in woorden: een blinde man wordt door Jezus genezen en we krijgen de boodschap: ‘uw geloof heeft u gered’. Een mirakel, maar naar de kern is het ook gewoon een ontroerend gesprekje, dat elke dag kan gebeuren. En dat ook elke dag gebeurt. Dat is geen groot nieuws dan, maar we mogen evenzeer van een wonder spreken.
Een kleine mens van niemendal zit langs de weg te bedelen. Toevallig komt Jezus daar voorbij. De blinde heeft al over Hem gehoord en nu ziet hij zijn kans schoon: ‘het moest maar eens lukken!’ En dus roept hij: 'Jezus, heb medelijden met mij'. Dan gebeurt het eerste wonder: Jezus ziet hem, hoort hem en gaat hem niet voorbij. Hij heeft aandacht voor die verschoppeling en meteen volgt het tweede wonder: de man is genezen!
Jezus is weer eens op weg met een hoop mensen. Ze verdringen elkaar, ze duwen elkaar weg. De blinde heeft in dat gedrum geen schijn van kans: ze snauwen hem toe dat hij zijn mond moet houden.’ Maar Jezus is anders. Hij zegt: ‘Roep hem.’ De meute snapt niet dat Jezus naar die onbenul omziet, maar ze zeggen toch: ‘Hou moed, Hij roept u.’ De man springt op en gaat naar Jezus: ‘Meester, zorg dat ik weer kan zien.’ En Jezus geneest hem, door hem op te merken en enkele woorden toe te spreken.
Jezus is anders. Hij ziet en hoort die kleine mens. Hier en daar leeft die Jezus voort. In grote namen van heiligen op de kalender. Maar vooral in gewone mensen, die nooit genoemd of geroemd worden, omdat ook zij geen nieuws zijn. Jezus leeft voort in mensen, die vandaag zijn zoals Hij. Mensen die door hun geloof genezen werden en sindsdien anders zien en beter zien. Ze gaan de wereld met andere ogen bekijken en zo verandert hun leven. Ze zijn door hun geloof genezen van hun vroegere blindheid en kunnen nu op hun beurt wonderen verrichten.
Het gebeurt elke dag: mensen, die afgesnauwd worden, opzij geduwd. En plots is er iemand die hen opmerkt. Plots is er iemand, die hen waardeert in dat algemeen misprijzen, die algemene vernedering en minachting. En dan gebeurt het wonder: die kleine mens groeit, stijgt boven zichzelf uit. Hij wordt méér en doet méér dan men ooit in hem zag en ooit van hem vermoedde.
Zó gebeuren wonderen. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in onze wereld. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in het leven van kleine mensen.
Een verwaarloosd gebied, geteisterd door valse beloften.
Sedert een paar weken ben ik terug waar ik thuis hoor. De reis is vlot verlopen. Ik was wel wat bekommerd over de grote hoop medicatie, insuline, priknaalden en spuiten die ik in mijn valies had opgeborgen. Zou ik hiermee het land binnen geraken? Gelukkig waren er geen moeilijkheden bij de douane. Na mijn opname in de Sint-Lucaskliniek, waar ik heel goed werd verzorgd, bleek dat mijn diabetes niet meer met pillen kon verholpen worden. Ik moet vier maal per dag insuline inspuiten, een ritueel dat ik ondertussen al gewoon ben.
Ik wil jullie nogmaals danken voor het hartelijk onthaal en de steun die ik heb mogen ontvangen. Zonder de medewerking van het thuisfront kan het project PODES voor de inclusie van personen met een handicap niet verder groeien. Waar is trouwens mijn thuis? Ik voel mij even goed thuis in Vlaanderen als in Bahia. Ik vlieg van mijn ene thuis naar mijn andere thuis. Het scheelt telkens toch wel wat graden Celsius en het is telkens wat wennen. Maar ik kom altijd terug thuis!
Wat ik gevreesd had is waarheid geworden. De seca (droogte) die het Nordeste (Noordoosten) treft, teistert verder onze streek. De weiden zijn totaal opgedroogd. Geen koeien en zelfs op sommige plaatsen geen geiten meer. Geiten kunnen overleven met heel weinig, met wat boomschors en wat verdroogde wortelen kunnen ze verder. Geiten halen alles wat nog eetbaar is uit de grond zodat er van de weiden niets meer overblijft. Zelfs al moest het nu regenen schiet het gras niet meer op. Het zal maanden duren vooraleer er weer iets gaat groeien. Alles is kaal gevreten en er liggen alleen maar wat stenen op de naakte grond.
Wat zijn de vooruitzichten? De meteorologen voorspellen dat de droogte nog zal aanhouden tot 2013. Het is de ergste droogte van de laatste vijftig jaar. Dat betekent grote werkloosheid en armoede in onze streek waar alleen maar landbouw en veeteelt bestaat als economische activiteit.
Heeft onze streek dan geen toekomst? Jawel, maar dit veronderstelt een ander politiek beleid voor onze streek. Normaal is er voldoende regen voor landbouw en veeteelt maar sommige jaren blijft de regen uit. We onderscheiden kleinere droogteperioden en grotere, de zogenaamde ‘Secas Históricas’, de ‘Historische Droogte’ die om de dertig jaar plaats grijpt en meerdere jaren kan duren.
We leven in een semi-aried gebied. Dat betekent wel regen maar zeer onregelmatig wat betreft frequentie en hoeveelheid. De regens kunnen zeer plaatselijk zijn. Zo heeft het wel wat geregend in Mundo Novo maar niet in Cobé op amper vijf kilometer van Mundo Novo. Daardoor zijn mijn sinaasappelbomen gered terwijl in Cobé alles verloren is.
Het is niet zozeer het klimaat op zich maar wel het gebrek aan politieke interesse voor onze streek dat het probleem van de seca-droogte veroorzaakt. Een klimaat kan je nu eenmaal niet veranderen, wel de manier waarop je hiermee omgaat!
In ons bisdom bestaan er al jaren een aantal projecten die het leven in een semi-aried gebied mogelijk maken: de bouw van cisternen om het regenwater op te vangen, cisternen voor drinkwater voor de familie en cisternen voor de productie van groenten en vee. Ook kleinere projecten voor de productie van boter, kaas en honig.
In plaats van koeien wordt de teelt van geiten en schapen aangemoedigd omdat deze meer resistent zijn tegen de droogte en meer melk en vlees produceren per hectare dan koeien die het onder de bloedhete zon zo moeilijk uithouden.
Er werden met medewerking van het bisdom coöperatieven opgericht voor de productie en verkoop van wat de grond kan opbrengen. De kleine landbouwers krijgen ook vorming over het waterbeheer, de aanplant van cactusvelden die het gras kunnen vervangen bij een periode van korte droogte.
De regering zelf heeft zeer weinig interesse in onze streek. Het Nordeste blijft een gebied dat goedkope arbeiders levert voor de industrie van het Zuiden en de oogst van het suikerriet. Dat heeft grote migraties als gevolg. Miljoenen mensen trekken uit onze streek weg voor seizoenwerk in andere streken. Dit veroorzaakt veel problemen en ontwricht het gezinsleven. In West- en Oost-Vlaanderen kennen we nog de problematiek van de ‘bietemannen en astepieten’ die naar Frankrijk moesten om het brood te verdienen voor hun gezin. Stijn Streuvels heeft daarover verschillende romans geschreven.
Het Nordeste is historisch gezien een verwaarloosd gebied dat vroeger gedomineerd werd door de ‘coroneis’, de zogenoemde kolonels, landeigenaars die het arme volk uitbuitten en op hun fazendas lieten werken voor een hongerloon. Die situatie bestaat al sedert 1877 toen het Nordeste door een historische droogte werd getroffen. Toen deed de toenmalige keizer Dom Pedro II een bombastische en belachelijke uitspraak. Hij zou tot de laatste diamant uit zijn kroon verkopen om de honger in de streek te bestrijden. Hij heeft niets verkocht maar werd enkele jaren later van zijn troon gestoten door de revolutie. De ontelbare daaropvolgende revolutionaire regeringen hebben alleen maar de bestaande overheersing van de coroneis bevestigd. Met de opkomst van de industrie in Brazilië ten tijde van president Vargas leverde het Noordoosten de goedkope werkkrachten.
Structureel is er weinig veranderd. De Reforma Agraria (landhervorming) laat nog altijd op zich wachten De kleine landbouwers hebben weinig of geen grond. De ‘industria da seca’ (industrie van de droogte) houdt aan vooral bij de verkiezingen. Wat te verwachten viel is opnieuw waarheid geworden. Om stemmen te ‘kopen’ hebben kandidaten weer water beloofd voor de kiezers. De tankwagens reden opnieuw op en af. Stem voor mij en dan vul ik je cisterne met water. Geen stem, geen water.
Zo leven wij nu in onze streek. Maar er is wel veel meer verzet dan vroeger. De reden van onze armoede is niet de droogte maar de politieke onwil, het gebrek aan interesse voor onze streek en vooral de blijvende onderdrukking van de armen.
De enthousiaste kreten over de grote vooruitgang in Brazilië geven ons een wrang gevoel. Vooruitgang? Zeker! Binnen enkele jaren worden we beslist de grootste economie van de wereld. Maar waar en voor wie?
Een hartelijke groet van Padre Francisco Verhelle.
(Meer nieuws over het Noordoosten vind je op de blog van Padre Francisco Verhelle. Je vindt deze blog door de link aan te klikken, links op deze bladzijde)
Lang geleden woonde in de Poolse stad Krakau een arme Jood die Izaäk heette. Hij was zo arm dat hij vaak met een lege maag naar bed ging. Elke dag in zijn huis en tijdens alle diensten in de synagoge bad hij tot God om hem te helpen. Tevergeefs, God scheen niet te luisteren. Maar Izaäk bleef bidden.
Op een nacht had hij een vreemde droom. Hij hoorde een stem die zei: 'Ga naar de hoofdstad en zoek daar naar een schat onder de brug bij het koninklijk paleis.'
'Dat was een mooie droom', mompelde Izaäk toen hij wakker werd, 'maar wat heb ik er aan?' En hij dacht er verder niet over na. Maar zodra hij 's avonds zijn ogen dicht deed, kreeg hij dezelfde droom. Hij zag de hoofdstad, het paleis en de brug en hij hoorde dezelfde stem die zei: 'Ga op reis Izaäk, dáár moet je zoeken!'
'Het zou dwaas zijn om zo'n lange reis te maken voor een droom', dacht Izaäk de volgende morgen. In de nacht had hij echter voor de derde keer dezelfde droom en hij hoorde dezelfde stem zeggen: 'Izaäk , waarom ben je nog niet op weg gegaan?'
'Misschien is het toch waar wat ik gedroomd heb', dacht Izaäk. En hij ging op reis naar de hoofdstad. Zo nu en dan mocht hij een stuk met iemand meerijden, maar het grootste deel van de weg moest hij lopen. Hij liep door bossen, ging over bergen en door diepe dalen en kwam tenslotte bij de hoofdstad aan. Hij was doodmoe en nog magerder dan hij voor zijn reis was. Onderweg had hij moeten bedelen om wat eten. Tot zijn verrassing herkende hij in de stad het paleis en de brug die hij in zijn droom had gezien. Toch durfde hij niet bij de brug te graven naar een schat, want de brug werd bewaakt door soldaten. Wel liep hij zoekend rond bij de plek die hij in zijn droom had gezien. Als het donker was geworden wilde hij daar gaan graven.
Een wachtsoldaat op de brug, die hem daar zo rond zag lopen, vertrouwde hem niet. Hij dacht dat Izaäk een spion was, ging naar hem toe en zei: 'Hé, Jood, wat heb je hier te zoeken? Kom maar eens mee!' Hij greep Izaäk ruw bij zijn schouder en bracht hem bij de kapitein van de wacht.
'Waar kom je vandaan en wat doe je hier?' vroeg de kapitein. 'Ik kom uit Krakau', zei Izaäk, 'in een droom heb ik gehoord dat hier bij de brug een schat ligt.' Intussen stond hij op zijn benen te trillen van angst, want hij was er zeker van dat de kapitein hem niet zou geloven en hem in de gevangenis zou laten zetten.
Maar tot zijn grote verbazing begon de kapitein te lachen tot de tranen hem over de wangen rolden.
'Arme kerel', zei hij, 'wat jammer dat je je schoenen hebt versleten voor een droom! Als ik de droom zou geloven die ik heb gehad, zou ik nu rechtstreeks naar de stad gaan waar jij vandaan komt. Elke nacht, al wekenlang, hoor ik in mijn droom een stem die zegt: ‘Er wacht een schat op jou in Krakau bij een Jood, die Izaäk heet, onder de oven in zijn huis.’ Maar de helft van de Joden daar heet Izaäk. En ze hebben allemaal een oven. Ik zie me al van huis tot huis gaan en onder alle ovens zoeken naar een schat die niet bestaat!' Hij lachte weer en zei tegen zijn soldaten: 'Laat die dwaze Jood maar vrij!'
Izaäk ging de lange weg terug naar huis. Daar ging hij graven onder zijn oven en ... daar vond hij de schat. Nu hoefde hij geen honger meer te lijden. Uit dankbaarheid liet hij een synagoge bouwen en in de oostelijke muur liet hij beitelen: 'Soms maakt een mens een verre reis op zoek naar geluk om te ontdekken dat het dichtbij is.'