Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
27-10-2012
ZONDAG 28 OKTOBER
30ste ZONDAG B – 28 OKTOBER 2012
‘DIEPER ZIEN’
De ontmoeting met een milde, begrijpende mens kan een hele verandering brengen in ons leven. Zo een ontmoeting kan de eentonigheid doorbreken of de ontmoediging genezen, die ons misschien kwelt. We kunnen nieuwe levensmoed vinden, omdat we gaan inzien dat wij meer waard zijn, dan anderen ons soms laten aanvoelen.
Vandaag lezen we zo het verhaal van een blinde bedelaar, die een ander mens wordt, doordat Hij Jezus tegenkomt op zijn levensweg.
Toen Jezus met zijn leerlingen weer uit Jericho vertrok, werden ze gevolgd door een grote menigte. Langs de weg zat daar een blinde bedelaar, een zekere Bartimeüs, de zoon van Timeüs. Toen die hoorde dat Jezus uit Nazareth voorbijkwam, begon hij te schreeuwen: ‘Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij!’ De omstanders snauwden hem toe dat hij zijn mond moest houden, maar hij schreeuwde des te harder: ‘Zoon van David, heb medelijden met mij!’
Jezus bleef staan en zei: ‘Roep hem.’ Ze riepen de blinde en zeiden tegen hem: ‘Houd moed, sta op, hij roept u.’ Hij gooide zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus.
Jezus vroeg hem: ‘Wat wilt u dat ik voor u doe?’ De blinde antwoordde: ‘Rabboeni, zorg dat ik weer kan zien.’ Jezus zei tegen hem: ‘Ga heen, uw geloof heeft u gered.’
En meteen kon hij weer zien en hij volgde hem op zijn weg.
(Marcus 10,46-52)
‘HOREN EN ZIEN’
In enkele lijnen vertelt Marcus hier een kleurrijk tafereeltje. Je zou het ook een Brueghel kunnen noemen, een schilderij in woorden: een blinde man wordt door Jezus genezen en we krijgen de boodschap: ‘uw geloof heeft u gered’. Een mirakel, maar naar de kern is het ook gewoon een ontroerend gesprekje, dat elke dag kan gebeuren. En dat ook elke dag gebeurt. Dat is geen groot nieuws dan, maar we mogen evenzeer van een wonder spreken.
Een kleine mens van niemendal zit langs de weg te bedelen. Toevallig komt Jezus daar voorbij. De blinde heeft al over Hem gehoord en nu ziet hij zijn kans schoon: ‘het moest maar eens lukken!’ En dus roept hij: 'Jezus, heb medelijden met mij'. Dan gebeurt het eerste wonder: Jezus ziet hem, hoort hem en gaat hem niet voorbij. Hij heeft aandacht voor die verschoppeling en meteen volgt het tweede wonder: de man is genezen!
Jezus is weer eens op weg met een hoop mensen. Ze verdringen elkaar, ze duwen elkaar weg. De blinde heeft in dat gedrum geen schijn van kans: ze snauwen hem toe dat hij zijn mond moet houden.’ Maar Jezus is anders. Hij zegt: ‘Roep hem.’ De meute snapt niet dat Jezus naar die onbenul omziet, maar ze zeggen toch: ‘Hou moed, Hij roept u.’ De man springt op en gaat naar Jezus: ‘Meester, zorg dat ik weer kan zien.’ En Jezus geneest hem, door hem op te merken en enkele woorden toe te spreken.
Jezus is anders. Hij ziet en hoort die kleine mens. Hier en daar leeft die Jezus voort. In grote namen van heiligen op de kalender. Maar vooral in gewone mensen, die nooit genoemd of geroemd worden, omdat ook zij geen nieuws zijn. Jezus leeft voort in mensen, die vandaag zijn zoals Hij. Mensen die door hun geloof genezen werden en sindsdien anders zien en beter zien. Ze gaan de wereld met andere ogen bekijken en zo verandert hun leven. Ze zijn door hun geloof genezen van hun vroegere blindheid en kunnen nu op hun beurt wonderen verrichten.
Het gebeurt elke dag: mensen, die afgesnauwd worden, opzij geduwd. En plots is er iemand die hen opmerkt. Plots is er iemand, die hen waardeert in dat algemeen misprijzen, die algemene vernedering en minachting. En dan gebeurt het wonder: die kleine mens groeit, stijgt boven zichzelf uit. Hij wordt méér en doet méér dan men ooit in hem zag en ooit van hem vermoedde.
Zó gebeuren wonderen. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in onze wereld. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in het leven van kleine mensen.
Een verwaarloosd gebied, geteisterd door valse beloften.
Sedert een paar weken ben ik terug waar ik thuis hoor. De reis is vlot verlopen. Ik was wel wat bekommerd over de grote hoop medicatie, insuline, priknaalden en spuiten die ik in mijn valies had opgeborgen. Zou ik hiermee het land binnen geraken? Gelukkig waren er geen moeilijkheden bij de douane. Na mijn opname in de Sint-Lucaskliniek, waar ik heel goed werd verzorgd, bleek dat mijn diabetes niet meer met pillen kon verholpen worden. Ik moet vier maal per dag insuline inspuiten, een ritueel dat ik ondertussen al gewoon ben.
Ik wil jullie nogmaals danken voor het hartelijk onthaal en de steun die ik heb mogen ontvangen. Zonder de medewerking van het thuisfront kan het project PODES voor de inclusie van personen met een handicap niet verder groeien. Waar is trouwens mijn thuis? Ik voel mij even goed thuis in Vlaanderen als in Bahia. Ik vlieg van mijn ene thuis naar mijn andere thuis. Het scheelt telkens toch wel wat graden Celsius en het is telkens wat wennen. Maar ik kom altijd terug thuis!
Wat ik gevreesd had is waarheid geworden. De seca (droogte) die het Nordeste (Noordoosten) treft, teistert verder onze streek. De weiden zijn totaal opgedroogd. Geen koeien en zelfs op sommige plaatsen geen geiten meer. Geiten kunnen overleven met heel weinig, met wat boomschors en wat verdroogde wortelen kunnen ze verder. Geiten halen alles wat nog eetbaar is uit de grond zodat er van de weiden niets meer overblijft. Zelfs al moest het nu regenen schiet het gras niet meer op. Het zal maanden duren vooraleer er weer iets gaat groeien. Alles is kaal gevreten en er liggen alleen maar wat stenen op de naakte grond.
Wat zijn de vooruitzichten? De meteorologen voorspellen dat de droogte nog zal aanhouden tot 2013. Het is de ergste droogte van de laatste vijftig jaar. Dat betekent grote werkloosheid en armoede in onze streek waar alleen maar landbouw en veeteelt bestaat als economische activiteit.
Heeft onze streek dan geen toekomst? Jawel, maar dit veronderstelt een ander politiek beleid voor onze streek. Normaal is er voldoende regen voor landbouw en veeteelt maar sommige jaren blijft de regen uit. We onderscheiden kleinere droogteperioden en grotere, de zogenaamde ‘Secas Históricas’, de ‘Historische Droogte’ die om de dertig jaar plaats grijpt en meerdere jaren kan duren.
We leven in een semi-aried gebied. Dat betekent wel regen maar zeer onregelmatig wat betreft frequentie en hoeveelheid. De regens kunnen zeer plaatselijk zijn. Zo heeft het wel wat geregend in Mundo Novo maar niet in Cobé op amper vijf kilometer van Mundo Novo. Daardoor zijn mijn sinaasappelbomen gered terwijl in Cobé alles verloren is.
Het is niet zozeer het klimaat op zich maar wel het gebrek aan politieke interesse voor onze streek dat het probleem van de seca-droogte veroorzaakt. Een klimaat kan je nu eenmaal niet veranderen, wel de manier waarop je hiermee omgaat!
In ons bisdom bestaan er al jaren een aantal projecten die het leven in een semi-aried gebied mogelijk maken: de bouw van cisternen om het regenwater op te vangen, cisternen voor drinkwater voor de familie en cisternen voor de productie van groenten en vee. Ook kleinere projecten voor de productie van boter, kaas en honig.
In plaats van koeien wordt de teelt van geiten en schapen aangemoedigd omdat deze meer resistent zijn tegen de droogte en meer melk en vlees produceren per hectare dan koeien die het onder de bloedhete zon zo moeilijk uithouden.
Er werden met medewerking van het bisdom coöperatieven opgericht voor de productie en verkoop van wat de grond kan opbrengen. De kleine landbouwers krijgen ook vorming over het waterbeheer, de aanplant van cactusvelden die het gras kunnen vervangen bij een periode van korte droogte.
De regering zelf heeft zeer weinig interesse in onze streek. Het Nordeste blijft een gebied dat goedkope arbeiders levert voor de industrie van het Zuiden en de oogst van het suikerriet. Dat heeft grote migraties als gevolg. Miljoenen mensen trekken uit onze streek weg voor seizoenwerk in andere streken. Dit veroorzaakt veel problemen en ontwricht het gezinsleven. In West- en Oost-Vlaanderen kennen we nog de problematiek van de ‘bietemannen en astepieten’ die naar Frankrijk moesten om het brood te verdienen voor hun gezin. Stijn Streuvels heeft daarover verschillende romans geschreven.
Het Nordeste is historisch gezien een verwaarloosd gebied dat vroeger gedomineerd werd door de ‘coroneis’, de zogenoemde kolonels, landeigenaars die het arme volk uitbuitten en op hun fazendas lieten werken voor een hongerloon. Die situatie bestaat al sedert 1877 toen het Nordeste door een historische droogte werd getroffen. Toen deed de toenmalige keizer Dom Pedro II een bombastische en belachelijke uitspraak. Hij zou tot de laatste diamant uit zijn kroon verkopen om de honger in de streek te bestrijden. Hij heeft niets verkocht maar werd enkele jaren later van zijn troon gestoten door de revolutie. De ontelbare daaropvolgende revolutionaire regeringen hebben alleen maar de bestaande overheersing van de coroneis bevestigd. Met de opkomst van de industrie in Brazilië ten tijde van president Vargas leverde het Noordoosten de goedkope werkkrachten.
Structureel is er weinig veranderd. De Reforma Agraria (landhervorming) laat nog altijd op zich wachten De kleine landbouwers hebben weinig of geen grond. De ‘industria da seca’ (industrie van de droogte) houdt aan vooral bij de verkiezingen. Wat te verwachten viel is opnieuw waarheid geworden. Om stemmen te ‘kopen’ hebben kandidaten weer water beloofd voor de kiezers. De tankwagens reden opnieuw op en af. Stem voor mij en dan vul ik je cisterne met water. Geen stem, geen water.
Zo leven wij nu in onze streek. Maar er is wel veel meer verzet dan vroeger. De reden van onze armoede is niet de droogte maar de politieke onwil, het gebrek aan interesse voor onze streek en vooral de blijvende onderdrukking van de armen.
De enthousiaste kreten over de grote vooruitgang in Brazilië geven ons een wrang gevoel. Vooruitgang? Zeker! Binnen enkele jaren worden we beslist de grootste economie van de wereld. Maar waar en voor wie?
Een hartelijke groet van Padre Francisco Verhelle.
(Meer nieuws over het Noordoosten vind je op de blog van Padre Francisco Verhelle. Je vindt deze blog door de link aan te klikken, links op deze bladzijde)
Lang geleden woonde in de Poolse stad Krakau een arme Jood die Izaäk heette. Hij was zo arm dat hij vaak met een lege maag naar bed ging. Elke dag in zijn huis en tijdens alle diensten in de synagoge bad hij tot God om hem te helpen. Tevergeefs, God scheen niet te luisteren. Maar Izaäk bleef bidden.
Op een nacht had hij een vreemde droom. Hij hoorde een stem die zei: 'Ga naar de hoofdstad en zoek daar naar een schat onder de brug bij het koninklijk paleis.'
'Dat was een mooie droom', mompelde Izaäk toen hij wakker werd, 'maar wat heb ik er aan?' En hij dacht er verder niet over na. Maar zodra hij 's avonds zijn ogen dicht deed, kreeg hij dezelfde droom. Hij zag de hoofdstad, het paleis en de brug en hij hoorde dezelfde stem die zei: 'Ga op reis Izaäk, dáár moet je zoeken!'
'Het zou dwaas zijn om zo'n lange reis te maken voor een droom', dacht Izaäk de volgende morgen. In de nacht had hij echter voor de derde keer dezelfde droom en hij hoorde dezelfde stem zeggen: 'Izaäk , waarom ben je nog niet op weg gegaan?'
'Misschien is het toch waar wat ik gedroomd heb', dacht Izaäk. En hij ging op reis naar de hoofdstad. Zo nu en dan mocht hij een stuk met iemand meerijden, maar het grootste deel van de weg moest hij lopen. Hij liep door bossen, ging over bergen en door diepe dalen en kwam tenslotte bij de hoofdstad aan. Hij was doodmoe en nog magerder dan hij voor zijn reis was. Onderweg had hij moeten bedelen om wat eten. Tot zijn verrassing herkende hij in de stad het paleis en de brug die hij in zijn droom had gezien. Toch durfde hij niet bij de brug te graven naar een schat, want de brug werd bewaakt door soldaten. Wel liep hij zoekend rond bij de plek die hij in zijn droom had gezien. Als het donker was geworden wilde hij daar gaan graven.
Een wachtsoldaat op de brug, die hem daar zo rond zag lopen, vertrouwde hem niet. Hij dacht dat Izaäk een spion was, ging naar hem toe en zei: 'Hé, Jood, wat heb je hier te zoeken? Kom maar eens mee!' Hij greep Izaäk ruw bij zijn schouder en bracht hem bij de kapitein van de wacht.
'Waar kom je vandaan en wat doe je hier?' vroeg de kapitein. 'Ik kom uit Krakau', zei Izaäk, 'in een droom heb ik gehoord dat hier bij de brug een schat ligt.' Intussen stond hij op zijn benen te trillen van angst, want hij was er zeker van dat de kapitein hem niet zou geloven en hem in de gevangenis zou laten zetten.
Maar tot zijn grote verbazing begon de kapitein te lachen tot de tranen hem over de wangen rolden.
'Arme kerel', zei hij, 'wat jammer dat je je schoenen hebt versleten voor een droom! Als ik de droom zou geloven die ik heb gehad, zou ik nu rechtstreeks naar de stad gaan waar jij vandaan komt. Elke nacht, al wekenlang, hoor ik in mijn droom een stem die zegt: ‘Er wacht een schat op jou in Krakau bij een Jood, die Izaäk heet, onder de oven in zijn huis.’ Maar de helft van de Joden daar heet Izaäk. En ze hebben allemaal een oven. Ik zie me al van huis tot huis gaan en onder alle ovens zoeken naar een schat die niet bestaat!' Hij lachte weer en zei tegen zijn soldaten: 'Laat die dwaze Jood maar vrij!'
Izaäk ging de lange weg terug naar huis. Daar ging hij graven onder zijn oven en ... daar vond hij de schat. Nu hoefde hij geen honger meer te lijden. Uit dankbaarheid liet hij een synagoge bouwen en in de oostelijke muur liet hij beitelen: 'Soms maakt een mens een verre reis op zoek naar geluk om te ontdekken dat het dichtbij is.'
Sedert Jezus op aarde kwam gaat het niet langer om ereposten, ook niet, zeker niet in de Kerk. Alleen wie in staat is zichzelf weg te cijferen en daarbij het kruis in zijn leven niet uit de weg gaat kan iets betekenen voor andere mensen.
In het licht van het evangelie zijn wij slechts groot als wij ons leven willen geven in zelfvergeten dienstbaarheid.
Ons leven geven, we zullen allicht geen heldhaftige marteldood moeten sterven. Het is veeleer een ongezien en dagelijks leven voor de andere, ook als dat moeilijk valt en soms een kruisweg kan worden.
Toen de leerlingen bleven ruzie maken wie van hen nu wel de belangrijkste was, riep Jezus hen bij zich en zei tegen hen: ‘Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan.
Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen en wie van jullie de eerste wil zijn, zal ieders dienaar moeten zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en om zijn leven te geven als losgeld voor velen.’
(Marcus 10,42-45)
‘OP EEN DAG …’
Een beetje triest staat hij voor mij, een magere opgeschoten jongeman. ‘Of ik geen emmers, potten, pannen, lakens, dekens of matrassen kopen wil?’ Ik heb helaas niets nodig.
Hij is van Juazeiro, dat is vijfhonderd kilometer hier vandaan. Vanmorgen is hij met een aantal lotgenoten neer gedumpt in deze voor hem totaal onbekende stad. De baas pikt hem vanavond weer op. Ze slapen met zijn allen in zijn vrachtwagen, tussen de handel die ze overdag kwijt willen.
‘Slechte tijden, niemand koopt’, zucht hij somber. ‘Of hij geen tas koffie wil?’ Hij bedankt, nauwelijks hoorbaar. Ik voel mij onwennig. Zonde, zo een frisse jongeman die de ganse dag rond zeult, geketend aan waardeloze brol. Het zoveelste slachtoffer van de werkeloosheid.
Even licht er wat reactie op. ‘Straks ga ik weer studeren, voor dokter, com certeza, zeker weten’, zegt hij. ‘Com certeza, zeker weten’, laat ik me ook ontvallen. We weten dat dit niet zal gebeuren, dit jaar niet, volgend jaar niet, maar het helpt om ons onbehagen te milderen. Hij snapt wel dat ik zijn uitzichtloze situatie doorgrond. Hij wil geen medelijden, hij wil verkopen maar ik hoef geen brol. Een voor ons beiden vervelend moment. Hij is intelligent, heeft zijn 'magistério' – secundair onderwijs voltooid.
‘Até, tot ziens..’, zegt hij. Het gerammel van potten en pannen verdwijnt in de straat.
Até, tot er betere tijden komen, dit jaar, volgend jaar …
(vrij naar een verhaal van Padre Francisco Verhelle)
O grote geest,
van wie ik de stem hoor in de wind,
en van wie de adem leven geeft aan de wereld,
hoor me!
Ik ben klein en zwak,
ik heb jouw sterkte en wijsheid nodig.
Laat mij wandelen in schoonheid
en maak dat mijn ogen het rood en het violet
van de zonsondergang vasthouden.
Laten mijn handen
de dingen die jij hebt gemaakt respecteren
en mijn oren luisteren om jouw stem te horen.
Maak me wijs zodat ik de dingen versta
die jij bedacht hebt voor mijn volk.
Laat mij de lessen leren
die jij hebt verborgen in ieder blad en rots.
Ik zoek sterkte,
niet om groter te zijn dan mijn broeder
maar om te vechten tegen mijn grootste vijand – mijzelf.
Maak me klaar om naar jou te komen
met propere handen en heldere ogen.
Wanneer het leven uitdeint, zoals de zonsondergang,
laat mijn ziel bij jou komen zonder schaamte.
Gebed van de kinderen van de Lakota-stam (South-Dakota)
Wijsheid en rijkdom, daarover spreekt Gods ons vandaag. Wijsheid! Dan gaat het niet om kennis of wetenschap, maar om levenswijsheid, levenskunst die uit ervaring is gegroeid. En dan – eens te meer! – spreekt Hij ons over rijkdom en rijk zijn: of beter, over mensen voor wie het geld tot god geworden is.
Laten we zoeken naar een goed evenwicht, want het valt niet altijd mee om aan alles de juiste plaats te geven in ons leven. Daarom is ook de lezing uit het boek Wijsheid zo goed gekozen:
‘Ik bad om inzicht, en het werd mij gegeven; ik heb gesmeekt, en mij werd en wijze geest geschonken. Ik verkoos wijsheid boven scepters en tronen, rijkdom viel bij haar in het niet.’
Toen Jezus zijn weg vervolgde, kwam er iemand naar hem toe die voor hem op zijn knieën viel en vroeg: ‘Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’
Jezus antwoordde: ‘Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God. U kent de geboden: pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, bedrieg niemand, toon eerbied voor uw vader en uw moeder.’
Toen zei de man: ‘Meester, sinds mijn jeugd heb ik me daaraan gehouden.’ Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen hem: ‘Eén ding ontbreekt u: ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten; kom dan terug en volg mij.’ Maar de man werd somber toen hij dit hoorde en ging terneergeslagen weg; hij had namelijk veel bezittingen.
Jezus keek de kring rond en zei tegen zijn leerlingen: ‘Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan.’ De leerlingen schrokken van zijn woorden.
Maar Jezus zei nog eens uitdrukkelijk: ‘Kinderen, wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan: het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.’
Nu waren ze nog meer ontzet, en ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie kan er dan nog gered worden?’ Jezus keek hen aan en zei: ‘Bij mensen is dat onmogelijk, maar niet bij God, want bij God is alles mogelijk.’
Petrus nam het woord en zei: ‘Maar wij hebben alles achtergelaten om u te volgen!’ Jezus zei: ‘Ik verzeker jullie: iedereen die broers of zusters, moeder, vader of kinderen, huis of akkers heeft achtergelaten omwille van mij en het evangelie, zal het honderdvoudige ontvangen: in deze tijd broers en zusters, moeders en kinderen, huizen en akkers, al zal dat gepaard gaan met vervolging, en in de tijd die komt het eeuwige leven.
(Marcus 10,17-30)
‘IK BAD OM INZICHT’
Een merkwaardig gesprek in het evangelie … in zekere zin is het zelfs een dovemansgesprek, want Jezus en die rijke jongen spreken eigenlijk over verschillende dingen. De rijke jongen stelt een vraag over het eeuwig leven, de hemel, zeg maar. Maar Jezus antwoordt met een uitspraak over het Koninkrijk van God, en verder over de Blijde Boodschap. Zo verlegt Hij de klemtoon van de hemel naar de aarde, of van het hiernamaals naar het hier-nu-maals. Want dat Koninkrijk van God en die Blijde Boodschap hebben alles te maken met ons leven hier.
In één van de oudste christelijke geschriften wordt het Rijk van God omschreven als een Rijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Dat zijn woorden, die betrekking hebben op ons aardse leven hier. Het geld, de rijkdom, de drang naar almaar meer wordt vandaag aangeduid als een gevaarlijke bekoring. Jezus wil geen extreme armoede aanprijzen. Integendeel, extreme armoede is een kwaad en moet bestreden worden. Maar Jezus roept ons wel op om oog te hebben voor alle waarden, om aan alles zijn juiste plaats toe te kennen: word geen slaaf van geld en bezit; zorg ervoor dat je geen geldhond of geldwolf wordt. Laat het geld je god niet worden. Want dan vergeet je al het andere. Hier rijst ook de vraag: moeten we de honger in de wereld, dat manifeste onrecht in de verdeling van de welvaart niet bestempelen als een collectieve zonde van het rijke, hebzuchtige westen?
Het evangelie zegt dus, aan elk van ons afzonderlijk, maar ook aan ons allemaal samen, als westerse gemeenschap: kies in echte vrijheid als bewuste mensen voor een evenwichtige levenswijze, die aan het materiële en aan het geestelijke, aan elk van beide, zijn juiste waarde en zijn juist belang toekent. Alleen zo bouw je aan het Rijk van God, alleen op die manier leef je echt in vrijheid, alleen op die manier kan je spreken van een Blijde Boodschap voor iedereen, en alleen op die manier kan je als mens gelukkig worden.
Ik bad om inzicht,
en het werd mij gegeven;
ik heb gesmeekt,
en mij werd een wijze geest geschonken.
Ik verkoos wijsheid boven scepters en tronen,
rijkdom viel bij haar in het niet.
Ze was voor mij onvergelijkbaar
met de kostbaarste edelsteen;
naast haar waren bergen goud
niet meer dan een hoopje zand,
en met haar vergeleken
was zilver maar slijk.
Ik beminde haar meer
dan gezondheid en schoonheid,
ik verkoos haar boven het licht,
want ze schitterde zonder ophouden.
Tegelijk met haar
ontving ik alle andere goede dingen,
ze schonk mij onmetelijke rijkdom.
(Wijsheid 7,7-11)
Een arme man lag,
met zijn armen onder zijn hoofd
te slapen in het groene gras.
Hij lag in de schaduw van een mooie, grote boom.
Hij droomde van vogeltjes en bloemetjes.
Er kwam een rijke man voorbij.
Hij stootte de arme wakker en hij vroeg:
‘Hé, waarom werk je niet?’
‘Waarom zou ik werken?’ vroeg de arme man.
‘Nou,’ zei de rijke,
‘dan kun je geld verdienen
en een huis kopen net als ik.
En koeien kun je kopen en knechten betalen
die weer voor jou zorgen.’
‘En dan?’ vroeg de arme man.
De rijke man zei:
‘Dan hoef je nooit meer te werken.
Jouw knechten doen het werk
en jij kunt de hele dag gaan liggen
in de schaduw van een mooie, grote boom.
‘Waarom zou ik al die moeite doen?’ zei de arme man.
‘Van zulke kinderen is het koninkrijk van God’. Voor de tweede keer in 14 dagen plaatst Jezus vandaag een kind in het midden. Het is alsof Hij ons wil zeggen:
‘Grote mensen, vergeet alsjeblief niet dat je van kinderen veel leren kan! Je bent nu wel veel groter geworden, veel slimmer ook en je hebt allicht ook veel meer geld. Maar misschien heb je in die tussentijd wel heel veel afgeleerd van al dat mooie dat ik van bij de schepping in een kinderziel heb neergelegd.’
Op een dag brachten de mensen kinderen bij Jezus met de bedoeling dat Hij hen zou aanraken. Maar bars wezen de leerlingen hen af.
Toen Jezus dat zag, werd Hij verontwaardigd: ‘Laat die kinderen bij Me komen, en houd hen niet tegen, want van zulke kinderen is het koninkrijk van God.
Ik verzeker jullie, wie het koninkrijk van God niet aanneemt als een kind, komt er beslist niet in.’
Hij omarmde hen en zegende hen, terwijl Hij hun de handen oplegde.
(Marcus 10,13-16)
'VAN DEZE KLEINEN IS HET KONINKRIJK'
Hoe lieflijk ook, dit teder tafereeltje moet voor de leerlingen een schok geweest zijn. In zijn omgang met de kleinsten der kleinen toont Jezus dat het Rijk van God geen zaak is van groot of machtig zijn. Voor hem gaat het erom dat je ‘het kind’ – de kleine mens – opmerkt. En dat je zorg draagt voor die talloze kleinen, die over het hoofd gezien en met de ellebogen van zovele ‘groten’ weggewerkt worden.
Wie Jezus wil volgen, laat zijn eigen ‘eerste zitje’ varen, en is bovenal begaan met de schamelste medemens. Dit inzicht moet voor de leerlingen een ontdekking geweest zijn die hun leven onderste boven gooide. Het werd voor hen duidelijk dat Jezus zichzelf plaatste, daar waar de kleinen staan, de mensen zonder aanzien, de kwetsbaren en de gekwetsten.
Waar mensen opkomen voor zulke zwakken, dáár – en alléén dáár – vinden ze Jezus zelf, want ‘van zulke kleinen is het koninkrijk van God.’ Wie dit niet vat, hoort er niet bij! Het geeft te denken!
In amper twee weken krijgen we een vrijwel identiek evangelie. Het gaat hier dus niet om een futiele voetnoot in Jezus’ boodschap en in zijn eigen leven:
De eerste plaats, die weggelegd is voor wie afgeschreven wordt: dát is nu eenmaal de kern van zijn eigen leven met lijden, dood en opstanding.
Een gekende spreker begon op een seminarie met het tonen van een briefje van 50 euro en vroeg: ‘Wie zou dit briefje willen?’ Vele handen gingen omhoog. Hij zei: ‘Ik zal dit aan jullie geven maar laat mij eerst dit doen.’ Hij verfrommelde het bankbiljet. Dan vroeg hij: ‘Wie wil nog steeds dit biljet?’
Nog vele handen gingen in de lucht. ‘En’, vervolgde hij ‘als ik dit doe?’ Hij gooide het op de grond en hij besmeurde het met zijn schoen over de grond. Hij raapte het op, verfrommeld en vuil. ‘Wie wil het nog steeds?’ Nog steeds gingen vele handen in de lucht.
‘Vrienden, jullie hebben een waardevolle les geleerd. Wat ik ook deed met dit geld jullie bleven het steeds willen omdat het niet in waarde verminderde. Het bleef 50 euro waard.’
Heel wat keren in ons leven laat men ons vallen, worden wij vernederd of besmeurd door eigen beslissingen of door omstandigheden in het leven. We voelen ons waardeloos. Maar wat er ook gebeurde of zal gebeuren, jullie verliezen nooit jullie eigenwaarde.
Vuil of proper, verfrommeld of netjes geplooid jij bent kostbaar voor God en voor hen die van je houden. De waarde van onze levens komt niet uit wat we doen of wat we weten maar uit wat we zijn.
Jij bent speciaal – vergeet het nooit. Je kan maar één mens in de wereld zijn maar je kan ook de wereld zijn voor een mens.
Ook vandaag tonen de lezingen nog dat Jezus op radicale wijze vraagt om Hem te volgen. Weer klinkt de taal bijzonder hard, zowel bij Jakobus als bij Jezus zelf in het evangelie.
Maar we weten inmiddels dat deze manier van spreken niet bedoeld is om kleine, zwakke mensen op te zadelen met verpletterende schuldgevoelens, maar in dienst staat van zijn blijde boodschap van liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid …
want dat zijn de vruchten van zijn Geest, die ons tot nieuwe, andere mensen maakt.
In die tijd zei Johannes tegen Jezus: ‘Meester, we hebben iemand gezien die in uw naam demonen uitdreef en we hebben geprobeerd hem dat te beletten omdat hij zich niet bij ons wilde aansluiten.’ Jezus zei: ‘Belet het hem niet. Want iemand die een wonder verricht in mijn naam kan onmogelijk het volgende moment kwaad van mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons. Ik verzeker je: wie jullie een beker water te drinken geeft omdat jullie bij Christus horen, die zal zeker beloond worden.
Wie een van deze kleinen die op Mij vertrouwen van de goede weg afbrengt, zou beter af zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee gegooid werd.
Als je hand je op de verkeerde weg brengt, hak ze dan af: je kunt beter verminkt het leven ingaan dan met twee handen in de hel verdwijnen, in het onblusbaar vuur.
Als je voet je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter kreupel het leven ingaan dan met twee voeten in de hel gegooid worden.
En als je oog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het koninkrijk van God ingaan dan met twee ogen in de hel gegooid worden, waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft.
(Marcus 9,38-43.45.47-48)
‘HOUD ONS HART OP U GERICHT’
De persoonlijkheid van Jezus vertoont wel heel verscheiden trekken. Vandaag lijken de lezingen weer echte donderpreken, zoals die vroeger wel eens meer door goedmenende paters gehouden werden tijdens de volksmissies: ‘Wee u rijken, uw rijkdom is verrot', zegt Jakobus in de eerste lezing, en Jezus zelf spreekt nog sterker : 'Indien uw hand tot zonde leidt, hak maar af. En uw voeten of uw ogen: hak maar af, ruk maar uit, als dat nodig is. We zitten er dus, al bij al, nog redelijk ongeschonden bij, bij al die dreigementen.
Jezus laat zijn woede vaak de vrije loop, als hij hardnekkige kwade wil ziet. Maar Hij weet maar al te goed dat mensen meestal niet handelen vanuit zulke bewuste onwil of zondigheid. Meer dan wie ook kent Hij ons hart, en weet Hij dat wij zo vaak maar zwakke, kleine mensen zijn. Dan spreekt Hij mild en vol vergeving. Zo vol van troost zijn die andere verhalen: de verloren zoon, dat ene schaap dat de herder en de kudde kwijt was, of die overspelige vrouw die op de markt door al die uitgestreken gezichten zou gestenigd worden, tot Jezus zei: ‘Wie zonder zonde is, die mag het eerste gooien!’
Jezus wil zeker geen onnodige, pijnlijke schuldgevoelens wekken. Hij schetst een streefdoel, en dat ligt altijd hoger dan wij kunnen bereiken. Als wij de woorden van vandaag letterlijk opnemen, zijn ze onmogelijk. Dan worden wij verlamd, verliezen wij de moed, en elke levensvreugde. Bij de woorden van Jezus, zullen wij wel altijd in gebreke blijven. Jezus wist dat ook: 'de geest is gewillig, maar het vlees is zwak'. Bij vele mensen mogen wij zeker spreken van goede wil om naar het woord van Jezus te leven, maar wij weten ook dat wij dikwijls ondermaats blijven. Zijn wij daarom slecht? Wij hoeven niet zelf te oordelen, maar zulk meedogenloos oordeel zou zeker fout zijn. Waar het op aankomt, is dat wij als diepste keuze, het goede vooropstellen. En dat wij leren leven, leren omgaan met onze zwakheden en kleine kanten.
Daarom is het een genade als wij goede vrienden kennen, die van ons houden, met onze goede en met onze minder goede kanten. De mildheid waarmee zij met ons omgaan is een beeld van Gods eigen mildheid. Een mooi woord zegt: 'een vriend is iemand, die alles van je weet, en toch van je houdt'. Zo is een goede vriend een uitgelezen afbeelding van God. Laten wij daarom, zonder laksheid, ook mild zijn voor onszelf, van onszelf houden zonder egoïsme, en onszelf aanvaarden, zoals we zijn.
Van alle eeuwigheid af heeft God jullie voorbestemd om als zuster in ’t spoor van Vincentius te leven. Jullie hebben jezelf niet gekozen, God heeft jullie uitgekozen. Hij heeft jullie de zorg voor de Armen toevertrouwd en dat moet je beleven in een geest van medelijden door je zo intens mogelijk in te leven in ‘hun’ lijden.
Als je de Armen dient, dien je Jezus Christus. Ja zusters, dat is werkelijk zo. Je dient Jezus Christus in de persoon van de Armen. Als je tienmaal op een dag naar de Armen gaat, vind je er tienmaal God. Ga je naar de gevangenen, je vindt er God; sta je bij de kinderen, je vindt er God. Zusters, dat laat je niet vrijblijvend!
Hou stand in de levensstaat waarin God je geroepen heeft en bewaar steeds je oorspronkelijke geest van nederigheid en eenvoud. Leef vanuit die geest. Jullie zijn verkondigers van de liefde.
Hoe troostvol moet het zijn op de avond van je leven, te weten dat je je leven opgebruikt hebt voor hetzelfde doel waar Jezus zijn leven voor gaf.
Het is de naastenliefde, het is God, het is voor de Armen.
(Heilige Vincentius a Paulo)
DE ANDERE HELFT
Op de grote Sabbat kwam een rabbi eens moe en met lome pas van het bedehuis naar huis. Waardoor ben je zo uitgeput, vroeg zijn vrouw hem. De preek heeft me ontzettend veel gekost, zei hij. Ik moest over de armen preken en hun schrijnende nood, want alles is peperduur geworden.
En wat heeft je preek voor uitwerking gehad, vroeg zijn vrouw daarop.
Voor de helft van wat nodig is, is gezorgd, antwoordde hij, want de armen zijn namelijk bereid te ontvangen.
Hoe het met de andere helft ervoor staat, weet ik niet. Ik weet niet of de rijken bereid zijn om te geven en te delen.
Op zijn laatste tocht naar Jeruzalem – daar, waar Hij gekruisigd zal worden – wil Jezus zijn leerlingen nog eens inprenten waar het bovenal op aan komt. Daarom gaat Hij rustig tussen hen zitten.
Ook hier is Hij in ons midden en spreekt Hij elk van ons persoonlijk aan, om ons diezelfde wijsheid bij te brengen. Hij haalt er een kind bij, en drukt ons op het hart: ‘Alles wat je doet voor een kind, voor ieder die klein en zonder aanzien is, dat doe je voor God.
En let er zeker op dat je zelf ook leeft, als één van deze kleinen.’
In die tijd trokken Jezus en zijn leerlingen door Galilea. Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam, want Hij was bezig zijn leerlingen te onderrichten.
Hij zei tegen hen: `De Mensenzoon wordt uitgeleverd en valt in de handen van mensen. Ze zullen Hem doden, en drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan.' Ze begrepen dat woord niet, maar ze durfden Hem er ook niets over te vragen.
Zo kwamen ze in Kafarnaüm. Thuisgekomen daar, vroeg Hij hun: `Waar hadden jullie het onderweg toch over?' Maar ze zwegen, want ze hadden onderweg ruzie gehad over de vraag wie de grootste was.
Hij ging zitten, riep de twaalf en zei hun: `Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen moeten worden en de dienaar van allen.'
Hij haalde er een kind bij, zette het in hun midden, sloeg er zijn armen omheen en zei tegen hen: `Wie een van zulke kinderen ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft.'
(Marcus 9,30-37)
‘DE WIJSHEID VAN OMHOOG’
‘EEN KIND IN HET MIDDEN’
Goede vrienden, die ruzie maken, het doet altijd pijn als je dat ziet. Dat is zeker het geval, nu het hier gaat om Jezus en zijn meest intieme vrienden. Bij een simpele vraag van Jezus: ‘waarover hebben jullie gepraat onderweg?’ blijven ze zwijgen. Ze zijn beschaamd want ze hadden ruzie gemaakt. En nog wel over de vraag wie van hen nu wel de grootste, de belangrijkste was. Vorige week zagen we de bui al hangen: Petrus werd door Jezus een satan genoemd. Dat is een hard verwijt en hard zijn ook de woorden van Jakobus, in de eerste lezing:
- die ruzies bij u komen toch voort uit de hartstochten in uw binnenste
- U bent jaloers en moordlustig, u bekvecht en twist met elkaar.
- U krijgt niets omdat u niet bidt. En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen
Maar niet die hardheid is Jezus’ blijde boodschap. Daarom wordt die harde toon door Jakobus heel fijngevoelig omgebogen:
De wijsheid van omhoog daarentegen is vóór alles zuiver,
en verder vredelievend, mild en meegaand;
ze is rijk aan ontferming
en brengt niets dan goede vruchten voort,
ze is onpartijdig en oprecht.
Die wijsheid van omhoog! Ze is zo anders dan onze waanwijsheid, zo anders dan onze berekening van hier beneden, die vaak zo laag bij de grond is.
Ook bij Jezus staan zijn woede en zijn harde woorden in dienst van tederheid en mededogen: Hij plaatst een kind in hun midden en omarmt het zelfs. Hij oordeelt anders dan wij geneigd zijn. Voor Hem is groot wie klein en miskend is, wie zich deemoedig bukt en klein maakt om anderen te dienen.
Wie de kleine, schamele mens niet minacht en kleineert, die sluit het dichtst bij Jezus aan. En die beleeft de wijsheid van omhoog, die niet platvloers is, maar verheven.
Laten wij daarom bidden: Heer Jezus, schenk ons 'deze wijsheid van omhoog', leer ons leven met een zuiver hart, als onschuldige kinderen.
Een man zoekt bescherming bij een rabbijn. Hij vertelt hem dat hij op de vlucht is voor soldaten en dat hij gedood zal worden als ze hem vinden. De rabbi besluit de vluchteling onderdak te geven maar zijn daad stuit op weerstand van de dorpsbewoners. 'Waarom heb je die vluchteling gastvrij in je huis opgenomen? Wat gaat er straks met ons gebeuren?' vragen ze.
De rabbi wijst erop dat de joodse wet de opdracht geeft vervolgden, die met de dood worden bedreigd gastvrijheid te verlenen. De inwoners vrezen echter represailles waarbij het hele dorp zal uitgemoord worden.
Zij vragen de rabbi een oplossing te zoeken en de vluchteling uit te leveren. De hele nacht bestudeert de rabbi de uitleg over de joodse wet. Pas als het ochtend is, vindt hij een tekst die luidt: 'Omwille van een man hoeft niet het hele dorp om te komen.' Hij leest de vluchteling de tekst voor.
Op dat ogenblik komen de soldaten het dorp binnen en vragen: 'Zeg ons waar de vluchteling zich schuilhoudt, anders zullen wij het hele dorp in brand steken.' De rabbi antwoordt: 'Hier is hij.' Uitgelaten omdat het gevaar is afgewend vieren de dorpsbewoners de hele dag feest.
Maar de rabbi laat zich niet zien, in zijn kamer staart hij verdrietig vol schuldgevoel voor zich uit. Op dat moment komt Elia binnen, de profeet die de komst van de Messias aankondigt.
Elia zegt: 'Wat heb Jij gedaan?' De rabbi antwoordt: 'Ik heb een mens laten omkomen om het hele dorp te sparen.' Daarop zegt Elia: 'Die opgejaagde vluchteling was de Messias: 'Maar hoe kon ik weten dat hij de Messias was?' vraagt de rabbi. Elia zegt: 'Als je niet de hele nacht in de boeken had gezocht, maar een keer naar het gezicht van de man had gekeken, had je het geweten.'
De mensen zagen Jezus rondgaan door steden en dorpen. Ze hoorden Hem soms vreemde dingen zeggen. En Hij deed ook vreemde dingen. Daarom ging men zich steeds meer afvragen: ‘Maar wie is die man toch? Dat is niet meer normaal, wat Hij allemaal zegt en doet.’
Vandaag stelt Jezus de vraag op de man af aan zijn leerlingen: ‘Wie zeggen jullie dat Ik ben?’ ‘Gij zijt de Messias’, antwoordt Petrus, vol overtuiging.
Wat zeggen wij op diezelfde vraag van Jezus? Misschien klinkt ons antwoord iets minder zeker, misschien staan we zelfs met de mond vol tanden.
Jezus en zijn leerlingen trokken naar de dorpen bij Caesarea van Filippus. En onderweg vroeg Hij zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ Ze zeiden Hem: ‘Johannes de Doper, volgens anderen Elia, en weer anderen zeggen: “Een van de profeten.” ’
Hij vroeg hun: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’ Petrus antwoordde Hem: ‘U bent de Messias.’
Hij verbood hun met iemand over Hem te spreken. En Hij begon hun uit te leggen: de Mensenzoon moet veel lijden, Hij moet verworpen worden door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, Hij moet ter dood gebracht worden, en na drie dagen zal Hij opstaan. Hij sprak hierover ronduit.
Petrus nam Hem apart en begon Hem de les te lezen. Maar Jezus keerde zich naar zijn leerlingen, keek hen aan en berispte Petrus: ‘Ga weg, satan, achteruit! Want jouw gedachten zijn niet Gods gedachten, maar die van mensen.’
Hij riep de menigte met de leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest vanwege Mij en de goede boodschap, zal het redden.
(Marcus 8,27-35)
‘EN JIJ, WIE ZEG JIJ DAT IK BEN?’
‘En gij, wie zegt gij dat Ik ben?’ Doorheen zijn leven geeft Jezus stukjes van de puzzel, en beetje bij beetje openbaart hij de volle rijkdom van zijn persoon. Vandaag wordt de vraag letterlijk gesteld: ‘Wie zegt gij dat Ik ben?’ Petrus, haantje de voorste, zegt: ‘Gij zijt de Messias, Gij zijt de Christus’. Het is het juiste antwoord. En toch moet hij zwijgen en krijgt hij er danig van langs, omdat het antwoord alleen juist is naar de letter en helemaal niet past in de visie van het Koninkrijk van God.
Jezus neemt geen vrede met dit antwoord, omdat het nog veel te menselijk is. Petrus ziet deze ‘Messias’, deze ‘Redder’ nog steeds als een machtige heerser, triomferend met pracht en praal. Voor Jezus, in het kader van het Rijk van God, is de inhoud heel anders: Hij zal verworpen worden en nog veel moeten lijden, Hij zal zelfs vermoord worden, maar Hij zal weer opstaan. En Hij trekt deze woorden meteen door naar het leven van zijn vrienden. Wie Hem wil navolgen, zal eveneens zijn kruis te dragen krijgen en zijn leven moeten verliezen. Het is onthutsend en hard. Maar alleen zo kan je zelf redding vinden en alleen zo kan je aan andere mensen bevrijding brengen. In de Geest van Jezus kunnen wij werken aan gerechtigheid en vrede stichten. Maar dat kan alleen gebeuren langs de weg van het kruis.
Jezus is de Messias, zeker en vast, maar op een andere manier dan wij spontaan verwachten: in zijn lijden, dood en verrijzenis toont Hij Gods liefde en brengt Hij Gods redding. Dat druist in tegen ons ‘menselijk denken’. Het kan ook niet anders, want geloven botst met menselijke berekening. Wie gelooft en de weg van Jezus gaat, laat zich niet langer leiden door menselijke overwegingen, maar ‘door wat God wil’.
Wie Jezus is, leren we allereerst in de overweging van het evangelie en in de stilte van ons gebed. Maar wij leren Hem ook kennen in de ervaringen van ons eigen leven. Door Hem na te volgen op die weg van liefde en lijden, van kruis en zelfverloochening wordt duidelijker wie Hij is: de lijdende Messias. De ware leerling gaat diezelfde weg. Wie die weg langs lijden en kruis afwijst, wordt ‘satan’ genoemd’ … zelfs als dit Petrus, de steenrots, zelf is.
Ons geloof is geen zaak van woorden of waarheden. Het is nog veel minder een zaak van burgerlijk fatsoen. Het is ook geen kwestie van verstand, geen geheugenlesje met vragen en antwoorden, die we van buiten moeten leren. Geloven is je van ganser harte aan Jezus toevertrouwen en metterdaad zijn weg gaan. Ook als dat de weg van het kruis is.