Wijsheid en rijkdom, daarover spreekt Gods ons vandaag. Wijsheid! Dan gaat het niet om kennis of wetenschap, maar om levenswijsheid, levenskunst die uit ervaring is gegroeid. En dan – eens te meer! – spreekt Hij ons over rijkdom en rijk zijn: of beter, over mensen voor wie het geld tot god geworden is.
Laten we zoeken naar een goed evenwicht, want het valt niet altijd mee om aan alles de juiste plaats te geven in ons leven. Daarom is ook de lezing uit het boek Wijsheid zo goed gekozen:
‘Ik bad om inzicht, en het werd mij gegeven; ik heb gesmeekt, en mij werd en wijze geest geschonken. Ik verkoos wijsheid boven scepters en tronen, rijkdom viel bij haar in het niet.’
Toen Jezus zijn weg vervolgde, kwam er iemand naar hem toe die voor hem op zijn knieën viel en vroeg: ‘Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’
Jezus antwoordde: ‘Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God. U kent de geboden: pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, bedrieg niemand, toon eerbied voor uw vader en uw moeder.’
Toen zei de man: ‘Meester, sinds mijn jeugd heb ik me daaraan gehouden.’ Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen hem: ‘Eén ding ontbreekt u: ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten; kom dan terug en volg mij.’ Maar de man werd somber toen hij dit hoorde en ging terneergeslagen weg; hij had namelijk veel bezittingen.
Jezus keek de kring rond en zei tegen zijn leerlingen: ‘Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan.’ De leerlingen schrokken van zijn woorden.
Maar Jezus zei nog eens uitdrukkelijk: ‘Kinderen, wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan: het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.’
Nu waren ze nog meer ontzet, en ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie kan er dan nog gered worden?’ Jezus keek hen aan en zei: ‘Bij mensen is dat onmogelijk, maar niet bij God, want bij God is alles mogelijk.’
Petrus nam het woord en zei: ‘Maar wij hebben alles achtergelaten om u te volgen!’ Jezus zei: ‘Ik verzeker jullie: iedereen die broers of zusters, moeder, vader of kinderen, huis of akkers heeft achtergelaten omwille van mij en het evangelie, zal het honderdvoudige ontvangen: in deze tijd broers en zusters, moeders en kinderen, huizen en akkers, al zal dat gepaard gaan met vervolging, en in de tijd die komt het eeuwige leven.
(Marcus 10,17-30)
‘IK BAD OM INZICHT’
Een merkwaardig gesprek in het evangelie … in zekere zin is het zelfs een dovemansgesprek, want Jezus en die rijke jongen spreken eigenlijk over verschillende dingen. De rijke jongen stelt een vraag over het eeuwig leven, de hemel, zeg maar. Maar Jezus antwoordt met een uitspraak over het Koninkrijk van God, en verder over de Blijde Boodschap. Zo verlegt Hij de klemtoon van de hemel naar de aarde, of van het hiernamaals naar het hier-nu-maals. Want dat Koninkrijk van God en die Blijde Boodschap hebben alles te maken met ons leven hier.
In één van de oudste christelijke geschriften wordt het Rijk van God omschreven als een Rijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Dat zijn woorden, die betrekking hebben op ons aardse leven hier. Het geld, de rijkdom, de drang naar almaar meer wordt vandaag aangeduid als een gevaarlijke bekoring. Jezus wil geen extreme armoede aanprijzen. Integendeel, extreme armoede is een kwaad en moet bestreden worden. Maar Jezus roept ons wel op om oog te hebben voor alle waarden, om aan alles zijn juiste plaats toe te kennen: word geen slaaf van geld en bezit; zorg ervoor dat je geen geldhond of geldwolf wordt. Laat het geld je god niet worden. Want dan vergeet je al het andere. Hier rijst ook de vraag: moeten we de honger in de wereld, dat manifeste onrecht in de verdeling van de welvaart niet bestempelen als een collectieve zonde van het rijke, hebzuchtige westen?
Het evangelie zegt dus, aan elk van ons afzonderlijk, maar ook aan ons allemaal samen, als westerse gemeenschap: kies in echte vrijheid als bewuste mensen voor een evenwichtige levenswijze, die aan het materiële en aan het geestelijke, aan elk van beide, zijn juiste waarde en zijn juist belang toekent. Alleen zo bouw je aan het Rijk van God, alleen op die manier leef je echt in vrijheid, alleen op die manier kan je spreken van een Blijde Boodschap voor iedereen, en alleen op die manier kan je als mens gelukkig worden.
Ik bad om inzicht,
en het werd mij gegeven;
ik heb gesmeekt,
en mij werd een wijze geest geschonken.
Ik verkoos wijsheid boven scepters en tronen,
rijkdom viel bij haar in het niet.
Ze was voor mij onvergelijkbaar
met de kostbaarste edelsteen;
naast haar waren bergen goud
niet meer dan een hoopje zand,
en met haar vergeleken
was zilver maar slijk.
Ik beminde haar meer
dan gezondheid en schoonheid,
ik verkoos haar boven het licht,
want ze schitterde zonder ophouden.
Tegelijk met haar
ontving ik alle andere goede dingen,
ze schonk mij onmetelijke rijkdom.
(Wijsheid 7,7-11)
Een arme man lag,
met zijn armen onder zijn hoofd
te slapen in het groene gras.
Hij lag in de schaduw van een mooie, grote boom.
Hij droomde van vogeltjes en bloemetjes.
Er kwam een rijke man voorbij.
Hij stootte de arme wakker en hij vroeg:
‘Hé, waarom werk je niet?’
‘Waarom zou ik werken?’ vroeg de arme man.
‘Nou,’ zei de rijke,
‘dan kun je geld verdienen
en een huis kopen net als ik.
En koeien kun je kopen en knechten betalen
die weer voor jou zorgen.’
‘En dan?’ vroeg de arme man.
De rijke man zei:
‘Dan hoef je nooit meer te werken.
Jouw knechten doen het werk
en jij kunt de hele dag gaan liggen
in de schaduw van een mooie, grote boom.
‘Waarom zou ik al die moeite doen?’ zei de arme man.
‘Van zulke kinderen is het koninkrijk van God’. Voor de tweede keer in 14 dagen plaatst Jezus vandaag een kind in het midden. Het is alsof Hij ons wil zeggen:
‘Grote mensen, vergeet alsjeblief niet dat je van kinderen veel leren kan! Je bent nu wel veel groter geworden, veel slimmer ook en je hebt allicht ook veel meer geld. Maar misschien heb je in die tussentijd wel heel veel afgeleerd van al dat mooie dat ik van bij de schepping in een kinderziel heb neergelegd.’
Op een dag brachten de mensen kinderen bij Jezus met de bedoeling dat Hij hen zou aanraken. Maar bars wezen de leerlingen hen af.
Toen Jezus dat zag, werd Hij verontwaardigd: ‘Laat die kinderen bij Me komen, en houd hen niet tegen, want van zulke kinderen is het koninkrijk van God.
Ik verzeker jullie, wie het koninkrijk van God niet aanneemt als een kind, komt er beslist niet in.’
Hij omarmde hen en zegende hen, terwijl Hij hun de handen oplegde.
(Marcus 10,13-16)
'VAN DEZE KLEINEN IS HET KONINKRIJK'
Hoe lieflijk ook, dit teder tafereeltje moet voor de leerlingen een schok geweest zijn. In zijn omgang met de kleinsten der kleinen toont Jezus dat het Rijk van God geen zaak is van groot of machtig zijn. Voor hem gaat het erom dat je ‘het kind’ – de kleine mens – opmerkt. En dat je zorg draagt voor die talloze kleinen, die over het hoofd gezien en met de ellebogen van zovele ‘groten’ weggewerkt worden.
Wie Jezus wil volgen, laat zijn eigen ‘eerste zitje’ varen, en is bovenal begaan met de schamelste medemens. Dit inzicht moet voor de leerlingen een ontdekking geweest zijn die hun leven onderste boven gooide. Het werd voor hen duidelijk dat Jezus zichzelf plaatste, daar waar de kleinen staan, de mensen zonder aanzien, de kwetsbaren en de gekwetsten.
Waar mensen opkomen voor zulke zwakken, dáár – en alléén dáár – vinden ze Jezus zelf, want ‘van zulke kleinen is het koninkrijk van God.’ Wie dit niet vat, hoort er niet bij! Het geeft te denken!
In amper twee weken krijgen we een vrijwel identiek evangelie. Het gaat hier dus niet om een futiele voetnoot in Jezus’ boodschap en in zijn eigen leven:
De eerste plaats, die weggelegd is voor wie afgeschreven wordt: dát is nu eenmaal de kern van zijn eigen leven met lijden, dood en opstanding.
Een gekende spreker begon op een seminarie met het tonen van een briefje van 50 euro en vroeg: ‘Wie zou dit briefje willen?’ Vele handen gingen omhoog. Hij zei: ‘Ik zal dit aan jullie geven maar laat mij eerst dit doen.’ Hij verfrommelde het bankbiljet. Dan vroeg hij: ‘Wie wil nog steeds dit biljet?’
Nog vele handen gingen in de lucht. ‘En’, vervolgde hij ‘als ik dit doe?’ Hij gooide het op de grond en hij besmeurde het met zijn schoen over de grond. Hij raapte het op, verfrommeld en vuil. ‘Wie wil het nog steeds?’ Nog steeds gingen vele handen in de lucht.
‘Vrienden, jullie hebben een waardevolle les geleerd. Wat ik ook deed met dit geld jullie bleven het steeds willen omdat het niet in waarde verminderde. Het bleef 50 euro waard.’
Heel wat keren in ons leven laat men ons vallen, worden wij vernederd of besmeurd door eigen beslissingen of door omstandigheden in het leven. We voelen ons waardeloos. Maar wat er ook gebeurde of zal gebeuren, jullie verliezen nooit jullie eigenwaarde.
Vuil of proper, verfrommeld of netjes geplooid jij bent kostbaar voor God en voor hen die van je houden. De waarde van onze levens komt niet uit wat we doen of wat we weten maar uit wat we zijn.
Jij bent speciaal – vergeet het nooit. Je kan maar één mens in de wereld zijn maar je kan ook de wereld zijn voor een mens.
Ook vandaag tonen de lezingen nog dat Jezus op radicale wijze vraagt om Hem te volgen. Weer klinkt de taal bijzonder hard, zowel bij Jakobus als bij Jezus zelf in het evangelie.
Maar we weten inmiddels dat deze manier van spreken niet bedoeld is om kleine, zwakke mensen op te zadelen met verpletterende schuldgevoelens, maar in dienst staat van zijn blijde boodschap van liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid …
want dat zijn de vruchten van zijn Geest, die ons tot nieuwe, andere mensen maakt.
In die tijd zei Johannes tegen Jezus: ‘Meester, we hebben iemand gezien die in uw naam demonen uitdreef en we hebben geprobeerd hem dat te beletten omdat hij zich niet bij ons wilde aansluiten.’ Jezus zei: ‘Belet het hem niet. Want iemand die een wonder verricht in mijn naam kan onmogelijk het volgende moment kwaad van mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons. Ik verzeker je: wie jullie een beker water te drinken geeft omdat jullie bij Christus horen, die zal zeker beloond worden.
Wie een van deze kleinen die op Mij vertrouwen van de goede weg afbrengt, zou beter af zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee gegooid werd.
Als je hand je op de verkeerde weg brengt, hak ze dan af: je kunt beter verminkt het leven ingaan dan met twee handen in de hel verdwijnen, in het onblusbaar vuur.
Als je voet je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter kreupel het leven ingaan dan met twee voeten in de hel gegooid worden.
En als je oog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het koninkrijk van God ingaan dan met twee ogen in de hel gegooid worden, waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft.
(Marcus 9,38-43.45.47-48)
‘HOUD ONS HART OP U GERICHT’
De persoonlijkheid van Jezus vertoont wel heel verscheiden trekken. Vandaag lijken de lezingen weer echte donderpreken, zoals die vroeger wel eens meer door goedmenende paters gehouden werden tijdens de volksmissies: ‘Wee u rijken, uw rijkdom is verrot', zegt Jakobus in de eerste lezing, en Jezus zelf spreekt nog sterker : 'Indien uw hand tot zonde leidt, hak maar af. En uw voeten of uw ogen: hak maar af, ruk maar uit, als dat nodig is. We zitten er dus, al bij al, nog redelijk ongeschonden bij, bij al die dreigementen.
Jezus laat zijn woede vaak de vrije loop, als hij hardnekkige kwade wil ziet. Maar Hij weet maar al te goed dat mensen meestal niet handelen vanuit zulke bewuste onwil of zondigheid. Meer dan wie ook kent Hij ons hart, en weet Hij dat wij zo vaak maar zwakke, kleine mensen zijn. Dan spreekt Hij mild en vol vergeving. Zo vol van troost zijn die andere verhalen: de verloren zoon, dat ene schaap dat de herder en de kudde kwijt was, of die overspelige vrouw die op de markt door al die uitgestreken gezichten zou gestenigd worden, tot Jezus zei: ‘Wie zonder zonde is, die mag het eerste gooien!’
Jezus wil zeker geen onnodige, pijnlijke schuldgevoelens wekken. Hij schetst een streefdoel, en dat ligt altijd hoger dan wij kunnen bereiken. Als wij de woorden van vandaag letterlijk opnemen, zijn ze onmogelijk. Dan worden wij verlamd, verliezen wij de moed, en elke levensvreugde. Bij de woorden van Jezus, zullen wij wel altijd in gebreke blijven. Jezus wist dat ook: 'de geest is gewillig, maar het vlees is zwak'. Bij vele mensen mogen wij zeker spreken van goede wil om naar het woord van Jezus te leven, maar wij weten ook dat wij dikwijls ondermaats blijven. Zijn wij daarom slecht? Wij hoeven niet zelf te oordelen, maar zulk meedogenloos oordeel zou zeker fout zijn. Waar het op aankomt, is dat wij als diepste keuze, het goede vooropstellen. En dat wij leren leven, leren omgaan met onze zwakheden en kleine kanten.
Daarom is het een genade als wij goede vrienden kennen, die van ons houden, met onze goede en met onze minder goede kanten. De mildheid waarmee zij met ons omgaan is een beeld van Gods eigen mildheid. Een mooi woord zegt: 'een vriend is iemand, die alles van je weet, en toch van je houdt'. Zo is een goede vriend een uitgelezen afbeelding van God. Laten wij daarom, zonder laksheid, ook mild zijn voor onszelf, van onszelf houden zonder egoïsme, en onszelf aanvaarden, zoals we zijn.
Van alle eeuwigheid af heeft God jullie voorbestemd om als zuster in ’t spoor van Vincentius te leven. Jullie hebben jezelf niet gekozen, God heeft jullie uitgekozen. Hij heeft jullie de zorg voor de Armen toevertrouwd en dat moet je beleven in een geest van medelijden door je zo intens mogelijk in te leven in ‘hun’ lijden.
Als je de Armen dient, dien je Jezus Christus. Ja zusters, dat is werkelijk zo. Je dient Jezus Christus in de persoon van de Armen. Als je tienmaal op een dag naar de Armen gaat, vind je er tienmaal God. Ga je naar de gevangenen, je vindt er God; sta je bij de kinderen, je vindt er God. Zusters, dat laat je niet vrijblijvend!
Hou stand in de levensstaat waarin God je geroepen heeft en bewaar steeds je oorspronkelijke geest van nederigheid en eenvoud. Leef vanuit die geest. Jullie zijn verkondigers van de liefde.
Hoe troostvol moet het zijn op de avond van je leven, te weten dat je je leven opgebruikt hebt voor hetzelfde doel waar Jezus zijn leven voor gaf.
Het is de naastenliefde, het is God, het is voor de Armen.
(Heilige Vincentius a Paulo)
DE ANDERE HELFT
Op de grote Sabbat kwam een rabbi eens moe en met lome pas van het bedehuis naar huis. Waardoor ben je zo uitgeput, vroeg zijn vrouw hem. De preek heeft me ontzettend veel gekost, zei hij. Ik moest over de armen preken en hun schrijnende nood, want alles is peperduur geworden.
En wat heeft je preek voor uitwerking gehad, vroeg zijn vrouw daarop.
Voor de helft van wat nodig is, is gezorgd, antwoordde hij, want de armen zijn namelijk bereid te ontvangen.
Hoe het met de andere helft ervoor staat, weet ik niet. Ik weet niet of de rijken bereid zijn om te geven en te delen.
Op zijn laatste tocht naar Jeruzalem – daar, waar Hij gekruisigd zal worden – wil Jezus zijn leerlingen nog eens inprenten waar het bovenal op aan komt. Daarom gaat Hij rustig tussen hen zitten.
Ook hier is Hij in ons midden en spreekt Hij elk van ons persoonlijk aan, om ons diezelfde wijsheid bij te brengen. Hij haalt er een kind bij, en drukt ons op het hart: ‘Alles wat je doet voor een kind, voor ieder die klein en zonder aanzien is, dat doe je voor God.
En let er zeker op dat je zelf ook leeft, als één van deze kleinen.’
In die tijd trokken Jezus en zijn leerlingen door Galilea. Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam, want Hij was bezig zijn leerlingen te onderrichten.
Hij zei tegen hen: `De Mensenzoon wordt uitgeleverd en valt in de handen van mensen. Ze zullen Hem doden, en drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan.' Ze begrepen dat woord niet, maar ze durfden Hem er ook niets over te vragen.
Zo kwamen ze in Kafarnaüm. Thuisgekomen daar, vroeg Hij hun: `Waar hadden jullie het onderweg toch over?' Maar ze zwegen, want ze hadden onderweg ruzie gehad over de vraag wie de grootste was.
Hij ging zitten, riep de twaalf en zei hun: `Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen moeten worden en de dienaar van allen.'
Hij haalde er een kind bij, zette het in hun midden, sloeg er zijn armen omheen en zei tegen hen: `Wie een van zulke kinderen ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft.'
(Marcus 9,30-37)
‘DE WIJSHEID VAN OMHOOG’
‘EEN KIND IN HET MIDDEN’
Goede vrienden, die ruzie maken, het doet altijd pijn als je dat ziet. Dat is zeker het geval, nu het hier gaat om Jezus en zijn meest intieme vrienden. Bij een simpele vraag van Jezus: ‘waarover hebben jullie gepraat onderweg?’ blijven ze zwijgen. Ze zijn beschaamd want ze hadden ruzie gemaakt. En nog wel over de vraag wie van hen nu wel de grootste, de belangrijkste was. Vorige week zagen we de bui al hangen: Petrus werd door Jezus een satan genoemd. Dat is een hard verwijt en hard zijn ook de woorden van Jakobus, in de eerste lezing:
- die ruzies bij u komen toch voort uit de hartstochten in uw binnenste
- U bent jaloers en moordlustig, u bekvecht en twist met elkaar.
- U krijgt niets omdat u niet bidt. En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen
Maar niet die hardheid is Jezus’ blijde boodschap. Daarom wordt die harde toon door Jakobus heel fijngevoelig omgebogen:
De wijsheid van omhoog daarentegen is vóór alles zuiver,
en verder vredelievend, mild en meegaand;
ze is rijk aan ontferming
en brengt niets dan goede vruchten voort,
ze is onpartijdig en oprecht.
Die wijsheid van omhoog! Ze is zo anders dan onze waanwijsheid, zo anders dan onze berekening van hier beneden, die vaak zo laag bij de grond is.
Ook bij Jezus staan zijn woede en zijn harde woorden in dienst van tederheid en mededogen: Hij plaatst een kind in hun midden en omarmt het zelfs. Hij oordeelt anders dan wij geneigd zijn. Voor Hem is groot wie klein en miskend is, wie zich deemoedig bukt en klein maakt om anderen te dienen.
Wie de kleine, schamele mens niet minacht en kleineert, die sluit het dichtst bij Jezus aan. En die beleeft de wijsheid van omhoog, die niet platvloers is, maar verheven.
Laten wij daarom bidden: Heer Jezus, schenk ons 'deze wijsheid van omhoog', leer ons leven met een zuiver hart, als onschuldige kinderen.
Een man zoekt bescherming bij een rabbijn. Hij vertelt hem dat hij op de vlucht is voor soldaten en dat hij gedood zal worden als ze hem vinden. De rabbi besluit de vluchteling onderdak te geven maar zijn daad stuit op weerstand van de dorpsbewoners. 'Waarom heb je die vluchteling gastvrij in je huis opgenomen? Wat gaat er straks met ons gebeuren?' vragen ze.
De rabbi wijst erop dat de joodse wet de opdracht geeft vervolgden, die met de dood worden bedreigd gastvrijheid te verlenen. De inwoners vrezen echter represailles waarbij het hele dorp zal uitgemoord worden.
Zij vragen de rabbi een oplossing te zoeken en de vluchteling uit te leveren. De hele nacht bestudeert de rabbi de uitleg over de joodse wet. Pas als het ochtend is, vindt hij een tekst die luidt: 'Omwille van een man hoeft niet het hele dorp om te komen.' Hij leest de vluchteling de tekst voor.
Op dat ogenblik komen de soldaten het dorp binnen en vragen: 'Zeg ons waar de vluchteling zich schuilhoudt, anders zullen wij het hele dorp in brand steken.' De rabbi antwoordt: 'Hier is hij.' Uitgelaten omdat het gevaar is afgewend vieren de dorpsbewoners de hele dag feest.
Maar de rabbi laat zich niet zien, in zijn kamer staart hij verdrietig vol schuldgevoel voor zich uit. Op dat moment komt Elia binnen, de profeet die de komst van de Messias aankondigt.
Elia zegt: 'Wat heb Jij gedaan?' De rabbi antwoordt: 'Ik heb een mens laten omkomen om het hele dorp te sparen.' Daarop zegt Elia: 'Die opgejaagde vluchteling was de Messias: 'Maar hoe kon ik weten dat hij de Messias was?' vraagt de rabbi. Elia zegt: 'Als je niet de hele nacht in de boeken had gezocht, maar een keer naar het gezicht van de man had gekeken, had je het geweten.'
De mensen zagen Jezus rondgaan door steden en dorpen. Ze hoorden Hem soms vreemde dingen zeggen. En Hij deed ook vreemde dingen. Daarom ging men zich steeds meer afvragen: ‘Maar wie is die man toch? Dat is niet meer normaal, wat Hij allemaal zegt en doet.’
Vandaag stelt Jezus de vraag op de man af aan zijn leerlingen: ‘Wie zeggen jullie dat Ik ben?’ ‘Gij zijt de Messias’, antwoordt Petrus, vol overtuiging.
Wat zeggen wij op diezelfde vraag van Jezus? Misschien klinkt ons antwoord iets minder zeker, misschien staan we zelfs met de mond vol tanden.
Jezus en zijn leerlingen trokken naar de dorpen bij Caesarea van Filippus. En onderweg vroeg Hij zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ Ze zeiden Hem: ‘Johannes de Doper, volgens anderen Elia, en weer anderen zeggen: “Een van de profeten.” ’
Hij vroeg hun: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’ Petrus antwoordde Hem: ‘U bent de Messias.’
Hij verbood hun met iemand over Hem te spreken. En Hij begon hun uit te leggen: de Mensenzoon moet veel lijden, Hij moet verworpen worden door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, Hij moet ter dood gebracht worden, en na drie dagen zal Hij opstaan. Hij sprak hierover ronduit.
Petrus nam Hem apart en begon Hem de les te lezen. Maar Jezus keerde zich naar zijn leerlingen, keek hen aan en berispte Petrus: ‘Ga weg, satan, achteruit! Want jouw gedachten zijn niet Gods gedachten, maar die van mensen.’
Hij riep de menigte met de leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest vanwege Mij en de goede boodschap, zal het redden.
(Marcus 8,27-35)
‘EN JIJ, WIE ZEG JIJ DAT IK BEN?’
‘En gij, wie zegt gij dat Ik ben?’ Doorheen zijn leven geeft Jezus stukjes van de puzzel, en beetje bij beetje openbaart hij de volle rijkdom van zijn persoon. Vandaag wordt de vraag letterlijk gesteld: ‘Wie zegt gij dat Ik ben?’ Petrus, haantje de voorste, zegt: ‘Gij zijt de Messias, Gij zijt de Christus’. Het is het juiste antwoord. En toch moet hij zwijgen en krijgt hij er danig van langs, omdat het antwoord alleen juist is naar de letter en helemaal niet past in de visie van het Koninkrijk van God.
Jezus neemt geen vrede met dit antwoord, omdat het nog veel te menselijk is. Petrus ziet deze ‘Messias’, deze ‘Redder’ nog steeds als een machtige heerser, triomferend met pracht en praal. Voor Jezus, in het kader van het Rijk van God, is de inhoud heel anders: Hij zal verworpen worden en nog veel moeten lijden, Hij zal zelfs vermoord worden, maar Hij zal weer opstaan. En Hij trekt deze woorden meteen door naar het leven van zijn vrienden. Wie Hem wil navolgen, zal eveneens zijn kruis te dragen krijgen en zijn leven moeten verliezen. Het is onthutsend en hard. Maar alleen zo kan je zelf redding vinden en alleen zo kan je aan andere mensen bevrijding brengen. In de Geest van Jezus kunnen wij werken aan gerechtigheid en vrede stichten. Maar dat kan alleen gebeuren langs de weg van het kruis.
Jezus is de Messias, zeker en vast, maar op een andere manier dan wij spontaan verwachten: in zijn lijden, dood en verrijzenis toont Hij Gods liefde en brengt Hij Gods redding. Dat druist in tegen ons ‘menselijk denken’. Het kan ook niet anders, want geloven botst met menselijke berekening. Wie gelooft en de weg van Jezus gaat, laat zich niet langer leiden door menselijke overwegingen, maar ‘door wat God wil’.
Wie Jezus is, leren we allereerst in de overweging van het evangelie en in de stilte van ons gebed. Maar wij leren Hem ook kennen in de ervaringen van ons eigen leven. Door Hem na te volgen op die weg van liefde en lijden, van kruis en zelfverloochening wordt duidelijker wie Hij is: de lijdende Messias. De ware leerling gaat diezelfde weg. Wie die weg langs lijden en kruis afwijst, wordt ‘satan’ genoemd’ … zelfs als dit Petrus, de steenrots, zelf is.
Ons geloof is geen zaak van woorden of waarheden. Het is nog veel minder een zaak van burgerlijk fatsoen. Het is ook geen kwestie van verstand, geen geheugenlesje met vragen en antwoorden, die we van buiten moeten leren. Geloven is je van ganser harte aan Jezus toevertrouwen en metterdaad zijn weg gaan. Ook als dat de weg van het kruis is.
De Zwitserse theoloog Maurice Zundel (1897-1975) wordt een hedendaagse mysticus genoemd. Theologie noemde hij ‘een verschrikkelijke beproeving’, omdat hij God niet kon vinden in ‘formules en woorden zonder warmte, zonder zachtheid’. Over de krimp in de kerk had hij ook zijn eigen ideeën.
‘De crisis van de kerk heeft haar grond in een bepaalde opvatting over God: omdat men verkeerd denkt over God, kent de crisis vandaag deze omvang en deze verbreiding. Men heeft God buiten ondergebracht en men heeft Hem binnenin nog niet ontdekt. Het is vanzelfsprekend dat men deze God die daarbuiten is, weigert, want Hij komt over als een bedreiging en een inperking die van buitenaf aan het menselijke leven wordt opgedrongen.
Het is vanzelfsprekend dat men deze inmenging van een autoriteit die zich opdringt en die de ontkenning blijkt te zijn van de menselijke vrijheid en waardigheid als een belediging voor de geest en als een frontale aanval ervan aanvoelt.’
'God zijn betekent niet meer domineren en de macht hebben anderen te verpletteren, God zijn betekent zich mateloos geven, eeuwig zichzelf verloochenen...Het is omdat God niets voor zich houdt, omdat hij totaal Liefde is, omdat de adem van zijn wezen milde vrijgevigheid is, dat de Schepping te voorschijn komt en dat ze tegelijk vorm geeft aan een onuitputtelijk geheim en aan een eindeloze oproep tot liefde.'
'En allen zijn wij door dit beeld van grootheid besmet en vergiftigd omdat ook wij als het ware door onze eigenliefde opgevreten worden, wij zijn er alleen op bedacht onszelf goed te verkopen, anderen in de schaduw te plaatsen door over ons te doen spreken. Dit beeld van grootheid opgevat als overheersing, maakt niet alleen onze geest kapot, (wanneer men in naam van de Openbaring, God tot een oppermachtige Meester maakt die heerser is) want het Evangelie heeft ons een andere waardeschaal aangereikt een nieuwe, ongelooflijke en wonderbare waardeschaal en wij zijn nog niet begonnen de draagwijdte ervan te verstaan.'
Soms kunnen mensen door omstandigheden geïsoleerd raken, in een uiterste geval zelfs totaal vereenzaamd. Het nieuws toont dit soms op tragische wijze: niemand, die hen opzoekt, geen oor dat naar hen luistert.
Het verhaal van een mirakel – in het evangelie – sluit daar vandaag bij aan, maar de boodschap reikt verder: het echte wonder van een nieuw en ander leven begint met mensen, die luisterbereid en opmerkzaam zijn.
---
Nadien vertrok Jezus weer uit de omgeving van Tyrus en ging via Sidon naar het Meer van Galilea, dwars door het gebied van Dekapolis. Daar werd iemand bij Hem gebracht die doof was en gebrekkig sprak, en men smeekte Hem om deze man de hand op te leggen.
Hij nam de man apart, weg van de menigte, stak zijn vingers in zijn oren en raakte met speeksel zijn tong aan. Hij sloeg zijn blik op naar de hemel, zuchtte diep en zei tegen hem: ‘Effata!’, wat betekent: ‘Ga open!’ Meteen gingen zijn oren open, zijn tong kwam los en hij kon normaal spreken.
Hij beval de omstanders om aan niemand te vertellen wat er gebeurd was; maar hoe strenger Hij het hun verbood, hoe meer ze het rondvertelden. De mensen waren erg onder de indruk en zeiden: ‘Alles wat Hij doet, is goed: zelfs doven laat Hij horen en stommen laat Hij spreken.’
(Marcus 7,31-37)
---
‘ALLES WAT HIJ DOET, IS GOED.’
Opnieuw hoorden we het verhaal van een mirakel, zoals er in het evangelie zoveel verteld worden. Gemakkelijk blijven we steken in het feit zelf en hebben we minder oog voor de diepere inhoud. Maar Jezus wil zich niet openbaren als de grote tovenaar. Hij wil tonen dat Hij redding brengt. Redding uit onze zondigheid en uit elke vorm van kwaad of onheil. Hij belooft toekomst en hoop waar elke hoop verdwenen is en geen toekomst meer wenkt. Deze blijde boodschap vraagt dat wij nieuwe, andere mensen worden.
Het is zo belangrijk dat kleine woordje ‘Effata’, ga open. Het is het woordje dat de doofstomme mens genezing brengt en van hem een ander mens maakt. De inhoud van dit woordje en van dit wonder kunnen we vatten vanuit een mooie zegen in het sacrament van het doopsel. Het kindje wordt aangeraakt, met olie gezalfd en gezegend, terwijl de priester dit ‘Effata-gebed’ zegt:
- ik zegen je oogjes, dat je oog mag hebben voor al wat mooi is, dat je mag zien wat God je te doen geeft en dat je mensen graag mag zien.
- ik zegen je oortjes: dat je mensen in nood mag horen, en dat je open mag staan voor het Woord van God.
- ik zegen je mondje, om troost en bemoediging te brengen en dat je woorden mag spreken die eerlijk en mild zijn.
- ik zegen je handjes: dat ze leren geven en delen, dat ze nooit moe worden om goed te doen, dat zij sterk en teder mogen zijn.
- ik zegen je voetjes, om je eigen weg te gaan in deze wereld en om niet weg te lopen van jouw eigen levensdoel.
‘Effata’, ga open: het is heel anders dan ‘Sesam, open u’ in het sprookje van Ali Baba. Het is een opdracht om je niet op te sluiten in je zelf, maar om met open armen naar mensen toe te gaan. De wereld is zoveel groter dan ons eigen persoontje, zoveel belangrijker dan ons directe belang.
Jezus staarde zich niet blind op wat alleen Hemzelf aanging. Liefdevol keek Hij mensen aan en ging Hij naar hen toe. Daarom is dat woord zo waar: ‘Alles wat Hij doet, is goed.’
Geplaatst door onze redactie op dinsdag 4 september 2012 om 00:05u (Bron: SJ)
MILAAN (RKnieuws.net) - Op 8 augustus 2012 gaf Kardinaal Martini een (laatste) interview aan zijn medebroeder Georg Sporschill sj. Op 31 augustus 2012 zou hij overlijden. De tekst van dit interview werd door Martini nog herlezen en goedgekeurd. Dit document kan beschouwd worden als het geestelijk testament dat hij nagelaten heeft aan de Kerk, de Kerk waar hij zielsveel van hield.
Onderstaand vindt u deze tekst, vertaald uit de originele versie in het Italiaans.
In welke toestand bevindt de Kerk zich vandaag?
De Kerk is vermoeid in het welvarende Europa en Amerika. Onze cultuur is overtijds. Onze kerken zijn groot, onze kloosters staan leeg. De bureaucratie van de Kerk groeit alsmaar. Onze rituelen en gewaden zijn pompeus … Drukt dit werkelijk uit wie wij zijn vandaag? We gaan ten onder aan onze rijkdom. We lijken op de rijke jonge man die droef wegging toen Jezus hem uitnodigde om zijn leerling te worden. Ik weet dat het niet makkelijk is om alles achter te laten. We zouden op zijn minst mensen kunnen zoeken die vrij zijn en hun medemens nabij, mensen zoals bisschop Romero er een was en de jezuïeten-martelaren van El Salvador. Waar zijn de helden onder ons die ons inspireren? We mogen hen zeker niet opsluiten binnen institutionele grenzen.
Wie kan vandaag de Kerk helpen?
Karl Rahner s.j. gebruikte graag het beeld van het gloeiende houtskool onder de as. In de Kerk van vandaag zie ik zoveel as boven de gloeiende houtskool dat ik vaak overmand word door een gevoel van onmacht. Hoe kan de gloeiende houtskool worden bevrijd om het liefdesvuur terug aan te wakkeren? Eerst en vooral moeten we op zoek gaan naar de gloeiende houtskool. Waar zijn de mensen die overlopen van grootmoedigheid, zoals de barmhartige Samaritaan? Wie heeft een geloof zoals de Romeinse honderdman? Wie is zo enthousiast als Johannes de Doper? Wie durft zo vernieuwend te zijn als Paulus? Wie is zo trouw als Maria Magdalena? Ik raad de Paus en de bisschoppen aan om op zoek te gaan naar 12 echt vrije mensen om hen aan het roer te plaatsen. Mensen die dicht staan bij de armsten en die omringd zijn door jongeren en die nieuwe experimenten lanceren. We moeten ons kunnen meten aan mensen die zo in vuur en vlam staan dat de Geest zich overal kan verspreiden.
Welke middelen beveelt u aan tegen de vermoeidheid van de Kerk?
Ik heb drie belangrijke aanbevelingen.
De eerste is bekering: de Kerk moet haar eigen fouten erkennen en moet een weg bewandelen van radicale verandering, te beginnen met de Paus en de bisschoppen. De pedofilieschandalen zetten ons aan om een weg van bekering aan te vatten. De vragen over seksualiteit en al de thema’s inzake lichamelijkheid zijn hier een voorbeeld van. Ze zijn belangrijk voor iedereen en soms zij ze ook te belangrijk. We moeten de vraag stellen of de mensen nog luisteren naar het advies van de Kerk inzake seksualiteit. Heeft de Kerk in dit domein nog gezag of is zij in de media enkel nog maar een karikatuur?
Mijn tweede aanbeveling betreft het Woord van God. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft de Bijbel teruggegeven aan de katholieken. (…) Enkel wie dit Woord ontvangt in zijn hart kan bijdragen tot de vernieuwing van de Kerk en zal wijze antwoorden kunnen geven op persoonlijke vragen. Het Woord van God is eenvoudig en zoekt als gezel een luisterend hart … Noch de clerus noch het kerkelijk recht kunnen de innerlijkheid van de mens vervangen. Al de uitwendige regels, de wetten, de dogma’s werden ons gegeven om de innerlijke stem te verhelderen en voor de onderscheiding van de geesten.
Voor wie zijn de sacramenten? Ze zijn het derde medicijn. De sacramenten zijn geen middel om te straffen. Ze zijn een hulp voor mensen op verschillende momenten van hun levenstocht en wanneer ze het moeilijk hebben. Bieden we de sacramenten aan aan de mensen die nood hebben aan nieuwe kracht? Ik denk aan al diegenen die uit de echt gescheiden zijn, aan de hertrouwde koppels en aan de weder samengestelde gezinnen. Zij hebben nood aan bijzondere bescherming. De Kerk houdt vast aan de onverbreekbaarheid van het huwelijk. Het is een genade als een huwelijk en een gezin slagen. … De houding die we aannemen ten overstaan van weder samengestelde gezinnen zal bepalen of hun kinderen aansluiting vinden bij de Kerk. Een vrouw wordt in de steek gelaten door haar echtgenoot en vindt een nieuwe partner die begaan is met haar en haar drie kinderen. Deze tweede liefde is een succes. Als dit gezin gediscrimineerd wordt, worden niet alleen de vrouw maar ook haar kinderen aan de kant gezet. Als de ouders zich niet meer thuis voelen in de Kerk en haar steun niet ervaren, dan verliest de Kerk de nieuwe generatie. Voor de communie bidden we: “Heer ik ben niet waardig …” We weten dat we onwaardig zijn … Liefde is genade. Liefde is een geschenk. De vraag of uit de echt gescheidenen de communie mogen ontvangen zou moeten worden omgekeerd. Hoe kan de Kerk hulp bieden aan complexe familiale situaties met de kracht van de sacramenten?
Wat doet u zélf?
De Kerk is 200 jaar in vertraging. Waarom wordt er niet aan geschud? Zijn we bang. Bang, eerder dan moedig? Het fundament van de Kerk is geloof. Geloof, vertrouwen en moed. Ik ben oud en ziek en ben afhankelijk van de hulp van anderen. De goede mensen die mij omringen maken het mogelijk dat ik liefde ervaar. Die liefde is sterker dan het gevoel van ontmoediging dat ik soms ervaar als ik kijk naar de Kerk in Europa. Enkel liefde overwint vermoeidheid. God is Liefde.
Ik heb een vraag voor u: “Wat kan u doen voor de Kerk?