‘Jezus van Nazareth, de koning van de Joden’, stond er bovenaan het kruis van Jezus. In drie talen stond het er, zodat elke passant het zou kunnen lezen en verstaan: ‘die oproerkraaier gaf zich uit voor koning van de Joden!’
Een vreemde koning … dat is het minste dat we kunnen zeggen: gehoond, bespot en niet begrepen door de mensen van toen, die Hem folterden en kruisigden.
Gehoond, bespot en niet begrepen door velen vandaag, die zich geen zier van Hem aantrekken, en die andere ‘wijsheden’ leren en beleven.
In die tijd riep Pilatus Jezus bij zich en zei tot Hem: ’Zijt Gij de koning der Joden?’ Jezus antwoordde hem: ’Zegt gij dit uit uzelf of hebben anderen u over Mij gesproken?’
Pilatus gaf ten antwoord: ’Ben ik soms een Jood? Uw eigen volk en de hogepriesters hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan?’
Jezus antwoordde: ’Mijn koningschap is niet van deze wereld. Zou mijn koningschap van deze wereld zijn, dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd. Mijn koningschap is evenwel niet van hier.’
Pilatus hernam: ’Gij zijt dus toch koning?’
Jezus antwoordde: ’Ja, koning ben Ik. Hiertoe werd Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen: om getuigenis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is luistert naar mijn stem.’
(Johannes 18,33b-37)
MIJN KONINGSCHAP IS NIET VAN DEZE WERELD
Koningen hebben vandaag vooral een protocollaire functie. Op officiële momenten vertegenwoordigen zij hun land maar echte macht is er niet meer bij. In Jezus’ tijd was dat anders: een koning hield zijn volk onder de knoet! Het verhoor bij Pilatus moet in die context verstaan worden.
Geboeid als een gangster staat Jezus voor de wereldse macht en zegt dat hij koning is, maar: ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld’. Hetzelfde woord ‘koning’ heeft voor Pilatus en Jezus, duidelijk een andere betekenis.
In wereldse zin werd iemand koning, als hij met bloed en tranen, wapens en oorlog, de macht veroverd had – ten koste van anderen, die al even wellustig die macht wilden grijpen. Bovendien was hij steevast een tirannieke heerser.
Het koningschap van Jezus is heel anders. Hij trekt de mensen niet aan door wapens of geld, maar omdat Hij hun een diepe vreugde voorhoudt: een leven, dat de moeite waard is. In die zin zegt Hij: ‘Ja, koning ben Ik. Hiertoe werd Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen: om getuigenis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is luistert naar mijn stem.’
‘Wat is waarheid?’, vraagt Pilatus. Maar de diepste waarheid is geen theorie of wetenschap. De diepste waarheid is Gods eigen Woord. De diepste waarheid is Jezus zelf, ZIJN GEEST, ZIJN LEVEN.
Maar Jezus dringt zich niet op of dwingt ons niet. Hij nodigt ons uit om Hem te volgen, om te geloven in zijn Woord van Leven. Aan ons is de keuze: Hem aanvaarden of Hem afwijzen. Hij laat ons een onvoorstelbare vrijheid.
Zo is het nu eenmaal: God staat – in zijn almacht – vaak machteloos omdat Hij Liefde is. Jezus wordt onze koning als wij gehoor geven aan de waarheid die Hij zelf is, als wij gehoor geven aan ZIJN GEEST VAN LEVEN. Bevrijd van alles wat daar haaks op staat: duisternis en liefdeloosheid.
Jezus’ koningschap is niet VAN deze wereld. Wel wil Hij koning zijn IN deze wereld. Hij hoopt mensen aan te trekken, die gedreven worden door geloof en liefde, mensen die door Hem geleid en bezield worden. Is dat misschien zijn droom over zijn Kerk? Een gemeenschap van mensen, geleid en bezield door ZIJN GEEST?
Franciscus stelde zich niet alleen tegenover aanzienlijken nederig op, maar ook tegenover zijn gelijken en minderen. Altijd wilde hij liever terechtgewezen en gecorrigeerd worden dan zelf anderen terecht te wijzen.
Op een keer toen hij te zwak en te ziek was om te voet rond te trekken, reed hij op een ezeltje door het land van een boer die daar toen toevallig aan het werk was. De boer rende op hem af en vroeg hem of hij soms broeder Franciscus was. Toen hij nederig bevestigde dat hij inderdaad de man was naar wie hij vroeg, zei de boer: ‘Zorg ervoor dat je zo goed blijft als de mensen zeggen dat je nu bent, want er zijn er heel wat die vertrouwen in je hebben. Daarom waarschuw ik je, gedraag je nooit anders dan er van je verwacht wordt.’
Nadat Franciscus dit gehoord had, liet hij zich van het ezeltje op de grond glijden. Hij wierp zich voor de boer in het stof, kuste zijn voeten en bedankte hem dat hij de moeite had willen nemen hem te waarschuwen.
Hoewel hij dus zo’n goede reputatie had dat velen hem voor een heilige hielden, had hij geen hoge dunk van zichzelf. Noch op zijn goede reputatie, noch op zijn vermeende heiligheid was hij trots, en evenmin op het grote aantal heilige broeders en zusters dat hem geschonken was als eerste beloning voor zijn verdiensten.
Uit: Gerard Pieter Freeman en Erik Kerkhoff: ‘Een jaar met Franciscus’
Het einde van het jaar geeft ons telkens vreemde lezingen: visioenen over het einde van de wereld. Het zijn teksten, die wel even doen opschrikken.
Toch kan het niet de bedoeling zijn om ons angstig te maken: het evangelie is en blijft een blijde boodschap, van hoop, vertrouwen en vreugde.
Mogen wij dan ook hoopvolle mensen blijven – over onze twijfels heen – en ondanks alles wat gebeurt!
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Maar in de dagen na de verschrikkingen zal de zon verduisterd worden en de maan zal geen licht meer geven, de sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse machten zullen wankelen. Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en luister. En Hij zal zijn engelen erop uitsturen om zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeen te brengen, van het uiteinde van de aarde tot het uiteinde van de hemel.
Leer van de vijgenboom deze les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je dat de zomer in aantocht is. Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet gebeuren, dat het einde nabij is. Ik verzeker jullie:dit geslacht zal nog niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren.
Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen nooit voorbijgaan.
Niemand weet wanneer die dag of dat moment zal aanbreken, de engelen in de hemel niet en de Zoon niet, alleen de Vader.
(Marcus 13,24-32)
‘OP U VERTROUW IK’
De zon, die verduistert, de maan, die geen licht meer geeft, en de sterren, die van de hemel vallen. Het zouden beelden uit een rampenfilm kunnen zijn vol verschrikkingen. Vroeger waren er ook predikanten, die deze gruwel in detail beschreven. Maar door angst te zaaien breng je geen blijde boodschap van hoop en vertrouwen. Wat kunnen we er dan wel uit leren?
In de verwarring en de twijfel, die het leven dikwijls biedt, wil Jezus een houvast bieden. Daar gaat het om, ook in deze vreemde lezingen: Jezus wil een houvast bieden! ‘Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan!’ Zijn woord is stevig en betrouwbaar.
Zo roept Hij ons op tot een gewetensonderzoek: op wie of wat stellen wij onze hoop? Waar zoeken wij ons geluk? Is zijn woord de leidraad voor ons leven, of gaan wij elders te rade?
Velen zoeken hun diepste geluk in geld of plezier, in rang of status. Het zijn de bekoringen, die zo dikwijls genoemd worden. Anderen vinden hun hoogste voldoening in reizen of cultuur. Daar is op zich niets fout mee: dat alles is ons gegeven om gelukkig te zijn. Er is een tijd voor alles, maar toch: eens zal dat alles voorbij zijn. Alleen de woorden van de Heer blijven. Alleen het woord van Jezus biedt een echt houvast voor ons leven. Wie in geloof op Hem bouwt en betrouwt, heeft vaste grond onder de voeten.
Straks zullen we weer zeggen: ‘wij zijn met ons hart bij de Heer’. Is dat ook zo? Onze tijd nodigt er zeker niet toe uit. En toch vinden we ook vandaag nieuwe sporen van ons eeuwenoud geloof, bijvoorbeeld in een eenvoudig lied van Taizé, dat die boodschap van vandaag in enkele woorden vertolkt:
Als het stormt in je leven, dan kun je net als de bomen meewaaien in de richting van de wind, maar je kunt er ook op je eigen eigengereide manier tegenin gaan. Ik ben er voor om te doen wat de bomen doen. Waar zien we duidelijker de ‘struggle for life’ dan in de natuur?
We zien er heel duidelijk de krachtwisselingen in, die we kennen uit ons eigen leven, de opleving in de lente, de rijkdom van de zomer, direct gevolgd door het verval van de herfst en het sterven van het oude jaar. Er zijn mensen die dit soort vergelijkingen sentimenteel vinden, dat zal me een zorg zijn; ik weet voor mezelf hoeveel malen ik kracht heb geput uit de natuur.
Ik behoor bij de gekken die bomen omhelzen. Ik ga met m’n blote voeten in ’t gras staan en voel de kracht van de aarde opstijgen uit de grond door m’n voetzolen heen, en vervolgens door m’n hele lijf. Ik sta te ademen op ’n duintop en heel bewust tegen mezelf te zeggen dat ik dezelfde lucht in- en uitadem die de bomen, de bloemen en de struiken in- en uitademen, en alle dieren die leven in de natuur, en dan krijgt die adem een heel andere smaak, dan proef je er de oerheid in van de schepping, en dat is toch nét even anders dan dat je zomaar wat zit te snuiven zonder het zelf te weten.
Ik probeer ook in datzelfde landschap en onder de hoge hemel, niet alleen te ademen met m’n longen maar ook met m’n ziel. Ik probeer het goede in te ademen en het boze uit mijzelf te blazen. Ik geloof heel sterk dat het beeld van de natuur is, zoals het is, om onze geest te voeden. Het is er allemaal voor ons.
Wij mogen het in ons opnemen, in onze blik en in ons hart, en ik ben er zeker van dat wanneer ons oog intens geniet van wat het ziet rondom ons in geuren en kleuren, dat het levende rondom ons dan een niet te onderschatten kracht kan geven aan ons eigen leven.
Jezus stelt de verwaandheid van sommige heren van stand naast de houding van een arme weduwe, die door en door nederig en bescheiden is. En weer spreekt Hij harde woordenover hen bezeten zijn.
Bezeten door macht, prestige en rijkdom. En die zich beter achten dan de simpele lieden.
Maar ontroerend teder en liefdevolzijn zijn woorden over het milde medeleven van een kleine vrouw zonder aanzien.
Zijn woorden werden niet door iedereen in dank aanvaard. En ook vandaag blijft er nog wel werk aan de winkel.
In zijn onderricht ging Jezus verder: ‘Pas op voor de schriftgeleerden, die graag in plechtige gewaden rondlopen en graag gegroet worden op de markt. Ze zijn belust op de voornaamste zetels in de synagoge, en op de ereplaats bij het feestmaal. Die mensen zijn het, die de huizen van de weduwen verslinden en voor de schijn lange gebeden opzeggen. Over hen zal een bijzonder streng oordeel geveld worden.’
Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek toe hoe de menigte er kopergeld in wierp. Hij zag ook dat veel rijken er veel in gooiden. Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in gooide, ter waarde van een cent.
Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Ik verzeker jullie, die arme weduwe offerde meer dan al die anderen. Want allemaal gooiden ze er iets in van hun overvloed, maar zij gaf van haar armoede alles wat ze had, alles waar ze van moest leven.’
(Marcus 12,38-44)
TWEE PENNINGSKES VAN GANSER HARTE
Liefde kan echt gemeend of vals zijn. Gaat het om sentiment, dat zichzelf koestert, of is er sprake van liefde, die belangeloos en zelfvergeten is?
Het handjevol meel, het beetje olie dat de arme vrouw aan Elia geeft, staat los van elk sentiment en prestatiedrang, maar is een liefde, die zichzelf vergeet voor God en de medemens. Zo is het ook met de twee penningskes van die kleine weduwe.
De gezindheid waarmee wij geven, heeft meer belang dan de omvang of de grootte. Ouders zijn vertederd door het veldbloempje of de tekening van hun kind omwille van de liefde die erin steekt. De liefde, die in een gebaar steekt, maakt de rest bijkomstig. Wie mee leeft, mee voelt en mee lijdt, zit niet te rekenen en meet zijn mildheid niet af. Zo iemand kan ook iets afstaan van wat hij zelf nodig heeft.
Dat kan weer wereldvreemd en bovenmenselijk lijken, maar het is niet zo. Godsdienst is geen zaak van supermensen. Jezus spreekt voor simpele mensen, zoals wij zelf zijn. Zelf moeten we eerlijk nagaan wat we aankunnen. Deze oproep van liefde geldt niet alleen voor elk van ons apart: ook als kerk moeten wij ons kritisch durven bevragen. Getuigen wij, als Kerk, genoeg van het Woord van God, dat leven geeft, of vergeten wij dat Woord, en zijn wij bezig met diplomatie, berekening en aardse zekerheden?
Er zijn ontzettend veel goede mensen, doorgaans ongezien, die in hun dagelijkse leven echt kerk zijn. Maar het blijft een feit dat vele mensen het moeilijk hebben met die ‘grote’ Kerk, omwille van haar macht, rijkdom, diplomatie en berekening. Die grote Kerk kunnen wij niet veranderen; het stukje kerk dat wij zelf zijn, daar hebben wij wel greep op. Laten wij proberen zelf als echte gelovigen te leven, in alle eenvoud en zonder veel grote woorden.
Twee mannen, allebei ernstig ziek, deelden samen een ziekenhuiskamer. Een van hen moest elke dag in de middag een uur rechtop zitten om de vloeistof in z'n longen te laten weglopen. Zijn bed stond naast het enige raam in de kamer. De andere man kon alleen maar plat op z'n rug liggen. En om de tijd om te krijgen voerden ze lange gesprekken met elkaar. Ze spraken over hun gezin en over hun werk, waar ze hun vakantie doorbrachten en over hun diensttijd bij het leger.
Elke dag als de man bij het raam rechtop moest zitten vertelde hij de ander wat hij allemaal zag als hij uit het raam keek. De man die plat lag, leefde echt naar dat uur per dag toe wanneer de kamergenoot hem uitvoerig vertelde wat er zich buiten afspeelde. Het uitzicht was op een mooi park met een grote vijver, waarin eenden en zwanen spetterden en waar kinderen met hun modelbootjes op het water speelden. En van jonge verliefde paartjes die hand in hand liepen op de paadjes tussen bloemen met allerlei prachtige kleuren. En in de verte zag je de rand van de stad liggen. De man bij het raam vertelde alles zo gedetailleerd, dat de man die plat lag zijn ogen sloot en alles als een film voor zich zag verschijnen. Op een warme middag kwam er een parade voorbij. Al kon de man die plat lag niks horen, door de beschrijving van de man bij het raam kon hij zich een goed beeld vormen van wat er buiten gebeurde.
Dagen verstreken en werden weken …
Op een morgen kwam een zuster alles brengen om hen te wassen en verzorgen. Tot haar grote schrik trof ze het levenloze lichaam van de man bij het raam aan. Hij was vredig in zijn slaap gestorven. Ze belde meteen voor hulp om het lichaam weg te laten halen.
Op het moment dat het gepast leek vroeg de andere man of hij de plaats bij het raam mocht hebben. De zuster was blij dat ze het voor de man kon doen. Toen ze er zeker van was dat hij comfortabel lag, verliet zij de kamer. Langzaam en met pijn probeerde de man zich zo op te richten dat hij uit het raam kon kijken om een blik in de echte wereld te werpen. Hij keek recht tegen een grote kale muur op.
Toen de zuster terug kwam vroeg hij aan haar wat de overledene bezielde, omdat hij over zoveel mooie dingen vertelde als hij naar buiten keek. De zuster vertelde hem dat de overledene blind was en niet eens de muur buiten kon zien. Ze zei ook: ‘misschien wilde hij jou alleen moed geven om vol te houden...’
De moraal van dit verhaal
Er zit geweldige vreugde in het blij maken van anderen, Ondanks onze eigen zorgen. En gedeelde smart is halve smart, maar vreugde wordt verdubbeld als we ze delen.
Elke dag is nieuw,daarom noemen we het een geschenk.
In elke eucharistie horen wij het Woord van de Heer, telkenmale ook ontvangen wij zijn Lichaam en krijgen wij deel aan zijn Leven. Zo worden wij gevoed en gesterkt in onze keuze om zijn weg te gaan.
Vandaag belicht het evangelie opnieuw de diepste kern van die weg van Jezus: het gebod van de liefde!
Liefde tot God en liefde tot de evenmens, onlosmakelijk met elkaar verweven tot een en hetzelfde gebod, dat ons een richting aanwijst om ons dagelijkse leven uit te bouwen en vreugdevolle mensen te worden.
In die tijd trad een Schriftgeleerde op Jezus toe en legde Hem de vraag voor: ‘Wat is het allereerste gebod?’
Jezus antwoordde: ‘Het eerste is: Hoor, Israël! De Heer onze God is de enige Heer. Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht. Het tweede is: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Er is geen ander gebod voornamer den die twee.’
Toen zei de Schriftgeleerde tot Hem: ‘Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd: Hij is de enige, en er bestaat geen andere buiten Hem; en Hem beminnen met heel zijn hart, heel zijn verstand en heel zijn kracht en de naaste beminnen als zichzelf, dat gaat boven alle brand- en slachtoffers.’
Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had zei Hij hem: ‘Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.’
En niemand durfde Hem nog een vraag stellen.
(Marcus 12,28b-34)
‘WET EN LIEFDE’
Alweer bekende woorden. Zo vaak gehoord, zo dikwijls al gezegd. Jezus vraagt een grondhouding, een diepe keuze van ons hart, die ons dagelijkse leven richting geeft. Zo verschilt Hij wezenlijk van de oude Joodse wet met zijn talloze geboden en verboden. Juristen, advocaten en rechters vitten zo dikwijls vooral over punten, komma’s en procedures. Haarklieverijen die de grond van de zaak naar de achtergrond en de vergetelheid dreigen te verwijzen. Het recht dient niet altijd de gerechtigheid, laat staan de goedheid en de liefde, maar vaak alleen het eigen gelijk.
Hoe anders is Jezus in zijn rechtlijnigheid. Eén grondhouding van het hart, één gebod, één wet: de liefde. Een liefde, die tegelijk op God gericht is en op de evenmens, belangeloos en zelfvergeten. Dat is niet wereldvreemd of bovenmenselijk: Jezus vraagt van ons geen onmogelijke dingen. Hem navolgen en zijn weg gaan is geen soort van topsport om de eerste, de grootste of de snelste te zijn in de liefde. Hij is zeer menselijk in zijn vraag: dat wij, naar eigen best vermogen, proberen liefdevol te leven.
Zo laat Hij een grote vrijheid aan ons eigen eerlijk oordeel, aan ons eigen geweten. Hij vraagt van ons dat wij, in elke concrete situatie, zelf op een eerlijke manier uitmaken wat goed en liefdevol is. De richtlijn is universeel en alomvattend: zij geldt altijd en overal. Maar de toepassing of de uitvoering kunnen soms heel erg verschillen, omdat onze levens zo verschillend zijn, van mens tot mens, van dag tot dag. Aan ons om in te zien wat hier en nu goed en liefdevol is. Dit is geen alibi voor egoïsme; integendeel het vraagt van ons dat wij in ons gewone leven vindingrijk zouden zijn, begaan met de vraag: wat zou Jezus doen, hier en nu?
En dan mogen wij ook de waarheid van de eerste lezing ervaren: ‘Als gij dit nauwkeurig ten uitvoer brengt, zult gij gelukkig worden’. Mochten wij toch op die manier die diepe vreugde vinden!
Het is ondertussen een gemeenplaats geworden: op Allerheiligen hoeven we niet zozeer te denken aan de grote namen op de kalender.
Met alle eerbied voor Teresia van Avila, Johannes van het Kruis en zovele anderen, de heiligen die ons het meest ontroeren zijn de ‘kleine’ heiligen zoals pater Damiaan, broeder Isidoor, broeder Mutien-Marie uit Malonne, en ook wel de ‘kleine’ Heilige Theresia en ‘broeder’ Franciscus uit Assisi.
Heiligen zijn bovenal gewone mensen van vlees en bloed, gewone mensen, die in alle stilte en bescheidenheid, lief en goed, hartelijk en mild waren, mensen, die leefden zoals Jezus voordeed, en zo bevrijding brachten.
Zo hebben we allicht, tijdens ons leven, vele heiligen gekend, ook vandaag nog!
Bij het zien van deze menigte ging Jezus de berg op, en toen Hij was gaan zitten, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen met deze woorden:
'Gelukkig die arm van geest zijn, want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden.
Gelukkig die zachtmoedig zijn, want zij zullen het land erven.
Gelukkig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Gelukkig die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Gelukkig die zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.
Gelukkig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Gelukkig die vervolgd worden vanwege de gerechtigheid, want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke beloning. Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.'
(Matteüs 5,1-12)
‘NIET ZOVEEL IS ER NODIG’
Niet zoveel is er nodig om gelukkig te zijn,
en licht in de ogen te dragen,
een paar mensen nabij,
en een plek waar men brood
en wat vriendschap mag vragen.
Niet zoveel is er nodig om gelukkig te zijn
en hoop in het hart te dragen,
een paar woorden van troost,
een paar woorden van trouw,
een bloem, een lief kind
en wat warmte voor koude dagen.
Niet zoveel is er nodig om gelukkig te zijn,
en met God verbonden te leven,
een bereid en goed hart,
een hand op het hoofd van wie lijdt,
en de andere hand leeg gegeven.
Niet zoveel is er nodig om gelukkig te zijn
en met blijdschap naar morgen te kijken,
een weg om te gaan,
God mag weten waarheen,
Hij is lief, en begaan
met ons lot als géén één,
Hij bewaart onze droom
als geheim in zijn hand,
en geneest alle pijn
in dat andere land
dat de hemel zal zijn.
Niet zoveel is er nodig om heilig te zijn.
(auteur onbekend)
Zo wens ik jullie allen van harte een zalige hoogdag van Allerheiligen, waarin wij een vleugje heiligheid mogen ontvangen van anderen, en ook zelf een beetje heilig worden door troost te brengen, pijn te helen en warmte uit te stralen.
De ontmoeting met een milde, begrijpende mens kan een hele verandering brengen in ons leven. Zo een ontmoeting kan de eentonigheid doorbreken of de ontmoediging genezen, die ons misschien kwelt. We kunnen nieuwe levensmoed vinden, omdat we gaan inzien dat wij meer waard zijn, dan anderen ons soms laten aanvoelen.
Vandaag lezen we zo het verhaal van een blinde bedelaar, die een ander mens wordt, doordat Hij Jezus tegenkomt op zijn levensweg.
Toen Jezus met zijn leerlingen weer uit Jericho vertrok, werden ze gevolgd door een grote menigte. Langs de weg zat daar een blinde bedelaar, een zekere Bartimeüs, de zoon van Timeüs. Toen die hoorde dat Jezus uit Nazareth voorbijkwam, begon hij te schreeuwen: ‘Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij!’ De omstanders snauwden hem toe dat hij zijn mond moest houden, maar hij schreeuwde des te harder: ‘Zoon van David, heb medelijden met mij!’
Jezus bleef staan en zei: ‘Roep hem.’ Ze riepen de blinde en zeiden tegen hem: ‘Houd moed, sta op, hij roept u.’ Hij gooide zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus.
Jezus vroeg hem: ‘Wat wilt u dat ik voor u doe?’ De blinde antwoordde: ‘Rabboeni, zorg dat ik weer kan zien.’ Jezus zei tegen hem: ‘Ga heen, uw geloof heeft u gered.’
En meteen kon hij weer zien en hij volgde hem op zijn weg.
(Marcus 10,46-52)
‘HOREN EN ZIEN’
In enkele lijnen vertelt Marcus hier een kleurrijk tafereeltje. Je zou het ook een Brueghel kunnen noemen, een schilderij in woorden: een blinde man wordt door Jezus genezen en we krijgen de boodschap: ‘uw geloof heeft u gered’. Een mirakel, maar naar de kern is het ook gewoon een ontroerend gesprekje, dat elke dag kan gebeuren. En dat ook elke dag gebeurt. Dat is geen groot nieuws dan, maar we mogen evenzeer van een wonder spreken.
Een kleine mens van niemendal zit langs de weg te bedelen. Toevallig komt Jezus daar voorbij. De blinde heeft al over Hem gehoord en nu ziet hij zijn kans schoon: ‘het moest maar eens lukken!’ En dus roept hij: 'Jezus, heb medelijden met mij'. Dan gebeurt het eerste wonder: Jezus ziet hem, hoort hem en gaat hem niet voorbij. Hij heeft aandacht voor die verschoppeling en meteen volgt het tweede wonder: de man is genezen!
Jezus is weer eens op weg met een hoop mensen. Ze verdringen elkaar, ze duwen elkaar weg. De blinde heeft in dat gedrum geen schijn van kans: ze snauwen hem toe dat hij zijn mond moet houden.’ Maar Jezus is anders. Hij zegt: ‘Roep hem.’ De meute snapt niet dat Jezus naar die onbenul omziet, maar ze zeggen toch: ‘Hou moed, Hij roept u.’ De man springt op en gaat naar Jezus: ‘Meester, zorg dat ik weer kan zien.’ En Jezus geneest hem, door hem op te merken en enkele woorden toe te spreken.
Jezus is anders. Hij ziet en hoort die kleine mens. Hier en daar leeft die Jezus voort. In grote namen van heiligen op de kalender. Maar vooral in gewone mensen, die nooit genoemd of geroemd worden, omdat ook zij geen nieuws zijn. Jezus leeft voort in mensen, die vandaag zijn zoals Hij. Mensen die door hun geloof genezen werden en sindsdien anders zien en beter zien. Ze gaan de wereld met andere ogen bekijken en zo verandert hun leven. Ze zijn door hun geloof genezen van hun vroegere blindheid en kunnen nu op hun beurt wonderen verrichten.
Het gebeurt elke dag: mensen, die afgesnauwd worden, opzij geduwd. En plots is er iemand die hen opmerkt. Plots is er iemand, die hen waardeert in dat algemeen misprijzen, die algemene vernedering en minachting. En dan gebeurt het wonder: die kleine mens groeit, stijgt boven zichzelf uit. Hij wordt méér en doet méér dan men ooit in hem zag en ooit van hem vermoedde.
Zó gebeuren wonderen. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in onze wereld. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in het leven van kleine mensen.
Een verwaarloosd gebied, geteisterd door valse beloften.
Sedert een paar weken ben ik terug waar ik thuis hoor. De reis is vlot verlopen. Ik was wel wat bekommerd over de grote hoop medicatie, insuline, priknaalden en spuiten die ik in mijn valies had opgeborgen. Zou ik hiermee het land binnen geraken? Gelukkig waren er geen moeilijkheden bij de douane. Na mijn opname in de Sint-Lucaskliniek, waar ik heel goed werd verzorgd, bleek dat mijn diabetes niet meer met pillen kon verholpen worden. Ik moet vier maal per dag insuline inspuiten, een ritueel dat ik ondertussen al gewoon ben.
Ik wil jullie nogmaals danken voor het hartelijk onthaal en de steun die ik heb mogen ontvangen. Zonder de medewerking van het thuisfront kan het project PODES voor de inclusie van personen met een handicap niet verder groeien. Waar is trouwens mijn thuis? Ik voel mij even goed thuis in Vlaanderen als in Bahia. Ik vlieg van mijn ene thuis naar mijn andere thuis. Het scheelt telkens toch wel wat graden Celsius en het is telkens wat wennen. Maar ik kom altijd terug thuis!
Wat ik gevreesd had is waarheid geworden. De seca (droogte) die het Nordeste (Noordoosten) treft, teistert verder onze streek. De weiden zijn totaal opgedroogd. Geen koeien en zelfs op sommige plaatsen geen geiten meer. Geiten kunnen overleven met heel weinig, met wat boomschors en wat verdroogde wortelen kunnen ze verder. Geiten halen alles wat nog eetbaar is uit de grond zodat er van de weiden niets meer overblijft. Zelfs al moest het nu regenen schiet het gras niet meer op. Het zal maanden duren vooraleer er weer iets gaat groeien. Alles is kaal gevreten en er liggen alleen maar wat stenen op de naakte grond.
Wat zijn de vooruitzichten? De meteorologen voorspellen dat de droogte nog zal aanhouden tot 2013. Het is de ergste droogte van de laatste vijftig jaar. Dat betekent grote werkloosheid en armoede in onze streek waar alleen maar landbouw en veeteelt bestaat als economische activiteit.
Heeft onze streek dan geen toekomst? Jawel, maar dit veronderstelt een ander politiek beleid voor onze streek. Normaal is er voldoende regen voor landbouw en veeteelt maar sommige jaren blijft de regen uit. We onderscheiden kleinere droogteperioden en grotere, de zogenaamde ‘Secas Históricas’, de ‘Historische Droogte’ die om de dertig jaar plaats grijpt en meerdere jaren kan duren.
We leven in een semi-aried gebied. Dat betekent wel regen maar zeer onregelmatig wat betreft frequentie en hoeveelheid. De regens kunnen zeer plaatselijk zijn. Zo heeft het wel wat geregend in Mundo Novo maar niet in Cobé op amper vijf kilometer van Mundo Novo. Daardoor zijn mijn sinaasappelbomen gered terwijl in Cobé alles verloren is.
Het is niet zozeer het klimaat op zich maar wel het gebrek aan politieke interesse voor onze streek dat het probleem van de seca-droogte veroorzaakt. Een klimaat kan je nu eenmaal niet veranderen, wel de manier waarop je hiermee omgaat!
In ons bisdom bestaan er al jaren een aantal projecten die het leven in een semi-aried gebied mogelijk maken: de bouw van cisternen om het regenwater op te vangen, cisternen voor drinkwater voor de familie en cisternen voor de productie van groenten en vee. Ook kleinere projecten voor de productie van boter, kaas en honig.
In plaats van koeien wordt de teelt van geiten en schapen aangemoedigd omdat deze meer resistent zijn tegen de droogte en meer melk en vlees produceren per hectare dan koeien die het onder de bloedhete zon zo moeilijk uithouden.
Er werden met medewerking van het bisdom coöperatieven opgericht voor de productie en verkoop van wat de grond kan opbrengen. De kleine landbouwers krijgen ook vorming over het waterbeheer, de aanplant van cactusvelden die het gras kunnen vervangen bij een periode van korte droogte.
De regering zelf heeft zeer weinig interesse in onze streek. Het Nordeste blijft een gebied dat goedkope arbeiders levert voor de industrie van het Zuiden en de oogst van het suikerriet. Dat heeft grote migraties als gevolg. Miljoenen mensen trekken uit onze streek weg voor seizoenwerk in andere streken. Dit veroorzaakt veel problemen en ontwricht het gezinsleven. In West- en Oost-Vlaanderen kennen we nog de problematiek van de ‘bietemannen en astepieten’ die naar Frankrijk moesten om het brood te verdienen voor hun gezin. Stijn Streuvels heeft daarover verschillende romans geschreven.
Het Nordeste is historisch gezien een verwaarloosd gebied dat vroeger gedomineerd werd door de ‘coroneis’, de zogenoemde kolonels, landeigenaars die het arme volk uitbuitten en op hun fazendas lieten werken voor een hongerloon. Die situatie bestaat al sedert 1877 toen het Nordeste door een historische droogte werd getroffen. Toen deed de toenmalige keizer Dom Pedro II een bombastische en belachelijke uitspraak. Hij zou tot de laatste diamant uit zijn kroon verkopen om de honger in de streek te bestrijden. Hij heeft niets verkocht maar werd enkele jaren later van zijn troon gestoten door de revolutie. De ontelbare daaropvolgende revolutionaire regeringen hebben alleen maar de bestaande overheersing van de coroneis bevestigd. Met de opkomst van de industrie in Brazilië ten tijde van president Vargas leverde het Noordoosten de goedkope werkkrachten.
Structureel is er weinig veranderd. De Reforma Agraria (landhervorming) laat nog altijd op zich wachten De kleine landbouwers hebben weinig of geen grond. De ‘industria da seca’ (industrie van de droogte) houdt aan vooral bij de verkiezingen. Wat te verwachten viel is opnieuw waarheid geworden. Om stemmen te ‘kopen’ hebben kandidaten weer water beloofd voor de kiezers. De tankwagens reden opnieuw op en af. Stem voor mij en dan vul ik je cisterne met water. Geen stem, geen water.
Zo leven wij nu in onze streek. Maar er is wel veel meer verzet dan vroeger. De reden van onze armoede is niet de droogte maar de politieke onwil, het gebrek aan interesse voor onze streek en vooral de blijvende onderdrukking van de armen.
De enthousiaste kreten over de grote vooruitgang in Brazilië geven ons een wrang gevoel. Vooruitgang? Zeker! Binnen enkele jaren worden we beslist de grootste economie van de wereld. Maar waar en voor wie?
Een hartelijke groet van Padre Francisco Verhelle.
(Meer nieuws over het Noordoosten vind je op de blog van Padre Francisco Verhelle. Je vindt deze blog door de link aan te klikken, links op deze bladzijde)
Lang geleden woonde in de Poolse stad Krakau een arme Jood die Izaäk heette. Hij was zo arm dat hij vaak met een lege maag naar bed ging. Elke dag in zijn huis en tijdens alle diensten in de synagoge bad hij tot God om hem te helpen. Tevergeefs, God scheen niet te luisteren. Maar Izaäk bleef bidden.
Op een nacht had hij een vreemde droom. Hij hoorde een stem die zei: 'Ga naar de hoofdstad en zoek daar naar een schat onder de brug bij het koninklijk paleis.'
'Dat was een mooie droom', mompelde Izaäk toen hij wakker werd, 'maar wat heb ik er aan?' En hij dacht er verder niet over na. Maar zodra hij 's avonds zijn ogen dicht deed, kreeg hij dezelfde droom. Hij zag de hoofdstad, het paleis en de brug en hij hoorde dezelfde stem die zei: 'Ga op reis Izaäk, dáár moet je zoeken!'
'Het zou dwaas zijn om zo'n lange reis te maken voor een droom', dacht Izaäk de volgende morgen. In de nacht had hij echter voor de derde keer dezelfde droom en hij hoorde dezelfde stem zeggen: 'Izaäk , waarom ben je nog niet op weg gegaan?'
'Misschien is het toch waar wat ik gedroomd heb', dacht Izaäk. En hij ging op reis naar de hoofdstad. Zo nu en dan mocht hij een stuk met iemand meerijden, maar het grootste deel van de weg moest hij lopen. Hij liep door bossen, ging over bergen en door diepe dalen en kwam tenslotte bij de hoofdstad aan. Hij was doodmoe en nog magerder dan hij voor zijn reis was. Onderweg had hij moeten bedelen om wat eten. Tot zijn verrassing herkende hij in de stad het paleis en de brug die hij in zijn droom had gezien. Toch durfde hij niet bij de brug te graven naar een schat, want de brug werd bewaakt door soldaten. Wel liep hij zoekend rond bij de plek die hij in zijn droom had gezien. Als het donker was geworden wilde hij daar gaan graven.
Een wachtsoldaat op de brug, die hem daar zo rond zag lopen, vertrouwde hem niet. Hij dacht dat Izaäk een spion was, ging naar hem toe en zei: 'Hé, Jood, wat heb je hier te zoeken? Kom maar eens mee!' Hij greep Izaäk ruw bij zijn schouder en bracht hem bij de kapitein van de wacht.
'Waar kom je vandaan en wat doe je hier?' vroeg de kapitein. 'Ik kom uit Krakau', zei Izaäk, 'in een droom heb ik gehoord dat hier bij de brug een schat ligt.' Intussen stond hij op zijn benen te trillen van angst, want hij was er zeker van dat de kapitein hem niet zou geloven en hem in de gevangenis zou laten zetten.
Maar tot zijn grote verbazing begon de kapitein te lachen tot de tranen hem over de wangen rolden.
'Arme kerel', zei hij, 'wat jammer dat je je schoenen hebt versleten voor een droom! Als ik de droom zou geloven die ik heb gehad, zou ik nu rechtstreeks naar de stad gaan waar jij vandaan komt. Elke nacht, al wekenlang, hoor ik in mijn droom een stem die zegt: ‘Er wacht een schat op jou in Krakau bij een Jood, die Izaäk heet, onder de oven in zijn huis.’ Maar de helft van de Joden daar heet Izaäk. En ze hebben allemaal een oven. Ik zie me al van huis tot huis gaan en onder alle ovens zoeken naar een schat die niet bestaat!' Hij lachte weer en zei tegen zijn soldaten: 'Laat die dwaze Jood maar vrij!'
Izaäk ging de lange weg terug naar huis. Daar ging hij graven onder zijn oven en ... daar vond hij de schat. Nu hoefde hij geen honger meer te lijden. Uit dankbaarheid liet hij een synagoge bouwen en in de oostelijke muur liet hij beitelen: 'Soms maakt een mens een verre reis op zoek naar geluk om te ontdekken dat het dichtbij is.'
Sedert Jezus op aarde kwam gaat het niet langer om ereposten, ook niet, zeker niet in de Kerk. Alleen wie in staat is zichzelf weg te cijferen en daarbij het kruis in zijn leven niet uit de weg gaat kan iets betekenen voor andere mensen.
In het licht van het evangelie zijn wij slechts groot als wij ons leven willen geven in zelfvergeten dienstbaarheid.
Ons leven geven, we zullen allicht geen heldhaftige marteldood moeten sterven. Het is veeleer een ongezien en dagelijks leven voor de andere, ook als dat moeilijk valt en soms een kruisweg kan worden.
Toen de leerlingen bleven ruzie maken wie van hen nu wel de belangrijkste was, riep Jezus hen bij zich en zei tegen hen: ‘Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan.
Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen en wie van jullie de eerste wil zijn, zal ieders dienaar moeten zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en om zijn leven te geven als losgeld voor velen.’
(Marcus 10,42-45)
‘OP EEN DAG …’
Een beetje triest staat hij voor mij, een magere opgeschoten jongeman. ‘Of ik geen emmers, potten, pannen, lakens, dekens of matrassen kopen wil?’ Ik heb helaas niets nodig.
Hij is van Juazeiro, dat is vijfhonderd kilometer hier vandaan. Vanmorgen is hij met een aantal lotgenoten neer gedumpt in deze voor hem totaal onbekende stad. De baas pikt hem vanavond weer op. Ze slapen met zijn allen in zijn vrachtwagen, tussen de handel die ze overdag kwijt willen.
‘Slechte tijden, niemand koopt’, zucht hij somber. ‘Of hij geen tas koffie wil?’ Hij bedankt, nauwelijks hoorbaar. Ik voel mij onwennig. Zonde, zo een frisse jongeman die de ganse dag rond zeult, geketend aan waardeloze brol. Het zoveelste slachtoffer van de werkeloosheid.
Even licht er wat reactie op. ‘Straks ga ik weer studeren, voor dokter, com certeza, zeker weten’, zegt hij. ‘Com certeza, zeker weten’, laat ik me ook ontvallen. We weten dat dit niet zal gebeuren, dit jaar niet, volgend jaar niet, maar het helpt om ons onbehagen te milderen. Hij snapt wel dat ik zijn uitzichtloze situatie doorgrond. Hij wil geen medelijden, hij wil verkopen maar ik hoef geen brol. Een voor ons beiden vervelend moment. Hij is intelligent, heeft zijn 'magistério' – secundair onderwijs voltooid.
‘Até, tot ziens..’, zegt hij. Het gerammel van potten en pannen verdwijnt in de straat.
Até, tot er betere tijden komen, dit jaar, volgend jaar …
(vrij naar een verhaal van Padre Francisco Verhelle)
O grote geest,
van wie ik de stem hoor in de wind,
en van wie de adem leven geeft aan de wereld,
hoor me!
Ik ben klein en zwak,
ik heb jouw sterkte en wijsheid nodig.
Laat mij wandelen in schoonheid
en maak dat mijn ogen het rood en het violet
van de zonsondergang vasthouden.
Laten mijn handen
de dingen die jij hebt gemaakt respecteren
en mijn oren luisteren om jouw stem te horen.
Maak me wijs zodat ik de dingen versta
die jij bedacht hebt voor mijn volk.
Laat mij de lessen leren
die jij hebt verborgen in ieder blad en rots.
Ik zoek sterkte,
niet om groter te zijn dan mijn broeder
maar om te vechten tegen mijn grootste vijand – mijzelf.
Maak me klaar om naar jou te komen
met propere handen en heldere ogen.
Wanneer het leven uitdeint, zoals de zonsondergang,
laat mijn ziel bij jou komen zonder schaamte.
Gebed van de kinderen van de Lakota-stam (South-Dakota)