Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
29-12-2012
ZONDAG 30 DECEMBER
FEEST VAN DE HEILIGE FAMILIE
30 DECEMBER 2012
De omstandigheden waren wel heel ongewoon, maar in Bethlehem zien we eigenlijk een gewoon gezin samen: moeder Maria, vader Jozef en 't kindje Jezus. Vorige dinsdag vierden wij zo dat God – door en door – als mens tussen ons wilde leven: Jezus werd als een kindje geboren in een gezin als alle andere.
God zelf wil tussen gewone mensen wonen, en meeleven met hun zorgen, met hun vreugden.
Laten wij dankbaar en ontroerd dit mooie feest vieren!
Elk jaar trokken zijn ouders voor het paasfeest naar Jeruzalem. Toen Hij twaalf was geworden gingen ze weer, gewoontegetrouw.
Toen de feestdagen voorbij waren en ze naar huis terugkeerden, bleef het kind Jezus in Jeruzalem achter, zonder dat zijn ouders het wisten. In de veronderstelling dat Hij zich bij het reisgezelschap bevond, reisden ze een hele dag voordat ze Hem gingen zoeken bij familie en kennissen.
Maar toen ze Hem niet vonden, keerden ze naar Jeruzalem terug om Hem daar te zoeken. Pas na drie dagen vonden ze Hem in de tempel; Hij zat er midden tussen de rabbi's, luisterde naar hen en stelde hun vragen. Allen die Hem hoorden, stonden versteld van zijn inzicht en zijn antwoorden.
Toen ze Hem daar zagen, waren ze zeer ontdaan. Zijn moeder zei: `Kind, hoe kon je ons dit aandoen? Wat waren je vader en ik ongerust toen we je kwijt waren.' Hij zei tegen hen: `Waarom hebben jullie mij gezocht? Wisten jullie niet dat ik bij mijn Vader moest zijn?'
Maar zij begrepen deze uitspraak niet. Hij ging met hen mee naar Nazareth, en schikte zich naar hen. Zijn moeder bewaarde alles in haar hart. Jezus werd een wijs en volwassen man, die steeds meer in de gunst kwam bij God en de mensen.
Lucas 2,41-52
‘HIJ WAS TOEN AMPER TWAALF’
Het evangelie vertelt ons weinig over de kindertijd van Jezus: allicht heeft Hij die jaren doorgebracht als elke andere jongen in zijn land en in zijn tijd. Maar Lucas en Matteüs vertellen enkele heerlijke anekdotes. Zo zijn er ook nu een paar zinnetjes, die meer betekenis krijgen door zijn latere leven.
Het verhaal begint nog heel gewoon: zoals vrome mensen wel meer deden, ging ook dit gezin uit Nazareth Pasen vieren in Jerusalem. Eerst verloopt alles heel normaal, de heenreis, het Paasfeest zelf, en dan vatten ze de terugtocht aan. De avond van de eerste dag al is er onrust: het kind van twaalf is niet bij de groep. Is hij verloren gelopen? Werd hij ontvoerd? Het is een angst en een verdriet, die ook vandaag bestaan: de zoektocht, het opsporingsbericht, niet zelden een tragische afloop. Hier is de afloop anders: Jezus is achtergebleven in de tempel en is volop met de rabbi’s in gesprek. We verstaan de vrees van Maria: ‘Kind, hoe kon je ons dit aandoen?’ Het woord van Simeon komt al uit: het leven van Jezus zal als een zwaard haar moederhart doorsteken.
Het antwoord van Jezus was onbegrijpelijk voor hen: ‘Wisten jullie dan niet dat ik bij mijn Vader moest zijn?' Het eerste woord van Jezus wijst al naar zijn unieke verbondenheid met God, die Hij zonder enige schroom ‘mijn Vader’ noemt. Moeder Maria, die alles in haar hart bewaarde, kan dat niet begrepen hebben, zoals er later nog zoveel zou gebeuren, dat zij niet kon begrijpen, maar dat wel als een zwaard door haar moederhart ging.
De jaren nadien rijpt zijn roeping. Er worden ons geen details meer gegeven, maar Lucas schrijft wel: ‘Jezus werd een wijs en volwassen man, die steeds meer in de gunst kwam bij God en de mensen.’
De wondere jaren van later, waarover wij zoveel meer weten, waren toen nog veraf. Maar in dat ene zinnetje, dat een hele jeugd samenvat, vinden wij een oproep voor een leven lang. Mochten ook wij – ongeacht onze leeftijd – dag na dag nog groeien in wijsheid en in welgevalligheid bij God en bij de mensen.
Een man, zijn paard en zijn hond liepen over een weg. Vlak bij een grote boom sloeg de bliksem in. Ze waren op slag dood. De man, die dat niet door had, liep gewoon verder met zijn twee dieren.
De zon brandde. Ze vergingen van de dorst. Toen zagen ze een marmeren poort, die uitgaf op een prachtig plein.
'Goedemorgen’, zei de man tot de wachter, 'Waar ben ik hier?'
'Je bent in de hemel.'
'Dat komt goed uit, we vergaan van de dorst.'
'Ga maar naar binnen. U kunt zoveel water drinken als u wilt' en de wachter wees naar de fontein in het midden van het plein.
De man wilde binnen gaan met zijn paard en zijn hond ... 'Sorry meneer, maar dieren mogen hier niet naar binnen.'
De man zei: 'Als mijn dieren niet mogen drinken, dan wil ik dat ook niet doen.' Hij bedankte de wachter en ging verder.
Na een tijd kwamen ze bij een poortje. In de schaduw van een boom lag een man.
'Goedemorgen’, zei de reiziger, 'mijn paard, mijn hond en ik vergaan van de dorst.'
'Daar is een bron’, zei de wachter, 'drink maar zoveel je wilt.'
De man, zijn paard en zijn hond gingen naar de bron en lesten hun dorst.
De reiziger ging terug om te bedanken. 'Wat ik wilde vragen ... Waar ben ik hier ?'
'In de hemel'
'In de hemel? Maar de wachter bij die marmeren poort zei dat de hemel daar was!'
'Dat klopt niet, daar is de hel.'
'Maar dan moet je hem verbieden die naam te gebruiken, want zo misleidt hij de mensen!'
'O nee, hij bewijst mij zelfs een grote dienst. Want wie er geen probleem mee heeft om zijn vrienden in de steek te laten, blijft daar achter ...'
Op deze 2de kerstdag vieren wij de Heilige Stefanus, een volmaakte gids in deze dagen van Kerstmis. Omdat hij opkwam voor kleinen en zwakken, werd hij ten dode toe vervolgd door de leiders van zijn tijd … net als Jezus zelf, net als Johannes de Doper, net als zovele profeten van vroeger en nu.
Want ook vandaag gebeurt dit nog in zoveel landen, in zoveel situaties.
EEN KLEIN VERSJE
In 1946 publiceerde de Nederlandse dichter Gabriël Smit, samen met Piet Worm, die voor de bijgaande prentjes instond, een boekje voor kinderen, met heel simpele versjes over heiligen. ‘Roosjes uit de Hemeltuin’ was de titel. We vinden er ook een rijmpje over de Heilige Stefanus, Sint Steven:
Met kerstmis vieren wij wat nergens anders wordt aangenomen:
dat God mens geworden is
en dit niet om zijn macht te tonen, maar wel om te laten zien hoe groot zijn menslievendheid is.
Daarom is hij tot ons gekomen als een klein en weerloos kind … zijn grootsheid is niet zozeer gelegen in zijn almacht, maar in zijn onvoorstelbare liefde voor de mens, voor de kleine, de zwakke, de weerloze mens.
In die dagen kondigde keizer Augustus een decreet af dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten inschrijven. Deze eerste volkstelling vond plaats tijdens het bewind van Quirinius over Syrië.
Iedereen ging op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij vandaan kwam. Jozef ging van de stad Nazareth in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde, om zich te laten inschrijven samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was.
Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.
Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken.
De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de Messias, de Heer. Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt.’
En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.’
Lucas 2,1-14
‘GOD-MET-ONS’
Betere woorden kunnen wij niet vinden dan wat Paulus schreef aan zijn vriend Titus: ‘de goedheid en de menslievendheid van God zijn nu openbaar geworden’. En toch zoeken wij altijd nieuwe woorden, om de schoonheid van Kerstmis proberen te vatten. Getuige daarvan wat sommige mensen heel persoonlijk op hun Kerstkaartjes zetten.
Enkele jaren geleden kozen de Braziliaanse bisschoppen voor deze woorden. Met Kerstmis vieren wij de
Geboorte van het goddelijk Kind:
Kwetsbaar, om kleinen te sterken;
Naakt, om ons te kleden met Gods eigen toekomst;
Arm, om de rijkdommen eerlijk te verdelen;
Zwerver, om deuren te openen voor uitgesloten mensen;
Vrij, om de boeien te breken van elke slavernij.
Daarom vieren wij evenzeer de
Geboorte van Goed Nieuws voor de armen:
Nu herleeft de hoop op onze weg,
De weerstand van wie zich niet laten neerslaan,
De vreugde van wie lijden en wenen,
De inzet van wie de handen in elkaar slaan
en strijden voor een nieuwe, een betere aarde.
En eveneens de
Geboorte van de Heer der Geschiedenis:
Machten van steen en staal verbrijzelen tot stof;
Heersers beven op hun tronen van klei;
Licht en waarheid doorprikken de duisternis van hun dwaling;
Ten allen kante richten de verdrukten zich op;
En er begint een tijd van rechtvaardigheid en vrede.
Enkele dagen voor Kerstmis gaan onze gedachten speciaal uit naar Maria, de Moeder van het kindje, dat geboren zal worden. Het evangelie zegt niet zodanig veel over haar, maar vandaag horen we toch een treffend verhaal: zij gaat in alle nederigheid naar haar nicht Elisabeth.
Hoewel zij de moeder van de Verlosser, de moeder van God, zal worden, blijft zij de kleine, nederige vrouw die haar leven ten dienste van anderen wil stellen.
Zo wijst zij een mooie weg voor vrouwen én voor mannen!
In die dagen reisde Maria in grote haast naar het bergland, naar een stad in Juda, waar ze het huis van Zacharias binnenging en Elisabeth begroette.
Toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot; ze werd vervuld met de heilige Geest en riep luid: ‘De meest gezegende ben je van alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot! Wie ben ik dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.
Zalig is zij die geloofd heeft dat de woorden van de Heer in vervulling zullen gaan.’
(Lucas 1,39-45)
‘GELUKKIG ZIJ DIE GELOOFD HEEFT’
Dit evangelie sluit aan bij dat andere verhaal, waarin de engel aan Maria vraagt om de moeder van Jezus te worden. Wij kennen haar angst bij dat vreemde bezoek. We kennen ook het woord van de engel: ‘Vrees niet, Maria’. ‘Vrees niet’: zo dikwijls staat het in het evangelie, dat we hier bij de kern zijn. Wat er ook gebeurt, als je wereld lijkt in te storten, is er dat ‘Vrees niet’.
De eeuwen door heeft God zijn mensen bemoedigd. Een ontroerende uiting lezen we bij Jesaja ‘Wees toch niet bang, jij wormpje, Israël’. Zo eeuwenoud is ook die psalm: ‘Heer, niet trots is mijn hart, niet hoogmoedig mijn blik, ik zoek niet wat te groot is. Ik ben stil geworden. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij.’ De jaren lang, dat Jezus optrok met zijn vrienden, zei Hij voortdurend: ‘Vrees niet’. Zelfs toen hun schip kapseisde in de storm.
En dan zijn er die generaties mensen, die naar Jezus keken, omdat zij door twijfel aangevreten werden, omdat hun leven een storm leek, omdat zij dreigden te kapseizen. En telkens weer datzelfde: ‘Wees niet bang, vrees niet, Ik ben er.’ De eeuwen door hebben mensen dat gelezen, dat gehoord, dat geloofd: ‘Vrees niet. Ik ben er. Ik ben er voor u.’
Geloven wij Hem op zijn Woord?
Bij het bezoek van de engel is Maria de vrouw die ‘ja’ zegt tot God. Nu gaat zij verder: haar ‘ja’ is geen lege lippendienst, maar kleurt haar hele leven. Zij zegt nu ook ‘ja’ aan de mensen, aan die concrete vrouw: Elisabeth.
Elisabeth stond zeker niet in hoog aanzien. In het eenvoudige volksgeloof was zij door God zelf afgewezen, omdat zij kinderloos zou blijven. Zij hoorde bij de minderen, de mensen aan de kant. Uitgerekend naar zo iemand gaat Maria, zij, die door God zelf was uitgekozen.
Gaan wij naar hen die uitgestoten zijn?
Lieve Moeder Maria,
Jij toont ons dat God de grootste dingen doet
door middel van mensen
die voor de wereld
niet of nauwelijks meetellen.
Ontdoe ook ons van onze eigenwaan
en leer ons de nederigheid, die u eigen was. Amen.
Toen Johannes in de woestijn predikte en doopte, vroegen sommige mensen hem: ‘Wat moeten wijdoen?’ Johannes gaf duidelijke, directe antwoorden, Aangepast aan ieders concrete situatie.
Niet iedereen was daar even blij mee: het ging nogal in tegen hun gewoontes. Bekering of ommekeer was dus nodig. Want alleen zo ben je klaar om diegene te ontvangen, ‘die groter en sterker is dan ik’ – aldus Johannes.
Die ‘grotere’ hoopt eens te meer naar onze wereld te mogen komen, in ons en onder ons. Laten ook wij ons klaar maken om Hem te ontvangen.
Eens vroegen de mensen aan Johannes de Doper: `Wat moeten wij dan doen?’ Hij gaf hun ten antwoord: `Wie twee stel kleren heeft, moet delen met iemand die niets heeft, en wie te eten heeft, moet hetzelfde doen.’
Ook tollenaars kwamen zich laten dopen en zeiden: `Meester, wat moeten wij doen?’ Tegen hen zei hij: `Vorder niet meer dan u is voorgeschreven.’
En ook soldaten stelden hem de vraag: `En wij, wat moeten wij doen?’ Tegen hen zei hij: `Pers niemand geld af, ook niet onder valse voorwendsels, maar wees tevreden met uw soldij.’
Het volk leefde in gespannen verwachting, en allen vroegen zich af of Johannes niet de messias was, maar Johannes gaf hun allen ten antwoord:
`Ik doop u met water. Maar er komt iemand die krachtiger is dan ik; ik ben te min om de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen in heilige Geest en vuur. De wan heeft Hij in zijn hand om zijn dorsvloer op te ruimen; het graan verzamelt Hij in zijn schuur, maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur.’
Zo en op vele andere manieren verkondigde hij met klem aan het volk de goede boodschap.
(Lucas 3,10-18)
‘MET EEN GROOT VERLANGEN’
Kerstmis fonkelt al volop in de straten, maar in de kerk is Johannes de Doper nog steeds op post. En die bakt geen zoete broodjes. In de beste traditie van de oude profeten, houdt hij een donderpreek: de Messias, die vlakbij is, heeft de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer eens goed opruimen en het kaf zal hij verbranden. In de kerk is het nog geen feest vandaag. Dat begint pas in de kerstnacht. Tot dan is het leven met een groot verlangen.
Geen zalig afwachten in de zin van: ‘nog even geduld, het zal wel vanzelf goed komen’. Johannes spaart zijn toehoorders niet, hij wijst hen terecht: ‘Breng vruchten voort waaruit bekering blijkt.’ En zonder omwegen geeft hij heel concrete voorbeelden als ze hem vragen: ‘wat moeten wij doen?’
Godsdienst – God dienen – heeft voor Johannes weinig te maken met een zelfzeker en warm gevoel van binnen. ‘Wat denken jullie wel’, zegt hij tegen de massa die naar hem toekwam in de woestijn. ‘Wat denken jullie wel? Wij zijn toch wel goed in Gods ogen. Wij zijn zijn volk, wij zijn uitverkoren, en nu zijn we ook nog door u gedoopt, wat zou er ons kunnen gebeuren?’ ‘Ik doop u wel met water, zegt Johannes, maar er komt iemand die groter is. Hij zal u dopen in heilige geest en vuur’.
Een kindje, dat gedoopt wordt, het is zo mooi en vertederend. Maar dat lieflijke doopsel met water is maar een begin: de echte doop moet dan nog volgen, in heilige Geest en vuur. De doop van Johannes, en ons sacrament van het doopsel, doen ons onszelf bevragen. Wij zijn gedoopt met water, maar leeft zijn Heilige Geest, dat vuur van Jezus ook in ons?
Wij bidden dat wij in deze dagen van de Advent vuriger gaan geloven en meer openstaan voor zijn heilige Geest. Zo kan Hij telkenjare wat meer naar ons, naar onze aarde komen.
Soms zullen wij dagen kennen met dat warm gevoel van binnen. Dan mogen we dankbaar zijn, want dat kan ons helpen. Maar dikwijls zal die steun er niet zijn. Vooral dan – en dat kan dikwijls zijn – zullen wij leven van het verlangen dat het vuur van zijn Geest weer oplaait en in ons mag blijven branden, want ‘dat laaiend vuur, het dove niet!’
Een zeepfabrikant zei eens tegen een rabbi: ‘Wat heb je nu eigenlijk aan godsdienst?’ Kijk eens naar alle ellende in de wereld! En dat terwijl er al duizenden jaren godsdiensten bestaan! Als godsdienst waarheid is, waarom ziet de wereld er dan niet beter uit?’
De rabbi zei niets.
Hij nam de zeepfabrikant mee naar buiten. Daar liep een stel jongens, die van boven tot beneden onder de modder zaten. Hij zei: ‘Kijk daar eens naar. We hebben al generaties lang zeep, maar die jongens zijn zo vies als varkens. Wat voor zin heeft het om zeep te hebben?’
De zeepfabrikant protesteerde: ‘Maar rabbi, zeep werkt alleen maar als ze wordt gebruikt.’
‘Precies’, zei de rabbi, ‘met godsdienst is dat ook zo!’
‘Bereid de weg van de Heer’, of beter: ‘bereid de weg voor de Heer.’ Deze tweede zondag van de advent vertelt over Johannes de Doper, de neef van Jezus en een heel merkwaardig man.
Het klinkt ons misschien wat vreemd in de oren, maar Johannes was geen brave burger, muisgrijs en onopvallend. Integendeel, als hij optreedt vliegen de gensters in het rond, en de plooien worden niet diplomatisch gladgestreken. Rechttoe rechtaan gaat hij naar de kern van de zaak.
Het gebeurde in het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius: Pontius Pilatus was landvoogd van Judea, Herodes gouverneur van Galilea, zijn broer Filippus gouverneur van de landstreek Iturea en Trachonitis, Lysanias was gouverneur van Abilene; Annas en Kajafas waren hogepriester.
Toen dus, kwam het woord van God over Johannes, de zoon van Zacharias, die in de woestijn verbleef. En hij ging overal in de Jordaanstreek een doop van bekering verkondigen tot vergeving van zonden, zoals geschreven staat in het boek met de woorden van de profeet Jesaja:
Een stem roept in de woestijn: Bereid de weg van de Heer, maak zijn paden recht; elk dal moet opgevuld worden, elke berg en heuvel geslecht; kronkelpaden moeten recht en ruwe wegen effen worden.
En alle mensen zullen de redding zien die van God komt.
(Lucas 3,1-6)
‘WEGENBOUWER VOOR DE HEER’
Johannes de Doper. Hij liep rond in kameelhaar en hij at sprinkhanen en wilde honing. Een spilfiguur én een buitenbeentje, niet alleen door kledij en eetgewoonten. Veel meer nog door wat hij zegt: ‘Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel? Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn. Want de bijl ligt al aan de voet van de bomen. Elke boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.’ Hij wees zelfs de koning terecht, wat hem zijn hoofd gekost heeft. Geen lammetje dus, evenmin als Jezus zelf, die ook geen blad voor de mond nam en ook vermoord werd.
‘Bereid de weg voor de Heer’. We mogen even goed zeggen: ‘Verbeter de wereld, begin bij jezelf’, destijds de eerste spreuk van Bond zonder Naam.
‘Begin bij jezelf.’ Wees eerlijk met jezelf. Geen angstige schuldgevoelens, maar ook geen laksheid, wel een goede zelfkennis. Socrates noemde dat het begin van alle wijsheid: ‘Ken jezelf’. En dan: ‘werk aan jezelf’, als je donkere plekken ontwaart. Zo bereid je de weg.
‘Begin bij jezelf’, maar kijk toch ook goed rond waar je iets kan doen. Zoals Jesaja schrijft: ‘De Heer ontfermt zich als je weeklaagt. Hij verbindt de wonden en geneest de striemen.’
Dat kunnen ook wij: menselijk leed zien en genezen, uitgaan naar mensen die angstig zijn, vreugde brengen. Zo effenen we het pad voor de Heer. Zoveel mensen hunkeren naar troost en bemoediging, zovelen vallen ten prooi aan verbittering en moedeloosheid.
We kunnen vreugdeboden zijn. Wij leven niet in een godvergeten wereld, we zijn in Gods hand. Hij laat ons niet aan ons lot over. Zelf komt Hij als Redder. Dat kunnen wij vertellen en dat kunnen wij tonen: door goedheid en mildheid, die verlossing en vreugde ontsteken in de ogen van mensen.
Nu de winter nadert begint de advent, onze jaarlijkse aanloop naar Kerstmis. Twee aandachtspunten keren elk jaar weer.
Eerst en vooral innerlijke bekering, verdieping van onze eigen spiritualiteit.
Maar we zijn geen louter geestelijke wezens. Elke innerlijke bekering moet zijn weg of vertaling vinden buiten ons eigen persoontje: zo kunnen we een beetje hoop geven aan mensen die verstoten of uitgesloten zijn.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren. En op aarde zullen de volken sidderen van angst voor het gebulder en het geweld van de zee; de mensen worden onmachtig van angst voor wat er met de wereld zal gebeuren, want de hemelse machten zullen wankelen.
Maar dan zullen ze op een wolk de Mensenzoon zien komen, bekleed met macht en grote luister. Wanneer dat alles staat te gebeuren, richt je dan op en hef je hoofd, want jullie verlossing is nabij!
Pas op dat jullie hart niet afgestompt raakt door de roes en de dronkenschap en de zorgen van het dagelijks leven, zodat die dag jullie overvalt, onvoorspelbaar als een val die dichtklapt. Want plotseling zal hij komen over allen die waar ook op aarde wonen.
Wees waakzaam en bid onophoudelijk om te ontkomen aan de dingen die gebeuren gaan en om voor de Mensenzoon te kunnen verschijnen.’
(Lucas 21,25-28.34-36)
‘KOM, HEER JEZUS, KOM’
Binnenkort zullen de Kerstlichtjes weer volop fonkelen. Een heimwee naar licht en warmte in deze donkere dagen. Wat een contrast met die rampen en die angst, waarover het evangelie spreekt. We zien inderdaad veel dreiging en onheil: oorlog, onrecht, terreur. Enkele machten lijken het einde van de wereld in handen te hebben door het recht van de sterkste, het recht van de rijkste, het recht van de machtigste.
Daarom horen we vandaag: richt je op, wees waakzaam, blijf bidden. Geef niet toe aan de bekoring van onmacht en wanhoop. Dat alle leven, alle liefde en alle goede wil verloren zullen gaan. Dat alle goeds vernietigd zal worden door de waanzin van kwade machten.
Jeremia zegt dat de belofte van Jahwe vervuld zal worden. Recht zal heersen en de aarde wordt een veilige stad om in te wonen. Leef daarom niet als versufte mensen zonder hoop, zegt Lucas. Wees waakzaam en bid dat die bekoring je niet overvalt.
Blijf vertrouwen dat alles ten goede gekeerd kan worden. Hou daarom stand in het goede. Waar mensen elkaar een warm hart toedragen is er toekomst, tegen alle onrecht en geweld in.
De belofte van Kerstmis valt niet vanzelf uit de lucht, als een sneeuwvlokje dat lieflijk neerdwarrelt op onze aarde. Eerst hebben wij de advent hard nodig: verlangen, gebed, meer goede wil en liefde. Naar Kerstmis uitzien is de spanning ontdekken tussen ideaal en werkelijkheid, tussen de vrede, die wij verlangen en de vrede die wij zo moeilijk kunnen opbouwen
Kerstmis, God-met-ons, verwachten is durven zien. Durven zien hoe het met onszelf en onze wereld gesteld is. Durven zien hoever wij nog afstaan van dat visioen dat God voor ogen had, nog voor de tijd begon.
En dan aan de slag gaan. Opdat het eindelijk waar mag worden waar de ziener zo naar uitzag: ‘Kom, Heer Jezus, kom!’ (Apokalyps 22,20)
Heer, onze God,
help ons waakzaam te blijven
op elk uur van de dag en van de nacht.
Open onze ogen
om uw licht te ervaren.
Open onze oren
om naar uw stem van waakzaamheid te luisteren.
Open onze mond
om ook bij anderen te getuigen van uw aanwezigheid.
Open ons hart om de komst van Jezus
in onze ziel voor te bereiden
en om ons intens met Hem verbonden te weten.
Open onze geest
om de oppervlakkigheid van het leven te doorbreken.
Een vrouw beweegt langzaam door de gang van het revalidatiecentrum, op wankele benen en met onzekere stapjes. Ze steunt op een looprek, dat ze telkens een beetje vooruit plaatst. Na een ingreep moet ze opnieuw leren stappen, bijna zoals een kind leert lopen. Ze glundert en zegt me: ‘we zijn al zover, ik ben weer op de goede weg’. Stappen met een looprek: een klein begin dat een groot verschil in een mensenleven kan uitmaken.
Een grootvader vertelt me over een pijnlijke ruzie tussen zijn beide zonen. Hij heeft de tranen in de ogen. Niet dat er geen reden is voor het conflict. Een gebeurtenis in de familie is kwetsend overgekomen. Het is echter te jammer dat de broers elkaar niet meer willen spreken. Bovendien zet het conflict zich nu sluimerend verder onder hun kinderen. Grootvader ziet de samenhang in zijn familie afbrokkelen. ‘Wie zou nu toch de eerste stap kunnen zetten?’ is zijn vraag. Zelf een eerste stap zetten of de eerste stap van een ander aanvaarden: een klein begin dat een groot verschil in de familie kan uitmaken.
Twee jongeren vertellen me over de vormselcatechese op hun parochie. Ze lieten zich aanspreken door de verantwoordelijke voor de catechese, een persoon op leeftijd, die het al vele jaren doet. De jongeren kwamen over de brug en werken nu met haar mee. De vormelingen vinden het sympathiek dat jongeren meewerken in de vormselcatechese: een klein begin dat een groot verschil in de parochie kan uitmaken.
Met Kerstmis vieren we de geboorte van Jezus. Zijn geboorte vond plaats in een kleine uithoek van de wereld. De aarde is op die dag niet van aanschijn veranderd. Er is op die dag geen schok gegaan door de koninkrijken in het oosten of het westen. Toch is die dag iets begonnen dat de wereldgeschiedenis voorgoed zou veranderen. Een nieuw verhaal is toen begonnen, waarvan de laatste bladzijde nog niet geschreven is.
In Jezus is Gods Woord onder ons komen wonen, volledig en voorgoed. Het verlangen dat ons uittilt boven de beperktheid van tijd en ruimte en ons doet hunkeren naar eeuwigheid, heeft in Jezus een antwoord gevonden. Wie de Vader wil zien, kan Hem voortaan herkennen in het gelaat van zijn Zoon, die mens werd zoals wij. Hij verzamelt ons in een nieuwe gemeenschap, een gemeenschap zonder grens van ras of taal, die voorafbeelding is van de gemeenschap van de eindtijd. Van dat grote verschil vieren we op Kerstmis slechts het begin. Kerstmis: het kleine begin van een groot verschil.
Wat wens ik je voor de advent? Dat je tijdens de komende weken kleine gebaren mag ‘meemaken’ die een groot verschil uitmaken. ‘Meemaken’ in de twee betekenissen van het woord. Vooreerst: dat die kleine gebaren ook jou ten deel mogen vallen en dat je erdoor mag gesterkt worden. Je wacht er misschien al lang op, te lang om nog te durven hopen. Maar ook: dat je die kleine gebaren mee mag maken of stellen naar anderen toe. Jouw klein gebaar kan voor anderen een groot verschil uitmaken.
Graag wens ik je een mooie adventstijd. Kerstmis voorbereiden op de maat van Kerstmis: op de kleine maat waarmee het leven (her)begint.
Lang geleden, in een land hier ver vandaan, regeerde Koning Goedheid. Hij werd oud en moe en voelde dat hij niet zo lang meer zou leven. Omdat hij geen kinderen had, maakte hij zich zorgen wie de troonopvolger zou worden. Daarom liet hij in het hele land het bericht verspreiden dat er een opvolger voor de koning gezocht werd: iedereen die zichzelf geschikt vond om koning te worden, mocht zich aanbieden op het paleis om zich te komen voorstellen. En dus nam de koning, samen met enkele ministers plaats in de grote troonzaal, en liet de kandidaten één voor één binnenkomen.
Als eerste kwam er een bankdirecteur binnen die een heel duur maatpak droeg en een dikke sigaar rookte. Hij zei: ’Beste Koning Goedheid, ik heb veel geld. Ik kan er voor zorgen dat het koninkrijk zijn bezittingen kan uitbreiden, en zo dus veel rijker kan worden. Dus ik ben de meest geschikte kandidaat.’ De ministers knikten goedkeurend, maar de koning had zo zijn twijfels.
Daarop kwam een generaal binnen. Hij droeg een schitterend uniform met blinkende knopen, en een hele reeks decoraties op zijn borst . Hij sprak:’ Ik voer het bevel over vele soldaten, en ik heb een heel arsenaal krachtige wapens. Daarmee ben ik in staat om het land perfect te verdedigen tegen vijandelijke aanvallen. Bovendien kan ik zo ook de orde en rust bewaren, én … ik zou er zelfs kunnen voor zorgen dat we meer land kunnen veroveren, en zo het koninkrijk uitbreiden! Dus, Koning Goedheid, ik ben de meest geschikte kandidaat.’ De ministers waren enthousiast, maar de koning keek bedenkelijk.
Vervolgens kwam een belangrijk diplomaat binnen. Hij had een aangenaam verfijnd parfum op; gaf iedereen met een brede glimlach een hand ,en deelde zijn visitekaartjes uit. Toen zei hij: ‘Ik heb heel veel relaties, en ik ken alle ministers in de landen rondom ons. Daardoor kan ik er voor zorgen dat ons land het machtigste wordt van allemaal! Daarom ben ik de beste kandidaat.’ De ministers waren opgetogen, maar de koning schudde het hoofd.
Toen kwam een professor binnen in een lange toga, met een heleboel diploma’s onder zijn arm. Hij fronste bedachtzaam zijn voorhoofd en sprak: ‘Regeren is een ernstige en moeilijke taak, die veel verstand vereist. Ik heb jarenlang gestudeerd, en nu heb ik genoeg kennis om het land goed te kunnen besturen. Ik kan er voor zorgen dat er geen fouten gemaakt worden in het regeringswerk, dus ben ik de perfecte kandidaat.’ De ministers juichten, maar de koning had tranen in de ogen.
Tenslotte kwam een jongeman binnen. Hij was doodgewoon gekleed en had een hoed aan en een fluit bij zich. Hij bleef eerbiedig op een afstand staan en zei: ‘Ik ben maar een eenvoudige herder, maar ik ben met mijn kudde schapen door heel het land getrokken. Zo heb ik de mensen leren kennen, en daardoor weet ik wat hun zorgen zijn en wat hen blij maakt. Ik houd van de mensen en ik zou graag hun problemen oplossen. Ik ben niet zo lang naar school geweest en dus zal ik dat niet alleen kunnen, maar met de hulp van de ministers ben ik er zeker van dat het lukt.’
Toen zei Koning Goedheid blij : ‘Dit is de kandidaat die ik zoek!’ Maar de ministers zeiden: ‘Maar Sire, deze jongen is maar doodgewoon. Hij heeft niet zoveel opleiding en geen speciale vaardigheden voor deze zware taak!’
En de koning antwoordde: ‘Jullie hebben gelijk als je zegt dat hij niet veel boekenkennis heeft , of veel geld, of krachtige wapens, of veel relaties. Maar hij heeft veel belangrijkere kwaliteiten. Een land besturen is in de eerste plaats omgaan met mensen. En deze jongeman kent de mensen en wat hen zoal bezighoudt. Bovendien is hij een herder die goed voor zijn kudde zorgt. Hij gaat opgewekt door het leven want hij speelt af en toe een deuntje op zijn fluit. Hij is ook niet ijdel of te trots om toe te geven dat hij hulp zal kunnen gebruiken. Maar het allerbelangrijkste is, dat hij van de mensen houdt. En dat is wat we écht nodig hebben: een koning met een hart.’
Toen knikten de ministers instemmend; en samen met Koning Goedheid kozen ze allemaal de eenvoudige herder met het goede hart als troonopvolger.
‘Jezus van Nazareth, de koning van de Joden’, stond er bovenaan het kruis van Jezus. In drie talen stond het er, zodat elke passant het zou kunnen lezen en verstaan: ‘die oproerkraaier gaf zich uit voor koning van de Joden!’
Een vreemde koning … dat is het minste dat we kunnen zeggen: gehoond, bespot en niet begrepen door de mensen van toen, die Hem folterden en kruisigden.
Gehoond, bespot en niet begrepen door velen vandaag, die zich geen zier van Hem aantrekken, en die andere ‘wijsheden’ leren en beleven.
In die tijd riep Pilatus Jezus bij zich en zei tot Hem: ’Zijt Gij de koning der Joden?’ Jezus antwoordde hem: ’Zegt gij dit uit uzelf of hebben anderen u over Mij gesproken?’
Pilatus gaf ten antwoord: ’Ben ik soms een Jood? Uw eigen volk en de hogepriesters hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan?’
Jezus antwoordde: ’Mijn koningschap is niet van deze wereld. Zou mijn koningschap van deze wereld zijn, dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd. Mijn koningschap is evenwel niet van hier.’
Pilatus hernam: ’Gij zijt dus toch koning?’
Jezus antwoordde: ’Ja, koning ben Ik. Hiertoe werd Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen: om getuigenis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is luistert naar mijn stem.’
(Johannes 18,33b-37)
MIJN KONINGSCHAP IS NIET VAN DEZE WERELD
Koningen hebben vandaag vooral een protocollaire functie. Op officiële momenten vertegenwoordigen zij hun land maar echte macht is er niet meer bij. In Jezus’ tijd was dat anders: een koning hield zijn volk onder de knoet! Het verhoor bij Pilatus moet in die context verstaan worden.
Geboeid als een gangster staat Jezus voor de wereldse macht en zegt dat hij koning is, maar: ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld’. Hetzelfde woord ‘koning’ heeft voor Pilatus en Jezus, duidelijk een andere betekenis.
In wereldse zin werd iemand koning, als hij met bloed en tranen, wapens en oorlog, de macht veroverd had – ten koste van anderen, die al even wellustig die macht wilden grijpen. Bovendien was hij steevast een tirannieke heerser.
Het koningschap van Jezus is heel anders. Hij trekt de mensen niet aan door wapens of geld, maar omdat Hij hun een diepe vreugde voorhoudt: een leven, dat de moeite waard is. In die zin zegt Hij: ‘Ja, koning ben Ik. Hiertoe werd Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen: om getuigenis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is luistert naar mijn stem.’
‘Wat is waarheid?’, vraagt Pilatus. Maar de diepste waarheid is geen theorie of wetenschap. De diepste waarheid is Gods eigen Woord. De diepste waarheid is Jezus zelf, ZIJN GEEST, ZIJN LEVEN.
Maar Jezus dringt zich niet op of dwingt ons niet. Hij nodigt ons uit om Hem te volgen, om te geloven in zijn Woord van Leven. Aan ons is de keuze: Hem aanvaarden of Hem afwijzen. Hij laat ons een onvoorstelbare vrijheid.
Zo is het nu eenmaal: God staat – in zijn almacht – vaak machteloos omdat Hij Liefde is. Jezus wordt onze koning als wij gehoor geven aan de waarheid die Hij zelf is, als wij gehoor geven aan ZIJN GEEST VAN LEVEN. Bevrijd van alles wat daar haaks op staat: duisternis en liefdeloosheid.
Jezus’ koningschap is niet VAN deze wereld. Wel wil Hij koning zijn IN deze wereld. Hij hoopt mensen aan te trekken, die gedreven worden door geloof en liefde, mensen die door Hem geleid en bezield worden. Is dat misschien zijn droom over zijn Kerk? Een gemeenschap van mensen, geleid en bezield door ZIJN GEEST?
Franciscus stelde zich niet alleen tegenover aanzienlijken nederig op, maar ook tegenover zijn gelijken en minderen. Altijd wilde hij liever terechtgewezen en gecorrigeerd worden dan zelf anderen terecht te wijzen.
Op een keer toen hij te zwak en te ziek was om te voet rond te trekken, reed hij op een ezeltje door het land van een boer die daar toen toevallig aan het werk was. De boer rende op hem af en vroeg hem of hij soms broeder Franciscus was. Toen hij nederig bevestigde dat hij inderdaad de man was naar wie hij vroeg, zei de boer: ‘Zorg ervoor dat je zo goed blijft als de mensen zeggen dat je nu bent, want er zijn er heel wat die vertrouwen in je hebben. Daarom waarschuw ik je, gedraag je nooit anders dan er van je verwacht wordt.’
Nadat Franciscus dit gehoord had, liet hij zich van het ezeltje op de grond glijden. Hij wierp zich voor de boer in het stof, kuste zijn voeten en bedankte hem dat hij de moeite had willen nemen hem te waarschuwen.
Hoewel hij dus zo’n goede reputatie had dat velen hem voor een heilige hielden, had hij geen hoge dunk van zichzelf. Noch op zijn goede reputatie, noch op zijn vermeende heiligheid was hij trots, en evenmin op het grote aantal heilige broeders en zusters dat hem geschonken was als eerste beloning voor zijn verdiensten.
Uit: Gerard Pieter Freeman en Erik Kerkhoff: ‘Een jaar met Franciscus’