Louise Vermeulen (23) had een droom van een vakantiejob. ‘Ik mocht de talenten van de bewoners van het woonzorgcentrum Sint-Vincentius in Ardooie in beeld brengen’, zegt ze. Gewapend met pen en camera liet de jonge spring-in-'t-veld zich onderdompelen en overspoelen. Resultaat is een verhaal vol hart en ziel.
---
Van wat zich afspeelt in het woonzorgcentrum maakte Louise een blog op internet. Knap geschreven, filmpjes die ontroeren. Een positief verhaal boordevol levenslessen. ‘Wat me er het meest raakt, is de rust, een uitnodiging om naar de binnenkant te kijken’, vertelt Louise. ‘Mijn hoofd zit altijd vol, ik raadpleeg vaak mijn Facebook-berichten maar een echt gesprek met een bewoner doet me stilvallen. 'Doucement', leert Omer (90) me een woordje Frans. 'Rustig aan', roept ook Simone me een halt toe. Schermen stressen, mensen omarmen.’
ZOVEEL IN MIJN HOOFD
‘Niet gemakkelijk, nee. Ik ben met duizend dingen tegelijk bezig, kan me moeilijk focussen. Ik ben leerkracht, heb een lief. Ik ben chiroleidster, speel theater. Heb twee blogs, schrijf een boek. Ik sport en wil ook yoga doen. Duizend projecten waar ik soms niet eens aan begin of die ik maar half afwerk. Ik ben op zoek naar aandacht maar ben tegelijk bang dat mensen oordelen. Creatief ja, tot ik blokkeer. Ik ben echt meegaand maar heb ook mijn willetje.
En dan kom je in het woonzorgcentrum, op de afdeling voor dementerenden en dan denk ik: wauw! Hier ben ik helemaal nieuw. Elke morgen is een verrassing, de meesten zijn vergeten wie ik ben. Toch zie ik stralende gezichten, is er dat eindeloze vertrouwen. Dat het sneeuwt in hun hoofd en ze alles vergeten, vind ik zeer intrigerend. Zijn ze ongelukkig? Nee. Beter dan alles te beseffen, denk ik soms. Zij hun wereld, ik die van mij. Ik luister graag naar mensen, ben een praatvaar. Maar niets zeggen en samen indutten, is ook leuk. Wat er in de mensen omgaat, welk vleugje vreugde een glimlach op hun gezicht tovert of welke pijn hen tegenwringt, weet ik niet. Maar als ik zachtjes hun handen streel of
zij die van mij, genieten we. Dan hebben we het gevoel dat alles goed komt. En dat is ook zo.’
HET LEVEN VIEREN
‘Ik sta graag in het zonnetje, wil niet vergeten worden. Ik ben gulzig, wil de boot niet missen. Ik post de zoveelste selfie, doe foute dingen en iedereen heeft het gezien. Een ander zijn leven steekt de ogen uit maar niets is zo pijnlijk als uit de boot vallen want het water is eenzaam. Soms zie ik mensen op restaurant op hun smartphone zitten scrollen terwijl ze tegen elkaar zouden kunnen praten. Hoe onbeleefd! Soms denk ik dat wie in een woonzorgcentrum woont, jonge gasten bekijkt alsof het buitenaardse wezens zijn. Wat zijn die kleine bakjes waar ze op tikken en klikken? Moet je altijd bereikbaar zijn? En waarom al die haast? Vroeger was het niet beter, was er veel zwarte sneeuw en waren er ook ongelukkige mensen. Maar het was wel eenvoudiger. En rustiger. Ik ben soms moe van al dat weten, eenzamer sinds ik iedereen ken.
Of het dan niet saai is in het woonzorgcentrum? Stel je oordeel uit, kom eens langs en lach een potje mee. Het leven vieren, doen ze hier. Soepgroenten snijden. Koffie met taart. Een grap uit het vuistje. Een danspasje, waarom niet? Mensen zijn goed verzorgd en goed omringd. Natuurlijk is het werk van een verpleeg- of zorgkundige niet van de poes. Echt niet. En toch leer ik net hier even mijn pauzeknop in te drukken.’
DE LIEFDE
‘Of de liefde eeuwig kan duren, weet ik niet. Maar in het woonzorgcentrum ontdek ik die wel. Mensen wisten vroeger beter wat ze aan elkaar hadden, er waren minder prikkels en er was minder afleiding. Ik verongeluk me in duizend dingen tegelijk. Breien is ontzettend complex maar Hélène laat geen enkele steek vallen. Ze voelt zich vrij, gewoon zichzelf. En ze laat zich het hoofd niet gek maken omdat ze niet kan kiezen. Wat komt, komt. Zachte handen, wit haar.
'Het leven is te kort om terug te denken, het is nu wat telt', zegt Ivonne. Ik kan ook beter mijn soms donkere gedachten laten varen en genieten van het nu. Zijn bewoners van een woonzorgcentrum ergens bang voor? Hebben zij spijt van iets? Ik vraag het hen. Zo ontdek ik geluk in kleine dingen. Het geeft mijn zelfvertrouwen een boost.
Maria is 85, haar hart twintig. Ze praat, lacht, dicht, spreekt zelfs vreemde talen. Maria vertelde me over mijn grootmoeder die ik nooit gekend heb. Haar knipselboek getuigt van een rijk leven. Ze is enorm geëngageerd, gaat overal naartoe. Ze heeft een uitgebreide sociale kring, een leven in dienst van de parochie. Toch heeft ze altijd haar eigen ding gedaan. Ze is - net als ik - een vogeltje dat zich niet laat kooien maar met vleugels die altijd terugkeren. Een spiegel voor mijn ziel.’
GELOOF
‘Dat ouderen in God geloven en elke dag bidden, vind ik mooi. Ik geloof niet in een God die straft, wel in een hogere kracht die ons leidt. Een energie die ons stuurt, het universum. Het besef van: daarom ben ik hier maar waarbij je ook mislukkingen moet meemaken vooraleer je iets vindt.
Toen ik onlangs in Gent rondliep, probeerde een meisje iets van me te stelen. Ik werd boos. Tot er plots een man viel. Ik hielp hem recht, hij bedankte me en mijn boosheid was over. Toegegeven, ik heb nog nooit iets meegemaakt waarvan ik helemaal ondersteboven was. Je kind verliezen, hoe verklaar je dat? Is dat een deel van jouw pad? Waarom heeft de ene mens de ene tegenslag na de ander en blijft een ander heel zijn leven gespaard? Is dit ons lot? Bestaat er zoiets als karma? Volgens mij komt het altijd goed. Dat vertrouwen heb ik van mijn ouders. Soms voel ik me leeg of slecht maar nooit wanhopig. Wat vandaag niet lukt, kan morgen. Maar ik wil het wel zelf ervaren en laat me moeilijk helpen.’
HET LAATSTE KWARTAAL
‘De zon kan niet elke dag schijnen, soms huilt ook de lucht. Ik ben trots op de laatste foto die ik van Alice en haar dochter kon maken, terwijl ze kaartten. Enkele weken later is Alice gestorven. Hoe moet het voelen, te weten dat je in het laatste kwartaal van je leven bent? Volgens mij is er leven na de dood. Madeleine leest in de bijbel alsof het een spannend boek was. Ik bewonder haar houvast. Mijn houvast? Je moet eerst zelf goed in je vel zitten, vooraleer je een ander gelukkig kan maken. Ik ben van nature een sociaal beestje dat anderen wil plezieren. In mij zit een ziel, waarvan mijn lichaam het omhulsel is. Paul (84) heeft een hart dat klopt voor iedereen. Zijn vrouw overleed twee jaar geleden. Hij mist haar, koestert de band die ze hadden. Maar zie hoe hij het leven omarmt. Geen haar op zijn hoofd dat zelf al aan de dood denkt. 'Zwartkijken helpt je niet', zegt hij. Paul bevestigt me ook dat je in jezelf moet geloven, dat je niet alle verlangens van anderen kan inlossen. 'Maak je eigen keuzes, geniet er voor honderd procent van en heb geen spijt achteraf', zegt hij. Ik maak mijn eigen geluk. Mijn kleine geluk.’
Dominique Coopman. In: ‘OKRA-magazine’, februari 2015
Voor Titus Brandsma werd een gevangeniscel in Scheveningen in 1942 onverwachts zijn 'kloostercel’: hij werd gearresteerd door de Sicherheitspolizei vanwege verzetsactiviteiten bij de katholieke pers. Brandsma overleed enkele maanden later in Dachau.
MIJN CEL
Het was geen inferno, mijn celletje nummer 577. En toen ik het betrad, las ik er niet boven: ‘Voi che entrate, lasciate ogni speranza! Het is niet onbehoorlijk, een pijpenlaatje met op het einde over de gehele breedte het bed. De breedte van de cel zal 1 meter 80 tot 1 meter 90 zijn, de diepte is zowat het dubbele. De hoogte is ongeveer dezelfde als de diepte. De zijwanden zijn voor twee derde van de diepte in schoon metselwerk uitgevoerd.
Ik tel daarin vijfenzestig stenen in de hoogte, met een vrij brede voeg. Rondom het bed is de muur gecementeerd, wat zindelijker is. Tot op de deurhoogte zijn de muren lichtgeel, daarboven wit geverfd. Ze zien er aardig zindelijk uit.
De deur in het midden van de voormuur is vanbinnen bruin gebeitst. In het midden een vierkant ijzeren luikje waardoor het eten wordt aangegeven. Daarboven is ook nog een met ijzer beslagen kijkgaatje ...
Er ligt een stenen vloer van vrij grote blauwe plavuizen, maar voor de deur lag een goed matje, dat ik overdag onder tafel en 's nachts voor mijn bed leg. Tafel is wel een wat grootse benaming: het is een klaptafeltje tegen de linkermuur, iets kleiner dan een uitgespreid dagblad dat als tafelkleed dienst doet ...
Een stoel heb ik niet, slechts een krukje, een driepoot die echter niet slecht zit. Als ik een steuntje zoek, want men wordt hier meer moe van het nietsdoen dan thuis van veel werken, dan zet ik mijn krukje naast de tafel dicht bij de muur en zo heb ik de gemakkelijkste armstoel.
Van het verdere huisraad is niet veel te vertellen, het is gauw opgesomd: een veger en blik om mijn cel netjes te houden, een klein emmertje en een dweil, een papierkorfje, een grotere emmer met bril, die zich goed laat afsluiten en eens per dag uitgedragen wordt, en een blauwe stenen waterkruik. Ten slotte een zinken zeepbakje en een kapstok met drie haken. Het elektrische licht is boven de klaptafel aan de muur aangebracht. Het wordt vanbuiten aan- en uitgedaan.
Beata Solitudo. Ik ben al helemaal thuis in dat kleine celletje. Ik heb er mij nog niet verveeld, integendeel. Ik ben er alleen, o ja, maar nooit was Onze-Lieve-Heer mij zo nabij. Ik kan het uitjubelen van vreugde, dat Hij zich weer eens geheel door mij heeft laten vinden, zonder dat ik bij de mensen kan of de mensen bij mij kunnen. Hij is nu mijn enige toeverlaat en ik voel me veilig en gelukkig. Ik wil hier altijd blijven, als Hij het zo beschikt. Ik ben nog zelden zo gelukkig en tevreden geweest.
Titus Brandsma
(overgenomen uit: ‘Een jaar wijsheid uit de abdijen’. Samengesteld door Maria ter Steeg)
Woensdag 7 januari. Even voor bedtijd. ‘Mama, lopen er hier ook van die mannen met maskers en geweren rond!? In ONZE straat?’
Ik zit met mijn twee dochters, van 3 en 6, knus in de zetel. Ketnet staat op. Behang. Want we zitten te praten. Over hun school en mijn werkdag. En plots horen we roepen en schieten. We kijken op en zien de daders van de aanslag op de redactie van CHARLIE HEBDO door het beeld rennen.
We kijken samen naar die mannen met maskers en geweren. Hoe ze een politieagent die al op de grond ligt, koelbloedig vermoorden en dan wegrijden. Het duurt maar een paar minuten.
Het is heel stil in onze living. Ik kijk links en rechts van mij en zie twee kleine meisjes met grote ogen naar het scherm staren. Ik had niet in de gaten dat Karrewiet begonnen was. Ik had ook nog niet nagedacht over of en hoe ik iets over deze gruwel zou gaan vertellen aan mijn kinderen.
Ik probeer uit te leggen wat we zagen. Waarom die mannen deden wat ze deden. Ik zeg dat sommige mensen niet goed kunnen verdragen dat andere mensen anders zijn, anders denken.
‘En schieten ze dan op je als je anders bent?’ ‘Nee. Normaal gezien niet. Dat mag niet.’
‘Maar het gebeurt wel?’
Ik zei die avond vooral heel veel niet. Ik zei niks over cartoons of tekeningen. Want de oudste gaat sinds september naar de tekenles. Tekenen is het liefste wat ze doet. Hele dagen lang. Hoe leg je dan uit dat mensen brutaal zijn afgemaakt om tekeningen?
Ik kon ook het woord ‘redactie’ niet gebruiken. Want de oudste dochter weet dat mama en papa op een redactie werken. En ik wou haar zeker niet onnodig ongerust maken. Ze weet dat we met ‘praten’ geld verdienen. lk denk weer terug aan een mail die ik ooit kreeg. Van een luisteraar die botweg mailde: ‘val toch dood’. Ik had iets gezegd waarover zij het niet eens was.
Ik zei niks over ‘Parijs’. De meisjes weten dat mama en papa graag en vaak naar Parijs gaan. Zij waren er ook al. De oudste is zot van de Eiffeltoren en tekent hem ook graag.
Ook het woord ‘religie’ liet ik niet vallen. Want wij gaan ten minste één keer in de maand naar de kerk. Onze kerk. We organiseren al een paar jaar kindervieringen in de Goede Bijstand kerk in hartje Brussel. Voor onze kinderen staat de kerk synoniem voor knutselen. En heel veel verschillende mensen, van verschillende leeftijden en kleuren. De meisjes voelen zich daar thuis, zijn het gewoon zo, zo gewoon dat als we eens naar een andere kerk moeten, voor een doopviering of een begrafenis, ze na vijf minuten stilletjes vragen wanneer ze mogen gaan knutselen. Iedereen is in onze kerk even belangrijk, los van afkomst, geslachtsvoorkeur.
De gemeenschap. Dat is de belangrijkste reden waarom we naar de kerk, die kerk, gaan. Met onze kinderen. Hoe leg je hen uit dat er heel veel verschillende gemeenschappen zijn en dat die onderling niet altijd met elkaar overweg kunnen? Hoe vertel je dat er oorlogen worden gevoerd om religie?
Wat ik die woensdagavond dan wel vertelde, behalve heel veel niet? Dat niet iedereen hetzelfde denkt over iets. Dat je een mening mag hebben, moet hebben. En dat discussiëren altijd kan. Maar je mag niet iemand doden als die ander jouw gedacht(egoed) niet deelt.
‘Zus en ik maken soms ruzie. Maar ik zou zus nooit dooddoen. Zus is mijn lievelingszus.’
Ik huilde die avond ook, daar in onze zetel, met links en rechts van mij een kind.
‘Waarom ween je, mama?’ Mijn oudste gaf me een aaitje.
Ik weende voor de slachtoffers van de terreuraanslagen. Ik weende voor de vrijheid van meningsuiting. Voor de wereld waarin we leven.
En vooral omdat er een dag zal komen waarop mijn kinderen echt zullen beseffen wat er allemaal kan gebeuren op deze wereld. Waartoe mensen in staat zijn. En om wat voor reden.
En de kans is heel klein dat dat besef zal komen terwijl ze knus links en rechts van mij zitten ...
Donderdagavond zat ik weer in die zetel. weer met links en rechts van mij een kind. En we zagen plots een straat in Verviers. Vol gemaskerde en gewapende mannen.
En ik dacht weer aan die vraag van mijn oudste dochter: ‘Mama. lopen er hier ook van die mannen met maskers en geweren rond!? In ONZE straat?'
Heidi Lenaerts (Radio- en tv-stem. Onder andere bekend van 'Django' op Klara. En mama) In: ‘Tertio’, nr. 780, 21 januari 2015.
Enerzijds ervaar ik een authentiek verlangen in mij naar stilte en rust. Maar anderzijds ontstaat in mij onmiddellijk een gevoel van angst wanneer de contacten en relaties, het werk, de muziek of de mooie natuur wegvallen.
Rust vinden in mijn binnenkamer? Dat lijkt niet voor mij te zijn weggelegd. En toch is er niets waarnaar ik fundamenteler verlang.
Een paradoxale situatie. Indien ik mijn eigen roeping zelf had mogen uitkiezen (dwaze hypothese!), zou ik beslist het liefst trappist of kleine broeder van Charles de Foucauld geworden zijn, ofschoon ik ten volle besef dat ik geen van die beide mooie levensvormen ook maar drie dagen zou hebben volgehouden.
God heeft het echter anders beschikt en ik ben er gelukkig mee.
Herwig Arts s.j.
(overgenomen uit: ‘Een jaar wijsheid uit de abdijen’. Samengesteld door Maria ter Steeg)
De apostel Paulus zegt: ‘Enkelen zijn in de onwetendheid van God’ (1Kor 15,34). Ik zeg dat allen in de onwetendheid zijn die zich niet tot God willen bekeren. Want zij weigeren de bekering om de enige reden dat ze God, die een en al zachtheid is, als plechtig en streng voorstellen; zij stellen Degene die barmhartig is, als hard en onverzettelijk voor; ze denken dat Degene die slechts onze aanbidding wenst, gewelddadig en verschrikkelijk is. Zo liegt de heiden tegen zichzelf door een afgod te maken in plaats van God te kennen zoals Hij is.
Wat vrezen deze mensen met weinig geloof? Dat God hun zonden niet wil vergeven? Maar Hij heeft Hem met zijn eigen handen aan het kruis gespijkerd. Wat vrezen ze dan nog meer? Zelf kwetsbaar en zwak te zijn? Maar Hij kent de klei toch waaruit we gemaakt zijn. Waar zijn ze dan bang voor? Dat ze teveel aan het kwaad gewend zijn om zich nog vrij te maken van de boeien van de gewoontes? Maar de Heer heeft hen bevrijd die in ijzeren boeien zaten (Ps 146,7). Vrezen ze dan dat God, geërgerd door de enorme hoeveelheid van hun zonden, aarzelt om hen een reddende hand te reiken? Maar daar waar hij de zonde verlaat, daar is de genade overvloedig (Rom 5,20). Of verhindert de zorg om hun kleding, het voedsel of andere levensbehoeften hen om hun bezit te verlaten? Maar God weet dat we dat alles nodig hebben (Mt 6,32). Wat willen ze nog meer? Wat houdt hen tegen op de weg naar het heil? Het is dat ze God niet kennen, dat ze niet in zijn woorden geloven. Dat ze dan vertrouwen op de ervaring van een ander.
Er liep een peuterke verloren tussen de hoge verkoopsstanden in het warenhuis. Het zag zijn mama niet meer, beende ijlings het hoekje om, het verkeerde hoekje – vreemde mensen, heel grote mensen. Het werd plots zo angstig: heel de wereld was op slag veranderd.
Er liep een mens verloren, een mens van goede wil, zo heel onhandig in zijn woorden en gebaren. Er werd om hem gelachen, hij werd vernederd en gekwetst. Hij schreide zachtjes op z'n eentje, hij schreide tot in z'n slaap. 's Morgens was hij angstig, hij durfde niet naar zijn werk te gaan. Hij heeft zich 'ziek' gemeld.
Er liep een mens verloren in de jungle van het zakenleven. Hij nam een verkeerde beslissing, voelde de dreiging van de totale mislukking, en alles werd anders: geen vertrouwen meer in zichzelf. geen vrienden meer, alleen rivalen en ... gieren.
En liep een mens verloren, een eenzaam mens met een grote honger naar liefde en menselijke warmte. Hij raakte klem in het valse aanbod van uitgestald behagen, en stond voor een afgrond van onvoldaanheid. Zijn wereld werd zo donker: een gesloten en vervallen huis, eenzamer dan ooit.
Er liep een klein peuterke verloren in het grote warenhuis. Een bezorgde vrouw heeft het gevonden en heeft het naar de 'inlichtingen' gebracht. Zij is er bij gebleven tot de mama weer te voorschijn kwam. Eén mens was voldoende om de traantjes te drogen.
Mensen gaan te jong het contemplatieve kloosterleven in. Je moet beginnen met een actief leven te leiden en pas daarna, als je wat ouder bent (dat hoeft niet ‘oud’ te zijn), moet je overwegen of je je leven als contemplatief voortzet. Je kunt er ernstig over twisten of het verstandig is om je op vijfentwintigjarige leeftijd op te sluiten in een klooster.
Kiezen voor een ‘slotklooster’ aan het begin van je leven lijkt me, in het algemeen gesproken een verkeerde koers. Het kloosterleven giet het spirituele leven dan in een vaste vorm, terwijl spiritualiteit juist eerst ruimte nodig heeft om te groeien. Je moet geleefd hebben, wil je contemplatief kunnen zijn.
Contemplatief willen zijn zonder eerst echt geleefd te hebben, leidt meestal – op enkele uitzonderingen na – tot devotionele vroomheid, gevoed door de plechtige sfeer die oude gebruiken met zich brengen. Vormen zijn belangrijk. Maar de vervreemding die eruit voortkomt, en het respect, soms zelfs de verering van de tradities van de betreffende kloosterorde, maken dat er algauw niets meer is om je tanden in te zetten als het spirituele leven zich wil gaan ontwikkelen.
Het spreekt boekdelen dat religieuzen met een sterke persoonlijkheid, na twintig of vijfentwintig jaar in het klooster, last krijgen van die vormelijkheid, ofschoon die hen in het begin wel aangetrokken had, en dat zij in de afzondering gaan zoeken, als kluizenaar bijvoorbeeld, wat zij in hun klooster niet meer denken te kunnen vinden.
Marcel Légaut
(overgenomen uit: ‘Een jaar wijsheid uit de abdijen’. Samengesteld door Maria ter Steeg)
EEN BEETJE ACHTERGROND
Marcel Légaut (1900-1990) had aanvankelijk een schitterende academische loopbaan, als doctor in de wiskunde en prof aan enkele Franse universiteiten. Hij genoot dan ook de bijhorende sociale status, die aan zulk een diploma en carrière verbonden zijn. In 1940 liet hij dit alles varen onder invloed van de Tweede Wereldoorlog en de snelle Franse nederlaag. Persoonlijke reflectie over deze gebeurtenissen had hem doen inzien dat bepaalde fundamentele aspecten in zijn leven ontbraken, zoals trouwens bij andere hoogleraren en ambtenaren. Hierdoor kiest hij voor een totaal andere levensweg: hij wordt herder in de omgeving van Die, Frankrijk, waar hij zich rond 1952 vestigt in de ‘abdij van Val-Croissant’. In dit tweede en belangrijkste deel van zijn leven wijdt hij zich totaal aan verdere bezinning en persoonlijke reflectie, tot aan zijn dood in 1990.
Bijgaande foto’s werden genomen tijdens een bezoek aan de ‘abbaye de Val-Croissant’, enkele jaren geleden.