Mensen gaan te jong het contemplatieve kloosterleven in. Je moet beginnen met een actief leven te leiden en pas daarna, als je wat ouder bent (dat hoeft niet ‘oud’ te zijn), moet je overwegen of je je leven als contemplatief voortzet. Je kunt er ernstig over twisten of het verstandig is om je op vijfentwintigjarige leeftijd op te sluiten in een klooster.
Kiezen voor een ‘slotklooster’ aan het begin van je leven lijkt me, in het algemeen gesproken een verkeerde koers. Het kloosterleven giet het spirituele leven dan in een vaste vorm, terwijl spiritualiteit juist eerst ruimte nodig heeft om te groeien. Je moet geleefd hebben, wil je contemplatief kunnen zijn.
Contemplatief willen zijn zonder eerst echt geleefd te hebben, leidt meestal – op enkele uitzonderingen na – tot devotionele vroomheid, gevoed door de plechtige sfeer die oude gebruiken met zich brengen. Vormen zijn belangrijk. Maar de vervreemding die eruit voortkomt, en het respect, soms zelfs de verering van de tradities van de betreffende kloosterorde, maken dat er algauw niets meer is om je tanden in te zetten als het spirituele leven zich wil gaan ontwikkelen.
Het spreekt boekdelen dat religieuzen met een sterke persoonlijkheid, na twintig of vijfentwintig jaar in het klooster, last krijgen van die vormelijkheid, ofschoon die hen in het begin wel aangetrokken had, en dat zij in de afzondering gaan zoeken, als kluizenaar bijvoorbeeld, wat zij in hun klooster niet meer denken te kunnen vinden.
Marcel Légaut
(overgenomen uit: ‘Een jaar wijsheid uit de abdijen’. Samengesteld door Maria ter Steeg)
EEN BEETJE ACHTERGROND
Marcel Légaut (1900-1990) had aanvankelijk een schitterende academische loopbaan, als doctor in de wiskunde en prof aan enkele Franse universiteiten. Hij genoot dan ook de bijhorende sociale status, die aan zulk een diploma en carrière verbonden zijn. In 1940 liet hij dit alles varen onder invloed van de Tweede Wereldoorlog en de snelle Franse nederlaag. Persoonlijke reflectie over deze gebeurtenissen had hem doen inzien dat bepaalde fundamentele aspecten in zijn leven ontbraken, zoals trouwens bij andere hoogleraren en ambtenaren. Hierdoor kiest hij voor een totaal andere levensweg: hij wordt herder in de omgeving van Die, Frankrijk, waar hij zich rond 1952 vestigt in de ‘abdij van Val-Croissant’. In dit tweede en belangrijkste deel van zijn leven wijdt hij zich totaal aan verdere bezinning en persoonlijke reflectie, tot aan zijn dood in 1990.
Bijgaande foto’s werden genomen tijdens een bezoek aan de ‘abbaye de Val-Croissant’, enkele jaren geleden.
Eeuwig heimwee drijft ons voort en houdt ons gaande in goede en kwade dagen.
Heimwee naar geborgenheid, hunker naar een warme thuis en naar de veilige plek waar een mens aanvaard, bemind mag zijn zoals hij is. Onvoorwaardelijk, de eenzaamheid voorbij.
Nood aan ruzieloos samenleven. Droom van vrede, van een wereld waar eenieder tot zijn recht kan komen en waar alles wordt gedeeld met allen.
Diep verlangen naar geluk, zien en voelen en van harte weten: het is goed te mogen leven.
Tijd om op adem te komen, grond onder de voeten te voelen, iemand die ons draagt.
Eeuwig heimwee drijft ons voort. Sterk is het zoeken van de mens naar een ster van hoop.
Wie Marcel goed heeft gekend, zal hem niet snel vergeten. Hij was een stille en teruggetrokken vrijgezel en niemand wist precies hoe hij medewerker van Bond zonder Naam was geworden. Eerst werkte hij bij de avondploeg en later in werkhuis MIN.
Marcel werd voor de mannen een echte vriend. Hij begreep hen en kende hen door en door. Hij kon over hen vertellen op een sympathieke en humoristische manier, maar alleen
in het gezelschap van mensen bij wie hij zich op zijn gemak voelde. Hij ging helemaal op in zijn werk en kleedde zich steeds slordiger, precies zoals de meeste mannen van werkhuis MIN. Zijn huis stond vol met meubels en spulletjes voor het huishouden. Daar mochten de mannen dan uit kiezen. Ze hadden het grootste vertrouwen in hem, want hij was een van hen en voor hen deed hij alles. Op zekere dag ontmoette ik een man die me zei: 'Nu heb ik al mijn geld aan een psychiater gegeven en die heeft me geen stap vooruit gebracht.' Ik bracht hem in contact met Marcel. Een jaar later kwam ik de man opnieuw tegen en triomfantelijk vertelde hij: 'Nu heb ik mijn psychiater gevonden. Bedankt.'
Toen Marcel eenmaal gepensioneerd was, bleef hij zich gratis inzetten voor de sociale dienst. Dag en nacht stond hij paraat en hij knapte alle mogelijke karweien op. Op zijn hulpmissies nam hij regelmatig mannen mee die nergens meer terechtkonden, de zogenaamde 'irrécupérables'. Hij gaf hun daarvoor een kleine vergoeding uit eigen zak.
Op een dag hielp hij een oude vrouw bij het verhuizen. Hij mocht de afgedankte bestelwagen van het werkhuis gebruiken. Marcel had de twee gammele zetels van het vrouwtje buitengezet, maar toen hij ze wilde inladen, waren ze verdwenen. Hij zag nog juist de vuilniswagen met de zeteltjes de hoek omrijden. Die waren natuurlijk helemaal stuk. Hij vloekte, maar er was niets aan te doen.
Later bood een garagehouder hem een mooie, bijna nieuwe wagen aan en Marcel weigerde met de woorden: 'Die is te mooi. Hij past niet bij mijn jas.' Zijn eigen auto was een wrak en het was levensgevaarlijk om ermee te rijden.
Toen hij oud geworden was, verhuisde hij naar een kamer in de Seefhoek tussen de vreemdelingen. Hij deed geen moeite om de paar kartonnen dozen met zijn bezittingen uit te pakken. Hij was veel alleen en sliep met zijn kleren aan. Op zekere dag konden we hem niet bereiken en we waren van plan de politie te verwittigen. Maar plots belde hij me op en zei: 'Ik ben niet meer alleen.' Ik was blij en dacht: eindelijk heeft hij een vrouwtje gevonden en zal hij wat verzorgd worden. Maar aan de telefoon ging hij verder: 'Ik heb nu muizen. Dat zijn lieve beestjes en die eten mee.'
Met veel moeite hebben we hem in het Damiaanhuis gekregen. Daar kreeg hij een goede verzorging en werden zijn kleren gewassen. Voorheen hadden zijn hemden en ondergoed nooit water of zeep gezien. Als zijn kleren te vuil werden, kocht hij gewoon nieuwe.
Marcel was onbetaalbaar. Hij leefde alleen voor de armsten der armen. Totaal en onverdeeld.
In de kerststal zien we eigenlijk een gewoon gezinnetje samen: moeder Maria, vader Jozef en 't kindje Jezus. Dat vierden we vorige donderdag trouwens: God wilde als mens tussen mensen leven.
Jezus werd als een mensenkindje geboren in een gewoon gezin. God woont tussen gewone mensen, en leeft mee met hun zorgen, met hun noden, met hun vreugden.
Vandaag willen wij daarom bidden voor onze gezinnen, die het niet zelden moeilijk hebben in onze tijd.
Eerste Lezing uit de brief aan de christenen in Kolosse 3,12-17
Zusters en broeders, omdat God u heeft uitgekozen, omdat u zijn heiligen bent en hij u liefheeft, moet u zich kleden in innig medeleven, in goedheid, bescheidenheid, zachtmoedigheid en geduld.
En bovenal, kleed u in de liefde, dat is de band die u tot een volmaakte eenheid maakt. Laat in uw hart de vrede van Christus heersen, want daartoe bent u geroepen als de leden van één lichaam.
Evangelie: Lucas 2,22-40
Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon, een wetgetrouw en vroom man, die Israëls vertroosting verwachtte en de heilige Geest rustte op hem. Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten, om aan Hem het voorschrift der Wet te vervullen, nam ook hij het kind in zijn armen en verkondigde Gods lof met de woorden:
'Uw dienaar laat gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan; mijn ogen hebben thans uw Heil aanschouwd, dat Gij voor alle volken hebt bereid; een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël.'
Daarop sprak Simeon over hen een zegen uit en hij zei tot Maria, zijn moeder: 'Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden; en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.'
IN JE WARE GEDAANTE
Heer Jezus Christus,
maak ons tot jouw tijdgenoten.
Leer ons jou zien
in je ware gedaante,
in je echte omgeving,
in de tijd dat je hier
op aarde rondging.
Laat ons jou niet zien
in de gedaante
die jou heeft vervormd
door ijle,
nietszeggende herinneringen,
door gedachteloze geestdrift
of door historisch gewauwel.
Want die gedachte is niet
die van je vernedering,
waarin de gelovige jou zag;
niet die van je verheffing
die nog geen oog heeft gezien.
Leer ons jou te zien zoals je bent,
zoals je was
en zoals je zult zijn
wanneer je wederkeert
in heerlijkheid.
Leer ons je te zien
ALS TEKEN VAN TEGENSPRAAK.
Als voorwerp van vertrouwen.
Als minuscule mens
die toch de redder
van de mensheid is.
Als verlosser
die uit liefde op aarde kwam
om te zoeken wie verloren was,
om te lijden en te sterven
en die toch altijd
weer opnieuw herhalen moest:
‘Zalig zij
die aan Mij geen aanstoot nemen.’
LEER ONS JOU TE ZIEN
OP DIE MANIER.
EN LEER ONS
GEEN AANSTOOT TE NEMEN AAN U.
(Sören Kierkegaard)
EEN KIND VERTELT
In onze straat staan 7 huizen, maar behalve wij woont daar geen enkel goed gezin. In nummer 1 woont een vrouw alleen, weggejaagd door haar man. Ze heeft 2 kinderen, maar niet veel geld. ‘t Zijn stoute kinderen die soms ons speelgoed willen afnemen. In het tweede huis woont een deftige meneer met een sjieke madam. Ze maken veel ruzie, wij horen dat thuis en moeten dan veel lachen ...
In huis nummer 3, daar wonen twee vrouwen alleen. Ze zijn vriendelijk, maar mama zegt dat zij wel niet normaal zullen zijn. In het huis daarnaast leven twee oude mensen. Ze hebben wel kinderen maar papa zegt dat die in een ver land wonen en altijd brieven schrijven om geld te vragen.
In het vijfde huis daar wonen een meneer en een mevrouw die geen kinderen willen, zegt ons mama, maar nu hebben ze een meisje gekocht dat zo groot is als ik maar veel bruiner, pikzwart bijna. Huis nummer 6 dat is een groot, oud huis en daar wonen ze wel met 3 families bijeen; makakken of tsjoektsjoeken zegt onze papie, maar zij zeggen dat zij Marokkanen zijn en dat zij één familie zijn!
En in nummer 7 wonen wij, en wij alleen zijn een normaal gezin, zeggen mijn ouders. Daarom mogen wij ook niet spelen met die andere kinderen van onze straat en ‘s zondags in de kerk moeten wij altijd recht voor ons kijken want die van nummer 1 en nummer 3 zitten dan altijd twee rijen achter ons.
mensen, die dicht bij ons leven, wat gelukkiger maken,
En Kerstmis vieren
is ook meer dan op gewone dagen,
hart hebben voor wie zich verlaten voelt,
en het verdriet verzachten
van wie misschien ongezien te lijden heeft.
Door onze trouw en genegenheid voor elkaar tonen wij
dat God niet ver weg is in een hoge hemel,
maar voor altijd Emanuel blijft: God in ons midden.
Eerste lezing uit de profeet Jesaja 9,1-3.5-6
Het volk dat in duisternis ronddoolt ziet een schitterend licht. Zij die in het donker wonen worden door een helder licht beschenen. Iedere laars die dreunend stampte en elke mantel waar bloed aan kleeft, ze worden verbrand, een prooi van het vuur.
Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven. Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst.
Evangelie: Lucas 2,1-14
Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.
Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken.
De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren.
En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.’
DE ZALIGHEID VAN KERSTMIS
Met Kerstmis wordt, door een voorheen nooit gehoord gebeuren, een grens overschreden: ‘Uit uw hemel zonder grenzen treedt Gij tastend aan het licht – met een naam en een gezicht.’ God die zo anders is dan wijzelf komt ons helemaal nabij en wordt in de meest letterlijke zin van het woord één van ons. Meer ‘Emanuel’ kon Hij niet worden, meer ‘midden onder ons’ kon Hij niet komen. Bovendien kiest Hij de meest menselijke weg om tussen ons te wonen: Hij treedt onze wereld binnen in de geboorte van een kind. Met Kerstmis neemt de geschiedenis voorgoed een andere wending en mogen wij elkaar Gods zaligheid toewensen.
‘Zalig kerstfeest’ zeggen wij aan elkaar. Zaligheid is diep geluk, veel meer dan het gewone geluk, dat deze wereld te bieden heeft: bezit en macht, status en hoogmoed, heersen en consumeren. Het is een vreugde die uit Gods eigen Liefde opborrelt tot een levende bron die nooit opdroogt.
Tot zijn zichtbare kern herleid is het kerstverhaal eigenlijk heel simpel, zo menselijk dat het niet menselijker kan: een kind, een allerprilste mensje, wordt geboren! En zoals elk pasgeboren kind is het helemaal hulpeloos en heeft het nood aan aandacht en liefde, aan tederheid en zorg. Maar evenzeer draagt een kind in zich de verwachting van een nieuwe tijd en een nieuwe toekomst. Groeiende zal het de wereld veranderen: zonder het kindje en die nieuwe mens zou het leven anders zijn. Vraag het maar aan de ouders.
De weerloosheid van een kind vraagt om beantwoord te worden. De totale kwetsbaarheid van een kind roept alleen maar liefde op. Niemand kan aan een kind voorbijgaan. Zelfs op de meest harteloze en de meest verharde mens doet het een appèl.
De zaligheid uit het kerstverhaal mag ook toegeschreven worden aan de aanwezigheid van de engel, die uitdrukking geeft aan Gods aandacht voor de mens. Zo licht uit deze engel een geluk op dat wij maar vinden als wij loskomen van al wat neerhaalt. Hij nodigt ons uit om uit te groeien tot bevrijde mensen, die de zwaartekracht hebben overwonnen van al wat ons verplettert, mensen, die daardoor tot hemelse hoogten worden getild.
Er is immers zoveel dat onze zaligheid verstoort: onbegrip, harteloosheid, de liefdeloze onverschilligheid van mensen voor elkaar, en niet in het minst onze onbedwingbare neiging om ons te wapenen met macht, status en bezit: ‘Wij zijn het toch, wij hebben het gemaakt en wij zijn zoveel beter en meer’ … zoals die memorabele farizeeër van toen al over zichzelf mediteerde, in voltooide, lachwekkende zelfvoldaanheid, staande voor Gods aanschijn: ‘God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen, hebzuchtig, onrechtvaardig en overspelig, of zoals die tollenaar daar’.
Deze menselijke misgroeiingen blijven hol en leeg in de nabijheid van een kind. Een kind vraagt niet om aanzien en bezit maar om tederheid en aandacht, geborgenheid en ontferming. De engel haalt ons weg van al wat neerhaalt en richt ons naar hierboven in hemelse klanken van vrede en van goede wil.
De zaligheid die wij elkaar met Kerstmis toewensen is evenzeer de zaligheid van de herder, de schamele mens zonder veel aanzien, zonder geleerdheid en zonder veel woorden, maar vol van toewijding en zorg voor de schapen die hem zijn toevertrouwd. Herder zijn vraagt geen speciale opleiding, geen hoge studies noch een groot diploma. Zelfs een kind kan al herder zijn, als het zorg mag dragen voor kleine broer of kleine zus.
De kerst hangt vandaag vol van zweverige en zeemzoete, gekunstelde en opgefokte onechte romantiek, die zijn hoogste toppen scheert in wintervers groen en slingers van kleurloze ledlichtjes. Een echte herder evenwel is geen kleurloos, romantisch ventje, het keurige ringbaardje netjes bijgeschoren en ruikend naar 'aftershave men' – zo eentje van dertien in een dozijn. Hij is geen anonieme kopie van de al even anonieme poster, die zo van het witte doek lijkt weggelopen, maar wel diegene die het opneemt tegen de wolf, wanneer die dreigt de kudde te verscheuren. Een echte herder biedt veiligheid en geborgenheid, beschermt tegen al wat dreiging inhoudt, draagt wie weerloos is en neemt de gewonden op de schouders.
Gewonden en weerlozen, hun aantallen nemen toe, in onze maatschappij van glitter, glans en sterretjes, die flonkeren voor een ogenblik. Gewonden en weerlozen, die dreigen verscheurd te worden door zoveel wolven in zoveel verschillende vachten van onbegrip en racisme, uitbuiting en onrecht, van werkloosheid en gebrek aan reële kansen om zich waar te maken en gewaardeerd te worden in onze samenleving.
Gewonden en weerlozen, de herder die zaligheid brengt kan het niet aanzien dat zij verloren zouden gaan, verlaten en aan hun lot overgelaten. Hij zoekt hen op en brengt hen terug in de warme gemeenschap waar ook de verdwaalde thuishoort. Hij kan het niet aanzien dat mensen verloren zouden gaan maar trekt er op uit om hen te vinden. Voor het verloren schaap heeft hij alles over.
Ik wens u de zaligheid van de engel, die wegvoert van al wat neerhaalt en ten onder laat gaan, maar naar boven wijst waar hemelse klanken klinken van vreugde en simpele goedheid.
Ik wens u de zaligheid van de herder, die naar het Woord van God zelf, een zorgzame hoeder is van zijn broeders en zusters.
Ik wens u ook de zaligheid van de koningen. Op uitkijk staande hebben zij een ster gezien, licht in het pikkedonker. Zij werden door God op weg gezet om het ware geluk te vinden: de zaligheid, die erin bestaat om te weten dat wij er niet alleen voor staan. In de geboorte van het allereerste Kerstekind heeft God ons de ongelooflijke waardigheid gegeven om ook zelf kinderen van God genoemd te worden.
Zalig kerstfeest en dat de vrede van de Heer over u en uw gezin mag komen als een kostbare mantel die u behoedt voor alle kilte die mensen vervreemdt van elkaar.
GEBED OP KERSTDAG
Nu Gij vandaag bij ons komt, Heer,
wil ik zo graag bij U zijn.
Meer herder ben ik wel dan koning.
Zie naar mijn handen, Heer:
zo leeg, zo onvervuld, na zoveel zoeken.
Zie ook mijn ogen, Heer,
zo vol verwachting naar tijden nieuw en nieuwe eeuwen.
In deze eucharistie staat de persoon van Maria, in al haar bescheidenheid en beschikbaarheid, op de voorgrond. Daarom bidden wij dat wij in ons leven elke dag meer op haar mogen gelijken …
Dat ons hart mag blijven als dat van een kind:
een hart vol eenvoud, dat vreugde vindt in kleine dingen…
een edelmoedig hart, dat zich blij kan geven
en niet bang is om beschikbaar te zijn…
een teder hart, dat meeleeft met andermans leed …
en vooral een hart dat nederig en zachtmoedig is,
dat gaarne blij maakt en geen verdriet aandoet:
‘Mij geschiede naar uw Woord!’
Eerste Lezing uit de profeet Micha 4,1-4a
Uit jou, Betlehem in Efrata, het kleinste onder Juda’s geslachten, uit jou komt iemand voort die voor mij over Israël zal heersen.
Hij zal aantreden en zijn broeders als een herder weiden, bekleed met de macht van de HEER, zijn God. Zij zullen veilig wonen, want hij zal heersen tot aan de einden der aarde, en hij zal een man van vrede zijn.
Evangelie: Lucas 1,26-38
De engel Gabriël trad bij Maria binnen en sprak: ‘Verheug u, de Heer is met u.’ Zij schrok van dat woord en vroeg zich af wat die groet wel kon betekenen. Maar de engel zei tot haar: ‘Vrees niet, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en gij moet Hem de naam Jezus geven. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden.
Nu zei Maria: ‘Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.’
‘MIJ GESCHIEDE NAAR UW WOORD’
‘Verheug u, de Heer is met u’, ‘Mij geschiede naar uw Woord’ … Het zijn woorden uit het evangelie van vandaag – wat een mooie woorden zijn het! – Mochten zij ook waarheid en leven worden voor ons. Verwachting en bereidheid, het zijn deugden van de advent. Ze zijn zeldzaam geworden want onze tijd is meer uit op prestige, prestatie en dadendrang.
Mochten wij toch inzien – zoals hier enkele weken geleden al geschreven werd – dat het belangrijkste in ons leven niet gelegen is in datgene wat we zelf kennen of kunnen of presteren; maar wel in datgene wat ons wordt geschonken. Denken we opnieuw aan die psalm: ‘Je kunt het geluk niet maken, de Heer geeft het zijn vrienden, zomaar, in hun slaap…’. Daartoe moeten we opnieuw stil kunnen worden, biddend in ons hart, bedacht op waar het echt om gaat: de aanwezigheid van Jezus in ons midden.
Dan is er niet zoveel nodig om gelukkig te zijn, en licht in de ogen te dragen: wat luttele materiële dingen, enkele mensen die van ons houden, en wat vriendschap, hoop in ons hart en geen wanhoop, woorden van troost, indien nodig, woorden ook van trouw en vertrouwen. En warmte voor koude dagen.
Zo kunnen wij onze dagelijkse weg gaan van lief en leed. Zo kunnen wij Jezus’ komst bij ons stil en biddend verwachten. Zo worden wij ook zelf bereid om Jezus voor andere mensen tot leven te brengen, zodat ook andere mensen Hem kunnen zien in ons, door ons.
Charles de Foucauld, die uitzonderlijke man die een tiental jaren geleden nog zalig verklaard werd heeft dat allemaal neergelegd in een enig mooi gebed:
Vader,
Ik verlaat mij op U.
Doe met mij wat Gij goed vindt.
Wat Gij ook met mij doen zult,
ik dank U.
Ik ben tot alles bereid,
als uw wil maar geschiedt
in mij en in al uw schepselen.
Ik leg mijn geest in uw handen,
met al de liefde van mijn hart,
omdat ik van U houd
en het voor mij een noodzaak van liefde is
mij te geven,
mij zonder enig voorbehoud
aan U toe te vertrouwen
want Gij zijt mijn Vader.
‘Kom, Heer Jezus, kom…’ Mogen die woorden van de advent elke dag ook meer onze woorden worden, stil en biddend, ontvankelijk, open en bereid.
De dag waarop haar moeder werd begraven, werd C. gestoken door een bij. Er was veel volk op de binnenplaats van het ouderlijk huis.
Ik heb gezien hoe C. in de grenzeloosheid van haar vier jaar, eerst verrast werd door de pijn van de steek en dan, net voor ze in tranen uitbarstte, onder alle aanwezigen gretig met haar ogen op zoek ging naar degene die haar altijd troostte, om daarop plots het zoeken te staken.
Afwezigheid, dood: in dat ene moment had ze er alles van begrepen. Nooit heb ik iets hartverscheurender gezien dan dit tafereel dat hooguit enkele seconden heeft geduurd.
Voor ieder van ons komt er een ogenblik waarop het ontroostbare weten onze ziel binnenkomt en haar verscheurt. En of we nu al dan niet reeds door dit ogenblik zijn heengegaan, het is in het licht van dat moment dat we met elkaar zouden moeten spreken, van elkaar houden en zelfs zoveel mogelijk samen lachen.
De derde zondag van de advent werd voeger ‘gaudete’ genoemd: verheug u. Het gaat hierbij niet om de uitbundige blijdschap van de schaterlach, maar wel om de getemperde, ingetogen vreugde – diep in ons – omdat wij halfweg zijn in deze advent. Kerstmis komt al meer in zicht: het Licht voor en over de wereld is nu dichtbij.
Altijd hebben mensen dromen gekoesterd over een wereld van vreugde, licht en geluk. Maar dromen zijn ballonnetjes: soms spatten ze kapot, soms houden ze stand en komen ze uit.
In de advent verwoorden wij onze innigste verlangens en onze diepste dromen. Zoals ook God voor alle mensen, klein en groot, droomt van een wereld van vreugde, voor altijd bevrijd en verlost van alles wat arm, eenzaam of ongelukkig maakt. Maar ‘bidden voor’ of ‘dromen van’, het houdt ook in dat wij zelf iets willen doen aan, in en voor die wereld van vrijheid, vriendschap en vreugde.
Eerste Lezinguit de profeet Jesaja 61,1-2a.10-11
De geest van God, de HEER, rust op mij, want Hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft Hij mij gezonden, om aan verslagen harten hoop te bieden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan geketenden hun bevrijding, om een genadejaar van de HEER uit te roepen.
Evangelie: Johannes 1,6-8.19-28
Er trad een mens op, een gezondene van God; zijn naam was Johannes. Hij kwam om te getuigen van het Licht, opdat allen door hem tot geloof zouden komen.
Dit dan is het getuigenis van Johannes: ‘Ik ben de Messias niet. Ik ben, zoals de profeet Jesaja het uitdrukt, de stem van iemand die roept in de woestijn: Maakt de weg recht voor de Heer! Ik doop met water, maar onder u staat Hij die gij niet kent, Hij die na mij komt; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken.’
DE GEEST VAN DE HEER RUST OP MIJ
‘De Geest van de Heer rust op mij’, zo staat het in de eerste lezing vandaag. Het is een bijzonder mooi woord: mocht het ook voor ons waar zijn! Dat de Geest des Heren op ons rust, in ons woont en doorheen ons leven aan het licht treedt. In ons geloof gaat het allereerst wel om een bepaalde visie of overtuiging. Maar deze visie is geen ideologie of theorie, die veilig en wel in ons hoofd wordt opgeborgen. Integendeel, deze overtuiging leidt tot een bepaalde levenswijze, een bepaalde manier van handelen.
Eerst dus even over de kern van deze visie. ‘Kind van God’: in gelovig perspectief is dit wel de mooiste omschrijving van ons mens-zijn: God, die een Vader, een Moeder voor ons is, en wij die van onszelf mogen geloven dat we ‘kind van God’ zijn. Je wordt een andere mens, door die geschonken genade. Als je zo een andere mens geworden bent, als je God als een Vader of Moeder mag zien, volgt daaruit vanzelf dat je ook een andere levenswijze gaat kiezen. De Bijbel staat haaks op de wereld. Er kan hierover geen enkele twijfel bestaan: een christen zet zich af tegenover het leven van de wereld, dat tot alle vormen van lijden en de dood voert, en je kiest voor een andere levenswijze die tot leven en vreugde leidt.
Om hier concreter te spreken kunnen we bij Paulus te rade gaan: ‘leef naar de Geest’, lezen we, ‘dan zult gij niet uitvoeren wat de zelfzucht dicteert. Want de zelfzucht gaat in tegen de Geest en de Geest tegen de zelfzucht. Die twee liggen met elkaar overhoop. En de vrucht van de Geest is liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid.’ Een mooie weergave van een vreugdevol leven. Er is geen toelichting nodig om te tonen dat dit een levenswijze is, die innerlijke en uiterlijke vrede brengt voor de mens van onze tijd, voor de mens van altijd.
Is dit alles geen illusie, niet meer dan een druppel op een hete plaat: als ik anders probeer te leven, zal dit de wereld toch niet veranderen. Laten wij dan denken aan de Chinese wijsgeer Lee Sjuun uit de 3de eeuw voor Christus:
‘Het is met de hoop als met de wegen op aarde:
Eerst waren er geen wegen,
maar zij ontstonden
omdat vele mensen in dezelfde richting gingen.’
Onze mooiste dromen worden tot hoop en reële mogelijkheid, als wij met velen in dezelfde richting dromen, in dezelfde richting lopen, in dezelfde richting hopen …
Daarom nog eens: ‘Kom, Heer Jezus kom’ … wees aanwezig bij ons, door mensen op wie uw Geest rust.
Hij sprak en zeide In 't zaâl zich wendend: Vaarwel, o moeder, Nooit keer ik weêr... En door de lanen Zag zij hem gaan en Sprak geen vervloeking maar weende zeer.
Sprak geen vervloeking... Doch, bijna blijde, Beval den maagden: Laat immermeer De zetels staan en De lampen aan en De poort geopend, de slotbrug nêer.
En toen, na jaren, Melaats een zwerver Ter poorte klaagde: Uw zoon keert weer... Zag zij hem aan en Vond gene tranen, Voor zoveel vreugde geen tranen meer.
Op deze 2de zondag van de advent staat de figuur van Johannes de Doper centraal in het evangelie. Het leven van deze Doper vertoont een aantal opvallende gelijkenissen met het leven van Jezus: zijn geboorte werd eveneens aangekondigd door de boodschap van een engel aan zijn vader Zacharias. Zijn dood – de onthoofding op vraag en uit wraak van de tweede vrouw van Herodes, aan wie hij zijn zonden verweet – toont een opmerkelijke gelijkenis met de kruisdood van Jezus, die eveneens door wraak uit de weg geruimd werd. En tussen geboorte en dood vinden we zowel bij Johannes als bij Jezus vele sporen van tegenkanting. Helemaal niet zo verwonderlijk trouwens: profeten roeien immers tegen de stroom in, en dat wordt door de goegemeente doorgaans niet in dank afgenomen. ‘Troost, troost toch mijn volk’, zoals Jesaja schrijft in de eerste lezing, is hier dus echt wel op zijn plaats. Troost voor wie leeft tussen zoveel kwade machten.
Daarnaast verwijst Johannes de Doper in het evangelie enkele keren – zoals ook vandaag het geval is – heel uitdrukkelijk naar het belang van de figuur van Jezus als Redder en Bevrijder.
In het volksgeloof, zoals dat vroeger in de processie werd uitgebeeld, was en is hij ook sterk aanwezig … Nogal wat jongetjes waren fier destijds omdat ze hem dan mochten uitbeelden, gezeten naast het kindje Jezus. En lang geleden hoorden we als kind het liedje van ‘Jezus en Sint Janneke die speelden met een lammeke.’ Zulke flarden blijven hangen … ook al hebben nu wel een heel ander beeld van dat Sint Janneke!
Eerste Lezinguit de profeet Jesaja 40,1-5.9-11
‘Troost, troost mijn volk’, zegt jullie God. ‘Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld voldaan is.’
‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God.
Zeg tegen de steden van Juda: ‘Ziehier jullie God! Hij komt met kracht, zijn arm zal heersen. Als een herder weidt hij zijn kudde: zijn arm brengt de lammeren bijeen, hij koestert ze, en zorgzaam leidt hij de ooien.’
Evangelie: Marcus 1,1 – 8
Zoals er geschreven staat bij de profeet Jesaja: ‘Zie, Ik zend mijn bode voor u uit die voor u de weg zal banen; een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht.’
Zo trad Johannes op in de woestijn en doopte; hij preekte een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden.
‘BAAN EEN WEG VOOR DE HEER’
Als je verloren bent in een bos met dichte struiken weet je pas goed wat een weg betekent. Zonder wegen kan men zijn doel niet bereiken. Altijd al hebben mensen wegen aangelegd: heirbanen en autostrades, door rotsen en tunnels, en evenzeer met bruggen over rivieren en ravijnen. Er moeten ook wegwijzers zijn en soms moeten anderen de weg tonen.
Zo moeten ook in het leven mensen voor elkaar wegen bouwen en de weg aanwijzen: ouders hebben altijd wegen gebaand voor hun kinderen. Er waren baanbrekers voor een meer beschaafde samenleving. Mensen ook, die sukkelaars aan de rand van de weg opbeurden, En er zijn mensen, die de weg naar God tonen: moeders, die hun kinderen vertellen van Jezus. Christenen, die belijden dat onze God Liefde is en die Gods liefde tonen.
Zo bereidde ook Johannes de Doper de mensen voor op de ontmoeting met de Heer. Hij preekte bekering en zei aan zijn toehoorders dat zij in hun leven de komst van de Heer moesten bereiden.
In deze advent kunnen wij de weg bereiden voor de Heer: als tochtgenoten van eenzamen, of als wij de hand reiken aan mensen die angstig zijn, als wij uitwegen bieden aan mensen die vastgelopen zijn in problemen waar zij niet meer uit kunnen, als wij vreugde brengen aan bedroefden, en licht waar het donker is. Dat is niet altijd gemakkelijk; maar wij staan niet alleen: we kunnen ons spiegelen aan Jezus. Trachten te leven zoals Hij heeft voorgeleefd: ‘Troost mijn volk, uw God is op komst’. Die boodschap is hard nodig, als we zien hoeveel mensen troost en bemoediging zoeken. Velen die deze troost niet vinden gaan ten onder in verbittering en moedeloosheid.
Tegenover die mensen hebben wij een opdracht. Wij moeten dienaren zijn van de vreugde. We moeten tonen: wees getroost, wij leven niet in een godverlaten wereld, we zijn in goede handen. God laat de mensen niet aan hun lot over. Hij komt zelf als Redder. Die boodschap van hoop moeten wij verkondigen, en niet alleen in woorden, het moet ook zichtbaar zijn in ons leven en dat veronderstelt dan dat wij wegen aanleggen, wegen van vreugde, bemoediging en troost.
Met vallen en opstaan proberen we
van ons leven iets goeds te maken.
We hebben de beste bedoelingen,
en toch: het valt niet altijd mee.
Het lukt ons niet altijd om in vrede te leven.
Geluk en liefde: het zijn idealen,
waarvan we – soms, even – mogen proeven.
Maar we kennen ook de bekoring
van eigenbelang en eigen winst.
Daardoor kunnen mensen – dichtbij en veraf –
dikwijls niet tot hun recht komen.
Ons leven straalt lang niet altijd
de blijde boodschap uit.
Ons leven getuigt lang niet altijd
van een consequente keuze
voor de weg van Jezus.
En toch zal deze Blijde Boodschap
bij onszelf – in ons eigen leven – moeten beginnen.
Een rabbi had een gesprek met de Heer over hemel en hel. 'Ik zal je de hel laten zien,' zei de Heer en bracht de rabbi naar een kamer met een grote ronde tafel. De mensen die rond de tafel zaten, waren uitgehongerd en wanhopig. Midden op de tafel stond een enorme pan hutsepot die zo heerlijk rook dat het water de rabbi in de mond liep.
Iedereen aan tafel had een lepel vast met een heel lange steel. Ze konden met de lepel weliswaar bij de pan, maar de stelen waren langer dan de armen van degenen die wilden eten en dus kon niemand eten, omdat ze de lepels niet naar hun mond konden brengen. De rabbi zag dat ze inderdaad verschrikkelijk leden.
'Nu zal ik je de hemel laten zien,' zei de Heer en ze gingen naar een zaal die precies hetzelfde was als de eerste. Er stond net zo'n ronde tafel, net zo'n pan hutsepot. Ook hier hadden de mensen dezelfde soort lepels met lange steel, maar dezen waren weldoorvoed, ze zaten te praten en te lachen.
De rabbi begreep het niet. 'Het is eenvoudig, maar het vereist een zekere vaardigheid,' zei de Heer. 'In deze zaal hebben ze geleerd dat ze elkaar moeten voeren.'
Uit: Irvin D. Yalom, ‘Mamma en de lessen van de ziel’
Heer, als ik sterf op een december-dag, in het ziek laken dat ruikt, en mijn gezicht: geel als een raap, mijn baard verwoest door het zweet, terwijl mijn hand vol angst in het kussen pluikt, Heer, houd dan voor mij, arm schaap, houd uw barmhartigheid gereed.
Want gedurig was ik lui en dom, onkuis, hovaardig en zot, ik was gulzig aan bier- en wijnpot en mijn tanden bruin van de pijp.
Heer, als ik sterf en mijn voeten zijn koud als glas, de kaars druipt op mijn hand en de dokter zegt: ‘t Is gedaan,’ als bij de kamer-wand de priester bidt: ‘Heer, laat hem gaan’, dat ik dan bidde: ‘Heer, neem mij in ontferming aan.’
Van oudsher staat de 1ste zondag van de advent in het teken van de waakzaamheid en de aandacht: ‘wees waakzaam! word wakker’. Wij kunnen inderdaad ingedommeld zijn, alleen nog uit routine handelen, zonder enige bezieling, of onbewust meedrijven op de golven van de heersende opvattingen.
Daarom dat telkenjare deze oproep weerkeert: ‘Ontwaak, wees waakzaam, word wakker’, laat je niet in slaap wiegen in de dagelijkse sleur! Vergeet niet wat belangrijk is: de Heer staat voor de deur en klopt! Doe open en Hij kan je leven veranderen.
Lezinguit de 1ste brief van Paulus aan de christenen in Korinthe 1,3-9
Zusters en broeders, steeds weer zeg ik mijn God dank voor zijn genade! Want in Christus bent u in ieder opzicht rijk begiftigd met alle gaven.
Geen enkele genadegave ontbreekt u, en u ziet vol verwachting uit naar de openbaring van onze Heer Jezus Christus.
Evangelie: Marcus 13,33-37
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Weest op uw hoede, weest waakzaam; want gij weet niet wanneer het ogenblik daar is. Ge weet niet wanneer de heer des huizes komt, ‘s avonds laat of midden in de nacht, bij het hanengekraai of ‘s morgens vroeg. Als hij onverwachts komt laat hij u dan niet slapend vinden.
WEES WAAKZAAM
Openheid en ontvankelijkheid, verwachting en waakzaamheid, zijn de deugden van de advent. Ze zijn zeldzaam in onze tijd van activisme en dadendrang met efficiëntie, prestige en prestatie. We zullen het gauw eens zelf allemaal in orde brengen.
Wat in ons leven het meest doorweegt om gelukkig te worden is nochtans niet datgene wat we zelf doen en presteren, maar wel datgene wat ons dagelijks wordt geschonken: in de eerste plaats ons leven zelf, met de vele kansen en mogelijkheden die het inhoudt, de goedheid en de liefde, die wij mogen ontvangen, de vreugde in het gezin en bij vrienden, het geduld en de moed bij ziekte, de vrede in ons hart en de schoonheid, die ons tallenkante omringt. ‘Je kunt het geluk niet maken, de Heer geeft het zijn vrienden, zomaar, in hun slaap.’ zegt de psalm. Laten we hieraan niet voorbijgaan, onopmerkzaam, zonder aandacht, omdat we zo opgeslorpt werden door de dagelijkse dingen. Laten we leven met open ogen!
Om tot dit inzicht, deze bewustwording en deze totaal nieuwe levenskunst te komen is een grote ommekeer nodig, een ommekeer van een super actieve dadendrang naar een meer contemplatieve ingesteldheid, een bereidheid om open en ontvankelijk in het leven te staan. Deze vorm van ontvankelijkheid vraagt dat we opnieuw stil kunnen worden, wachtend, wakend en biddend, attent voor datgene waar het echt op aan komt: de aanwezigheid van Jezus in ons midden. Een kerklied zegt het zo mooi en raak: ‘Gij komt tot ons gans onverwacht … in duizend, duizend dingen.’ De woorden van de advent ‘Wees waakzaam’ zijn niet dreigend. Ze zijn bemoedigend: let erop dat je Zijn aanwezigheid wel opmerkt! Wees toch maar attent dat je door je overmatige activisme en activiteiten niet voorbij ziet aan wat meer wezenlijk is.
Zijn komst in ons midden wakend en biddend verwachten, wil niet zeggen dat wij ons afkeren van de wereld. Het betekent wel dat we Hem ontdekken in die wereld, dat we de tijd nemen om Hem te zoeken en te zien. Hij kan tot ons komen in de stilte van een kerk of de rust van de natuur; Hij kan bij ons zijn in het gelaat van een mens in nood of van een mens, die mild is en gewoonweg goed, zomaar. Het betekent ook dat wij bereid zijn om Jezus voor andere mensen tot leven te brengen, zodat zij Hem kunnen zien in ons, door ons.
‘Kom, Heer Jezus, kom…’ met deze woorden eindigt de Apocalyps of de Openbaring van Johannes. Mogen die woorden in deze advent wat meer ook onze woorden worden, wakend, stil en biddend.