Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
24-12-2014
KERSTMIS
KERSTMIS – 25 DECEMBER 2014
‘HEDEN IS JULLIE EEN REDDER GEBOREN’
Kerstmis vieren
is meer dan op gewone dagen,
dankbaar zijn om Jezus’ geboorte,
die Gods grootste zegen werd voor onze wereld.
Kerstmis vieren
is ook meer dan op gewone dagen,
licht en vrede brengen:
mensen, die dicht bij ons leven, wat gelukkiger maken,
En Kerstmis vieren
is ook meer dan op gewone dagen,
hart hebben voor wie zich verlaten voelt,
en het verdriet verzachten
van wie misschien ongezien te lijden heeft.
Door onze trouw en genegenheid voor elkaar tonen wij
dat God niet ver weg is in een hoge hemel,
maar voor altijd Emanuel blijft: God in ons midden.
Eerste lezing uit de profeet Jesaja 9,1-3.5-6
Het volk dat in duisternis ronddoolt ziet een schitterend licht. Zij die in het donker wonen worden door een helder licht beschenen. Iedere laars die dreunend stampte en elke mantel waar bloed aan kleeft, ze worden verbrand, een prooi van het vuur.
Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven. Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst.
Evangelie: Lucas 2,1-14
Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.
Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken.
De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren.
En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.’
DE ZALIGHEID VAN KERSTMIS
Met Kerstmis wordt, door een voorheen nooit gehoord gebeuren, een grens overschreden: ‘Uit uw hemel zonder grenzen treedt Gij tastend aan het licht – met een naam en een gezicht.’ God die zo anders is dan wijzelf komt ons helemaal nabij en wordt in de meest letterlijke zin van het woord één van ons. Meer ‘Emanuel’ kon Hij niet worden, meer ‘midden onder ons’ kon Hij niet komen. Bovendien kiest Hij de meest menselijke weg om tussen ons te wonen: Hij treedt onze wereld binnen in de geboorte van een kind. Met Kerstmis neemt de geschiedenis voorgoed een andere wending en mogen wij elkaar Gods zaligheid toewensen.
‘Zalig kerstfeest’ zeggen wij aan elkaar. Zaligheid is diep geluk, veel meer dan het gewone geluk, dat deze wereld te bieden heeft: bezit en macht, status en hoogmoed, heersen en consumeren. Het is een vreugde die uit Gods eigen Liefde opborrelt tot een levende bron die nooit opdroogt.
Tot zijn zichtbare kern herleid is het kerstverhaal eigenlijk heel simpel, zo menselijk dat het niet menselijker kan: een kind, een allerprilste mensje, wordt geboren! En zoals elk pasgeboren kind is het helemaal hulpeloos en heeft het nood aan aandacht en liefde, aan tederheid en zorg. Maar evenzeer draagt een kind in zich de verwachting van een nieuwe tijd en een nieuwe toekomst. Groeiende zal het de wereld veranderen: zonder het kindje en die nieuwe mens zou het leven anders zijn. Vraag het maar aan de ouders.
De weerloosheid van een kind vraagt om beantwoord te worden. De totale kwetsbaarheid van een kind roept alleen maar liefde op. Niemand kan aan een kind voorbijgaan. Zelfs op de meest harteloze en de meest verharde mens doet het een appèl.
De zaligheid uit het kerstverhaal mag ook toegeschreven worden aan de aanwezigheid van de engel, die uitdrukking geeft aan Gods aandacht voor de mens. Zo licht uit deze engel een geluk op dat wij maar vinden als wij loskomen van al wat neerhaalt. Hij nodigt ons uit om uit te groeien tot bevrijde mensen, die de zwaartekracht hebben overwonnen van al wat ons verplettert, mensen, die daardoor tot hemelse hoogten worden getild.
Er is immers zoveel dat onze zaligheid verstoort: onbegrip, harteloosheid, de liefdeloze onverschilligheid van mensen voor elkaar, en niet in het minst onze onbedwingbare neiging om ons te wapenen met macht, status en bezit: ‘Wij zijn het toch, wij hebben het gemaakt en wij zijn zoveel beter en meer’ … zoals die memorabele farizeeër van toen al over zichzelf mediteerde, in voltooide, lachwekkende zelfvoldaanheid, staande voor Gods aanschijn: ‘God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen, hebzuchtig, onrechtvaardig en overspelig, of zoals die tollenaar daar’.
Deze menselijke misgroeiingen blijven hol en leeg in de nabijheid van een kind. Een kind vraagt niet om aanzien en bezit maar om tederheid en aandacht, geborgenheid en ontferming. De engel haalt ons weg van al wat neerhaalt en richt ons naar hierboven in hemelse klanken van vrede en van goede wil.
De zaligheid die wij elkaar met Kerstmis toewensen is evenzeer de zaligheid van de herder, de schamele mens zonder veel aanzien, zonder geleerdheid en zonder veel woorden, maar vol van toewijding en zorg voor de schapen die hem zijn toevertrouwd. Herder zijn vraagt geen speciale opleiding, geen hoge studies noch een groot diploma. Zelfs een kind kan al herder zijn, als het zorg mag dragen voor kleine broer of kleine zus.
De kerst hangt vandaag vol van zweverige en zeemzoete, gekunstelde en opgefokte onechte romantiek, die zijn hoogste toppen scheert in wintervers groen en slingers van kleurloze ledlichtjes. Een echte herder evenwel is geen kleurloos, romantisch ventje, het keurige ringbaardje netjes bijgeschoren en ruikend naar 'aftershave men' – zo eentje van dertien in een dozijn. Hij is geen anonieme kopie van de al even anonieme poster, die zo van het witte doek lijkt weggelopen, maar wel diegene die het opneemt tegen de wolf, wanneer die dreigt de kudde te verscheuren. Een echte herder biedt veiligheid en geborgenheid, beschermt tegen al wat dreiging inhoudt, draagt wie weerloos is en neemt de gewonden op de schouders.
Gewonden en weerlozen, hun aantallen nemen toe, in onze maatschappij van glitter, glans en sterretjes, die flonkeren voor een ogenblik. Gewonden en weerlozen, die dreigen verscheurd te worden door zoveel wolven in zoveel verschillende vachten van onbegrip en racisme, uitbuiting en onrecht, van werkloosheid en gebrek aan reële kansen om zich waar te maken en gewaardeerd te worden in onze samenleving.
Gewonden en weerlozen, de herder die zaligheid brengt kan het niet aanzien dat zij verloren zouden gaan, verlaten en aan hun lot overgelaten. Hij zoekt hen op en brengt hen terug in de warme gemeenschap waar ook de verdwaalde thuishoort. Hij kan het niet aanzien dat mensen verloren zouden gaan maar trekt er op uit om hen te vinden. Voor het verloren schaap heeft hij alles over.
Ik wens u de zaligheid van de engel, die wegvoert van al wat neerhaalt en ten onder laat gaan, maar naar boven wijst waar hemelse klanken klinken van vreugde en simpele goedheid.
Ik wens u de zaligheid van de herder, die naar het Woord van God zelf, een zorgzame hoeder is van zijn broeders en zusters.
Ik wens u ook de zaligheid van de koningen. Op uitkijk staande hebben zij een ster gezien, licht in het pikkedonker. Zij werden door God op weg gezet om het ware geluk te vinden: de zaligheid, die erin bestaat om te weten dat wij er niet alleen voor staan. In de geboorte van het allereerste Kerstekind heeft God ons de ongelooflijke waardigheid gegeven om ook zelf kinderen van God genoemd te worden.
Zalig kerstfeest en dat de vrede van de Heer over u en uw gezin mag komen als een kostbare mantel die u behoedt voor alle kilte die mensen vervreemdt van elkaar.
GEBED OP KERSTDAG
Nu Gij vandaag bij ons komt, Heer,
wil ik zo graag bij U zijn.
Meer herder ben ik wel dan koning.
Zie naar mijn handen, Heer:
zo leeg, zo onvervuld, na zoveel zoeken.
Zie ook mijn ogen, Heer,
zo vol verwachting naar tijden nieuw en nieuwe eeuwen.
In deze eucharistie staat de persoon van Maria, in al haar bescheidenheid en beschikbaarheid, op de voorgrond. Daarom bidden wij dat wij in ons leven elke dag meer op haar mogen gelijken …
Dat ons hart mag blijven als dat van een kind:
een hart vol eenvoud, dat vreugde vindt in kleine dingen…
een edelmoedig hart, dat zich blij kan geven
en niet bang is om beschikbaar te zijn…
een teder hart, dat meeleeft met andermans leed …
en vooral een hart dat nederig en zachtmoedig is,
dat gaarne blij maakt en geen verdriet aandoet:
‘Mij geschiede naar uw Woord!’
Eerste Lezing uit de profeet Micha 4,1-4a
Uit jou, Betlehem in Efrata, het kleinste onder Juda’s geslachten, uit jou komt iemand voort die voor mij over Israël zal heersen.
Hij zal aantreden en zijn broeders als een herder weiden, bekleed met de macht van de HEER, zijn God. Zij zullen veilig wonen, want hij zal heersen tot aan de einden der aarde, en hij zal een man van vrede zijn.
Evangelie: Lucas 1,26-38
De engel Gabriël trad bij Maria binnen en sprak: ‘Verheug u, de Heer is met u.’ Zij schrok van dat woord en vroeg zich af wat die groet wel kon betekenen. Maar de engel zei tot haar: ‘Vrees niet, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en gij moet Hem de naam Jezus geven. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden.
Nu zei Maria: ‘Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.’
‘MIJ GESCHIEDE NAAR UW WOORD’
‘Verheug u, de Heer is met u’, ‘Mij geschiede naar uw Woord’ … Het zijn woorden uit het evangelie van vandaag – wat een mooie woorden zijn het! – Mochten zij ook waarheid en leven worden voor ons. Verwachting en bereidheid, het zijn deugden van de advent. Ze zijn zeldzaam geworden want onze tijd is meer uit op prestige, prestatie en dadendrang.
Mochten wij toch inzien – zoals hier enkele weken geleden al geschreven werd – dat het belangrijkste in ons leven niet gelegen is in datgene wat we zelf kennen of kunnen of presteren; maar wel in datgene wat ons wordt geschonken. Denken we opnieuw aan die psalm: ‘Je kunt het geluk niet maken, de Heer geeft het zijn vrienden, zomaar, in hun slaap…’. Daartoe moeten we opnieuw stil kunnen worden, biddend in ons hart, bedacht op waar het echt om gaat: de aanwezigheid van Jezus in ons midden.
Dan is er niet zoveel nodig om gelukkig te zijn, en licht in de ogen te dragen: wat luttele materiële dingen, enkele mensen die van ons houden, en wat vriendschap, hoop in ons hart en geen wanhoop, woorden van troost, indien nodig, woorden ook van trouw en vertrouwen. En warmte voor koude dagen.
Zo kunnen wij onze dagelijkse weg gaan van lief en leed. Zo kunnen wij Jezus’ komst bij ons stil en biddend verwachten. Zo worden wij ook zelf bereid om Jezus voor andere mensen tot leven te brengen, zodat ook andere mensen Hem kunnen zien in ons, door ons.
Charles de Foucauld, die uitzonderlijke man die een tiental jaren geleden nog zalig verklaard werd heeft dat allemaal neergelegd in een enig mooi gebed:
Vader,
Ik verlaat mij op U.
Doe met mij wat Gij goed vindt.
Wat Gij ook met mij doen zult,
ik dank U.
Ik ben tot alles bereid,
als uw wil maar geschiedt
in mij en in al uw schepselen.
Ik leg mijn geest in uw handen,
met al de liefde van mijn hart,
omdat ik van U houd
en het voor mij een noodzaak van liefde is
mij te geven,
mij zonder enig voorbehoud
aan U toe te vertrouwen
want Gij zijt mijn Vader.
‘Kom, Heer Jezus, kom…’ Mogen die woorden van de advent elke dag ook meer onze woorden worden, stil en biddend, ontvankelijk, open en bereid.
De dag waarop haar moeder werd begraven, werd C. gestoken door een bij. Er was veel volk op de binnenplaats van het ouderlijk huis.
Ik heb gezien hoe C. in de grenzeloosheid van haar vier jaar, eerst verrast werd door de pijn van de steek en dan, net voor ze in tranen uitbarstte, onder alle aanwezigen gretig met haar ogen op zoek ging naar degene die haar altijd troostte, om daarop plots het zoeken te staken.
Afwezigheid, dood: in dat ene moment had ze er alles van begrepen. Nooit heb ik iets hartverscheurender gezien dan dit tafereel dat hooguit enkele seconden heeft geduurd.
Voor ieder van ons komt er een ogenblik waarop het ontroostbare weten onze ziel binnenkomt en haar verscheurt. En of we nu al dan niet reeds door dit ogenblik zijn heengegaan, het is in het licht van dat moment dat we met elkaar zouden moeten spreken, van elkaar houden en zelfs zoveel mogelijk samen lachen.
De derde zondag van de advent werd voeger ‘gaudete’ genoemd: verheug u. Het gaat hierbij niet om de uitbundige blijdschap van de schaterlach, maar wel om de getemperde, ingetogen vreugde – diep in ons – omdat wij halfweg zijn in deze advent. Kerstmis komt al meer in zicht: het Licht voor en over de wereld is nu dichtbij.
Altijd hebben mensen dromen gekoesterd over een wereld van vreugde, licht en geluk. Maar dromen zijn ballonnetjes: soms spatten ze kapot, soms houden ze stand en komen ze uit.
In de advent verwoorden wij onze innigste verlangens en onze diepste dromen. Zoals ook God voor alle mensen, klein en groot, droomt van een wereld van vreugde, voor altijd bevrijd en verlost van alles wat arm, eenzaam of ongelukkig maakt. Maar ‘bidden voor’ of ‘dromen van’, het houdt ook in dat wij zelf iets willen doen aan, in en voor die wereld van vrijheid, vriendschap en vreugde.
Eerste Lezinguit de profeet Jesaja 61,1-2a.10-11
De geest van God, de HEER, rust op mij, want Hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft Hij mij gezonden, om aan verslagen harten hoop te bieden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan geketenden hun bevrijding, om een genadejaar van de HEER uit te roepen.
Evangelie: Johannes 1,6-8.19-28
Er trad een mens op, een gezondene van God; zijn naam was Johannes. Hij kwam om te getuigen van het Licht, opdat allen door hem tot geloof zouden komen.
Dit dan is het getuigenis van Johannes: ‘Ik ben de Messias niet. Ik ben, zoals de profeet Jesaja het uitdrukt, de stem van iemand die roept in de woestijn: Maakt de weg recht voor de Heer! Ik doop met water, maar onder u staat Hij die gij niet kent, Hij die na mij komt; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken.’
DE GEEST VAN DE HEER RUST OP MIJ
‘De Geest van de Heer rust op mij’, zo staat het in de eerste lezing vandaag. Het is een bijzonder mooi woord: mocht het ook voor ons waar zijn! Dat de Geest des Heren op ons rust, in ons woont en doorheen ons leven aan het licht treedt. In ons geloof gaat het allereerst wel om een bepaalde visie of overtuiging. Maar deze visie is geen ideologie of theorie, die veilig en wel in ons hoofd wordt opgeborgen. Integendeel, deze overtuiging leidt tot een bepaalde levenswijze, een bepaalde manier van handelen.
Eerst dus even over de kern van deze visie. ‘Kind van God’: in gelovig perspectief is dit wel de mooiste omschrijving van ons mens-zijn: God, die een Vader, een Moeder voor ons is, en wij die van onszelf mogen geloven dat we ‘kind van God’ zijn. Je wordt een andere mens, door die geschonken genade. Als je zo een andere mens geworden bent, als je God als een Vader of Moeder mag zien, volgt daaruit vanzelf dat je ook een andere levenswijze gaat kiezen. De Bijbel staat haaks op de wereld. Er kan hierover geen enkele twijfel bestaan: een christen zet zich af tegenover het leven van de wereld, dat tot alle vormen van lijden en de dood voert, en je kiest voor een andere levenswijze die tot leven en vreugde leidt.
Om hier concreter te spreken kunnen we bij Paulus te rade gaan: ‘leef naar de Geest’, lezen we, ‘dan zult gij niet uitvoeren wat de zelfzucht dicteert. Want de zelfzucht gaat in tegen de Geest en de Geest tegen de zelfzucht. Die twee liggen met elkaar overhoop. En de vrucht van de Geest is liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid.’ Een mooie weergave van een vreugdevol leven. Er is geen toelichting nodig om te tonen dat dit een levenswijze is, die innerlijke en uiterlijke vrede brengt voor de mens van onze tijd, voor de mens van altijd.
Is dit alles geen illusie, niet meer dan een druppel op een hete plaat: als ik anders probeer te leven, zal dit de wereld toch niet veranderen. Laten wij dan denken aan de Chinese wijsgeer Lee Sjuun uit de 3de eeuw voor Christus:
‘Het is met de hoop als met de wegen op aarde:
Eerst waren er geen wegen,
maar zij ontstonden
omdat vele mensen in dezelfde richting gingen.’
Onze mooiste dromen worden tot hoop en reële mogelijkheid, als wij met velen in dezelfde richting dromen, in dezelfde richting lopen, in dezelfde richting hopen …
Daarom nog eens: ‘Kom, Heer Jezus kom’ … wees aanwezig bij ons, door mensen op wie uw Geest rust.
Hij sprak en zeide In 't zaâl zich wendend: Vaarwel, o moeder, Nooit keer ik weêr... En door de lanen Zag zij hem gaan en Sprak geen vervloeking maar weende zeer.
Sprak geen vervloeking... Doch, bijna blijde, Beval den maagden: Laat immermeer De zetels staan en De lampen aan en De poort geopend, de slotbrug nêer.
En toen, na jaren, Melaats een zwerver Ter poorte klaagde: Uw zoon keert weer... Zag zij hem aan en Vond gene tranen, Voor zoveel vreugde geen tranen meer.
Op deze 2de zondag van de advent staat de figuur van Johannes de Doper centraal in het evangelie. Het leven van deze Doper vertoont een aantal opvallende gelijkenissen met het leven van Jezus: zijn geboorte werd eveneens aangekondigd door de boodschap van een engel aan zijn vader Zacharias. Zijn dood – de onthoofding op vraag en uit wraak van de tweede vrouw van Herodes, aan wie hij zijn zonden verweet – toont een opmerkelijke gelijkenis met de kruisdood van Jezus, die eveneens door wraak uit de weg geruimd werd. En tussen geboorte en dood vinden we zowel bij Johannes als bij Jezus vele sporen van tegenkanting. Helemaal niet zo verwonderlijk trouwens: profeten roeien immers tegen de stroom in, en dat wordt door de goegemeente doorgaans niet in dank afgenomen. ‘Troost, troost toch mijn volk’, zoals Jesaja schrijft in de eerste lezing, is hier dus echt wel op zijn plaats. Troost voor wie leeft tussen zoveel kwade machten.
Daarnaast verwijst Johannes de Doper in het evangelie enkele keren – zoals ook vandaag het geval is – heel uitdrukkelijk naar het belang van de figuur van Jezus als Redder en Bevrijder.
In het volksgeloof, zoals dat vroeger in de processie werd uitgebeeld, was en is hij ook sterk aanwezig … Nogal wat jongetjes waren fier destijds omdat ze hem dan mochten uitbeelden, gezeten naast het kindje Jezus. En lang geleden hoorden we als kind het liedje van ‘Jezus en Sint Janneke die speelden met een lammeke.’ Zulke flarden blijven hangen … ook al hebben nu wel een heel ander beeld van dat Sint Janneke!
Eerste Lezinguit de profeet Jesaja 40,1-5.9-11
‘Troost, troost mijn volk’, zegt jullie God. ‘Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld voldaan is.’
‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God.
Zeg tegen de steden van Juda: ‘Ziehier jullie God! Hij komt met kracht, zijn arm zal heersen. Als een herder weidt hij zijn kudde: zijn arm brengt de lammeren bijeen, hij koestert ze, en zorgzaam leidt hij de ooien.’
Evangelie: Marcus 1,1 – 8
Zoals er geschreven staat bij de profeet Jesaja: ‘Zie, Ik zend mijn bode voor u uit die voor u de weg zal banen; een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht.’
Zo trad Johannes op in de woestijn en doopte; hij preekte een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden.
‘BAAN EEN WEG VOOR DE HEER’
Als je verloren bent in een bos met dichte struiken weet je pas goed wat een weg betekent. Zonder wegen kan men zijn doel niet bereiken. Altijd al hebben mensen wegen aangelegd: heirbanen en autostrades, door rotsen en tunnels, en evenzeer met bruggen over rivieren en ravijnen. Er moeten ook wegwijzers zijn en soms moeten anderen de weg tonen.
Zo moeten ook in het leven mensen voor elkaar wegen bouwen en de weg aanwijzen: ouders hebben altijd wegen gebaand voor hun kinderen. Er waren baanbrekers voor een meer beschaafde samenleving. Mensen ook, die sukkelaars aan de rand van de weg opbeurden, En er zijn mensen, die de weg naar God tonen: moeders, die hun kinderen vertellen van Jezus. Christenen, die belijden dat onze God Liefde is en die Gods liefde tonen.
Zo bereidde ook Johannes de Doper de mensen voor op de ontmoeting met de Heer. Hij preekte bekering en zei aan zijn toehoorders dat zij in hun leven de komst van de Heer moesten bereiden.
In deze advent kunnen wij de weg bereiden voor de Heer: als tochtgenoten van eenzamen, of als wij de hand reiken aan mensen die angstig zijn, als wij uitwegen bieden aan mensen die vastgelopen zijn in problemen waar zij niet meer uit kunnen, als wij vreugde brengen aan bedroefden, en licht waar het donker is. Dat is niet altijd gemakkelijk; maar wij staan niet alleen: we kunnen ons spiegelen aan Jezus. Trachten te leven zoals Hij heeft voorgeleefd: ‘Troost mijn volk, uw God is op komst’. Die boodschap is hard nodig, als we zien hoeveel mensen troost en bemoediging zoeken. Velen die deze troost niet vinden gaan ten onder in verbittering en moedeloosheid.
Tegenover die mensen hebben wij een opdracht. Wij moeten dienaren zijn van de vreugde. We moeten tonen: wees getroost, wij leven niet in een godverlaten wereld, we zijn in goede handen. God laat de mensen niet aan hun lot over. Hij komt zelf als Redder. Die boodschap van hoop moeten wij verkondigen, en niet alleen in woorden, het moet ook zichtbaar zijn in ons leven en dat veronderstelt dan dat wij wegen aanleggen, wegen van vreugde, bemoediging en troost.
Met vallen en opstaan proberen we
van ons leven iets goeds te maken.
We hebben de beste bedoelingen,
en toch: het valt niet altijd mee.
Het lukt ons niet altijd om in vrede te leven.
Geluk en liefde: het zijn idealen,
waarvan we – soms, even – mogen proeven.
Maar we kennen ook de bekoring
van eigenbelang en eigen winst.
Daardoor kunnen mensen – dichtbij en veraf –
dikwijls niet tot hun recht komen.
Ons leven straalt lang niet altijd
de blijde boodschap uit.
Ons leven getuigt lang niet altijd
van een consequente keuze
voor de weg van Jezus.
En toch zal deze Blijde Boodschap
bij onszelf – in ons eigen leven – moeten beginnen.
Een rabbi had een gesprek met de Heer over hemel en hel. 'Ik zal je de hel laten zien,' zei de Heer en bracht de rabbi naar een kamer met een grote ronde tafel. De mensen die rond de tafel zaten, waren uitgehongerd en wanhopig. Midden op de tafel stond een enorme pan hutsepot die zo heerlijk rook dat het water de rabbi in de mond liep.
Iedereen aan tafel had een lepel vast met een heel lange steel. Ze konden met de lepel weliswaar bij de pan, maar de stelen waren langer dan de armen van degenen die wilden eten en dus kon niemand eten, omdat ze de lepels niet naar hun mond konden brengen. De rabbi zag dat ze inderdaad verschrikkelijk leden.
'Nu zal ik je de hemel laten zien,' zei de Heer en ze gingen naar een zaal die precies hetzelfde was als de eerste. Er stond net zo'n ronde tafel, net zo'n pan hutsepot. Ook hier hadden de mensen dezelfde soort lepels met lange steel, maar dezen waren weldoorvoed, ze zaten te praten en te lachen.
De rabbi begreep het niet. 'Het is eenvoudig, maar het vereist een zekere vaardigheid,' zei de Heer. 'In deze zaal hebben ze geleerd dat ze elkaar moeten voeren.'
Uit: Irvin D. Yalom, ‘Mamma en de lessen van de ziel’
Heer, als ik sterf op een december-dag, in het ziek laken dat ruikt, en mijn gezicht: geel als een raap, mijn baard verwoest door het zweet, terwijl mijn hand vol angst in het kussen pluikt, Heer, houd dan voor mij, arm schaap, houd uw barmhartigheid gereed.
Want gedurig was ik lui en dom, onkuis, hovaardig en zot, ik was gulzig aan bier- en wijnpot en mijn tanden bruin van de pijp.
Heer, als ik sterf en mijn voeten zijn koud als glas, de kaars druipt op mijn hand en de dokter zegt: ‘t Is gedaan,’ als bij de kamer-wand de priester bidt: ‘Heer, laat hem gaan’, dat ik dan bidde: ‘Heer, neem mij in ontferming aan.’
Van oudsher staat de 1ste zondag van de advent in het teken van de waakzaamheid en de aandacht: ‘wees waakzaam! word wakker’. Wij kunnen inderdaad ingedommeld zijn, alleen nog uit routine handelen, zonder enige bezieling, of onbewust meedrijven op de golven van de heersende opvattingen.
Daarom dat telkenjare deze oproep weerkeert: ‘Ontwaak, wees waakzaam, word wakker’, laat je niet in slaap wiegen in de dagelijkse sleur! Vergeet niet wat belangrijk is: de Heer staat voor de deur en klopt! Doe open en Hij kan je leven veranderen.
Lezinguit de 1ste brief van Paulus aan de christenen in Korinthe 1,3-9
Zusters en broeders, steeds weer zeg ik mijn God dank voor zijn genade! Want in Christus bent u in ieder opzicht rijk begiftigd met alle gaven.
Geen enkele genadegave ontbreekt u, en u ziet vol verwachting uit naar de openbaring van onze Heer Jezus Christus.
Evangelie: Marcus 13,33-37
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Weest op uw hoede, weest waakzaam; want gij weet niet wanneer het ogenblik daar is. Ge weet niet wanneer de heer des huizes komt, ‘s avonds laat of midden in de nacht, bij het hanengekraai of ‘s morgens vroeg. Als hij onverwachts komt laat hij u dan niet slapend vinden.
WEES WAAKZAAM
Openheid en ontvankelijkheid, verwachting en waakzaamheid, zijn de deugden van de advent. Ze zijn zeldzaam in onze tijd van activisme en dadendrang met efficiëntie, prestige en prestatie. We zullen het gauw eens zelf allemaal in orde brengen.
Wat in ons leven het meest doorweegt om gelukkig te worden is nochtans niet datgene wat we zelf doen en presteren, maar wel datgene wat ons dagelijks wordt geschonken: in de eerste plaats ons leven zelf, met de vele kansen en mogelijkheden die het inhoudt, de goedheid en de liefde, die wij mogen ontvangen, de vreugde in het gezin en bij vrienden, het geduld en de moed bij ziekte, de vrede in ons hart en de schoonheid, die ons tallenkante omringt. ‘Je kunt het geluk niet maken, de Heer geeft het zijn vrienden, zomaar, in hun slaap.’ zegt de psalm. Laten we hieraan niet voorbijgaan, onopmerkzaam, zonder aandacht, omdat we zo opgeslorpt werden door de dagelijkse dingen. Laten we leven met open ogen!
Om tot dit inzicht, deze bewustwording en deze totaal nieuwe levenskunst te komen is een grote ommekeer nodig, een ommekeer van een super actieve dadendrang naar een meer contemplatieve ingesteldheid, een bereidheid om open en ontvankelijk in het leven te staan. Deze vorm van ontvankelijkheid vraagt dat we opnieuw stil kunnen worden, wachtend, wakend en biddend, attent voor datgene waar het echt op aan komt: de aanwezigheid van Jezus in ons midden. Een kerklied zegt het zo mooi en raak: ‘Gij komt tot ons gans onverwacht … in duizend, duizend dingen.’ De woorden van de advent ‘Wees waakzaam’ zijn niet dreigend. Ze zijn bemoedigend: let erop dat je Zijn aanwezigheid wel opmerkt! Wees toch maar attent dat je door je overmatige activisme en activiteiten niet voorbij ziet aan wat meer wezenlijk is.
Zijn komst in ons midden wakend en biddend verwachten, wil niet zeggen dat wij ons afkeren van de wereld. Het betekent wel dat we Hem ontdekken in die wereld, dat we de tijd nemen om Hem te zoeken en te zien. Hij kan tot ons komen in de stilte van een kerk of de rust van de natuur; Hij kan bij ons zijn in het gelaat van een mens in nood of van een mens, die mild is en gewoonweg goed, zomaar. Het betekent ook dat wij bereid zijn om Jezus voor andere mensen tot leven te brengen, zodat zij Hem kunnen zien in ons, door ons.
‘Kom, Heer Jezus, kom…’ met deze woorden eindigt de Apocalyps of de Openbaring van Johannes. Mogen die woorden in deze advent wat meer ook onze woorden worden, wakend, stil en biddend.
Op deze laatste zondag van het kerkelijk jaar vieren we het feest van Christus Koning. Hij is geen koning in triomf, naar aardse normen. Je zou Hem beter kunnen benoemen als: ‘Jezus, de Koning van de Goedheid’, of de ‘Koning van het hart’.
Hij werd gehoond, bespot en niet begrepen door de mensen van toen, die Hem folterden en kruisigden. En ook nu wordt Hij nog weggelachen door vele mensen van vandaag, die zich van Hem geen zier aantrekken, en totaal andere waarden en normen vooropstellen in hun leven.
Bovenaan zijn kruis stond nochtans ‘Dit is de koning van de Joden’. In drie talen stond het er, het Grieks, het Hebreeuws en het Latijn … opdat gans de wereld het zou kunnen verstaan...
Eerste Lezing uit de profeet Ezechiël 34,11-12.15-17
Dit zegt God, de HEER: Ik zal zelf naar mijn schapen omzien en zelf voor ze zorgen. Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat als zijn dieren verstrooid zijn geraakt, zo zal ik naar mijn schapen op zoek gaan en ze redden, uit alle plaatsen waarheen ze zijn verdreven op een dag van dreigende, donkere wolken.
Ikzelf zal mijn schapen weiden en ze laten rusten – spreekt God, de HEER – Ik zal naar verdwaalde dieren op zoek gaan, verjaagde dieren terughalen, gewonde dieren verbinden, zieke dieren gezond maken – maar de vette en sterke dieren verdelgen.
Evangelie: Matteüs 25,31-46
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie. Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker.
Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: ‘Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is. Want al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan’.
En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: ‘Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan’.
En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.’
CHRISTUS, DIE ANDERE KONING
De eeuwen door hebben mensen zich vele en verschillende voorstellingen van God gemaakt. Deze denkbeelden over God zeggen doorgaans meer over onszelf en onze verlangens, dan dat zij ons iets bijbrengen over God.
Soms maken wij van God iemand die enkel moet luisteren naar wat wij Hem vragen. Of wij vinden dat God moet zorgen dat er ons niets overkomt, geen ziekten, ongelukken of oorlogen. Soms zelfs, als we zeggen dat God Liefde is – de mooiste Naam die Hem ooit gegeven werd – dan denken wij aan een soort liefde die gewoonweg alles toelaat en goed vindt wat we zelf zo graag willen. Zo kan God toch niet écht zijn.
Wij kennen iemand door zijn woorden en daden. Om God te leren kennen en almaar beter te leren kennen, kunnen wij het best naar Jezus kijken en altijd blijven kijken. Hij is immers Gods eigen mens geworden Woord. Meer dan waar of in wie ook heeft God zichzelf in Jezus uitgesproken. In Jezus treedt God eerst en meest aan het licht. In Jezus kunnen wij vatten hoe God zelf zou kunnen zijn.
Vandaag op het feest van Christus Koning leren de lezingen ons hoe God, ten diepste is en hoe Hij zich kenbaar maakt in Jezus: een KONING, die meer HERDER is dan HEERSER. Of beter nog: een Koning, die terecht mag heersen omdat Hij bovenal herder is.
Als wij – stil, geknield en biddend in het schemerdonker van een kleine kerk – naar Jezus kijken op het kruis, zien wij geen machtige heerser, maar een lijdende dienaar van de mensen. Een dienaar, die te lijden heeft, omdat Hij in zijn liefde voor de mensen tot het uiterste ging – ten einde toe, ten dode toe.
Christus Koning is dus niet het feest van de machtige praalzieke despoot, die in triomf – hoog gezeten op een paard of minzaam mensenhandjes schuddend – zijn blijde intrede doet. Het is het feest van een andere Koning: Iemand, die bovenal wilde dienen, en daarbij eerst de kleinen, de zwakken, diegenen, die in de wereld niet meetellen.
Als wij dat eens echt zouden opnemen in ons hart en ook navolgen. Als wij als christenen en als kerk eens echt anders zouden kunnen leven! Als wij eens, als minderheid, tegen de stroom zouden ingaan.
En net als Jezus, Christus Koning, niet uit zouden zijn op uiterlijke praal, maar door en door bekommerd om wie in deze wereld aan de kant gelaten worden.
Want slechts zo leren wij Jezus kennen en beminnen. En slechts zo kunnen wij anderen tot Hem leiden en bereiken dat ook zij Hem liefhebben. Als die andere Koning, die Weg, Waarheid en Leven is. En die er niet alleen maar is voor het protocol, de pronkzucht en de praal.
Vandaag zegt het evangelie ons dat elke mens zijn eigen talenten heeft. Kortom, elkeen kan zijn steentje bijdragen aan een goede, menselijke en menswaardige samenleving. Voor zulk een samenleving – goed, menselijk en menswaardig – heeft Jezus een prachtige naam bedacht: ‘Het Koninkrijk van God’.
Dat Koninkrijk komt er als ieder zijn talenten naar best vermogen aanwendt, en niet alles aan anderen overlaat, vanuit de gemakkelijke gedachte: ‘de anderen zullen de klus wel klaren. Laat mij maar lekker voor mezelf zorgen en rustig genieten van de inzet van anderen’. Of om het met de woorden van het evangelie te zeggen: ‘laat mij mijn talent maar veilig oppotten’. Voor wie zo redeneert heeft Jezus vandaag alleen maar een heel hard woord over: ‘Werp die onnutte knecht maar buiten in de duisternis; daar zal geween zijn en tandengeknars.’
Dat is ook tot ons gezegd, want het gebeurt wel vaker dat we vanop afstand blijven toekijken zonder zelf de handen uit de mouwen te steken.
Uit de eerste brief van Paulus aan de christenen van Tessalonica 5,1-6
Maar u, zusters en broeders, u leeft niet in de duisternis, zodat de dag van de Heer u zou kunnen overvallen als een dief, want u bent allen kinderen van het licht en van de dag.
Wij behoren niet toe aan de nacht en de duisternis, dus laten we niet slapen, zoals anderen, maar waken en op onze hoede zijn.
Evangelie: Matteüs 25,14-30
In die tijd hield Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis voor: ‘Een man riep bij zijn vertrek naar het buitenland zijn dienaars bij zich om hun zijn bezit toe te vertrouwen. Aan de een gaf hij vijf talenten, aan de ander twee, aan een derde een, ieder naar zijn bekwaamheid. Daarna vertrok hij.
Die de vijf talenten gekregen had, ging er terstond mee werken en verdiende er vijf bij. Zo verdiende ook degene die er twee gekregen had, er twee bij. Maar die er een had gekregen, ging een gat in de grond graven en het geld van zijn heer verbergen. Een hele tijd later kwam de heer van de dienaars terug en hield afrekening met hen. …
BEGRAAF JE TALENTEN NIET
Waar liggen uw talenten ? Liggen ze in de kluis ? Of zitten ze misschien in je handen, in je geest, in je hart ?
Moesten uw talenten alleen te vinden zijn in uw kluis, dan zou je vast en zeker een arme mens zijn.
Waar onze talenten ook liggen, Ze zijn niet van ons. Ze komen van ergens ver weg. En de eigenaar is in den vreemde. Zijn eigendom moet enorm zijn want waar wij over beschikken, is slechts een heel klein deeltje van zijn bezit.
Zijn bezit is de aarde, die blauwe planeet die voor Frank De Winne zo broos en zo kwetsbaar scheen als hij ze zag vanuit de ruimte, slechts beschermd door een dunne dampkring. De heer heeft die aarde, dat kostbaar kleinood in die onmetelijke ruimte, aan ons toevertrouwd.
Zijn bezit is het leven, dat wonder verschijnsel van een beetje materie die zich organiseert en zichzelf in stand houdt, zich voortplant, zich ontwikkelt tot bewust menselijk leven. Hij vertrouwt ons dat wonder verschijnsel toe. Wij ontleden het, wij manipuleren het, wij bewaren het in onze proefbuisjes, steken het in onze diepvriezers en vergeten ondertussen dat het van Hem komt …
Van Hem komt de geest, de liefde die ons beademt, die ons beweegt en ons naar elkander voert. In Hem leven, bewegen en zijn wij schrijft Paulus.
Elke mens mag zich door Hem bemind weten, dat is onze grootste rijkdom.
Zijn bezit ligt in onze handen totdat Hij wederkomt … Het is Zijn verwachting dat we er mee werken en woekeren, dat we de aarde bewoonbaar maken, en het leven menselijk. En dat we zijn liefde doorgeven.
Zijn grote liefde voor ons moet de kleine liefde van elke dag worden, de spontane hulp en het intens meevoelen met de medemens. Zijn goddelijke levensdrift moet vertaald worden in onze blijdschap, in onze humor en soms in onze taaie levensmoed.
Die talenten niet begraven, niet bang afwachten tot Hij komen zal. Volgens deze parabel is de toekomst reeds begonnen.