Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
21-12-2018
ZONDAG 23 DECEMBER 2018
ZONDAG 23 DECEMBER 2018
4de ZONDAG VAN DE ADVENT
In die dagen
reisde Maria in grote haast naar het bergland,
naar een stad in Juda,
waar ze het huis van Zacharias binnenging
en Elisabeth begroette.
---
Elisabeth werd vervuld van de Heilige Geest
en zei tot Maria:
‘Zalig is zij
die geloofd heeft
dat de woorden van de Heer
in vervulling zullen gaan.’
(Lucas 1,39 en 45)
Enkele dagen voor Kerstmis gaan onze gedachten speciaal uit naar Moeder Maria. Het evangelie zegt niet veel over haar, maar vandaag horen we een mooi verhaal: zij gaat in alle nederigheid naar haar nicht Elisabeth. Hoewel zij de moeder van Jezus zal worden, blijft zij de kleine, nederige vrouw die haar leven ten dienste van anderen wil stellen.
Dit evangelie sluit aan bij dat andere verhaal, waarin de engel aan Maria vraagt om de moeder van Jezus te worden. Wij kennen haar angst bij dat vreemde bezoek. We kennen ook het woord van de engel: ‘Vrees niet, Maria’. ‘Vrees niet’: zo dikwijls staat het in het evangelie, dat we hier bij de kern zijn. Wat er ook gebeurt, als je wereld lijkt in te storten, is er dat ‘Vrees niet’. De eeuwen door heeft God zijn mensen bemoedigd. ‘Wees toch niet bang, jij wormpje, Israël’, zegt Jesaja. De jaren lang, dat Jezus optrok met zijn vrienden, herhaalde Hij voortdurend: ‘Vrees niet’. Ook toen hun schip kapseisde in de storm. En die generaties van mensen, die naar Jezus keken, en aangevreten werden door twijfel, omdat hun leven bijwijlen ook een storm leek. En telkens weer datzelfde: ‘Wees niet bang, vrees niet, Ik ben er.’ Altijd weer hebben gelovigen dat gelezen, dat gehoord, dat geloofd: ‘Vrees niet’. En wij: geloven wij?
Bij het bezoek van de engel is Maria de vrouw die ja zegt tot God. Vandaag gaat het verder: haar geloof is geen lege lippendienst, maar kleurt haar hele leven. Maria zegt nu ook ja aan de mensen, aan die éne concrete mens in nood: Elisabeth. Toen zeker geen vrouw, die in aanzien stond: in het volkse geloof was zij door God zelf afgewezen, omdat zij kinderloos zou blijven. Zij hoorde bij de minderen, de marginalen. Uitgerekend naar zo iemand gaat Maria, zij, die door God zelf was uitgekozen. En wij, gaan wij naar hen die uitgestoten zijn?
Lieve Moeder Maria, ontdoe ons van onze eigenwaan en leer ons de nederigheid, die u eigen was.
De Heer verlicht de weg? Maar donker zijn de paden en duister al mijn daden. Al wat ik doe en zeg is van het licht verstoken, het licht in mij gebroken. Ik weet hier heg noch steg.
De Heer verlicht de weg? De winter is gekomen in 't land van onze dromen. Het licht vriest uit ons weg; een koud bevroren wachten nog langer dan wij dachten. De dood achter de heg.
De Heer verlicht de weg? O, God, hoe moet ik lopen, hoe kan ik blijven hopen? Uw licht is zo ver weg. Ik vrees dat het zal doven als het teert op mijn geloven. Maar neem het toch niet weg!
O Heer, verlicht mijn weg! Stuur op mijn pad nieuw leven, een Kind om naam te geven, aan wie ik eerlijk zeg: ‘Ik kan alleen niet verder. Wees, Christuskind, mijn herder, licht op mijn levensweg!’
In het kerstverhaal stuurt God aan Jozef in een droom een engel om hem de weg te wijzen. Gods hints zijn nogal verborgen: via een engel, in een droom. Hoe zit dat in mijn leven?, vraagt Marga Haas zich af. Hoe zorg je ervoor dat je zijn subtiele hints niet misloopt?
Hoe vaak loop ik God mis? Die vraag komt bij me op als ik het begin van het kerstverhaal in Matteüs lees. Maria is zwanger, maar niet van Jozef. Hij overweegt haar te verstoten, maar in een droom zegt een engel van God hem om haar juist tot vrouw te nemen. En dat doet hij ook.
Ik heb het zo vaak gelezen of gehoord, dat ik de woorden kritiekloos naar binnen laat glijden. Maar als ik erover nadenk, is het eigenlijk maar vreemd. Jozef worstelt met een kanjer van een probleem. Het gaat hier om een zaak die je eigen levensloop en die van een ander bepaalt. Bovendien spelen, naar ik aanneem, gekwetstheid, pijn, teleurstelling en onbegrip een rol. Dit is echt een kwestie waarvan je hoopt dat je er in je leven niet al te veel van zult tegenkomen.
Dan stuurt God een engel om Jozef de weg te wijzen. Maar die komt niet op klaarlichte dag, zodat Jozef zeker weet en niet kan ontkennen dat hij hier werkelijk met een engel Gods van doen heeft. Nee, de engel verschijnt hem in een droom. God wijst Jozef de weg, maar verbergt zich op eminente wijze. Dubbel. Achter de engel, die ook nog eens in de versluierdheid van een droom langskomt.
Als God in dit verhaal al zo dubbel verborgen optreedt, hoe verstopt Hij zich dan in mijn leven? Waar en hoe en door wie is Hij voor mij tegenwoordig? Hoe wijst Hij mij de weg? Hoe zorg ik ervoor dat ik zijn subtiele hinten niet meer mis?
Ik ben een herfstlijke boom, verdord, bewonderd om zijn vruchteloze kleuren; wil deze schijnbloei van mijn takken scheuren en maak het najaar van mijn schande kort.
Hoor het gebed, dat in mijn takken mort, hoe ik begeer te bloeien en te geuren, hoe ik verlang het hangend fruit te beuren, dat ik ontvanklijk voor het leven word!
Kom met uw wind de dorre blaren dunnen en let niet op het schreiende geluid van blaren die toch niet meer groenen kunnen.
Schud met uw wind de dode blaren uit en wil mij toch uw nieuwe leven gunnen, vruchtbaarder, bloeiender, met blad en fruit.
Wachten is uit de mode. Wij willen liever alles meteen. In de advent kunnen we dus veel leren.
De advent is een tijd van wachten en uitkijken naar. We steken een eerste kaars aan, en pas een week later een tweede, enzovoort.
Een ongewoon tempo voor onze tijd.
Maar dit wachten is anders dan het wachten op de trein. We zitten niet van binnen te foeteren als er een paar minuten vertraging is. Het is ook anders dan het ongeduldige wachten bij het uitpakken van een verrassingscadeautje. In de advent weten we wat er komt, en wanneer. Kerstmis komt nooit onverwacht. En we weten al eeuwenlang wat er dan zal gebeuren. Een echte verrassing is het niet meer.
Het is misschien vooral tijdens het wachten dat er iets moet gebeuren.
Dat we oog kunnen krijgen voor mensen en dingen waar we anders aan voorbijlopen. Dat we iedereen erbij laten horen. Dat we onze binnenkant koesteren. Zodat wij en de wereld klaar zijn voor Kerstmis, toen God zo dichtbij kwam als nooit tevoren.
Daar hebben we groene takken, rode linten en kaarsen voor nodig. Om de hoop en de liefde levend te houden. Om het licht in ons te wekken en te laten groeien. Elke week een lichtje meer.
Kolet Janssen, KerkNet Nieuwsbrief, zaterdag 1 december 2018
(Vandaag is de eucharistie enigszins anders. Destijds op mijn parochie werden maandelijks ‘kindvriendelijke vieringen’ gehouden. Hieronder geef ik de viering van ‘Christus Koning’, zoals we die met een werkgroep van jonge ouders hadden voorbereid, in november 2002, een hele poos geleden ondertussen, maar de boodschap blijft waardevol omdat ze tijdloos is.)
ZONDAG 25 NOVEMBER 2018 – FEEST VAN CHRISTUS KONING
Een raar feest vandaag, lieve mensen. Jezus, een koning? Hoe kan dat nu? Hij woonde niet in een paleis. Hij had geen kroon op, en Hij had ook geen deftige koningsmantel aan. Hij liep gewoon op straat, en Hij deelde zijn leven met armen en kinderen.
En toch een koning? Ja, maar dan anders dan de meeste andere koningen. Een koning is bedoeld om te zorgen voor de armen in zijn land. Zo staat het in de heilige boeken van de Bijbel. Een koning is bedoeld om ervoor te zorgen dat iedereen meetelt, en dat niemand iets tekort komt.
Zo’n koning was Jezus en dat mogen we samen vieren.
EERSTE LEZING: DE PARABEL VAN DE TROONOPVOLGER
(toneeltje uitgebeeld door kinderen)
Lang geleden, in een land hier ver vandaan, regeerde Koning Goedheid. Hij werd oud en moe en voelde dat hij niet zo lang meer zou leven. Omdat hij geen kinderen had, maakte hij zich zorgen wie de troonopvolger zou worden.
Daarom liet hij in het hele land het bericht verspreiden dat er een opvolger voor de koning gezocht werd: iedereen die zichzelf geschikt vond om koning te worden, mocht zich aanbieden op het paleis om zich te komen voorstellen.
En dus nam de koning, samen met enkele ministers plaats in de grote troonzaal, en liet de kandidaten één voor één binnenkomen.
Als eerste kwam er een bankdirecteur binnen die een heel duur maatpak droeg en een dikke sigaar rookte.
Hij zei: ‘Beste Koning Goedheid. Ik heb veel geld. Ik kan er voor zorgen dat het koninkrijk zijn bezittingen kan uitbreiden, en zo dus veel rijker kan worden. Dus ik ben de meest geschikte kandidaat.’
De ministers knikten goedkeurend, maar de koning had zo zijn twijfels.
Daarop kwam een generaal binnen. Hij droeg een schitterend uniform met blinkende knopen, en een hele reeks decoraties op zijn borst .
Hij sprak: ‘Ik voer het bevel over vele soldaten, en ik heb een heel arsenaal krachtige wapens. Daarmee ben ik in staat om het land perfect te verdedigen tegen vijandelijke aanvallen. Bovendien kan ik zo ook de orde en rust bewaren, én … ik zou er zelfs kunnen voor zorgen dat we meer land kunnen veroveren, en zo het koninkrijk uitbreiden! Dus, Koning Goedheid, ik ben de meest geschikte kandidaat.’
De ministers waren enthousiast, maar de koning keek bedenkelijk.
Vervolgens kwam een belangrijke diplomate binnen. Zij had een aangenaam verfijnd parfum op, gaf iedereen met een brede glimlach een hand, en deelde haar visitekaartjes uit.
Toen zei zij: ‘Ik heb heel veel relaties, en ik ken alle ministers in de landen rondom ons. Daardoor kan ik er voor zorgen dat ons land het machtigste wordt van allemaal! Daarom ben ik de beste kandidaat.’
De ministers waren opgetogen, maar de koning schudde het hoofd.
Toen kwam een professor binnen in een lange toga, met een heleboel diploma’s onder zijn arm.
Hij fronste bedachtzaam zijn voorhoofd en sprak: ‘Regeren is een ernstige en moeilijke taak, die veel verstand vereist. Ik heb jarenlang gestudeerd, en nu heb ik genoeg kennis om het land goed te kunnen besturen. Ik kan er voor zorgen dat er geen fouten gemaakt worden in het regeringswerk, dus ben ik de perfecte kandidaat.’
De ministers juichten, maar de koning had tranen in de ogen.
Tenslotte kwam een jongeman binnen. Hij was doodgewoon gekleed en had een hoed aan en een fluit bij zich. Hij bleef eerbiedig op een afstand staan en zei: ‘Ik ben maar een eenvoudige herder, maar ik ben met mijn kudde schapen door heel het land getrokken. Zo heb ik de mensen leren kennen, en daardoor weet ik wat hun zorgen zijn en wat hen blij maakt. Ik houd van de mensen en ik zou graag hun problemen oplossen. Ik ben niet zo lang naar school geweest en dus zal ik dat niet alleen kunnen, maar met de hulp van de ministers ben ik er zeker van dat het lukt.’
Toen zei Koning Goedheid blij: ‘Dit is de kandidaat die ik zoek!’
Maar de ministers zeiden: ‘Maar Sire, deze jongen is maar doodgewoon. Hij heeft niet zoveel opleiding en geen speciale vaardigheden voor deze zware taak!’
En de koning antwoordde: ‘Jullie hebben gelijk als je zegt dat hij niet veel boekenkennis heeft, of veel geld, of krachtige wapens, of veel relaties. Maar hij heeft veel belangrijkere kwaliteiten. Een land besturen is in de eerste plaats omgaan met mensen. En deze jongeman kent de mensen en wat hen zoal bezighoudt. Bovendien is hij een herder die goed voor zijn kudde zorgt. Hij gaat opgewekt door het leven want hij speelt af en toe een deuntje op zijn fluit. Hij is ook niet ijdel of te trots om toe te geven dat hij hulp zal kunnen gebruiken. Maar het allerbelangrijkste is, dat hij van de mensen houdt. En dat is wat we écht nodig hebben: een koning met een hart.’
Toen knikten de ministers instemmend; en samen met Koning Goedheid kozen ze allemaal de eenvoudige herder met het goede hart als troonopvolger.
EVANGELIE
Aan het einde van de tijd zal Jezus terugkomen naar deze wereld. Hij zal dan aangeven, wie er goed en wie er niet goed geleefd heeft. Als een koning zal Hij dan oordelen.
En tot de mensen, die goed geleefd hebben, zal Hij zeggen: ‘Echte naastenliefde bestaat niet uit grote daden, maar in eenvoudig volbrengen van de alledaagse plicht. Kom en wees deelgenoot in mijn leven, want jij hebt mij ontmoet en bemind in alles en in allen.
Ik was in nood en jij had de tijd om mij te onthalen in het drukste van je werk.
Ik werd uitgestoten en jij kwam mij vinden.
Ik benadeelde je en jij vergaf me en hield geen wrok in je hart.
Ik was ziek en jij luisterde naar mij met je bloemen en je warme lach.
Ik stond alleen, en jij stond op en kwam naar me als een echte vriend.
Ik werd geminacht en jij bleef me liefhebben, in heel mijn persoon zoals ik was.
Toen dwaalde ik af en jij kwam me vinden met je oprechte liefde van elke dag.
Kom en wees deelgenoot in mijn leven, want jij hebt mij ontmoet en bemind in alles en in allen.
(Vrij naar Mattheus 25, 35-40)
HOMILIE
EEN KONING NAAR GODS HART
Wie heeft er nooit eens van gedroomd koning te zijn? En te heersen over een groot land; en wonen in een groot paleis met prachtige kamers en grote vijvers in de tuin, en wel honderd lakeien die je op je wenken bedienen. Ja, zo stellen wij het ons voor dat het moet zijn om koning te zijn: heel rijk, machtig en onoverwinnelijk. Iemand naar wie iedereen opkijkt.
Vandaag hebben we het in de kerk ook over een koning. We vieren vandaag het feest van Christus Koning. We weten dat Jezus ook een koning is, maar dat heeft Hij pas op het einde van zijn leven gezegd, toen Hij oog in oog stond met Pilatus. Hij zei er wel onmiddellijk bij, dat hij geen Koning is zoals we hier koningen kennen! En dat hebben we wel kunnen merken tijdens het laatste avondmaal. Welke koning wast nu de voeten van zijn leerlingen? Jezus! En hiermee geeft hij ons de belangrijkste les van Zijn boodschap: nl. dat wij elkaar moeten dienen.
Als Hij, die de machtigste koning van alles is, zich als een dienaar gedraagt, wil hij daarmee zeggen dat zelfs koningen hun onderdanen moeten dienen. We hoorden dit in het verhaal. Wie werd gekozen als koning? Niet de rijke bankdirecteur, of de machtige generaal met de vele wapens, of de slimme professor, nee, het is de herder die de problemen van de mensen wil helpen oplossen, die zelf zegt dat hij maar eenvoudig is, die wordt gekozen door koning Goedheid om hem op te volgen. En de ministers die zich eerst lieten verblinden door het geld en de macht en de relaties van de mooi uitgedoste kandidaten, beseffen pas dat de herder inderdaad de beste kandidaat is, als koning Goedheid uitlegt hoe een goede koning echt moet zijn. Hij heeft natuurlijk de ervaring om een kudde te leiden, en heeft laten zien dat hij bezorgd is om de mensen.
En wij? Zijn wij ook niet een beetje zoals de ministers? Kijken wij ook niet van jongs af aan te veel naar de buitenkant? De klasgenoten die een boekentas dragen van K3, of een pennenzak van Plop kunnen altijd op veel bewondering rekenen. En wie de laatste nieuwtjes kent over Harry Potter is altijd heel populair. En we denken dat deze kinderen, omdat ze zoveel weten of zoveel hebben, ook veel gelukkiger zijn dan wij.
Maar dit is niet echt waar. En omdat we dit zouden beseffen hebben we een leider nodig, een herder die ons de weg wijst; een koning waar we kunnen naar opkijken en die ons laat zien hoe we écht gelukkig kunnen worden, want uiterlijke schoonheid of rijkdom of macht geven alleen maar kortstondig plezier.
In verschillende middelbare scholen wordt sinds enkele jaren een zogenaamde sociale stage opgelegd. Dit betekent dat alle leerlingen enkele dagen gaan helpen in een bejaardentehuis of bij geesteszieken. Op het moment dat dit aan de leerlingen wordt meegedeeld zijn de meeste helemaal niet geïnteresseerd, want in zo’n tehuis helpen, dat is toch helemaal niet stoer?
De jongeren vertrekken dan ook schoorvoetend, maar achteraf zijn ze laaiend enthousiast. Waarom? Wel, ze krijgen veel meer dan ze verwachten. Het bezorgt hen niet alleen plezier dat van voorbijgaande aard is. Het schenkt hen ook en vooral vreugde, en dat zit veel dieper. Het geeft hen het gevoel van geluk om te kunnen geven, gratis en voor niks, en dat kenden ze nog niet.
Door deze stage leren de jongeren dat ze zelf, in hun eigen omgeving en op hun eigen manier kunnen zorgen voor anderen; dat ze echt iets kunnen betekenen voor iemand anders, dat ze op een eenvoudige manier anderen kunnen helpen hun problemen op te lossen, al was het alleen maar door eens te luisteren. Maar we hoeven zelfs niet naar een ziekenhuis te gaan. We kunnen ook helpen in onze eigen kring: thuis, in de klas, op het werk, bij onze vrienden. Voor anderen zorgen, anderen helpen en ondersteunen, dat vraagt tijd en inspanning, maar het geeft wel echte, duurzame vreugde, en daarin ligt het echte geluk. En dat is precies de weg die Jezus ons wijst, want Hij is bezorgd om ons, en wil iedereen echt gelukkig maken. Als wij Zijn weg volgen, worden we ook echt gelukkig. En daarom is Jezus onze Koning; onze Koning met een hart.
Christus-Koning
Dat Hij koning is, is niet van gisteren.
Het stond reeds op zijn executiepaal.
Als reden? Als spot?
Wie zal het zeggen?
Dat Hij koning is, heeft Hijzelf beaamd,
maar onmiddellijk eraan toegevoegd:
pas op,
ik heb geen paleis, geen troon,
geen kroon tenzij een doornenkroon.
Mijn koninkrijk ligt elders,
het kent geen rijksgebied of grens,
maar ligt in de grenzeloze liefde
waardoor mensen voor elkaar
volop mens kunnen zijn,
mensen met een warm hart.
Dat koninkrijk – van onze Harten-Koning –
is ons menselijk avontuur van goed en kwaad,
van licht en donker,
van zoveel vrijheid en verslaving.
Dat menselijk avontuur van groot verlangen en verdriet
We dragen beelden bij ons van onze familieleden, vrienden, collega’s. Die beelden kunnen gaan verschuiven naar gelang onze ervaringen met hen; ze zijn niet statisch. Ook van God hebben wij ons een beeld gevormd. Maar nieuwe gebeurtenissen en situaties kunnen ons ook nieuwe, onvermoede kanten van God laten zien. God blijkt nooit te passen in onze beelden van Hem.
In het leven van Jezus komen ook verschillende godservaringen naar voren. Het duidelijkst blijkt dat uit twee uitroepen van Jezus aan het kruis: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’ en ‘Vader, aan uw handen vertrouw Ik mij toe.’ Deze voorbeelden kunnen ons helpen open te staan voor de grote verscheidenheid aan ervaringen van God.
(‘Een Richting te gaan. Werkboek voor Ignatiaanse Spiritualiteit’, p.89.)
Het einde van het jaar geeft ons telkens vreemde lezingen: visioenen over het einde van de wereld. Het zijn teksten, die wel even doen opschrikken.
Toch kan het niet de bedoeling zijn om ons angstig te maken: het evangelie is en blijft een blijde boodschap, van hoop, vertrouwen en vreugde.
Mogen wij dan ook hoopvolle mensen blijven – over onze twijfels heen – en ondanks alles wat gebeurt!
In die tijd zal Michaël opstaan,
de grote vorst,
die de kinderen van je volk ter zijde staat.
Het zal een tijd van verdrukking zijn,
zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan.
(Daniël 12,1)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
Maar in de dagen na de verschrikkingen
zal de zon verduisterd worden
en de maan zal geen licht meer geven,
de sterren zullen uit de hemel vallen
en de hemelse machten zullen wankelen.
(Marcus 13,24-25)
‘ZIEN EN DOEN’
Het evangelie van vandaag is niet bedoeld om ons schrik aan te jagen voor een nakend onheil, maar wil ons veeleer een hoopvol perspectief bieden. Wij, gelovigen, leggen immers niet de nadruk op de spectaculaire verwarringen van het heelal, maar wel op de nieuwe schepping die erop volgt.
Dit is een stuk uit de zgn. ‘Apocalyptische’ teksten die ons iets willen ‘openbaren’, ‘onthullen’ en die daarvoor allerlei symbolische beelden gebruiken. Dit zijn dus geen voorspellingen van wat er letterlijk allemaal nog zal gebeuren in een verre toekomst. Deze verhalen over het zgn. ‘einde’ van de wereld, onthullen ons veeleer iets over het ‘uiteindelijke’ van onze wereld van vandaag, d.w.z. over het wezenlijke van wat er nú reeds bezig is. Zij leren ons doorheen de oppervlakkige gebeurtenissen van onze tijd te zien en oog te hebben voor het belangrijke diepere gebeuren: nl. de werking van onze God en zijn uiteindelijke bedoeling met onze mensenwereld vandaag. Als wordt gezegd: ‘Het firmament zal in verwarring geraken en dan zal de Mensenzoon komen om zijn uitverkorenen te verzamelen’ dan is dat is geen voorspelling van een verre toekomst, maar een uitnodiging tot ons, gelovige mensen, om te kijken naar de verwarringen die wij nu meemaken, maar om er vooral dieper naar te kijken en er te zien hoe God ook vandaag bezig is onze wereld meer en meer te herscheppen, zodat de mensen er beter kunnen wonen en leven. God is in onze wereld werkzaam door steeds weer opnieuw mensen ertoe uit te nodigen met zijn uiteindelijke bedoeling mee te werken: een chaotische wereld te veranderen in een liefdesgemeenschap waar mensen in vrede kunnen wonen en leven. Ervaart ook gij die uitnodiging niet?
Oppervlakkig gezien verkeert onze wereld voortdurend in de grootste verwarring. Irak, Afghanistan, Palestina, Congo..., het lijkt wel een aaneenschakeling van catastrofes. Velen zien dan ook niets meer dan dat. Voor hen is alles alleen maar chaos. Gelovigen integendeel zien juist meer dan de verwarring. Zij erkennen een evolutie, een lijn, een richting, een hoopvolle uitweg. Wij geloven dat de chaos en de verwarring van onze wereld een doorgangsfase is naar een nieuwe schepping die nu reeds aan het groeien is, naar het Rijk van de Mensenzoon, naar een liefdesgemeenschap waar Hij allen die in Hem geloven wil samenbrengen.
Waarom vallen in onze herfsttijd de bruingekleurde bladeren van de bomen? Juist omdat de nieuwe botten reeds aan het duwen zijn om plaats te krijgen. Gelovigen zien niet alleen de vallende bladeren aan de buitenkant. Zij weten dat de nieuwe scheuten onder de schors reeds aanwezig zijn, ook al ziet niemand ze voor het ogenblik reeds.
Wij kunnen ons wel afvragen: ‘Die mensen, die nu duidelijk in de verdrukking zitten, in Irak, Afghanistan, Palestina, Congo of elders, wat hebben die aan onze optimistische visie? Wat helpt hen dat?’ Eerst en vooral weet ik in ieder geval dat er meer kans is dat zij of hun kinderen geholpen worden door mensen die hoopvol uitkijken naar de groeikansen van een nieuwe schepping, dan door pessimisten die menen dat alles toch zinloos is en vernietigd wordt. Maar de vraag is terecht. Het is belangrijk dat wij, gelovigen, niet alleen ‘zien’, maar ook ‘doen’, niet alleen een optimistische visie hebben, maar ook daadwerkelijk helpen. Wij, gelovigen worden, meer dan anderen, opgeroepen mee te werken aan de groei van deze nieuwe schepping, niet langs de kant te gaan staan bij diegenen die door de verwarringen van het ogenblik verlamd geraken van schrik of - erger nog - op dat moment proberen te profiteren van het ongeluk van anderen door voor zichzelf zoveel mogelijk winst grijpen. Juist integendeel. Juist in ogenblikken van crisis komt het erop aan dat wij – die een hoopvolle visie hebben – de handen uit de mouwen steken om, met de krachten die wij hebben, te helpen waar wij kunnen bij de groei van de nieuwe schepping zoals God die droomt.
Wij krijgen hier dus een hoopvol perspectief – onze wereld wordt niet totaal vernietigd, maar herschapen, getransformeerd – maar wij worden ook uitgenodigd tot een vernieuwd engagement in onze wereld. Misschien verliezen velen de moed omdat zij nog zo weinig resultaat zien van de groei van deze liefdevolle wereld. Maar christenen zijn juist diegenen die zich, ondanks vele twijfels, blijven inzetten voor de vooruitgang en de uitbreiding van het Rijk van Gods Liefde.
De dag van God is dus niet zozeer chronologisch de laatste dag van onze geschiedenis, het einde van de wereld. Voor ons gelovigen is elke dag eigenlijk de dag van God, een dag waarop Gods liefde meer en meer doorbreekt. Doorheen de verwarring – die wij ook wel zien – durven wij ons toch blijven inzetten om de komst van Christus' liefde te bevorderen, te verhaasten en zeker niet in de weg te staan. Hij vraagt dat wij nú, vandaag, kiezen voor de liefde, voor de lijn en de bedoeling die Hij in onze wereld heeft gelegd. Wij mogen die keuze niet uitstellen en geen tijd verliezen.
‘Mijn woorden gaan niet voorbij!’ zegt de Heer nog. Wij geloven dat onze God eeuwig trouw is. En dat is voor ons de uiteindelijke reden waarom wij naar elke dag opnieuw vol hoop durven uitzien als naar dé dag van God.
Excuseer mij dat ik nog leef ! Ik word 88. Achtentachtig !
Dat is vooral toe te schrijven aan mijn vrouw, die op geen kosten ziet om mij in de watten te leggen en er mij op tijd uit te halen. Zo ouderwets is zij, de goede ziel.
Het is ook te wijten aan de moderne artsen. Zij hebben tien jaar geleden ingegrepen toen ik, zoals dat heet, een levensbedreigende kwaal kreeg. Vroeger al hadden ze al eens een van mijn aders open geprikt, zodat mijn bloed gewoon onbekommerd kon doorstromen zoals in mijn jonge tijd. Nu slaagden ze weer in hun opzet, dank zij een dure ingreep en dure geneesmiddelen en hoge bijdragen van het ziekenfonds. Daar was ik blij mee. Maar vanmorgen begreep ik ineens dat men met dat geld heel wat nuttiger dingen had kunnen doen, voor jongere mensen. Bijvoorbeeld voetballers opleiden, die je met veel profijt kunt ‘transfereren’ naar buitenlandse clubs, of doeltreffende drones kopen, of Olympische Spelen organiseren bij wijze van ontwikkelingshulp aan atleten die onze Nationale Vlag hooghouden.
Ik lees het in de krant, in artikels van bezorgde en deskundige lieden: ‘Rek het leven niet nodeloos’, zeggen zij, met de emotie van boekhouders in een groot bedrijf. En ik zie met schrik, hoeveel jaren ik nu al over tijd ben. Wat kan ik daar als excuus over zeggen? Misschien dat ik in die extra-time niet stil gezeten of gelegen heb?
Buiten de normale menselijke gedragingen van elke dag, waarbij een man op gevorderde leeftijd nog in het gareel kan lopen, heb ik nog wat geschreven. Ik kan niet veel anders, tenzij een beetje tekenen. Nog in het ziekenhuis begon ik aan de definitieve redactie van een boek waar ik al lang notities voor maakte. Ik schreef over mijn oude vooroorlogse vriend, G. K. Chesterton. En ’t was alsof de geestige Engelsman weer een grapje maakte. Hij citeerde mij zijn motto : ‘Ga niet dood voor je sterft’. De lankmoedige uitgever noemde het ‘Engelse humor’ en maakte er een mooi boek mee waarvoor hij weinig recensenten vond maar enkele maanden later wel een afzetgebied in de ramsjwinkels. Wij hadden het kunnen weten, Chesterton was katholiek. De uitgever had op zijn papier duidelijk heel wat meer nuttige en nodige dingen kunnen drukken. ( ‘Honderd tinten grijs en zwart’. ‘ Hoe kook ik rauw?’ ‘Gezond oorlogvoeren in 10 lessen’). Toch waren er enkele vriendelijke mensen die mij lieten weten dat mijn boek hen wat opgekikkerd. had. Enkele vriendelijke mensen, dat is al veel.
Een hardleerse schrijver heeft maar een paar opkikkertjes nodig om te recidiveren. Ik schreef nog een boek ! Heel wat dikker ! Het handelde dan ook over mijzelf. Ik vertelde over mijn kinderjaren en hoe het verder verlopen is met dat flink lachebekje uit la Flandre profonde. Ik legde uit, dat wij vroeger veel jonger waren, zeker zij die vroeger stierven. Daar kon niemand iets tegenin brengen. Ondertussen zijn er in ons land en elders natuurlijk veel mensen bijgekomen die veel jonger waren en bleven dan ik, met ongetwijfeld meer toekomst dan ik. Over die toekomst wilden zij lezen (áls zij wilden lezen). Van toekomst kun je nog iets verwachten en je kan erover fantaseren.
Wat zou ik nog aan positiefs kunnen voorleggen uit die nutteloze extra-time ? Een en ander, zoals dat gaat in een grote familie. Want die heb ik. Niet alleen acht kinderen, die tot mijn verbazing bezig zijn mij in leeftijd in te halen. Ik heb ook twintig kleinkinderen. En zopas werd mij een vijfentwintigste achterkleinkind beloofd. In Amerika, dan nog wel.
Ik heb mijn nakomelingen nooit gezegd, dat zij zoveel kinderen moesten voortbrengen als ik er ‘gekregen’ heb. Echt waar. Het hadden er trouwens, gezien hun stamboom, veel meer kunnen worden. Ik ben wel blij dat zij er allemaal zijn, het is een vrolijke bende en als het op onze wandeltochten in bos en veld te hard regent, dan dragen ze mij over de plassen.
Ja, ik moet mij excuseren. Ik heb, zegt men mij, sterk bijgedragen tot de overbevolking van de wereld. Ik kan alleen maar tot mijn verontschuldiging inroepen, dat die overtollige jongelui tot nog toe hun best hebben gedaan om hier en daar te helpen ‘om de kwaliteit van het leven te verbeteren’. Een paar zijn wel journalist geworden, maar dat komt in de beste families voor. Ik geloof zelfs (en ik hoop het) dat er bij zijn die progressief stemmen. Ik moet hen wel verwijten, dat zij er nog altijd niet in geslaagd zijn, de Wereldvrede te vestigen. Sorry in hun naam.
Het evangelie van vandaag stelt het zelfgenoegzame gedrag van de verwaande schriftgeleerden, tegenover de houding van een arme weduwe, die door en door nederig en gelovig is.
Jezus spreekt weer harde woorden over de zucht naar eigen eer en eigen voordeel, van velen, die rijk en machtig zijn … maar teder, liefdevol en lovend zijn zijn woorden over de milde vrijgevigheid van deze kleine vrouw zonder aanzien. We kunnen ons voorstellen dat toen deze woorden niet door iedereen in dank aanvaard werden …
Staan wij nu open voor deze manier van doen? Welke mensen staan er nu in aanzien voor het oog van de wereld, voor de aandacht van de media, in onze eigen mening en gesprekken?
De profeet Elia vertrok naar Sarefat.
Toen hij bij de stadspoort kwam,
was daar een weduwe hout aan het sprokkelen.
Hij riep naar haar:
`Wees zo goed
om voor mij in deze kruik een beetje water te halen;
ik zou graag wat drinken.’
Toen zij het ging halen riep hij haar na:
`Wees zo goed
om ook een stuk brood mee te brengen.’
(1ste Boek der Koningen 17,10-11)
In zijn onderricht ging Jezus verder:
‘Pas op voor de schriftgeleerden,
mensen die de huizen van de weduwen verslinden
en voor de schijn lange gebeden opzeggen.’
Hij ging tegenover de offerkist zitten.
Er kwam een arme weduwe,
die er twee muntjes in gooide,
ter waarde van een cent.
Hij zei tegen hen:
‘Ik verzeker jullie,
die arme weduwe offerde meer dan al die anderen.
Want zij gaf van haar armoede alles wat ze had,
alles waar ze van moest leven.’
(Uit Marcus 12,38-44)
DE KLEINE MENS
Er zijn mensen die met een scherpe blik een samenleving kunnen doorlichten, die de verwaandheid kunnen ontmaskeren en show kunnen onderscheiden van een eerlijk gebaar.
Jezus moet zo iemand geweest zijn. Pas op voor die mensen in lange gewaden, die belust zijn op de voornaamste zetels in de synagogen en de ereplaatsen op de maaltijden…
Zijn striemende woorden gaan over mensen die juist een groot aanzien genieten, mensen die algemeen geëerd worden … die zet Hij in hun hemd. Wat zou Hij in onze tijd zeggen ?
Misschien zou Hij met dezelfde scherpe blik naar het kleine TV-scherm kijken naar al die bekende Vlamingen die hun leegheid moeten wegsteken achter zoveel show en glitter, grootspraak en gegoochel met miljoenen. Hij zou de geestelijke armoede aanklagen waarmee de goegemeente dag in dag uit wordt getreiterd.
Hij zou ons attent maken op die onbekende Vlamingen die gewoon hun werk doen en daarbij een zieke vrouw of man oppassen en trouw blijven. Hij zou ons wijzen naar die vele heldhaftige mannen en vrouwen die hun zorgenkind met al hun toewijding, blijven opvoeden. Hij zou wijzen naar al die mensen die zich door het leven slaan met hun gebroken dromen en gekwetste idealen en die daarin gegroeid zijn tot zuivere edelmoedigheid. Hij zou ons wegwijs maken in de vierde wereld, ons bij mensen brengen die door omstandigheden aan de grond zijn geraakt en toch mekaar nog blijven helpen.
Het rijk Gods speelt zich immers af in het hart van de kleine mens die zichzelf wegschenkt. De weduwe staat model. Zij geeft niet zo maar. Zij geeft al wat zij had, alles waar zij van leven moest.
Is er in onze kerk wel ruimte voor de echte kleine mens ? Ge moet niet rondom u kijken, gij weet zo ook wel dat het publiek dat naar de kerk komt, hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend is samengesteld uit begoede mensen, de welvarende middenklasse. Zouden de echte kansarmen, de kleine mensen van bij ons, zich wel thuis voelen in ons midden, in onze organisaties, in onze besturen ? Het gevaar zit er in dat wij wel de liefdadigheid willen beoefenen, maar niet de gelijkheid nastreven. Wij moeten niet zoals de weduwe onze laatste frank geven, we moeten onszelf durven engageren in de droom van het Rijk Gods waarin de armsten en de kleinsten de eersten zijn. En die solidariteit opbrengen is misschien moeilijker dan een aalmoes.
Het evangelie is een appel tot bekering, niet alleen die persoonlijke bekering, maar de bekering van onze christen gemeenschap: van de voorkeur voor de machtigen naar de voorkeur voor de kleinsten.
(Manu Verhulst)
HET ARME BOERTJE
Eens op een keer was er een arm, heel vroom boertje gestorven, en hij kwam toen voor de poort van de hemel. En tegelijkertijd is er een heel erg rijke heer geweest en die wou óók de hemel in. Daar kwam Sint Pieter met de sleutel, en hij doet open en laat de heer binnen, maar het boertje had hij, naar 't scheen, niet gezien, en meteen ging de poort weer dicht.
Nu kon 't boertje van buiten horen, hoe de meneer met alle mogelijke vreugde in de hemel werd opgenomen en hoe ze daarbinnen muziek maakten en zongen. Tenslotte werd het weer stil, en daar kwam Sint Pieter weer, en hij maakte de poort van de hemel open, en liet ’t boertje nu ook binnen. Nu meende het boertje dat er nu ook muziek en zang zou zijn, nu hij daar kwam, maar alles was en bleef stil; ze namen hem wel met alle mogelijke liefde op, en de engelen kwamen hem tegemoet, maar zingen deed er niemand.
Nu vroeg het boertje aan Sint Pieter, waarom ze bij hem niet zongen, zoals bij die rijke heer; het ging er dan toch, vond hij, in de hemel ook niet eerlijk toe, net als op aarde. Toen zei de heilige Petrus: "Nee vriend, je bent ons net zo lief als al de anderen, en je zult van alle hemelse vreugden genieten net als die rijke meneer, maar kijk es, arme boertjes zoals jij die komen er hier in de hemel elke dag; maar zo'n rijke meneer, die komt er hierboven maar eens in de honderd jaar!'
In november voelen we volop de herfst. Zegt men niet: ‘November telt dertig dagen, maar het dubbele aan wind en regenvlagen’? En inderdaad, najaarsstormen plukken gretig de bruine bomen kaal. Regen, wind en mist maken ons mistroostig en doen ons misschien een beetje vergeten dat we alle reden hebben om blije christenen te zijn...
Geen wonder dat we net in die mistroostige maand onze overleden familieleden en vrienden gedenken. Allerheiligen en Allerzielen doen ons beseffen dat ons eeuwig leven wel bezig is, maar dat het beste nog moet komen. We zijn verdrietig om degenen die ons hebben verlaten – soms veel te vroeg – en tegelijk beklemt de gedachte ons dat we zelf ooit zullen sterven. Toch maakt die dood onmiskenbaar deel uit van het leven.
Maar ook al sterven we vroeg of laat allemaal, als christenen hebben wij wel een perspectief. God laat de dood niet het definitieve einde zijn. Hoe dat nieuwe leven er zal uitzien, daar hebben we het raden naar. De ten hemel opgenomen Maria ondersteunt onze fantasie. In essentie blijft het voor ons een vertrouwvol afwachten.
Als christenen moeten we die ‘hemel’ reeds op aarde waarmaken. Dat kan door de weg te volgen die Jezus ons getoond heeft: ‘Heb uw naaste lief zoals uzelf.’ Wie zijn naaste liefheeft, kan hier op aarde het plan van God mee gestalte geven en alzo al een aardig stukje hemel op aarde helpen realiseren.