Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
13-12-2019
BIJ DE DERDE ZONDAG VAN DE ADVENT
BIJ DE DERDE ZONDAG VAN DE ADVENT
‘ZIJT GIJ DIEGENE DIE KOMEN ZOU?
Op deze derde zondag van de advent staan twee figuren centraal: nog eens Johannes de Doper, de profeet, die vorige week zo hard van leer trok tegen het ‘addergebroed’, en daarnaast Jezus zelf, de barmhartigheid in persoon, die zich voorstelt als de beloofde Messias: ‘de Redder, die komen zou’.
Johannes is er helemaal van in de war: ‘Is deze man nu diegene die ons van Godswege beloofd is en die komen zou?’
Geef kracht aan trillende handen,
maak knikkende knieën sterk.
Zeg tegen het moedeloze volk:
‘Wees sterk en vrees niet,
want jullie God komt.’
Dan worden blinden de ogen geopend,
de oren van doven worden ontsloten.
Verlamden zullen springen als herten,
de mond van stommen zal jubelen:
(Jesaja 35,3-4 en 6)
`Ga Johannes vertellen wat u hoort en ziet:
Blinden zien weer en kreupelen lopen,
melaatsen worden rein en doven horen,
doden staan op
en aan armen wordt de Goede Boodschap verkondigd.’
(Matteüs 11,4-5)
‘ZIJT GIJ DIEGENE DIE KOMEN ZOU?’
Jezus en Sint Janneke die speelden met een lammeke! We zongen er over en we waren het in de processie. Maar Johannes is anders: een ruige profeet in de woestijn, een kemelharen kleed, sprinkhanen en wilde honing, een donderpredikant die spreekt van strenge straffen. Hij had zelfs koning Herodes de les gelezen. Nu zit hij gevangen. Hij had in Jezus zijn opvolger gezien. Maar Jezus is wel opvolger maar geen navolger.
Hij is de 'zachte hand' die ogen opent en leert horen, leert luisteren. Lammen en mensen die verlamd zijn van angst geeft Hij moed. Wie uitgestoten is neemt Hij op. En wie voor dood neerligt geeft Hij nieuw leven. Jesaja had dit gezegd over de Messias, die zou komen.
En Jezus zegt nog meer: ‘aan armen wordt de blijde boodschap verkondigd’. Het gaat Hem niet om de letter van de wet, maar om een geest van gerechtigheid, barmhartigheid en mededogen. Hij komt niet om te oordelen, laat staan om te veroordelen maar om te redden.
We denken aan Dostojewski, die ergens schreef: ‘Christus stuurt ons in de war’. Want Johannes is in de war. Is dat nu die Messias, die zou komen? ‘Zalig die aan mij geen aanstoot neemt’, zegt Jezus. Hij zegt het ook aan ons, als we in de war zijn. In de war, omdat alles donker kan zijn en we alleen een zwijgende God vinden. In de war, als we vol verlangen uitzien naar iemand die het puin van deze wereld en de winter van onze kerk omvormt tot 'vrede en vreugde'. Maar ogenschijnlijk verandert er niets.
We kunnen niet zomaar wachten, met gekruiste armen, passief en gelaten, tot alles vanzelf wel goed komt. Ons wachten is 'verwachten', zoals een moeder in 'blijde verwachting' is van haar kindje. Het kindje komt in pijn en wee. De blijde verwachting weet van pijn, die komt. Ook Jezus komt niet zonder pijn: zijn geboorte verandert ons leven! Dat kan pijn doen!
Een joods verhaal spreekt van een bedelaar aan de poort van Rome. Hij wacht, en wacht. Die bedelaar is de Messias. ‘Op wie wacht hij dan?’ vraagt een jongen aan zijn opa. De oude man legt de hand op het kind en zegt: ‘Op jou, mijn jongen.'
Jezus doet zoals die opa. Hij wacht op ons. Het Rijk van God dat Hij belooft en wij verwachten geeft Hij ons in handen! Maar Hij toont de weg naar dat Rijk, die omgekeerde rangorde: ‘Wie groot wil zijn moet dienaar worden. Wie de eerste wil zijn moet slaaf van allen wezen.'
In die zin mogen wij uitzien naar ‘Hem, die komen zou’. De wereld zal niet meteen spectaculair veranderen. Maar misschien worden wijzelf anders. Als we geloven dat Jezus als het ware zijn hand op ons legt en zegt: het Rijk van God, dat wacht op jou.
(vrij naar Rob Moens, dominicaan, Genk)
Wij bidden om advent
dat elk van ons een weg mag vinden
in de verwarring van zoveel dagelijkse drukte
en zoveel lege woorden die zoveel gemis verbergen.
Wij bidden om een weg, die we kunnen gaan
met de zekerheid dat er een bestemming is
en dat we er ooit zullen komen.
Een ruige man wees ons die weg,
Johannes is zijn naam.
Zijn ogen stonden scherp op de woestijn gericht
waar de aardse horizon ten einde loopt
en de hemel in zicht komt.
Zijn woorden draaiden altijd rond bekering
en verandering van leven.
Misschien zou hij ons vandaag
wijzen op het echte doel van ons leven.
Misschien zou hij ons bezweren
om een stuk van onze overvloed achter te laten,
en wat minder oppervlakkig te gaan leven.
Om veel intenser te genieten
van de diepe vreugden van het hart en van de geest.
In de eeuwige stilte aan de binnenkant van Gods Leven werd besloten tot de Verlossing. In de verborgenheid van het stille kamertje van Nazareth kwam de kracht van de Heilige Geest over de Maagd die in eenzaamheid zat te bidden; zo kwam de menswording van de Heiland tot stand.
Verzameld rond de stil biddende Maagd wachtte de Kerk, die op het punt stond geboren te worden, de beloofde komst van de Heilige Geest af: deze moest haar inspireren tot innerlijke verlichting en tot activiteit die blijvend vrucht zou dragen.
In de nacht van de blindheid waarmee God Saulus had geslagen, wachtte hij het antwoord af op de vraag die hij had gesteld: ‘Heer, wat wilt u dat ik doe?’
In eenzaam gebed werd Petrus voorbereid op zijn zending onder de heidenen.
En zo gaat dat alle eeuwen door.
In de eenzame samenspraak van elke toegewijde ziel worden de gebeurtenissen voorbereid die in de kerkgeschiedenis zichtbaar worden, en welke het aanschijn der aarde vernieuwen.
De maagd, die alle van God afkomstige woorden in haar hart bewaarde, is het voorbeeld van die luisterende zielen; in hen wordt Jezus’ hogepriesterlijk gebed telkens weer vernieuwd…
In deze donkere dagen bidden wij U, Heer God, dat wij nooit de hoop verliezen; dat leegte en duisternis ons niet overweldigen.
Dat we niet vluchten in glitter en schone schijn. Dat wij, in deze adventstijd, wakend blijven uitzien naar de vervulling van uw beloften: uw komst in onze wereld, uw komst in de duisternis van ons bestaan, in de leegte van ons zo armzalig mensenhart.
Dat ons ongeneeslijk verlangen naar vrede en gerechtigheid U mag herkennen in al wat klein en kwetsbaar is, in het kind in de kribbe, in het kind voor wie in de herberg heen plaats was.
Dat wij nooit de hoop verliezen maar vol vertrouwen uitzien naar uw komst.
moeten jullie niet eindeloos voort prevelen ... .'
Eens stond de Baäl Sjem Tov met zijn leerlingen voor de deur van een synagoge. Hij ging naar binnen, maar kwam na korte tijd al weer naar buiten. 'Het is hier te vol, er is geen plaats voor mij; legde hij uit. Toen de leerlingen daarna zelf gingen kijken waren ze verbijsterd. Er stonden namelijk slechts drie mannen in een hoek van de verder lege synagoge. De Baäl Sjem Tov merkte hun verbazing en zei tot hen: 'Jullie hebben niet goed gekeken en geluisterd. Woorden die uitgesproken worden uit het hart, gebeden die werkelijk gemeend zijn en voortkomen uit een innerlijke worsteling stijgen op, hoger en hoger voor de troon van de Eeuwige.
Maar woorden die zo maar gebezigd worden en het hart niet raken blijven zwaar hangen in de ruimte. Er waren zoveel woorden in de synagoge; ik kon er niet meer bij.’
Christus Koning is bij Lucas geen koning in triomf, het is de lijdende mens Jezus, aan het kruis vermoord door de machten, die de duivel en het kwaad dienen. Het is de mens, die ten dode toe, vermorzeld wordt onder het juk van de zonde, die de wereld regeert. Die mens wordt in alle talen gehoond en bespot met de woorden: ‘Dit is de koning der joden’.
Gods wijsheid is zo anders dan de wijsheid van de wereld: in de persoon van Jezus wijst God de macht van het kwaad af, en kiest Hij ten volle de kant van alle slachtoffers die moeten lijden onder de heerschappij van de zonde en het kwaad in deze wereld.
Zusters en Broeders,
breng met vreugde dank aan de Vader.
Hij stelt u in staat om te delen in de erfenis
die alle heiligen wacht in het licht.
Hij heeft ons gered
uit de macht van de duisternis
en ons overgebracht
naar het rijk van zijn geliefde Zoon,
die ons de verlossing heeft gebracht,
de vergeving van onze zonden.
(Kolossenzen 1,12-14)
Toen Jezus aan het kruis hing,
stond het volk toe te kijken,
maar de overheidspersonen lachten Hem uit en zeiden:
‘Anderen heeft Hij gered;
laat Hij zichzelf eens redden
als Hij de Messias van God is, de uitverkorene!’
De soldaten brachten Hem zure wijn,
en ook zij voegden Hem spottend toe:
‘Als Gij de koning der Joden zijt, red dan Uzelf.’
Boven Hem stond als opschrift
in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters:
‘DIT IS DE KONING DER JODEN.’
(Lucas 23,35-38)
‘MEER HERDER TOCH DAN KONING’
De eeuwen door vormden mensen zich een beeld van God. Die Godsbeelden zeggen dikwijls veel over onszelf, en weinig over God. Zo wordt God iemand die naar ons luistert, en die moet zorgen dat ons niets overkomt. Hij wordt de Almachtige, die onze kant kiest.
Wie iemand is, zien we soms aan zijn woorden, maar vooral aan zijn daden, zijn manier van leven. Woorden alleen kunnen zo misleidend, ja zelfs bedrieglijk zijn. Om God te leren kennen moeten wij naar Jezus kijken: wat Hij zei, wat Hij deed. In Hem zien we God zelf. Vandaag vieren we ChristusKoning . Maar wie of hoe is die Koning? Er is maar één antwoord: die Koning is de Lijdende Dienaar. Omdat Hij moest lijden onder het gewicht van het kwaad wordt Hij de koning van ons hart, en mogen wij Hem de Koning van het Heelal noemen. Want Hij heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons de verlossing gebracht uit de heerschappij van allen, die het kwade dienen.
In Jezus zien wij geen machtige heerser, maar de Lijdende Dienaar. Christus Koning is geen feest van triomf. Hij is een andere Koning: Hij wilde bevrijden, wie door het kwaad gebroken worden. Dáárom moest Hij lijden, ten dode toe vermorzeld en ook zelf gebroken worden.
Mochten wij dat eens opnemen in ons hart en als christenen totaal anders leven! Mochten wij, als minderheid, eens tegen de stroom ingaan. En net als Jezus, de ChristusKoning, niet gedreven worden door de wijsheid van deze wereld, maar bekommerd zijn om wie door deze wereld vervolgd worden. Slechts zo kunnen wij Hem volgen, die meer herder dan Koning is.
Het is aan ons: kiezen wij voor die Koning, die de goede Herder is? Kiezen wij voor de machten der aarde en de afgoden van onze tijd, of voor de Koning van het Koninkrijk van God? De Koning, die opkomt voor al wie verdrukt en verworpen werd en daarom ook zelf verdrukt en verworpen werd. En daarom ook nu en ook zelf, verworpen en verdrukt wordt.
De bladeren veranderen met de tijd zoals ook wij dat doen. We groeien en we leren van de dingen die we zien. Alles maakt een verschil, subtiel of groots. Het hart groeit sterker en de geest verruimt zich.
Het is waar, we worden beïnvloed door alles wat gezegd wordt. Door elke film die we hebben bekeken en door alle boeken die we hebben gelezen.
Maar net als de bladeren, zijn er geen twee dezelfde. Ieder blad is uniek zoals elke persoon binnenin. En net als de seizoenen, veranderen we steeds. Ieders leven is anders, net zoals de verhalen die we vertellen.
'k Heb Lieze weergezien. Zij stond stil in de regen. Toen ik haar riep, bewogen haar oren verrast; zij kwam naar mij toe; vertederd ging ik haar tegen, zij wreef met haar kop, ruw pakte ik haar manen vast.
Mijn paard, zei ik haar. Zijt gij nog altijd in leven? Weet gij nog wel hoe jong en hoe wild gij toen waart? En waar, vroeg zij mij, zijt gij tot nog toe gebleven, waar is het beter voor u, dan hier bij uw paard?
Ik ben niet thuis, gaf ik toe. Ik leef onder mensen, ik vermoed dat ik voor hen niet goed genoeg ben; ik doe wat ik kan, naar 't schijnt zal ik eerlang wensen: sta mij toe dat ik niets van de mensen meer ken.
Ontdekken en leren is goed; alles verleren is beter; 't geeft soms de rust die 'k nimmer gewon. Dan zal ik waarschijnlijk tot u weer kunnen keren, of zou 't spreekwoord geen waar zijn: na regen komt zon?
Is alles leugen wat wij ons wijs lieten maken, is er niets dan geklets en gescharrel om baat? Is er buiten geknoei en bedrogen geraken geen heil voor onze menselijke edele staat?
Waar gaat gij nog heen, druipend, alleen in de regen, zoekt gij nog iets dat eens een begoocheling bood? ... Er is maar één waarheid, wij gaan lachend haar tegen, ach Lieze, mijn beest, er is geen thuis dan de dood.
De grijsheid van veel dagen in de herfst, het einde van het jaar, de lange tijd, dat het donker is … het kan soms op ons gemoed werken.
Syrië, Irak, Afghanistan, het terrorisme in zoveel landen, de honger in de wereld, de rampen her en der… het laat ons niet onberoerd.
Laten wij ons evenwel niet afleiden door ontmoediging, of misschien ook door onbegrip van vrienden, die ongemerkt haast een andere weg in hun leven hebben gekozen.
Want het kan toch niet de bedoeling zijn om ons angstig te maken: het evangelie is en blijft een blijde boodschap, van hoop, vertrouwen en vreugde. Mogen wij dan ook hoopvolle mensen blijven – over onze twijfels heen – en ondanks alles wat gebeurt!
Zie: de dag gaat komen,
de dag die als een oven brandt.
Al de hoogmoedigen,
al wie boosheid bedrijft,
zij allen worden stoppels,
in brand gezet door de dag die gaat komen
Maar voor u, die mijn Naam vreest,
gaat de zon van de gerechtigheid op,
en met haar vleugels brengt zij genezing.
(Maleachi 3,19-20)
In die tijd zei Jezus:
‘Wat jullie hier zien
– er zullen dagen komen
waarop geen steen op de andere zal blijven;
alles zal worden afgebroken.’
Als jullie berichten horen over oorlog en opstand,
raak dan niet in paniek.
Die dingen moeten eerst gebeuren,
maar dat is nog niet meteen het einde.’
‘Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken
en het ene koninkrijk zal de strijd aanbinden met het andere,
er zullen zware aardbevingen komen
en hongersnoden en epidemieën alom,
en er zullen aan de hemel
grote en verschrikkelijke tekenen verschijnen.
Maar eerst zullen jullie worden mishandeld en vervolgd
en uitgeleverd aan de synagogen,
jullie zullen worden opgesloten in de gevangenis
en worden voorgeleid aan koningen en gouverneurs
omwille van mijn naam.
Zelfs je ouders en broers, verwanten en vrienden
zullen je uitleveren,
sommigen van jullie zullen worden terechtgesteld,
en jullie zullen door iedereen worden gehaat
omwille van mijn naam.
Maar geen haar van je hoofd zal verloren gaan.
Red je leven door standvastigheid!’
(Uit Lucas 21,5-19)
‘DOOR STANDVASTIG TE ZIJN …’
Nu het liturgisch jaar op z’n einde begint te lopen, lijkt het wel of het ook met de wereld bijna gedaan is. Vreselijke rampen en verwoestingen komen op ons af, en daarna de definitieve ramp: de ondergang van de wereld.
Dat Lucas deze straffe woorden in zijn evangelie gebruikt is niet echt verwonderlijk. Enkele jaren vóór hij zijn evangelie schreef, was de tempel van Jeruzalem volledig verwoest. Veel van zijn lezers hadden de gruwelen zien gebeuren. Voor een jood kon deze vreselijke catastrofe niets anders betekenen dan het einde van het joodse volk, wat dan weer zoveel wil zeggen als het einde van de wereld. Lucas doet er in zijn evangelie nog enkele flinke schepjes bovenop. Oorlogen en opstanden, aardbevingen, hongersnood en epidemieën en de hemellichamen die van streek geraken. Daarna komt het einde, en ook dat zal allesbehalve plezierig zijn.
De tijdgenoten van Lucas en waarschijnlijk ook Jezus zelf geloofden dat het einde van de wereld niet lang meer zou uitblijven. Wij zijn daar nogal gerust in. Mochten alle voorspellingen van bijvoorbeeld de klimaatstrijders uitkomen, dan nog kunnen we onszelf sussen door te stellen dat wij de grote ondergang in elk geval niet zullen meemaken. En toch is er op korte tijd veel veranderd. Je merkt het aan zowat alle mensen. We zijn verontrust geworden door alles wat er pakweg de voorbije 20 jaar allemaal is gebeurd, allemaal is veranderd. Er zijn de terroristische dreigingen die al lang niet meer bij woorden blijven, er is de toestand in de Arabische wereld, de vluchtelingenstroom, de extreme verrechtsing, de angst en het onveiligheidsgevoel bij mensen, het succes van het individualisme, de groeiende haat tegenover hen die anders zijn,… enzovoort enzoverder. En al betekent zelfs dit alles nog niet dat het einde van de wereld nabij is, toch kunnen we stilaan met Urbanus zeggen dat de wereld danig om zeep is.
Maar er is meer. Dagelijks worden wel ergens mensen getroffen door een ramp die hun wereld compleet ineen doet storten. Ik moet ze u niet beschrijven. Een relatie die op de klippen loopt, de diagnose dat je ongeneeslijk ziek bent, een kind dat op weg naar school van de fiets wordt gereden, een jongere die uit het leven stapt,…
Catastrofen in de wereld en in je eigen leven, ze horen jammer genoeg bij het leven zelf. En telkens gaat het om een wereld die ineenstort. Er staan in het evangelie twee zinnen die ons kunnen helpen: ‘Laat u niet uit het veld slaan’. Raak niet in paniek, laat je niet van de wijs brengen. En ook: ‘Door standvastig te zijn zult ge uw leven winnen’. Je kunt je leven dus ook verliezen. Hierbij gaat het niet over het leven na de dood, de onsterfelijkheid die aanvangt na de rampen die het evangelie beschrijft. Hier gaat het om het leven hier en nu. Het leven als het ‘échte’ leven met die kwaliteit waarvan we geloven dat ze inherent is aan het echte menselijk leven.
Niet iedereen maakt van zijn leven iets dat de naam 'leven' ten volle verdient. Het gebeurt dat een menselijk leven stilaan verstikt in oppervlakkigheden, in verveling en onbenulligheid, of in zelfbeklag. Een leven dat helemaal op zichzelf gericht is en voorbijgaat aan de authentieke menselijke gevoelens van dienstvaardigheid en genegenheid. Een tijdje geleden zag ik een televisieprogramma over kanker. Het was een gesprek van kankerpatiënten, geleid door kankerpatiënten. Ze wisselden hun ervaringen uit, ze ondervroegen elkaar. Ik vroeg me daarbij af: hoe is het leven nog mogelijk als je met zekerheid weet en voelt dat je weldra zult sterven? Maar ze getuigden van een leven met hoogten en laagten, met angsten en met hoop. Wat ze vooral duidelijk wisten te maken was dat na dagen en weken van onzekerheid van angst en wanhoop, ze hun leven anders waren gaan zien. Er was bij hen een innerlijke ommekeer gebeurd. Ze vochten niet tegen de kanker, ze vochten voor het leven. Ze klampten zich vast aan wat hen uit de diepte van henzelf bleef oproepen om te blijven vechten. Ze hadden de kracht van de standvastigheid ontdekt.
De waarschuwingen van het evangelie over dreigende rampen en het einde van de wereld kunnen een heilzame boodschap zijn. Een boodschap die ons wakker schudt. Ze kan ons doen inzien dat een mens die standvastig en volhardend gebouwd heeft aan zijn echte menselijkheid, die niet gevlucht is voor de hardheid van het leven, tegen alle bedreigingen gewapend is. Elders in zijn evangelie citeert Lucas wat Jezus zei over iedereen die gehoor gaf aan zijn raad. Wie ernaar luistert en ernaar leeft, is als de man die zijn huis op de vaste rots bouwde. Maar wie hoort en niet doet, lijkt op iemand die zijn huis zomaar op het zand bouwde, zonder fundering, met alle gevolgen van dien (Lucas 6,49). Alleen door de standvastige trouw in de genegenheid, de toewijding aan medemensen en aan wat ons als opdracht is gegeven, bouwen we een leven op dat tegen de beukende stormen bestand is. Voor wie standvastig gelooft, hebben niet de catastrofe en de dreigende ondergang het laatste woord. Het laatste woord heeft de hoop dat God ons leven blijft schenken, het ware leven: ‘Door standvastig te zijn zult ge uw leven winnen’.
(Preek van de Week – Dominicanen)
HOOP IN BANGE DAGEN
Onze wereld wordt getekend door geweld en onderdrukking. De een wil de ander klein krijgen om zelf groot te lijken. Mensen doen elkaar de dood aan, omdat ze een andere overtuiging hebben. Ze kijken elkaar niet meer aan vanwege een andere kleur of geaardheid. Er heerst verdeeldheid alom. Vaak lijkt onze wereld op de dodelijke chaos van het begin.
Midden in die wereld leven wij. Ook wij worden bedreigd door ziekte en dood, door onenigheid en onverdraagzaamheid. We gunnen elkaar het licht in de ogen niet. Afgunst en jaloezie drijven ons voort. Soms is ons leven en dat van onze wereld een hopeloze puinhoop.
Te midden van dit alles roept het evangelie ons op om te blijven geloven in de toekomst. Bij de pakken gaan neerzitten, onszelf overgeven aan doemdenken, is uit den boze.
Het evangelie vraagt ons
dat wij het uithouden, dat we elkaar bij de hand nemen om zout en licht te zijn, om vuur en warmte te verspreiden. Het roept ons op om te blijven getuigen van de Geest die in ons leeft, een Geest van liefde, vrede en gerechtigheid.
November ... de nazomer is voorbij. De koude staat voor de deur. De overschakeling van zomer- naar winteruur is gebeurd en dagen worden elke dag korter.
Als kind van het licht zou ik deze novembermaand van de kalender willen of overslaan.
Nochtans zijn Allerheiligen en Sint-Cecilia twee belangrijke hoogtepunten in het jaar voor een dirigente.
En toch ... november is ook de periode van herinneringen, de tranen om de pijn van het afgesneden zijn van geliefden en gebeurtenissen zijn juist dan moeilijker te relativeren.
Als ik in de Bijbel de vraag van de leerlingen bij Lucas lees: 'Heer, leer ons bidden', dan hebben ze waarschijnlijk gemerkt dat Jezus zo dikwijls vertrouwelijk met zijn Vader spreekt. Die ervaring is voor ons allemaal weggelegd, want God schrijft niemand af en er bestaat bij onze Vader geen slecht moment om aan te kloppen. Tot God bidden is niet altijd ontvangen wat ik vraag, soms wel, soms later, dikwijls ook niet.
En toch kunnen het vallen van de bladeren en de somberheid van het najaar door het gebed een andere waarde krijgen. Zo zie ik vanuit een andere invalshoek dat het verdriet na een afscheid meestal een uiting is om wat ooit zoveel vreugde heeft gebracht. Bij God kunnen schuilen is een belangrijke boodschap, want daar is vrede te vinden.
Vragen, zoeken en aankloppen ... in ons gebed is Hij onze vriend van dag en nacht 'Ik zal er zijn.’
(Monika Van den Perre – In: ‘Welke evangelieteksten beklijven?’ ‘Tussendoor’, een uitgave van ‘Catechesehuis’, november 2016)
In deze novemberdagen – nu er in de natuur zoveel is dat afsterft, en wij onze overleden geliefden gedenken – brengen de lezingen ons een moeilijke vraag aan: wat gebeurt er met ons, als ons lichaam sterft?
Ieder van ons heeft daar wel al mee te maken gehad; het kan zijn dat we dan hulpeloos waren, bij een onverwacht, voortijdig heengaan. Misschien zagen we ook geen toekomst meer… en leek ons leven toen zinloos, zonder verdere waarde of betekenis.
Onze gelovige visie op deze eeuwige vraag van ‘leven, doodgaan … en wat dan’ kunnen we samenvatten in enkele krachtige en overduidelijke Bijbelse oneliners, zoals Paulus bijvoorbeeld schrijft ‘Gij zijt niet als mensen, die geen hoop hebben.’ Of deze troostende, hoopvolle woorden van Jezus zelf: ‘Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven’ .
Wanneer de tweede broer aan de beurt is,
roept hij vlak voor hij sterft de koning toe:
‘U bent een booswicht
die ons aardse leven wegneemt.
Maar onze God is een koning die ons
– omdat we Hem trouw zijn gebleven –
na onze dood opwekt tot een nieuw en eeuwig leven.’
(Uit het tweede boek der Makkabeeën 71,9)
Enkele Sadduceeën,
die ontkennen dat er een opstanding is,
kwamen naar Jezus toe en vroegen hem:
‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven:
als een gehuwd man sterft
zonder dat zijn vrouw kinderen heeft nagelaten,
moet zijn broer met die vrouw trouwen
en nakomelingen verwekken voor zijn broer.
Nu waren er eens zeven broers …
(Lucas 20,27-38)
‘DAT ANDERE LEVEN … ?’
Het evangelie dat dit weekeinde wordt gelezen lijkt de komische toer op te gaan. Er staat daar een vrouw in de hemel te pronken met zeven mannen! Het zijn de Sadduceeën die dit nummertje opvoeren om het geloof in het leven over de dood belachelijk te maken. Want zelf geloven ze daar niet in. In een typisch rabbijns twistgesprek met Jezus proberen ze hem te strikken. Het verrijzenisgeloof wordt het voorwerp van een discussiespelletje.
Maar op vandaag is dit geloof letterlijk doodernstig. Kort na de aanslagen van 11 november 2001 in de VS – morgen dus precies 18 jaar geleden – schreef een zekere professor Richard Dawkins uit Oxford daarover een uitdagend artikel. Hij stelt dat uiteindelijk het vaste geloof in een leven over de dood heen de oorzaak was van die terreurdaden. Een stelling die we later ook kunnen doortrekken naar de gruweldaden van ‘IS’. Want – zo schrijft Dawkins – de zelfmoordpiloten van toen waren extreme moslimfundamentalisten die onwrikbaar vast geloofden dat ze als martelaars triomfantelijk in het paradijs zouden opgenomen worden. Daar wachtten hen dan nota bene 72 maagden als beloning. Nog wat anders dan één vrouw met 7 mannen! Dawkins is niet mals voor de consequenties! ‘Het geloof in het hiernamaals is de meest gevaarlijke onzin’, schrijft hij. En verder: ‘Godsdienst is zoveel als geladen wapens verspreiden op straat. Je moet niet verbaasd zijn als ze gebruikt worden!’
Inderdaad dus een 'doodernstige' kwestie. Want dit geloof heeft niets en niemand ontziende terreurdaden aangericht. Zo'n geloof moet uitgeroeid worden. Dawkins staat duidelijk aan de kant van de Sadduceeën. Hij zal het geloof in een hemel met 72 maagden voor één man al even belachelijk vinden als het verhaal van de Sadduceeën met de zeven mannen voor één vrouw. Dat vinden wij trouwens ook. Maar iets anders is het hiernamaalsgeloof zelf en de voorstelling ervan. En nog iets anders is de vraag of ons geloof in een hiernamaals inderdaad gevaarlijke onzin is.
Het woord 'verrijzen' is beeldspraak. Het betekent letterlijk opstaan uit de slaap. Dat wordt dan toegepast op het verrijzen of opstaan uit de dood. Maar wat gebeurt na de dood is niet meer te verwoorden met onze taal. 'Verrijzen', 'hiernamaals' en 'hemel' zijn allemaal menselijke woorden over een bestaanswijze die buiten de grenzen van ruimte en tijd ligt. Wij mensen kunnen niet om de hoek van de dood kijken. De dood is voor ons een absolute grens. We zeggen dat het 'andere' leven aan de overkant van de dood 'onsterfelijk' is. Het overstijgt onze sterfelijkheid. Maar hoe dat overstijgen is, hoe het 'verrijzenisleven' is , is niet vast te stellen. De Sadduceeën begaan de fout dat ze de hemel zien als een verlenging van dit aardse bestaan. Jezus maakt duidelijk dat de hemel geen binnenwerelds gebeuren is. Er wordt dus niet meer gehuwd. En de doden zijn in het 'andere leven' als 'engelen' of 'kinderen van de verrijzenis' en 'kinderen van God'. Je zou kunnen zeggen: de doden zijn in de hemel ‘dezelfde’, maar het is niet meer ‘hetzelfde’ als hier.
In tegenstelling met de Sadduceeën gelooft Jezus wèl in een hiernamaals en in een nieuw en ander leven over de dood heen. In hun twistgesprek betaalt Jezus de Sadduceeën met gelijke munt. Want hij citeert een tekst uit de Thora van Mozes die de Sadduceeën ook aanvaarden. De tekst waar God spreekt tot Mozes in het verhaal van de brandende doornstruik (Ex.3): ‘Ik ben de God van Abraham, de God van Isaac, de God van Jacob.’ Jezus proclameert dat de aartsvaders voor God niet dood en begraven zijn. Voor Hem zijn ze levenden. De verbondenheid is door de dood niet verbroken. Voor God leven ze allemaal. Hij is een God van mensen. Hij keert zich onvoorwaardelijk naar ons. Hij is Jahweh: ’Ik zal er zijn. ‘Hij is er in het leven en bij de dood. Hij gaat mee met zijn mensen, zijn ‘kinderen’. Hij gaat met ons mee door de dood heen. Psalm 16 verwoordt het zo innig: ‘Aan de macht van de dood geeft Gij mij niet prijs, in vreugde ben ik bij U, God, voorgoed.’
Is dit alles geen wishful thinking? Onze wensen, onze dromen voor werkelijkheid nemen? Is het geen illusie? Geen 'projectie'? Is geloven in eeuwig leven niet veroorzaakt door onze behoefte aan zin, aan een doel in het leven, en vooral een houvast om het uit te houden als het heel moeilijk is? Maken we onszelf niets wijs?
Het is niet omdat we behoefte hebben aan 'iets' dat dit 'iets' (nl. het hiernamaals) bestaat of niet bestaat. Als we spreken over 'projectie' weten we ook dat het geloof in eeuwig leven botst met onze behoefte aan verstandelijke zekerheid en inzicht. De vraag is ook waarom mensen van alle tijden en beschavingen nood hebben aan zo'n 'projectie'. De dood als definitief einde is blijkbaar niet zo vanzelfsprekend. Zeker niet voor de liefde. En het zijn de liefdeservaringen van mensen die ons een vermoeden geven van wat met hiernamaals en eeuwig leven kan bedoeld worden. De liefde overstijgt hier op aarde reeds tijd en ruimte. Er is een 'warme' liefde tussen mensen, maar niet van 100° Celsius. En er is 'veel' liefde tussen mensen, maar niet van 100 meter of van 55 kg. Als de kracht van de liefde reeds het materiële overstijgt, zou de kracht van Gods Liefde dan niet de dood kunnen overstijgen? We kunnen ook spreken van transformatie. De liefde ervaart de geliefde medemens als zoveel meer dan een lichaam. De liefde maakt de geliefde mooi, goed en beminnenswaard. De geliefde is uniek en anders dan alle anderen. Een God die ons persoonlijk bemint, die ons kent bij name, onze schepper en Vader, kan ons sterfelijk bestaan transformeren tot een hemels onsterfelijk leven. Zo mogen we geloven. In dit verband wijst men graag naar het beeld van de trage lompe rups die zich inspint en zich ontpopt tot een mooie vlinder die snel en sierlijk zich in het zonnige licht vliegend koestert. Wat een wonderlijke transformatie van één en hetzelfde wezen!
Ook in het hiernamaalsgeloof gaat het om dezelfde mens die over de dood heen wordt getransformeerd. Het bestaan in het 'andere' leven is hoe dan ook het bestaan van een mens. Niet het vrijkomen van een onsterfelijke ziel uit de kerker van het lichaam. Dat was de Griekse opvatting. In de joods-christelijke traditie gaat het om 'lichamelijke verrijzenis', wat betekent dat de mens die anders en nieuw leeft over de dood menselijk blijft. Paulus spreekt daarom van een 'vergeestelijkt lichaam'. Maar ook deze benaming verwijst naar een onvoorstelbare werkelijkheid. Het leven over de dood heen is ‘deelhebben’ aan het leven van de Eeuwige. Onze verbondenheid met hem is daarvoor de grondslag.
Rest nog de uitspraak dat het verrijzenisgeloof gevaarlijk zou zijn. Dat hebben we vroeger nog gehoord. Marx vond dit geloof 'opium van het volk'. Gevaarlijke bedwelming. Een zoethoudertje. Opdat mensen niet in opstand zouden komen tegen het onrecht en de uitbuiters aanklagen. Het gevaar van het verrijzenisgeloof is dat we het ‘hierNUmaals’ zouden ontvluchten en ons zouden onttrekken aan onze verantwoordelijkheid. Jezus zelf heeft zieken niet naar een 'later' leven verwezen, aan de overkant van de dood, waarin alles terug goed zou komen. Hij heeft ziekte bestreden en mensen genezen. Ook de verhalen over het dode dochtertje van Jaïrus, de jongen van Naïm die begraven werd, en Lazarus die al vier dagen in het graf was, verkondigen een Jezus die een is met God ‘die de doden doet leven’.
Jezus stond eveneens in verzet tegen alle vormen van onrecht en mensonwaardigheid. Hij nam het op voor armen, misdeelden en onreinen. Het Rijk Gods van gerechtigheid, liefde en vrede dat Jezus preekte was wel degelijk een Rijk Gods voor hier en nu. En voor hem is het ook de liefde die nu reeds eeuwigheidswaarde heeft. Daarom kon Johannes schrijven: ‘We zijn overgegaan van de dood naar het leven, omdat wij onze broeders liefhebben’ (1 Joh.3,14) De liefde van mensen, die de liefde is van God in ons, is sterker dan de dood. Deze hoop doet ons leven in de liefde waarin wij geloven.
(Bron: Preek van de Week – Dominicanen)
---
Het blad en de zee
Een boom stond aan de rand van een groot bos en overschaduwde de stroom die aan zijn voet voorbijgleed. Aan de boom ritselde een blad in de zomerwind. Het was zijn manier om zijn Schepper lof toe te juichen. De vogeltjes op de takken van de boom zongen een veel mooier lied. Hun gefluit klonk als een steeds wederkerende melodie van geluk. De zon streelde de pluimen van het gevogelte en de nerven van het blad. Als het regende werd het blad gewassen, ontdaan van alle smet. Maar het trilde als het herfst werd en de lucht heel fris begon te worden. Toch was het blad heel fier nu het een bijzonder mooie kleur had gekregen. Blinkend donkerrood was het en het danste van plezier aan de uiterste boomtak. Het spiegelde zich soms in het water en kon zo zijn schoonheid bewonderen.
Maar op een morgen toen het licht gevroren had, voelde het blad zich heel ziek. Misschien had het wel griep gekregen. Het had alle kracht verloren en kwam los van de boom die het gedragen en gevoed had. Het viel in het water van de stroom en dreef, met de stroom mee, naar de zee. En de zee nam het blad op en wiegde het op de deining van haar golven. Zo had het blad zijn eeuwige bestemming bereikt.
Zo gaat het ook met de mens in het leven. We groeien en bloeien en stoeien, en als we moe en ziek zijn geworden, soms jong maar meestal oud, verlaten we de boom van het leven en brengt de stroom van de genade ons bij de oneindige God waar we voor altijd gelukkig kunnen zijn. In de oceaan van Gods liefde vindt de mens het eeuwig Leven!
(Georgette Mathieu: ‘Middelares en Koningin’, jg. 73 november 2006, blz. 19)
Maak van het leven na de dood geen kopie van het leven vóór de dood.
Want het leven na de dood heeft niets van doen met de dagelijkse zorgen die ons op deze aarde gegeven zijn: het zorgen voor een nageslacht, het in stand houden van je naam en je bezit, noch met huwen of ten huwelijk gegeven worden.
Het leven na de dood heeft alleen te maken met Hem die liefde is, die sterker is dan alle dood, en die leven doet.
Maak van het leven na de dood geen kopie van je leven hier met alleen alles veel beter en mooier.
Maar laat je leven hier op aarde een kopie zijn van het leven dat ons te wachten staat, waar alles spreekt van de liefde van ‘Ik zal er zijn voor u’.
Sinds november 2018 heeft 'afscheid nemen' mijn leven totaal overrompeld. Vijf geliefden hebben de brug overgestoken naar het land van de eeuwige vreugde, onder wie mijn lieve tochtgenoot Herman Van Hemelryk die op 30 juli na langdurige ziekte is overleden.
Onweerswolken drijven genadeloos mijn leven binnen en ik voel me zo kwetsbaar als een vlinder.
De wolkenhemel krijgt meer en meer mijn aandacht en ik stel met blijvende verwondering vast hoe creatief de wind met wolken speelt. Ze verschijnen uit het niets en verdwijnen even later. De wolken hebben zoveel te vertellen, al krijg ik geen antwoord op de vele levensvragen die door mijn hoofd spoken. Hoe moet ik nu verder door het leven? Welke wolk ben ik aan andermans hemel of wil ik liever een ster zijn in de nacht?
Wolken zweven, zijn in beweging ... enkele seconden maar en alles ziet er anders uit. De pijn van daarnet kan kracht worden om teleurstelling en lijden te overwinnen.
In de Bijbel spreekt God meermaals vanuit een wolk en ook Maria werd overschaduwd door een wolk van Gods heerlijke aanwezigheid. Heel waarschijnlijk zullen het geen – zoals wij die kennen – gewone atmosferische luchtwolken geweest zijn ... maar ze wijzen ons wel op een bovennatuurlijke gebeurtenis.
Wollige witte wolken hebben zo iets van de eeuwigheid waar liefde en herinnering met elkaar verweven zijn. We moeten onze geliefden loslaten en omdat voor mij de hele hemel 'liefde' is, schreeuw ik het van de daken: "Ik hou van jullie allemaal."
Tegelijkertijd durf ik hopen dat er bij elk einde iets nieuws begint. En ik wil geloven dat God erover waakt dat de onweerswolk voorbij zal trekken en de tegenwind verandert in een aangename, zachte zeebries.
(Bron: ‘Bijbelse plaatsen en Gods verhaal met de mens’, Catechesehuis, augustus 2019)
Jezus, die aan tafel gaat met tollenaars en zondaars, we zien het plaatje wel eens meer in het evangelie. Hij heeft duidelijk een voorliefde voor die mensen, die scheef bekeken of geminacht worden. En altijd wordt daarbij verteld dat de mensen met aanzien zich beter achten, en gaan schimpen en morren.
Het stoort Jezus echter niet: Hij blijft zijn eigen weg gaan, heel persoonlijk, zachtmoedig en barmhartig, en zo raakt Hij het hart van de zondaar …
Omdat U, God, alles kunt,
ontfermt U zich over iedereen;
U ziet voorbij aan de zonden van mensen,
opdat zij naar U terugkeren.
(Uit het boek Wijsheid 11,23)
Toen Jezus bij die plaats kwam
keek Hij omhoog en zei tot hem:
‘Zacheüs, kom vlug naar beneden,
want vandaag moet Ik in uw huis te gast zijn.’
(Lucas 19,5)
KLEIN VAN STUK
Zacheüs leek geslaagd in het leven. Hij had een belangrijke functie en hij was rijk. Maar hij was ‘klein van stuk’. Dikwijls vermeldt het evangelie iets over de buitenkant om in feite iets te zeggen over de binnenkant van de mens. ‘Klein van stuk’ betekent hier vooral: klein van gehalte, klein van mentaliteit, klein van binnen”. Inderdaad, Zacheüs, hoofdontvanger van de belastingen, in dienst van de Romeinse bezetter – collaborateur dus – was hebzuchtig en stak blijkbaar geld in eigen zakken. Vooral innerlijk was Zacheüs een petieterig, egoïstisch, geborneerd manneke. Natuurlijk werd hij niet graag gezien en uitgestoten. Hij was rijk, maar kleinzielig en had geen vrienden.
Eigenlijk was Zacheüs dus niet echt gelukkig. Onder de uiterlijke status en de rijkdom, leefde diep in zijn hart blijkbaar toch nog een groot verlangen naar iets anders, naar iets meer. ‘Zacheüs wilde Jezus zien, om te weten te komen wat voor iemand het was’. Wij herkennen wel iets van onszelf in die zelfgerichte, kleine man, die, door zijn functie, status en verplichtingen, niet goed weg wist met de echte, diepere vragen die leefden in zijn binnenste. Ook wij beseffen misschien op een bepaald moment dat wij nogal voor onszelf leven en eigenlijk heimwee voelen naar een dieper geluk van warmte, mededeelzaamheid en samenhorigheid.
Die dag wilde Zacheüs een inspanning doen om in te gaan op zijn diepste verlangen: ‘Zacheüs liep snel vooruit en klom in een vijgenboom om Jezus te kunnen zien wanneer Hij voorbijkwam, wellicht zonder veel gezien te worden. Hopelijk ontmoeten wij allen op het goede moment in ons leven zo’n soort vijgenboom: iemand bij wie wij terecht kunnen, die ons discretie en bescherming biedt, iemand bij wie wij ons veilig voelen en die echt naar ons luistert. Het zal dan ook wel iemand zijn die ons durft optillen uit onze laag-bij-de-grondse, wat kleingeestige mentaliteit en die ons de mogelijkheid biedt om ruimer en méér te zien.
Merkwaardig hoe Jezus die kleine man doorheen de bladeren van de vijgenboom opmerkte. Er staat niet dat Zacheüs Jezus zag of Hem toeriep. Er staat dat Jezus Zacheüs zag en hem aansprak. Het initiatief ligt bij de Heer. Jezus kijkt nooit vanuit de hoogte op mensen neer. Hij kijkt altijd naar mensen op. Hij maakt hen groter. Maar Hij roept hen ook weg uit hun eenzaamheid tot nieuwe gemeenschap. Jezus had waarschijnlijk wel aanbiedingen genoeg om ergens te gaan eten, maar Hij doorzag blijkbaar het diepe verlangen van Zacheüs’ hart en stelde hem voor naar zijn huis te komen. Aan die kleine, zondige man bood Jezus méér dan de eer. Hij bood hem zijn vriendschap aan. En het is daarvan dat Zacheüs een andere mens werd. Zijn hart liep vol van dankbare vreugde. Van daaruit besliste hij geld weg te schenken aan de armen.
Het is toch wel niet onbelangrijk de volgorde van het gebeuren, te benadrukken, zoals het evangelie het voorstelt. Het is niet zo dat Zacheüs zich eerst bekeert, eerst zijn schuld moet bekennen, en daarna het aanbod van Jezus’ vriendschap krijgt, als een soort beloning achteraf. Lucas legt er in zijn evangelie sterk de nadruk op dat in feite juist het omgekeerde gebeurt. God neemt het initiatief. Eerst biedt God ons zijn vriendschap aan, onvoorwaardelijk, d.w.z. zonder ons eerst eisen te stellen, wat onze voorgeschiedenis ook is. En vanuit de erkentelijkheid voor zo’n overstelpende vriendschap en vergeving, komen wij ertoe iets goeds te doen voor anderen. Een bekering tot een meer echte, christelijke levenshouding gebeurt dus niet vanuit de hoop op een beloning, na verdiensten van onze kant, maar wel vanuit een overvloed van dankbaarheid voor Gods gratis liefdesaanbod, dat wij reeds aan de lijve hebben ervaren. De opvatting dat wij ons eerst zouden moeten bekeren en dan pas waardevol genoeg zouden zijn om door God graag gezien te worden, klopt dus niet.
‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen’, zegt Jezus, tot de joodse omstanders, ‘want ook hij is een zoon van Abraham’, d.w.z. ‘een lid van jullie gemeenschap’. Hij nodigt hen dus uit Zacheüs terug op te nemen in hun kring. Deze was verloren, althans volgens het oordeel van de strenge joden, maar niet verloren in de ogen van God, die hem opnieuw zijn vriendschap aanbood. In ieder van ons zit een Zacheüs, een kleine mens, die, ondanks alles wat er gebeurd is, toch steeds waardevol blijft om door God graag gezien te worden. Gods gratuite liefde doet ons leven. De dankbaarheid daarvoor maakt ons, kleine mensen, groot.
Wat kunnen wij nu doen? De Heer vraagt niet dat wij nu allen plotseling de helft van ons bezit aan de armen zouden geven. Het eerste wat wij het best doen is ons meer erkentelijk tonen tegenover onze God, die ons zozeer blijft liefhebben, ook ondanks onze, soms zo kleinzielige, eigengerichte mentaliteit. Die dankbaarheid voor zijn onverdiende vriendschap zal ons wel inspireren om te oordelen wat wij dan het best concreet doen voor anderen. Maar, om tot zulke dankbaarheid te komen, moeten wij misschien eerst de moed opbrengen om terug te luisteren naar het diepste verlangen van ons hart en, ondanks onze functie en statiekledij, in de vijgenboom durven kruipen. Het is te midden van al onze broers en zussen dat de Heer tot ieder van ons zegt: ‘Vandaag moet Ik in jouw huis verblijven!’
Voor wie vandaag de eucharistie bijwoont: ontvang Hem bij de communie vol blijdschap in je eigen huis.
Klinkt het ongezond, dat ik als enige bezoeker het in mijn hoofd haal om bovenop de grote zandheuvel te klimmen in de hoek van het kerkhof? De heuvel is met gras begroeid, maar onderaan aangewerkt met hopen grafaarde, opgeschept met een wiellader. Onzorgvuldig gezeefd ook, want er liggen resten van bloemstukken doorheen, vermolmde planken van lijkkisten en verroeste hengsels. Misschien ook ribbenkasten.
Geen mooiere plek om de vergankelijkheid te overstijgen, dan bovenop deze knekelhoop. Ieder zijn zaligheid. Ik herken de graven beneden, want ik hielp er vele vullen. Ik zie het graf van Mark Mongool. Dertig werd hij, en alzeleven misdienaar. Hij is intussen zalig, want hij had geen andere keuze dan nederig van hart te zijn.
De zerk van Thérèse Troosteloos. Kapot van verdriet om haar vermoorde zoon. Ze voelt zich intussen zalig, want hij is haar daarboven aan het troosten.
Vluchteling Kyril de Zachtmoedige, een root verder. Dood van zieke nieren na acht jaar zonder papieren. Nu zalig grootgrondbezitter in de hemel. En toevallig twee graven verder Theo Blijleven. Liep zich te pletter om voor Kyril gerechtigheid te vinden. Voorgoed in een zalig verzadigde rust.
In perk zestien: John Barmhart in een praalgraf. Ik vermoed hem ook zalig, want hij zat boordevol erbarmen tegenover zijn oudere werknemers, die hij ondanks verliezen toch hield.
Vlak bij de heuvel ligt Karel Sauber, gestorven priester en groot kunstenaar in het loslaten van dingen die hem beletten om God te zien. Van zijn zielenzaligheid ben ik absoluut zeker. En Catharina Vredebregt ligt daar, het schoolhoofd. Al vóór haar dood geroemd, omdat ze altijd haar kalmte wist te bewaren, alles en iedereen tot vrede bracht en nu definitief door God geprezen wordt.
Ik zie het bemoste perk met de gevallen weerstanders die vochten voor de zaligheid van hun vaderland en er het koninkrijk van de hemel bovenop kregen. Van op ‘mijn bergje’ ontdek ik plotseling dat de zaligheden hier dik gezaaid liggen.
Vreemd heiligenbeeld. Allemaal mensen die me blijven inspireren, telkens ik bij mezelf weinig nederigheid of armoede of ondermaatse barmhartigheid bespeur. Maar ze waren ook zondaars, boordevol onvermogen en gemiste kansen.
Dit netwerk van zaligen is nog geen gemeenschap van heiligen. Daarom moeten we Allerheiligen en Allerzielen maar kort bij elkaar houden.
Plots zie ik de indrukwekkend aanwezige buste van een minzame snelheidsgek met stuurwiel. Ik kan hem niet plaatsen. Tot ik hem beter bekijk en twee dingen ontdek die me helemaal vertellen wat hier aan de hand is. Het afgebroken stuur doet denken aan de stuurloosheid van wie dood ging en de greep op het leven verloor. Tegelijk aan wie achterbleef, volkomen stuurloos en zwalpend tussen deugddoende en pijnlijke herinnering. De man heeft in al zijn stuurloosheid echter een verbazend mooie lach om de mond. Alsof het hem intussen geen lor kan schelen dat hij de laatste berm van het leven niet haalde.
Die lach vertelt een christen meer over de dood dan de stuurloosheid. Heiligen moesten niet eerst doodgaan om hem al om hun lippen te hebben. Ze waren zo geladen met evangelische brandstof, dat ze er zeker van waren op hun bestemming te geraken. Ze hadden Gods feilloze gps op zak en konden daardoor glimlachend hun medemensen richting geven. Omdat God die glimlach van hen zo bijzonder vond, bedacht Hij hen met het cadeau van de heiligheid en vroeg Hij zijn Kerk hen vandaag te vieren.
Zullen we doen!
(Ronald Sledsens, Kerk en Leven 28 oktober 2009)
P.S.: wegens auteursrechten kan ik de foto op het graf van de Franse autocoureur Léon Théry (1879-1909 hier niet publiceren. Het is naar hem en deze foto dat in de tekst hierboven verwezen wordt.