Twee mensen gaan naar Emmaüs, ze gaan weg uit Jeruzalem, omdat daar hun hoop aan stukken is geslagen. Een eindweegs gaat een vreemde met hen mee, die hun alles leert verstaan, die met hen het brood breekt en zijn eigen leven deelt. Dan gaan hun ogen open: hoewel gekruisigd, is Hij de Levende …
Zo zijn ook wij op weg, ons leven lang, ook onze hoop kan stukgeslagen zijn, tot iemand met ons meegaat, en met ons zijn brood, zijn eigen leven deelt.
Dan kunnen ook onze ogen open gaan, en kunnen wij gaandeweg leren verstaan: hoewel gekruisigd is Hij de Levende.
Daarop trad Petrus naar voren en sprak de menigte toe:
‘Israëlieten, luister naar wat ik u zeg:
Jezus uit Nazaret is door God tot u gezonden.
Deze Jezus hebt u door heidenen laten kruisigen en doden.
God heeft hem echter tot leven gewekt.’
(Handelingen 2,14.22-23)
Terwijl ze met elkaar in discussie waren,
voegde Jezus zelf zich bij hen en liep met hen mee.
Maar hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen.
…
Toen zei hij tegen hen:
‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip?
Moest de messias al dat lijden niet ondergaan?’
Daarna verklaarde hij hun
wat er in al de Schriften over hem geschreven stond.
(Lucas 24,15-16 en 25-27)
EMMAÜS OP ONZE WEG
De ontgoochelde Emmaüsgangers passen helemaal in de wereld van vandaag. Maar vandaag zouden Kléopas en zijn metgezel verpleegkundigen kunnen zijn die doodvermoeid naar huis gaan, diepbedroefd omdat er, ondanks hun inzet, weer enkele patiënten overleden zijn. Of het zouden mannen kunnen zijn die hun dementerende moeder in het woonzorgcentrum niet meer mogen bezoeken. Of geneesheren die coronazieken niet kunnen helpen. Of arbeiders en bedienden vol zorgen omdat ze hun schulden niet kunnen afbetalen wegens werkloos. Of ondernemers die hun bedrijf van vandaag op morgen hebben moeten sluiten. Of leerlingen die niet naar school kunnen, en gefrustreerde leerkrachten die thuis van miserie op hun nagels zitten te bijten. Of twee van de miljoenen mensen die in veel landen ineens geen inkomen meer hebben, en die zo arm zijn dat ze niet weten of ze morgen eten zullen hebben voor hun gezin.
Want Emmaüsgangers zijn er niet alleen vandaag, ze zijn er elke dag. Met honderden miljoenen zijn ze in een wereld waarin presidenten en regeringsleiders narcistische populisten zijn vol leugens, bedrog en eigenbelang, en geen leiders die zich oprecht inzetten voor het volk, zeker voor het arme, het kansarme, het verdrongen volk. En anders dan met de Emmaüsgangers in het evangelie loopt Jezus niet zelf met mee met de Emmaüsgangers van vandaag, maar vraagt Hij aan ons dat wij dat wel zouden doen. Niet alleen aan ons vraagt Hij dat, maar aan heel zijn Kerk, zeker in deze moeilijke dagen van geen contact, geen samenkomen, maar wegblijven van elkaar, afstand houden.
Meer dan waarschijnlijk hebben we zelf al de gevolgen en de gevaren van die verplichtingen ondervonden. Het gevaar van onverschilligheid, van gewoontes die een maatschappij kapot maken. Gewoontes als alleen zijn, ieder voor zich, met alleen maar aandacht voor zichzelf, met angst om besmet te worden door anderen, zodat je op de duur niets meer durft doen dat niet direct voor jezelf is, en dat je iemand nog nauwelijks durft groeten. En voor ons, christenen, komen de lege kerken daar nog bij. De kerken zonder vieringen, zonder samen bidden, samen ons geloof belijden, ons samen inzetten voor armen, zieken, eenzamen, mensen in nood.
Wellicht zegt Jezus daarom ook tegen ons dat we traag zijn van hart in ons geloof. Hij zegt niet dat we traag zijn van verstand, maar van hart. Want geloven is niet begrijpen wat Jezus zegt, maar doen wat Hij zegt. Geloven is dus geen standpunt van het verstand, maar een doen van het hart. Dat hadden de Emmaüsgangers ook niet begrepen. ‘Wij leefden in de hoop dat de Messias degene zou zijn die Israël zou verlossen’, zeggen ze, en daarmee is eigenlijk alles gezegd. Ze zagen in Jezus dus niet Gods Zoon van liefde en vrede, maar de militaire held die Israël van de Romeinen zou bevrijden. ‘O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben. Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’, brengt Jezus daartegen in.
Misschien moeten ook wij dat lijden leren dragen. Dat lijden dat de mens tot het inzicht brengt dat hij niet oppermachtig, niet alleswetend, niet onfeilbaar is. Integendeel, dat hij zo zwak is dat hij niet eens bestand is tegen een eenvoudig virus. Misschien zal dit de mens opnieuw nederig maken, en zal hij niet langer over de wereld willen heersen. Misschien zal hij in zijn kwetsbaarheid niet langer andere volkeren willen overheersen, uitbuiten, onderdrukken, maar vreedzaam willen samenleven met hen.
Er is iets heel merkwaardigs in het Emmaüsverhaal, en dat is dat de leerlingen Jezus niet herkennen, hoewel Hij lichamelijk bij hen aanwezig was. Pas bij het breken van het brood herkennen ze Hem. Herkennen wij Hem in de mensen die met ons door het leven gaan? Of zijn we even blind als de Emmaüsgangers? Blind voor de liefde en vrede die Jezus van ons vraagt. Want dat is de diepgang van het breken van het brood dat ook vandaag het teken is van Jezus’ aanwezigheid onder ons. Momenteel kunnen we dat breken niet fysiek meemaken, want de kerken zijn gesloten, maar Jezus zegt ook buiten de kerk: Blijf dit doen om Mij te gedenken. We weten dat die opdracht inhoudt dat we er zijn voor onze medemensen, vol liefde en vrede, vol barmhartigheid en inzet voor mensen in nood. Dat we breken en delen in heel ons doen en denken. Laten we dat zeker niet vergeten tijdens deze wereldcrisis. Laten we dus niet traag van hart zijn in ons geloof, maar vol geloof, hoop en liefde meegaan op de weg van de Heer. Amen.
Enkele dagen na de kruisiging waren de leerlingen bijeen, angstig, onzeker en vertwijfeld … want het leven ging gewoon verder, en zij waren vrienden van de Gekruisigde en zaten daarmee niet echt in goede papieren. Zij waren een paar jaar op weg geweest en hadden meegeheuld met die herrieschopper die het lieve leventje een duchtig op zijn kop wilde zetten. Openlijk had hij opruiende taal gesproken en voortdurend conflicten gehad met de schriftgeleerden, de oudsten, de farizeeën, kortom de gevestigde orde. Maar ’t zaakje was opgelost nu, hij was uit de weg geruimd. Als openlijke sympathisanten van die oproerkraaier, die nu definitief van de baan was, konden ze er beter voorstaan. En zo zitten zij daar samen, verslagen en bang afwachtend.
Plots staat Jezus in hun midden en schenkt hun zijn vrede, zijn vreugde, zijn Geest. Thomas is er niet bij … en kan het allemaal niet geloven. Of beter: kan niet geloven.
Een week geleden was het Pasen, en wij zijn hier ook weer bijeen. Het feest lijkt al veraf en het leven gaat gewoon verder. Maar ook hier staat Jezus in ons midden, en schenkt ons zijn vrede, zijn vreugde, zijn Geest, als wij ontvankelijk zijn en geloven.
We zien Hem niet … maar kunnen wij geloven? We lijken immers nog zozeer op Thomas, onze zielsgelijke,
Allen die het geloof hadden aanvaard,
bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk.
Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst
onder degenen die iets nodig hadden.
Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel,
braken het brood bij elkaar thuis
en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde.
(Handelingen 2, 44-46)
Op de avond van die eerste dag van de week
waren de leerlingen bij elkaar.
Hoewel de deur op slot was uit vrees voor de Joden, kwam Jezus.
Ineens stond Hij in hun midden en zei: `Vrede!'
Na deze groet toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde.
…
Thomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd,
was er niet bij toen Jezus kwam.
De andere leerlingen vertelden hem: `We hebben de Heer gezien.'
Maar hij zei:
`Ik wil zijn handen zien, met de gaten van de spijkers erin;
ik wil ze met mijn vingers voelen.
Ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde voelen.
Anders geloof ik niet.
(Johannes 20, 19-20 en 24-25)
‘THOMAS, MIJN ZIELSGELIJKE …’
Thomas lijkt wel heel diep in ons hart te wonen, soms dieper dan Jezus zelf. Argwaan, wantrouwen en ongeloof domineren zo dikwijls onze omgang met anderen. We zijn vaak geneigd om de bedoelingen van mensen verkeerd uit te leggen, als zij in openheid, goedheid en liefde naar ons toekomen. We vinden wel een middel om hun woorden en daden, hoe goed ze ook zijn, anders uit te leggen. We geloven zo moeilijk in wat mooi is. De aarzeling om geloof en vertrouwen te schenken blijft niet beperkt tot de godsdienst. Zou het zijn omdat we zelf soms niet zo betrouwbaar zijn? Lukt het ons niet om in de nieuwe mens en het nieuwe leven te geloven, omdat wij nog zo gevangen zitten in het kwaad van de oude mens, de mens, die niet verlost is?
Argwaan, wantrouwen en ongeloof werken verstikkend. Zelfs Jezus kon in Kafarnaüm geen wonderen doen, omdat de mensen niet in Hem geloofden, en in Hem alleen maar de zoon van de timmerman zagen. Geloof en vertrouwen echter wekken iemand tot leven en laten hem openbloeien.
Thomas, op die eerste paasdag, wilde niet geloven in het wonder van de nieuwe mens, de Jezus die verrezen was. Hij geloofde slechts toen hij met eigen ogen de wonden zag in handen, voeten, zijde … maar toen viel Hij wel in aanbidding neer: ‘Mijn Heer en mijn God’. En hij werd een ander mens. De traditie vertelt dat hij naar het Oosten trok, tot in het verre India … om daar te gaan getuigen van het nieuwe leven en de nieuwe, verrezen mens.
Vandaag zien wij diezelfde wonden van de Heer in zoveel mensen, hier en elders, mensen, die vertrapt, uitgestoten, misbruikt worden. Wonden, die voortvloeien uit wantrouwen, ongeloof, onverschilligheid en onrecht. En wij kennen de wegen ten leven: geloof en vertrouwen, vriendschap, verbondenheid en gerechtigheid. Maar vallen wij ook op de knieën, en zeggen wij net als Thomas: ‘Mijn Heer en mijn God?’ En worden wij ook nieuwe mensen, die getuigen? Persoonlijk en als kerk?
Ik hield mijn handen op zijn wond zocht naar bewijs van leven mijn ongeloof gaf hier geen pas maar eenmaal dit gedaan ontdekte ik dat hier niet hij maar ik... de echte dode was
toen hij me in mijn ogen keek en ik voor deze God bezweek sprak hij geen oordeel uit maar schonk voor mij een goed glas wijn en brak voor mij het brood en sprak... "laat mij toch in je zijn
ik weet hoe jij je voelt en wat voor kilheid je omgeeft want ik ben zelf ook dood geweest maar nu niet meer... ik leef"
leg dus gerust je hand maar hier en vind je zo verlangd bewijs ik weet, je ongeloof geeft hier geen pas maar ik wil graag met je op reis
In die tijd zag Jezus een man die al vanaf zijn geboorte blind was. Hij spuwde op de grond, maakte wat slijk van zand en speeksel en streek dat op de ogen van de blinde. Daarna zei Hij tegen hem: `Vooruit, ga u wassen in de vijver van Siloam.' De man ging ernaartoe, waste zich en kwam ziende terug.
(Johannes 9,1.6 en 7)
Vandaag wordt ons – in de genezing van een blinde mens – getoond dat Jezus ‘het Licht voor de wereld’ is. Waar mensen gevangen zitten in duisternis – kwaad, onderdrukking, misbruik, eigenwaan of wat dan ook – daar wil Hij Licht brengen en een weg tonen.
Bovendien ga je alles anders zien wanneer je naar jezelf, de medemens en de wereld kijkt ‘in het licht van het evangelie’. Je ziet hetzelfde, maar je ziet het op een andere wijze en dit verandert je leven
De farizeeën richtten zich nadien opnieuw tot de blinde: `Wat denk jij ervan? Hij heeft toch je ogen geopend!' `Dat Hij een profeet is', antwoordde hij.
Toen voeren ze tegen hem uit: ‘In zonden ben je geboren, zo groot als je bent, en jij wilt ons de les lezen?’ En ze wierpen hem buiten.
(Johannes 9,17 en 34)
De Farizeeën kelderen de blinde man; ze schelden en schimpen, en menen zo groot te worden. Het toont alleen hun eigen trieste kleinheid. En het werkt als een boemerang: hun misprijzen keert terug op henzelf. Niet de blinde mens wordt afgebroken, zelf worden zij zielige schepsels! Hun verstokte eigenwaan maakt hen ziende blind en zo blijven zij gevangen in zichzelf. Zij zien niet hoeveel ruimer, hoeveel mooier de ware wereld is!
Hoe anders is de blinde! Open en zonder vooroordelen! Hij moest al zoveel opgeven dat hij niet meer vol is van zichzelf. Zijn nederigheid maakt hem groot.
Hoe anders ook is Jezus zelf. Hij merkt die kleine mens op, misprezen, uitgesloten, verschopt. Meteen ziet hij zijn leed en gaat Hij mede lijden.
Hij zwijgt ook niet voor de valsheid van de Farizeeën. Zonder enige vrees ontmaskert hij de leugen van de wereld, de leugen van de groten, de leugen van de opgeblazen eigenwaan.
Daarom kunnen wij alleen maar danken, en wij bidden:
Heer Jezus, wees Gij zelf het Licht vóór onze ogen, wees ook het Licht in onze ogen.
of ‘zich niet te bekommeren om de dag van morgen’.
Aan de Ariadnedraad van dit antwoord
voortgeleid door het labyrint van het leven,
bereikte ik een tijd en een plaats waarop ik besefte
dat deze weg naar een triomf voert die ondergang is,
dat de prijs die je ontvang
voor de inzet van je eigen leven smaad is,
en dat de diepte van de vernedering
de enige verheffing is
die voor de mens mogelijk is.
Daarna had het woord ‘moed’
voor mij zijn zin verloren,
omdat niets me meer ontnomen kon worden.
Verder op de weg leerde ik
stap voor stap, woord voor woord,
dat achter iedere zin van de held van het evangelie
een mens staat en de ervaring van een mens.
Ook achter het gebed dat de kelk hem mocht voorbijgaan,
en achter de belofte om hem te ledigen.
Ook achter ieder woord op het kruis.’
(Dag Hammarskjöld: ‘Merkstenen’, p. 200)
Nota:
Dag Hammarskjöld (1905-1961), een Zweeds economist, auteur en diplomaat was secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 10 april 1953 tot 18 september 1961. Op die laatste datum stierf hij als gevolg van een ‘verdacht vliegtuigongeluk’ tijdens zijn vredesmissie in Congo. Hammarskjöld kreeg in 1961 postuum de Nobelprijs voor de Vrede. Later noemde John F. Kennedy hem ‘de grootste staatsman van onze eeuw’.
Ook op deze tweede vastenzondag raken de lezingen de diepe kern van ons leven. ‘Trek weg uit uw land’, zegt God tot Abram …. Laat achter wat je voorheen gevangen hield, en ga op tocht naar een nieuw land, een nieuw en ander leven.
Eeuwen later mogen drie leerlingen op de berg Tabor, een glimp opvangen van de beloofde heerlijkheid in dit nieuwe land. ‘Heer, het is goed dat wij hier zijn, ik zal hier drie tenten opslaan’, is de spontane verzuchting van Petrus: ‘Laten wij hier blijven in dit nieuwe land.’
Maar even later is dit visioen van licht alweer verdwenen …
De HEER zei tegen Abram:
‘Trek weg uit uw land, uw stam en ouderlijk huis,
naar het land dat Ik u zal aanwijzen.
Ik zal u zegenen en uw naam groot maken,
zodat u een zegen zult zijn.
(Genesis 12,1-2)
Vanaf die tijd begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken
dat hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden
door toedoen van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden,
en dat hij gedood zou worden,
maar op de derde dag uit de dood zou worden opgewekt.
---
Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes
met zich mee een hoge berg op, waar ze alleen waren.
Voor hun ogen veranderde hij van gedaante,
zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht.
---
Toen ze van de berg afdaalden, gebood Jezus hun:
‘Praat met niemand over wat jullie hebben gezien
voordat de Mensenzoon uit de dood is opgewekt.’
En Hij herhaalde nogmaals:
‘Door hun toedoen zal de Mensenzoon veel moeten lijden.’
(Matteüs 16,21 en 17,1-9.12 - gedeeltelijk)
‘Onderweg … even een glimp’
Abram en de eerste leerlingen leren veel over onszelf. 1800 voor Christus. Abram leeft zijn veilig leventje, thuis bij vader en moeder. Zijn familie heeft het goed en hij zal zelf zijn toekomst ook wel maken, met macht en geld en aanzien. Men zal met ontzag over hem spreken. Hij heeft Gods roep nog niet gehoord en is nog niet wakker geschud. Alles draait nog rond zijn eigen ikje. God heeft nog niet gesproken.
En dan is er die stem van God ‘Trek weg uit uw land’. Laat alles achter waar je vroeger voor leefde en zoek een hoger doel. Een horizon, die weidser is, ligt voor jou open. God wenkt met zijn belofte, en Abram trekt op weg. Zo ging het ook met de eerste leerlingen: een simpel woord van Jezus: ‘Volg mij’, en ook zij trokken op weg.
Abram, de leerlingen en zoveel mensen zijn ooit op weg gegaan, alleen gesteund door Gods belofte, alleen gevoed door Hem, in de stilte van hun gebed. Wittebroodsweken leken het eerst. Pas later kwam de loden hitte van de middag, het leed, het onbegrip, de tegenstand, de eenzaamheid.
Elk ideaal eist zijn tol en kost zijn prijs. Zo was het voor Abram, zo was het voor de leerlingen, zo is het voor elke mens, die luistert naar Gods lokroep. Zo was het zelfs voor Jezus zelf: ook Hij zegt dat Hij veel zal moeten lijden.
En soms is er een glimp van de beloofde zaligheid, een adempauze die in staat stelt om vol te houden. Even vertoef je op de berg, waar je graag zou blijven: ’Heer, het is goed dat wij hier zijn. Ik zal hier drie tenten opslaan.’
Maar de weg loopt verder door het dal, het beloofde land verdwijnt weer achter de einder: ‘Ze keken op en zagen niemand meer.’ Mozes en Elia en Jezus in stralende gedaante, ze zijn uit het gezicht verdwenen.
Nog jaren duurden de omzwervingen van Abram naar het beloofde land, nog maanden ook was Jezus met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem, en ook zo lang kan onze eigen tocht nog lijken. Wij blijven altijd mensen onderweg, altijd op weg naar de volkomen vervulling van een levenslange hoop.
De trouw aan een ideaal is zelden lichtlopend. Meestal groeit zij moeizaam, in de stilte van een soms vertwijfelde ontmoeting met God. Bidden wij daarom met Kardinaal Newman: ‘Richt gij mijn schreden, Heer, ik vraag u niet de horizon te zien: één stap is mij genoeg.’
Voor een kort ‘ten geleide’ hierbij kunnen we te rade gaan bij Geert Mortier, die een lezenswaardig ‘In Memoriam’ schreef over Bieke Vandekerckhove (1969-2015), ‘monnik in de wereld, zenleraar, auteur’.
‘Het Leven werd haar geschonken op 29 juli 1969. Met enthousiasme heeft ze geleefd. De smaak van stilte was haar lief. Na 27 jaar leven met ALS werd op 7 september 2015 haar leven gezalfd, toegewijd en toevertrouwd aan het grote Mysterie van leven en dood, aan haar God.’
In dit ‘In Memoriam’ lezen we dit zinnetje dat de weg opent naar een beter verstaan van dit enigmatische gedicht van Martinus Nijhoff:
‘HERINNERING IS DE WEG VOORUIT’
Van Bieke Vandekerckhove zelf mogen deze woorden ons bijblijven:
‘Tot slot wil ik een hartstochtelijk pleidooi houden om de hemelpoorten (wat dat ook is) open te houden. Ik geloof dat de intensiteit en de vrijheid van ons leven afhankelijk zijn van het feit of de ruimte boven ons open of gesloten is. Ik kan mijn leven niet uithouden zonder die opening op een ongrijpbare overkant. Maar open wil zeggen, open. Ik verdraag niet dat die open ruimte ingevuld wordt. Ze moet leeg blijven, maar wel open. Simone Weil verwoordt het als volgt: ‘het belangrijkste is dat het denken leeg moet zijn, afwachtend, maar zonder ergens naar op zoek te zijn, en ondertussen open te staan om datgene wat binnen zal dringen in zijn naakte waarheid te ontvangen.’
Bieke Vandekerckhove, De smaak van stilte, 30-31.
(Dit citaat werd ontleend aan: ‘De morgen komt’ de 40-dagenretraite 2020 van ignatiaansbidden.org )
Op deze eerste zondag van de Veertigdagentijd – onze tocht naar Pasen – worden we geconfronteerd met de verlatenheid van de woestijn. Helemaal alleen gaat Jezus er de strijd aan met negatieve krachten. Die strijd resulteert in een definitieve levenskeuze: Hij wil zijn leven ten dienste stellen van de mensen, van God.
Zijn dorre woestijnervaring is een leidraad voor ons leven: elke vasten roept ons op om in geestelijke vrijheid uit te groeien tot de mens, die God voor ogen had, toen Hij ons schiep naar zijn beeld en gelijkenis, los van alles wat ons dag aan dag gevangen houdt, los van al wat ballast is voor een schoonmenselijke ontplooiing.
‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ zei de vrouw, ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’
‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’
(Uit Genesis 3)
In die tijd werd Jezus door de Geest naar de woestijn gebracht om door de duivel op de proef gesteld te worden.
De beproever kwam naar Hem toe en zei: `Als U de Zoon van God bent, zeg dan dat deze stenen brood worden.'
Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, zette Hem op de rand van de tempel, en zei: `Als U de Zoon van God bent, spring dan naar beneden.
Weer nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij liet Hem alle koninkrijken van de wereld zien met al hun pracht, en zei: `Dit alles zal ik U geven, als U voor mij in aanbidding neervalt.'
(Uit Matteüs 4,1-11)
OVER EDEN EN HEDEN …
Het verhaal van Adam en Eva in de tuin van Eden is zoals het verhaal van onze kindertijd. De tijd dat we het verschil tussen goed en kwaad nog niet kenden. De tijd dat het leven verrukkelijk was, en dat we nog zo heerlijk naïef waren dat we ons geen ander leven konden voorstellen. De tijd dat het leven het aards paradijs was. Maar het was een paradijs dat niet bleef duren. We raakten het kwijt, zoals we ook onze onschuld en onze naïviteit kwijtraakten, en we kwamen terecht in de uitdagingen van de realiteit van het leven, en soms ook in de dorre woestijn van tegenslag, mislukking, ontrouw, ziekte en dood. En zoals we zien om ons heen kan die woestijn ook veel andere vormen aannemen: bedrog, verslaving aan drugs, aan drank, aan bezit, aan rijkdom, aan geweld. En vandaag verslaving aan smartphone, Facebook, Instagram en nog zoveel meer zogenaamd sociale media.
Maar hoe dan ook, weg was en is het aards paradijs. Zoals het weg was voor Adam en Eva, en waarom? Omdat ze zelf god wilden spelen. Nochtans had God hun een heerlijk leven geschonken: Hij gaf hun de tuin van Eden met aanlokkelijke bomen en heerlijke vruchten die ze naar hartenlust konden plukken. Ze moesten alleen maar afblijven van de boom van het leven en van de kennis van goed en kwaad. Maar toen lieten ze zich domweg ompraten door de duivel. Die moest niet eens veel moeite doen, want ze wilden zelf baas spelen over het leven, en ze wilden zelf bepalen wat goed en wat kwaad was.
We zien wat dit teweeggebracht heeft. Velen willen niet alleen heersen over hun eigen leven, maar ook over dat van hun medemensen. En ook velen bepalen zelf wat goed en wat kwaad is. Goed is wat in hun voordeel speelt, wat hen rijk maakt, wat hen machtig maakt. Kwaad is wat anderen machtiger, rijker, succesvoller, gezonder maakt dan zij zijn.
Velen zijn ook iets heel belangrijks vergeten. Beter gezegd; ze willen niet denken aan de woorden die we hoorden in de eerste lezing, namelijk dat ‘God de Heer de mens boetseerde uit stof van de aarde genomen, en hem de levensadem in de neus blies.’ Op Aswoensdag werden we daar uitdrukkelijk aan herinnerd: ‘Bedenk dat ge van stof zijt en tot stof zult wederkeren’, klonk het. Want zo is het: we zijn van stof gemaakt, en tot stof zullen we wederkeren. En daar willen velen absoluut niet aan denken, want dat houdt in dat de mens geen baas kan zijn over het leven. Hij is immers slechts van stof gemaakt. En niet hijzelf, maar God heeft hem het leven ingeblazen.
Maar God heeft de mens niet zomaar het leven ingeblazen, nee, Hij boetseerde hem naar zijn beeld en gelijkenis, en als we leven naar dat beeld en die gelijkenis, kunnen we leven in het aards paradijs. Maar dan moeten we kunnen en willen ontsnappen aan de bekoringen van de duivel. De bekoringen van alleen voor onszelf te leven, van te heersen over de aarde en over onze medemensen, van rijk en machtig te zijn, van te genieten zonder einde en zonder ons iets aan te trekken van anderen en nog minder van de gezondheid van de aarde.
Velen voelen zich daar helemaal niet toe aangesproken, want dat vergt inzet, liefde, vrede. Terwijl velen juist volledig vrij willen zijn, zeker vrij van een God die boven hen staat. De werkelijkheid leert ons echter dat de wereld er niet beter op geworden is sinds zovelen kiezen voor een wereld zonder God. Een wereld die overheerst wordt door technologie, waanzinnige bewapening, een vervuilde natuur en een verziekt milieu. Een wereld waar niet God, maar heerszucht, rijkdom, uitbuiting, geweld, terrorisme worden aanbeden.
Zusters en broeders, laten wij niet meebouwen aan zo’n wereld. Laten we nee zeggen tegen de verleiding van macht, rijkdom en zelfverheerlijking. Jezus had geen enkele moeite om nee te zeggen toen de duivel Hem wilde verleiden. We zijn christenen, dus laten we ons spiegelen aan Jezus, zodat we ons echt inzetten voor het Rijk van God op aarde, want dat Rijk is de tuin van Eden waar het voor alle mensen heerlijk is om te wonen.
Door heel de geschiedenis heen zijn er mensen geweest, wakkere geesten – profeten, psalmdichters – die aanzeggen dat de morgen komt. De morgen van bevrijding, van vrede en gerechtigheid. Als wachtposten tasten zij met hun zintuigen het donker af, speurend naar licht, in afwachting van de morgen. Wanneer die morgen komt weet niemand, alleen dát hij komt. Die belofte doet hen voortgaan en richt hun verlangen. In deze retraite kijken we met hen mee, zij nemen ons bij de hand. ‘Wees wakker en waakzaam, zeggen ze, opdat het moment je niet ontgaat. Verkijk je niet op het duister. En laat het gebed je voeden tijdens je wacht.’ Net als de wachters daal je af in jezelf, in je binnenste, tot de bodem van jouw bestaan waar je echt bent en transparant, ontdaan van verhullingen. Waar ruimte is voor God om aanwezig te komen en jij mag naderen voor Gods vriendelijke ogen en kunt afstemmen op zijn aanwezigheid. De psalmdichter noemt de diepte van het bestaan de plaats waar de nood van de wereld en van al die enkelingen stem krijgt voor de Eeuwige in verlangen en gemis. Ik sluit me aan in mijn gebed met mijn vragen en het verlangen dat in mij leeft. ‘Uit de diepte roep ik tot U, God.’
(Judith van der Werf)
'De morgen komt' is de titel van de 40-dagenretraite 2020 van ignatiaansbidden.org.
Judith van der Werf schreef de retraite. Een primeur, ze is de eerste protestant en de eerste vrouw die dat deed.
Bij het begin van onze tocht naar Pasen worden wij vandaag gewijd tot boetelingen. We worden getekend met het askruisje en aldus herinnerd aan onze vergankelijkheid, aan de broosheid en zondigheid van ons bestaan. Veertig dagen om ons toe te leggen op vasten en gebed, op geven en vergeven, veertig dagen om met Jezus door de woestijn te gaan, om ons helemaal toe te keren naar God.
---
Met Aswoensdag en het askruisje beginnen wij aan onze jaarlijkse vasten. Wat dit vasten zal inhouden, moet elk van ons in geweten bepalen. Uiterlijke praktijken of daden zijn daarbij niet zonder belang, maar zij zijn niet het belangrijkste, zij vloeien voort uit een diepere verandering. HERBRONNING en VERSTILLING, daar gaat het om. LUISTEREN naar wat God ons wil zeggen. Ons LATEN omvormen en zo omgekeerd worden.
Vasten is eerder passief ondergaan dan actief presteren; eerder laten gebeuren, dan zelf doen of zelf verrichten. Toelaten dat het Woord van God in ons kan wonen. En dan dit Woord van God niet angstvallig in onszelf besloten houden. Maar, stil geworden en veranderd door dit Woord, op zachte en geduldige wijze leven, tussen de mensen die ons gegeven zijn.
Toon me het leven, hoor je de twijfelaar zuchten. Ik wijs hem op de lachende luchten. Ik toon hem groene wouden. Ik toon hem de winter met de sneeuw en de koude. Ik toon hem het landschap in zijn pracht. Ik toon hem de rotsen in hun kracht. Ik toon hem de zee, door stormen geteisterd. Ik vraag hem te luisteren naar het lied van de lijster. Ik toon hem de bloemen overal verscholen. De lelies, de rozen en de violen. Ik toon hem rivieren, kabbelende stromen. Ik toon hem de jeugd met haar hoop en haar dromen. Ik toon hem de meisjes met verlangende harten. Ik toon hem de zwoegers op de markten. Ik toon hem de sterren, de zon, de maan. Ik toon hem daden, uit vriendschap gedaan. Ik toon hem de blijheid en hartelijkheid. Maar toch, hij raakt zijn twijfel niet kwijt. Hij kan niet geloven wat hij ziet, Want zijn ziel is blind en ziet het niet!
(John Kendrick Bangs)
John Kendrick Bangs is een Amerikaanse – veelzijdige – auteur, die leefde van 1862 tot 1922. Het gedicht is dus vertaald uit het Engels … maar de vertaler is mij niet bekend.
Wie haalt het in zijn hoofd om zowel voor goeden als voor kwaden de zon te laten schijnen, om zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen te bedenken met een malse regenbui als alles kreunt en zucht onder de droogte? Daar moet je God voor zijn, die vriend en vijand bemint, die – over twisten en conflicten heen – kijkt naar wat mensen waard zijn.
Mensen hanteren andere maatstaven: poets wederom poets, oog om oog en tand om tand – maatstaven die ook het ‘Oude Testament’ hanteert.
Jezus leert ons vandaag ZIJN wijsheid, die in de ogen van de wereld je reinste dwaasheid is. Want zijn wijsheid is de dwaasheid van het kruis …
Maar alleen deze wijsheid van Jezus – deze dwaasheid van het kruis – kan optornen tegen de échte dwaasheid die van deze wereld is. En alleen deze dwaze wijsheid is in staat een wereld te redden die bij machte – en zelfs bezig is – zichzelf te gronde te richten.
De HEER sprak tot Mozes:
‘Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten:
Wees heilig,
want Ik, de HEER uw God, ben heilig.
Wees niet haatdragend tegen uw broeder.
Bemin uw naaste als uzelf.
(Leviticus 19,1-2 en 17-18)
Gij hebt gehoord dat er gezegd is:
Oog om oog, tand om tand.
Maar Ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht,
doch als iemand u op de rechterwang slaat,
keer hem dan ook de andere toe.
Gij hebt gehoord dat er gezegd is:
Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten.
Maar Ik zeg u:
Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen,
opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel,
die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden
en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
Want als gij bemint die u beminnen,
wat voor recht op loon hebt gij dan ?
Doen de tollenaars niet hetzelfde?
En als gij alleen uw broeders groet,
wat voor buitengewoons doet gij dan ?
Doen de heidenen dat ook niet?
Weest dus volmaakt,
zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
(Matteüs 5,38-39 en 43-48)
‘ZOALS UW VADER IN DE HEMEL …’
Het scheppingsverhaal is voor ons geen onbekend verhaal. Normaal gesproken horen we het elk jaar als eerste lezing tijdens de Paaswake. We horen dan hoe God eerst het licht, de hemel, het land, de zee, de dieren, de vruchten en nog zoveel meer schiep, en hoe Hij op de zesde dag ‘de mens schiep als zijn beeld. Als beeld van God schiep Hij hem. Man en vrouw schiep Hij hen.’ Zo staat het letterlijk in de Bijbel.
Zo is de mens dus geschapen: naar Gods beeld. Maar als dat zo is, moet de mens zich ook naar Gods beeld gedragen, en is het heel normaal dat God de Heer in de eerste lezing aan Mozes voorhoudt dat hij aan het volk moet zeggen: ‘Wees heilig, want Ik, de Heer, uw God, ben heilig.’ Even normaal is het dat Jezus in het evangelie zegt: ‘Wees volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
Heilig zijn als God, volmaakt zijn als God. Dat wil dus zeggen: vol liefde zijn als God, barmhartig en genadig zijn, want God is liefde. ‘Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Bemin uw naaste als uzelf’, zegt God de Heer in dit verband in de eerste lezing.
‘Ik ben niet gekomen om de wet af te schaffen, maar om te vervolmaken,’ zei Jezus vorige zondag in het evangelie, en voortgaand op wat de joodse wet voorschrijft, is dat heel begrijpelijk. Want daar klinkt het: ‘Oog om oog, tand om tand.’ En ook: ‘Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten.’ Maar dat gaat helemaal in tegen wat God bij zijn schepping heeft gewild, en dat is dat de mens zich naar zijn beeld gedraagt. En dat beeld is geen wraak en geen haat, maar liefde.
Wat de mens er in de loop der tijden van terechtgebracht heeft, staat echter heel ver af van het beeld van God die liefde is. Altijd weer zien we dat mensen elkaar tegenwerken, bedriegen, haten, vermoorden, uitmoorden. Honderden miljoenen mensen hebben dit lot moeten ondergaan, en voortgaand op de werkelijkheid van vandaag ziet het er niet naar uit dat dit echt zal veranderen. Integendeel, het lijkt veeleer de andere richting uit te gaan. Dat blijkt niet alleen uit oorlogen en burgeroorlogen in Afrika, maar misschien nog meer uit de vanzelfsprekendheid waarmee machtige landen die oorlogen misbruiken. Zoals Rusland, dat helpt om Syrië uit te roeien. Iran en Saoedi-Arabië die elkaar in Jemen ten koste van de plaatselijke bevolking bestrijden. De Verenigde Staten waar alleen nog wederzijdse haat lijkt te bestaan. Indië waar de Hindoe nationalisten alleen maar haat uitzaaien. Moslimlanden waar de onverdraagzaamheid tegenover andersdenkenden en anders geaarden elke dag wreder wordt. Europa waar de eenheid onvindbaar lijkt te zijn.
Dat is dus wat de mens zowel in de geschiedenis als vandaag terechtbrengt van Gods liefde. Het is dus goed dat Jezus daar uitdrukkelijk tegen inbrengt: ‘Bemin uw vijand’, en ‘Als iemand u op u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe.’ Het klinkt wereldvreemd, maar wat is het alternatief? Dat is geweld beantwoorden met tegengeweld. Dat is haat en wraak. Dat is oorlog en oorlog.
Zusters en broeders, wat zou het goed zijn als de mens, dus ook wij, zich inderdaad zou spiegelen aan zijn Schepper ‘die de zon laat opgaan over slechten en goeden, en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.’ Dan zou er geen haat, geen onverdraagzaamheid, geen vijandschap, geen oorlog meer zijn. Dan zou de mens genade kennen en barmhartigheid, vergeving en geduld. Jezus zelf heeft ons daar een prachtig voorbeeld van gegeven: toen Hij aan het kruis hing, heeft Hij zijn vijanden niet uitgescholden en niet veroordeeld, integendeel, Hij heeft gebeden: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.’ ‘Bemin uw vijanden’ waren voor Hem dus geen woorden, maar daden. Wat zou de wereld een hemel op aarde worden mochten alle mensen, dus ook wij, zulke daden van liefde en vrede tot de hunne maken. Amen.
Zoveel dat we nog moeten leren. Mens worden, heel dikwijls opnieuw beginnen, openstaan voor onverwachte dingen, loslaten ...
En leren krijgen zelfs.
Er is een krijgen dat nooit ophoudt. Zoals je elke dag het licht krijgt en de lagen zuurstof die je nodig hebt om van te leven. Je adem leert het je, dat niets ooit helemaal van jou is. Altijd nog wel een beetje van de grote Adem. En van de hele wereld. Of van zichzelf. Bedoeld slechts om het enkele momenten vast te houden, zoals een kind de warmte en de zachtheid van een kuikentje heel eventjes probeert te voelen. Uiteindelijk is niets bedoeld om eeuwig vast te houden. Maar het kan fonkelmooi worden door er met liefde naar te kijken.
Wie zou het ons ooit beter leren dan onze kinderen? Dat grote geschenk dat op een onvergetelijke dag ons in de armen werd gelegd. Zonder verpakking.
Gisteren liep een jonge zwarte vader mij in de menigte voorbij, met zijn jonggeboren kind, hooguit enkele weken oud. Hij droeg het letterlijk op zijn handen, helemaal voor zich uit. Alsof hij het aan iedereen wou laten zien. 'Kijk mensen, wat ik heb gekregen. Dit is het mooiste van de wereld.' Hij droeg het zo behoedzaam dat het nog meer geschenk werd. En nog mooier.
Je krijgt zo'n kind. En het geluk erbij. En zoveel dat je niet kunt vermoeden. Al het verborgene dat nog ontluiken moet en groeien. Alles wat ouderliefde met zich meebrengt. De onbekende wegen, waarlangs je gestuurd zult worden. Alles wat komen zal en dat zich zal voltrekken, als in een spiegel. Al het herkenbare en al het onbekende. De zorgen die erbij komen. De angsten ook. De pijn. De levenslange kwetsbaarheid, omdat zo'n kind het kostbaarste van alles is. En toch nooit je bezit. Wel allemaal gekregen, in één groot gebaar. Het is een krijgen dat van je bezit wil nemen. Het zal je langzaam openbreken, in kleine stukjes. En toch blijft het een zalig mooi gebeuren.
Voor sommige mensen is naar de mis gaan een zaak van ‘zondagsplicht’. Andere mensen spreken hier niet van ‘plicht’ of van ‘moeten’, maar van ‘deugd doen’, ‘vreugde vinden’ of zelfs ‘nodig hebben’: de vreugde om de Heer te ontmoeten, en om zich door Hem te laten aanspreken.
Jezus zegt ons vandaag dat het in ons leven niet zozeer gaat om regels en plichten, maar om de diepe keuze van ons hart voor wat goed is. Waar het op aankomt is dat wij in onszelf werken aan een hart dat het welzijn van anderen voor ogen heeft, een hart dat God en de medemens daadwerkelijk liefheeft, een hart dat waarheid spreekt en vooral waarheid doet.
Als je wilt, kun je de geboden onderhouden
en het is verstandig te doen wat Hem behaagt.
Hij heeft vuur en water voor je neergezet:
je kunt je hand uitstrekken naar wat je verkiest.
(Uit de Wijsheid van Jezus Sirach 15,15-16)
Denk niet dat ik gekomen ben
om de Wet of de Profeten af te schaffen.
Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen,
maar om ze tot vervulling te brengen.
---
Want ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is
dan die van de Schriftgeleerden en de Farizeeën,
zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
---
Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee;
wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.
(uit Matteüs 5,17-37)
REGELTJES
Onlangs sprak ik met een bejaarde over het feit dat de boodschap van Jezus door en door goed is en deugd doet, maar dat de Kerk er zoveel regeltjes heeft bijgemaakt. En daardoor is het niet meer doenbaar of leefbaar en haken zoveel mensen af. Het is een oude discussie. En inderdaad, het lijkt zo tegenstrijdig, denk ik soms. Een geloof dat de mens echt vrij maakt, kan toch niet uitmonden in een ondoorzichtig en overladen kluwen van regels en wetten, geboden en verboden.
En net als je denkt dat je die vele regels toch in hun tijdsgebonden context moet verstaan en dus naar onze tijd ‘hertalen’ en eigentijds begrijpen, krijg je de lezingen van vandaag. Jezus geeft, noch min noch meer, een ellenlange opsomming van regels en wetten. En Hij zegt niet alleen dat ze belangrijk zijn maar Hij maakt ze blijkbaar nog wat strenger. Niet alleen mag je niet doden, je mag zelfs niet kwaad zijn op een ander … Wie kan dat in hemelsnaam volhouden?
Bovendien, zo kennen we Jezus toch niet, als de superwetgeleerde, de superfarizeeër, die de puntjes méér dan op de i zet. Maar zo moeten deze woorden ook niet verstaan worden. In werkelijkheid gaat Jezus in tegen wat over Hem gezegd wordt. Er werd immers beweerd dat Hij kwam om de wet en de profeten af te schaffen. Met deze uitdrukking – de wet en de profeten – werd in die tijd het woord van God bedoeld. En dat komt Jezus inderdaad niet doen: het woord van God afschaffen. Maar Jezus wil wel ingaan tegen al teveel wetten die het woord van God verpletteren, doen vergeten en teniet doen. Bovenal wil Hij ingaan tegen de lippendienst, de schone schijn, de louter uiterlijke naleving van al die regels en wetten … voor het oog der mensen en zonder innerlijke overtuiging of aanhankelijkheid. Waar het op aankomt in de boodschap van Jezus is de trouwe verbondenheid met God. God liefhebben met heel je hart, daar gaat het om, en al de rest volgt daar vanzelf uit.
In die zin zegt Jezus ook, dat er geen letter zal verdwijnen uit de wet, want deze wet, God en de naaste beminnen, is immers ingeschreven in het diepste van elk mensenhart. Daar kan geen afbreuk aan gedaan worden, daar kan geen jota of haakje van verdwijnen. En daarom gaat het fundamenteel in elke vorm van godsdienstigheid: ‘God dienen’ is trouw blijven aan wat – van bij de schepping – gegrift is in elk mensenhart.
Daarom ook gaat het niet om het oppervlakkige naleven van voorschriften of richtlijnen, die menselijke uitvindsels zijn. Integendeel, wie ‘gods-dienst’ zo ziet, begrijpt ook wat Paulus zo mooi schrijft in zijn brief aan de Galaten, 5,13-16: ‘Broeders en zusters, u bent geroepen om vrije mensen te zijn. Misbruik die vrijheid echter niet om uw eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in liefde, want de hele wet is vervuld in één uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf. Maar wanneer u elkaar aanvliegt, pas dan maar op dat u niet door elkaar wordt verslonden. Ik zeg u dus: LAAT U LEIDEN DOOR DE GEEST, dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten.’ Godsdienst is geen verstikkende dwangbuis, maar een goed begrepen godsdienst brengt ons bij de enige goed begrepen beleving van waarachtige vrijheid.
We zijn in staat om in geweten te onderscheiden wat goed is en we kunnen dat goede ook doen. Maar we weten ook wat slecht is en zijn evengoed vrij om dat te doen. Dat is wat Jezus Sirach in de eerste lezing schrijft: ‘Hij heeft vuur en water voor je neergezet, je kunt je hand uitsteken naar wat je verkiest.’ Het ligt in onze handen of deze wereld een wereld wordt waar het goed is om te leven, dan wel dat deze wereld ten onder gaat.
We zijn mensen, en omdat niet iedere mens geneigd is om zijn geweten goed te vormen en dit goed gevormde geweten in te volgen, zijn er regels nodig, maar deze regels mogen nooit zo bindend zijn dat ze ons verhinderen om het goede te doen. We zullen pas echt vrij zijn als God inderdaad in ons hart leeft, als wij zijn weg volgen, zonder dwang, gewoon omdat het goed is.
In andere woorden: Jezus schaft ‘de wet’ niet af, maar brengt hem tot vervulling: Hij verlegt de klemtoon van de uiterlijke handeling – die soms bedrieglijk en misleidend kan zijn en de ware intentie verbergen – naar de innerlijke gesteldheid van het hart.
‘Van alles waarover je moet waken,
waak vooral over je hart,
het is de bron van je leven.’
Daarom zei één van de grootste christelijke denkers, de Heilige Augustinus, al: ‘Heb lief, en doe wat je wil’.
De boeiendste dingen gebeuren ongeorkestreerd. En je mag dan nog de zelfbewuste regisseur zijn van je eigen doen en laten, wat kleur geeft aan je leven overkomt je dikwijls onverwacht, onafgesproken.
Zoals schoonheid je plots kan overrompelen. Zoals affiniteit met iemand zich durft vast te zetten. Lang weet je niets af van de ander, je bent alleen maar vreemden. Maar op een dag is er ontmoeting. Er is een voelen en begrijpen dat veel ouder is dan dat moment. En als die ander jaren later wegvalt uit je leven resten er handenvol gemis. Maar ook zoveel meer volheid. En meer verte.
Ik had een vriend. Hij werkte als missionaris in Brazilië. Slechts om de zoveel jaar ontmoetten wij elkaar. We schreven nu en dan. Het deed er niet toe hoeveel maanden, jaren er verstreken waren, de draad kon altijd worden opgepikt. Vreugde of verdriet, ik kon ermee bij hem terecht. En zelfs op al die mijlen afstand wist ik hem nabij, met warmte, met fijn gevoel, met innigheid en humor.
Zodra hij weer in het land was, moesten we elkaar beslist terugzien. Maar de afspraak en de babbel, zozeer verlangd, werden al te kort, te vluchtig. Bij het afscheid drukte hij me op het hart: 'Je weet, ik neem het mee, al het onuitgesprokene. Wij blijven dwars door alles heen verbonden.'
Nadien, weer onder de Braziliaanse zon, werd hij getroffen door het noodlot. En hij werd naar het moederland teruggevlogen. De schade bleek behoorlijk zwaar. Ik zag hem later, rechtgehouden in een rolstoel en met het pijnlijke onvermogen om te spreken. Maar telkens als ik hem bezocht sprak hij de zachte taal van aanraken. Zijn stilte had de kracht van meer dan eindeloos veel ongesproken woorden.
Het mooiste van het leven heeft geen naam. En dikwijls ook geen prijs.
Soms vind je het eenvoudig op je weg, zoals een dromend kind dat ene glanzende steentje.