Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
02-03-2020
GEDICHT VAN DE WEEK
HET KIND EN IK
Ik zou een dag uit vissen,
ik voelde mij moedeloos.
Ik maakte tussen de lissen
met de hand een wak in het kroos.
Er steeg licht op van beneden
uit de zwarte spiegelgrond.
Ik zag een tuin onbetreden
en een kind dat daar stond.
Hij stond aan zijn schrijftafel
te schrijven op een lei.
Het woord onder de griffel
herkende ik, was van mij.
Maar toen heeft het geschreven,
zonder haast en zonder schroom,
al wat ik van mijn leven
nog ooit te schrijven droom.
En telkens als ik even
knikte dat ik het wist,
liet hij het water beven
en het werd uitgewist.
Martinus Nijhoff
Voor een kort ‘ten geleide’ hierbij kunnen we te rade gaan bij Geert Mortier, die een lezenswaardig ‘In Memoriam’ schreef over Bieke Vandekerckhove (1969-2015), ‘monnik in de wereld, zenleraar, auteur’.
‘Het Leven werd haar geschonken op 29 juli 1969. Met enthousiasme heeft ze geleefd. De smaak van stilte was haar lief. Na 27 jaar leven met ALS werd op 7 september 2015 haar leven gezalfd, toegewijd en toevertrouwd aan het grote Mysterie van leven en dood, aan haar God.’
In dit ‘In Memoriam’ lezen we dit zinnetje dat de weg opent naar een beter verstaan van dit enigmatische gedicht van Martinus Nijhoff:
‘HERINNERING IS DE WEG VOORUIT’
Van Bieke Vandekerckhove zelf mogen deze woorden ons bijblijven:
‘Tot slot wil ik een hartstochtelijk pleidooi houden om de hemelpoorten (wat dat ook is) open te houden. Ik geloof dat de intensiteit en de vrijheid van ons leven afhankelijk zijn van het feit of de ruimte boven ons open of gesloten is. Ik kan mijn leven niet uithouden zonder die opening op een ongrijpbare overkant. Maar open wil zeggen, open. Ik verdraag niet dat die open ruimte ingevuld wordt. Ze moet leeg blijven, maar wel open. Simone Weil verwoordt het als volgt: ‘het belangrijkste is dat het denken leeg moet zijn, afwachtend, maar zonder ergens naar op zoek te zijn, en ondertussen open te staan om datgene wat binnen zal dringen in zijn naakte waarheid te ontvangen.’
Bieke Vandekerckhove, De smaak van stilte, 30-31.
(Dit citaat werd ontleend aan: ‘De morgen komt’ de 40-dagenretraite 2020 van ignatiaansbidden.org )
Op deze eerste zondag van de Veertigdagentijd – onze tocht naar Pasen – worden we geconfronteerd met de verlatenheid van de woestijn. Helemaal alleen gaat Jezus er de strijd aan met negatieve krachten. Die strijd resulteert in een definitieve levenskeuze: Hij wil zijn leven ten dienste stellen van de mensen, van God.
Zijn dorre woestijnervaring is een leidraad voor ons leven: elke vasten roept ons op om in geestelijke vrijheid uit te groeien tot de mens, die God voor ogen had, toen Hij ons schiep naar zijn beeld en gelijkenis, los van alles wat ons dag aan dag gevangen houdt, los van al wat ballast is voor een schoonmenselijke ontplooiing.
‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ zei de vrouw, ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’
‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’
(Uit Genesis 3)
In die tijd werd Jezus door de Geest naar de woestijn gebracht om door de duivel op de proef gesteld te worden.
De beproever kwam naar Hem toe en zei: `Als U de Zoon van God bent, zeg dan dat deze stenen brood worden.'
Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, zette Hem op de rand van de tempel, en zei: `Als U de Zoon van God bent, spring dan naar beneden.
Weer nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij liet Hem alle koninkrijken van de wereld zien met al hun pracht, en zei: `Dit alles zal ik U geven, als U voor mij in aanbidding neervalt.'
(Uit Matteüs 4,1-11)
OVER EDEN EN HEDEN …
Het verhaal van Adam en Eva in de tuin van Eden is zoals het verhaal van onze kindertijd. De tijd dat we het verschil tussen goed en kwaad nog niet kenden. De tijd dat het leven verrukkelijk was, en dat we nog zo heerlijk naïef waren dat we ons geen ander leven konden voorstellen. De tijd dat het leven het aards paradijs was. Maar het was een paradijs dat niet bleef duren. We raakten het kwijt, zoals we ook onze onschuld en onze naïviteit kwijtraakten, en we kwamen terecht in de uitdagingen van de realiteit van het leven, en soms ook in de dorre woestijn van tegenslag, mislukking, ontrouw, ziekte en dood. En zoals we zien om ons heen kan die woestijn ook veel andere vormen aannemen: bedrog, verslaving aan drugs, aan drank, aan bezit, aan rijkdom, aan geweld. En vandaag verslaving aan smartphone, Facebook, Instagram en nog zoveel meer zogenaamd sociale media.
Maar hoe dan ook, weg was en is het aards paradijs. Zoals het weg was voor Adam en Eva, en waarom? Omdat ze zelf god wilden spelen. Nochtans had God hun een heerlijk leven geschonken: Hij gaf hun de tuin van Eden met aanlokkelijke bomen en heerlijke vruchten die ze naar hartenlust konden plukken. Ze moesten alleen maar afblijven van de boom van het leven en van de kennis van goed en kwaad. Maar toen lieten ze zich domweg ompraten door de duivel. Die moest niet eens veel moeite doen, want ze wilden zelf baas spelen over het leven, en ze wilden zelf bepalen wat goed en wat kwaad was.
We zien wat dit teweeggebracht heeft. Velen willen niet alleen heersen over hun eigen leven, maar ook over dat van hun medemensen. En ook velen bepalen zelf wat goed en wat kwaad is. Goed is wat in hun voordeel speelt, wat hen rijk maakt, wat hen machtig maakt. Kwaad is wat anderen machtiger, rijker, succesvoller, gezonder maakt dan zij zijn.
Velen zijn ook iets heel belangrijks vergeten. Beter gezegd; ze willen niet denken aan de woorden die we hoorden in de eerste lezing, namelijk dat ‘God de Heer de mens boetseerde uit stof van de aarde genomen, en hem de levensadem in de neus blies.’ Op Aswoensdag werden we daar uitdrukkelijk aan herinnerd: ‘Bedenk dat ge van stof zijt en tot stof zult wederkeren’, klonk het. Want zo is het: we zijn van stof gemaakt, en tot stof zullen we wederkeren. En daar willen velen absoluut niet aan denken, want dat houdt in dat de mens geen baas kan zijn over het leven. Hij is immers slechts van stof gemaakt. En niet hijzelf, maar God heeft hem het leven ingeblazen.
Maar God heeft de mens niet zomaar het leven ingeblazen, nee, Hij boetseerde hem naar zijn beeld en gelijkenis, en als we leven naar dat beeld en die gelijkenis, kunnen we leven in het aards paradijs. Maar dan moeten we kunnen en willen ontsnappen aan de bekoringen van de duivel. De bekoringen van alleen voor onszelf te leven, van te heersen over de aarde en over onze medemensen, van rijk en machtig te zijn, van te genieten zonder einde en zonder ons iets aan te trekken van anderen en nog minder van de gezondheid van de aarde.
Velen voelen zich daar helemaal niet toe aangesproken, want dat vergt inzet, liefde, vrede. Terwijl velen juist volledig vrij willen zijn, zeker vrij van een God die boven hen staat. De werkelijkheid leert ons echter dat de wereld er niet beter op geworden is sinds zovelen kiezen voor een wereld zonder God. Een wereld die overheerst wordt door technologie, waanzinnige bewapening, een vervuilde natuur en een verziekt milieu. Een wereld waar niet God, maar heerszucht, rijkdom, uitbuiting, geweld, terrorisme worden aanbeden.
Zusters en broeders, laten wij niet meebouwen aan zo’n wereld. Laten we nee zeggen tegen de verleiding van macht, rijkdom en zelfverheerlijking. Jezus had geen enkele moeite om nee te zeggen toen de duivel Hem wilde verleiden. We zijn christenen, dus laten we ons spiegelen aan Jezus, zodat we ons echt inzetten voor het Rijk van God op aarde, want dat Rijk is de tuin van Eden waar het voor alle mensen heerlijk is om te wonen.
Door heel de geschiedenis heen zijn er mensen geweest, wakkere geesten – profeten, psalmdichters – die aanzeggen dat de morgen komt. De morgen van bevrijding, van vrede en gerechtigheid. Als wachtposten tasten zij met hun zintuigen het donker af, speurend naar licht, in afwachting van de morgen. Wanneer die morgen komt weet niemand, alleen dát hij komt. Die belofte doet hen voortgaan en richt hun verlangen. In deze retraite kijken we met hen mee, zij nemen ons bij de hand. ‘Wees wakker en waakzaam, zeggen ze, opdat het moment je niet ontgaat. Verkijk je niet op het duister. En laat het gebed je voeden tijdens je wacht.’ Net als de wachters daal je af in jezelf, in je binnenste, tot de bodem van jouw bestaan waar je echt bent en transparant, ontdaan van verhullingen. Waar ruimte is voor God om aanwezig te komen en jij mag naderen voor Gods vriendelijke ogen en kunt afstemmen op zijn aanwezigheid. De psalmdichter noemt de diepte van het bestaan de plaats waar de nood van de wereld en van al die enkelingen stem krijgt voor de Eeuwige in verlangen en gemis. Ik sluit me aan in mijn gebed met mijn vragen en het verlangen dat in mij leeft. ‘Uit de diepte roep ik tot U, God.’
(Judith van der Werf)
'De morgen komt' is de titel van de 40-dagenretraite 2020 van ignatiaansbidden.org.
Judith van der Werf schreef de retraite. Een primeur, ze is de eerste protestant en de eerste vrouw die dat deed.
Bij het begin van onze tocht naar Pasen worden wij vandaag gewijd tot boetelingen. We worden getekend met het askruisje en aldus herinnerd aan onze vergankelijkheid, aan de broosheid en zondigheid van ons bestaan. Veertig dagen om ons toe te leggen op vasten en gebed, op geven en vergeven, veertig dagen om met Jezus door de woestijn te gaan, om ons helemaal toe te keren naar God.
---
Met Aswoensdag en het askruisje beginnen wij aan onze jaarlijkse vasten. Wat dit vasten zal inhouden, moet elk van ons in geweten bepalen. Uiterlijke praktijken of daden zijn daarbij niet zonder belang, maar zij zijn niet het belangrijkste, zij vloeien voort uit een diepere verandering. HERBRONNING en VERSTILLING, daar gaat het om. LUISTEREN naar wat God ons wil zeggen. Ons LATEN omvormen en zo omgekeerd worden.
Vasten is eerder passief ondergaan dan actief presteren; eerder laten gebeuren, dan zelf doen of zelf verrichten. Toelaten dat het Woord van God in ons kan wonen. En dan dit Woord van God niet angstvallig in onszelf besloten houden. Maar, stil geworden en veranderd door dit Woord, op zachte en geduldige wijze leven, tussen de mensen die ons gegeven zijn.
Toon me het leven, hoor je de twijfelaar zuchten. Ik wijs hem op de lachende luchten. Ik toon hem groene wouden. Ik toon hem de winter met de sneeuw en de koude. Ik toon hem het landschap in zijn pracht. Ik toon hem de rotsen in hun kracht. Ik toon hem de zee, door stormen geteisterd. Ik vraag hem te luisteren naar het lied van de lijster. Ik toon hem de bloemen overal verscholen. De lelies, de rozen en de violen. Ik toon hem rivieren, kabbelende stromen. Ik toon hem de jeugd met haar hoop en haar dromen. Ik toon hem de meisjes met verlangende harten. Ik toon hem de zwoegers op de markten. Ik toon hem de sterren, de zon, de maan. Ik toon hem daden, uit vriendschap gedaan. Ik toon hem de blijheid en hartelijkheid. Maar toch, hij raakt zijn twijfel niet kwijt. Hij kan niet geloven wat hij ziet, Want zijn ziel is blind en ziet het niet!
(John Kendrick Bangs)
John Kendrick Bangs is een Amerikaanse – veelzijdige – auteur, die leefde van 1862 tot 1922. Het gedicht is dus vertaald uit het Engels … maar de vertaler is mij niet bekend.
Wie haalt het in zijn hoofd om zowel voor goeden als voor kwaden de zon te laten schijnen, om zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen te bedenken met een malse regenbui als alles kreunt en zucht onder de droogte? Daar moet je God voor zijn, die vriend en vijand bemint, die – over twisten en conflicten heen – kijkt naar wat mensen waard zijn.
Mensen hanteren andere maatstaven: poets wederom poets, oog om oog en tand om tand – maatstaven die ook het ‘Oude Testament’ hanteert.
Jezus leert ons vandaag ZIJN wijsheid, die in de ogen van de wereld je reinste dwaasheid is. Want zijn wijsheid is de dwaasheid van het kruis …
Maar alleen deze wijsheid van Jezus – deze dwaasheid van het kruis – kan optornen tegen de échte dwaasheid die van deze wereld is. En alleen deze dwaze wijsheid is in staat een wereld te redden die bij machte – en zelfs bezig is – zichzelf te gronde te richten.
De HEER sprak tot Mozes:
‘Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten:
Wees heilig,
want Ik, de HEER uw God, ben heilig.
Wees niet haatdragend tegen uw broeder.
Bemin uw naaste als uzelf.
(Leviticus 19,1-2 en 17-18)
Gij hebt gehoord dat er gezegd is:
Oog om oog, tand om tand.
Maar Ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht,
doch als iemand u op de rechterwang slaat,
keer hem dan ook de andere toe.
Gij hebt gehoord dat er gezegd is:
Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten.
Maar Ik zeg u:
Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen,
opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel,
die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden
en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
Want als gij bemint die u beminnen,
wat voor recht op loon hebt gij dan ?
Doen de tollenaars niet hetzelfde?
En als gij alleen uw broeders groet,
wat voor buitengewoons doet gij dan ?
Doen de heidenen dat ook niet?
Weest dus volmaakt,
zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
(Matteüs 5,38-39 en 43-48)
‘ZOALS UW VADER IN DE HEMEL …’
Het scheppingsverhaal is voor ons geen onbekend verhaal. Normaal gesproken horen we het elk jaar als eerste lezing tijdens de Paaswake. We horen dan hoe God eerst het licht, de hemel, het land, de zee, de dieren, de vruchten en nog zoveel meer schiep, en hoe Hij op de zesde dag ‘de mens schiep als zijn beeld. Als beeld van God schiep Hij hem. Man en vrouw schiep Hij hen.’ Zo staat het letterlijk in de Bijbel.
Zo is de mens dus geschapen: naar Gods beeld. Maar als dat zo is, moet de mens zich ook naar Gods beeld gedragen, en is het heel normaal dat God de Heer in de eerste lezing aan Mozes voorhoudt dat hij aan het volk moet zeggen: ‘Wees heilig, want Ik, de Heer, uw God, ben heilig.’ Even normaal is het dat Jezus in het evangelie zegt: ‘Wees volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
Heilig zijn als God, volmaakt zijn als God. Dat wil dus zeggen: vol liefde zijn als God, barmhartig en genadig zijn, want God is liefde. ‘Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Bemin uw naaste als uzelf’, zegt God de Heer in dit verband in de eerste lezing.
‘Ik ben niet gekomen om de wet af te schaffen, maar om te vervolmaken,’ zei Jezus vorige zondag in het evangelie, en voortgaand op wat de joodse wet voorschrijft, is dat heel begrijpelijk. Want daar klinkt het: ‘Oog om oog, tand om tand.’ En ook: ‘Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten.’ Maar dat gaat helemaal in tegen wat God bij zijn schepping heeft gewild, en dat is dat de mens zich naar zijn beeld gedraagt. En dat beeld is geen wraak en geen haat, maar liefde.
Wat de mens er in de loop der tijden van terechtgebracht heeft, staat echter heel ver af van het beeld van God die liefde is. Altijd weer zien we dat mensen elkaar tegenwerken, bedriegen, haten, vermoorden, uitmoorden. Honderden miljoenen mensen hebben dit lot moeten ondergaan, en voortgaand op de werkelijkheid van vandaag ziet het er niet naar uit dat dit echt zal veranderen. Integendeel, het lijkt veeleer de andere richting uit te gaan. Dat blijkt niet alleen uit oorlogen en burgeroorlogen in Afrika, maar misschien nog meer uit de vanzelfsprekendheid waarmee machtige landen die oorlogen misbruiken. Zoals Rusland, dat helpt om Syrië uit te roeien. Iran en Saoedi-Arabië die elkaar in Jemen ten koste van de plaatselijke bevolking bestrijden. De Verenigde Staten waar alleen nog wederzijdse haat lijkt te bestaan. Indië waar de Hindoe nationalisten alleen maar haat uitzaaien. Moslimlanden waar de onverdraagzaamheid tegenover andersdenkenden en anders geaarden elke dag wreder wordt. Europa waar de eenheid onvindbaar lijkt te zijn.
Dat is dus wat de mens zowel in de geschiedenis als vandaag terechtbrengt van Gods liefde. Het is dus goed dat Jezus daar uitdrukkelijk tegen inbrengt: ‘Bemin uw vijand’, en ‘Als iemand u op u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe.’ Het klinkt wereldvreemd, maar wat is het alternatief? Dat is geweld beantwoorden met tegengeweld. Dat is haat en wraak. Dat is oorlog en oorlog.
Zusters en broeders, wat zou het goed zijn als de mens, dus ook wij, zich inderdaad zou spiegelen aan zijn Schepper ‘die de zon laat opgaan over slechten en goeden, en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.’ Dan zou er geen haat, geen onverdraagzaamheid, geen vijandschap, geen oorlog meer zijn. Dan zou de mens genade kennen en barmhartigheid, vergeving en geduld. Jezus zelf heeft ons daar een prachtig voorbeeld van gegeven: toen Hij aan het kruis hing, heeft Hij zijn vijanden niet uitgescholden en niet veroordeeld, integendeel, Hij heeft gebeden: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.’ ‘Bemin uw vijanden’ waren voor Hem dus geen woorden, maar daden. Wat zou de wereld een hemel op aarde worden mochten alle mensen, dus ook wij, zulke daden van liefde en vrede tot de hunne maken. Amen.
Zoveel dat we nog moeten leren. Mens worden, heel dikwijls opnieuw beginnen, openstaan voor onverwachte dingen, loslaten ...
En leren krijgen zelfs.
Er is een krijgen dat nooit ophoudt. Zoals je elke dag het licht krijgt en de lagen zuurstof die je nodig hebt om van te leven. Je adem leert het je, dat niets ooit helemaal van jou is. Altijd nog wel een beetje van de grote Adem. En van de hele wereld. Of van zichzelf. Bedoeld slechts om het enkele momenten vast te houden, zoals een kind de warmte en de zachtheid van een kuikentje heel eventjes probeert te voelen. Uiteindelijk is niets bedoeld om eeuwig vast te houden. Maar het kan fonkelmooi worden door er met liefde naar te kijken.
Wie zou het ons ooit beter leren dan onze kinderen? Dat grote geschenk dat op een onvergetelijke dag ons in de armen werd gelegd. Zonder verpakking.
Gisteren liep een jonge zwarte vader mij in de menigte voorbij, met zijn jonggeboren kind, hooguit enkele weken oud. Hij droeg het letterlijk op zijn handen, helemaal voor zich uit. Alsof hij het aan iedereen wou laten zien. 'Kijk mensen, wat ik heb gekregen. Dit is het mooiste van de wereld.' Hij droeg het zo behoedzaam dat het nog meer geschenk werd. En nog mooier.
Je krijgt zo'n kind. En het geluk erbij. En zoveel dat je niet kunt vermoeden. Al het verborgene dat nog ontluiken moet en groeien. Alles wat ouderliefde met zich meebrengt. De onbekende wegen, waarlangs je gestuurd zult worden. Alles wat komen zal en dat zich zal voltrekken, als in een spiegel. Al het herkenbare en al het onbekende. De zorgen die erbij komen. De angsten ook. De pijn. De levenslange kwetsbaarheid, omdat zo'n kind het kostbaarste van alles is. En toch nooit je bezit. Wel allemaal gekregen, in één groot gebaar. Het is een krijgen dat van je bezit wil nemen. Het zal je langzaam openbreken, in kleine stukjes. En toch blijft het een zalig mooi gebeuren.
Voor sommige mensen is naar de mis gaan een zaak van ‘zondagsplicht’. Andere mensen spreken hier niet van ‘plicht’ of van ‘moeten’, maar van ‘deugd doen’, ‘vreugde vinden’ of zelfs ‘nodig hebben’: de vreugde om de Heer te ontmoeten, en om zich door Hem te laten aanspreken.
Jezus zegt ons vandaag dat het in ons leven niet zozeer gaat om regels en plichten, maar om de diepe keuze van ons hart voor wat goed is. Waar het op aankomt is dat wij in onszelf werken aan een hart dat het welzijn van anderen voor ogen heeft, een hart dat God en de medemens daadwerkelijk liefheeft, een hart dat waarheid spreekt en vooral waarheid doet.
Als je wilt, kun je de geboden onderhouden
en het is verstandig te doen wat Hem behaagt.
Hij heeft vuur en water voor je neergezet:
je kunt je hand uitstrekken naar wat je verkiest.
(Uit de Wijsheid van Jezus Sirach 15,15-16)
Denk niet dat ik gekomen ben
om de Wet of de Profeten af te schaffen.
Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen,
maar om ze tot vervulling te brengen.
---
Want ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is
dan die van de Schriftgeleerden en de Farizeeën,
zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
---
Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee;
wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.
(uit Matteüs 5,17-37)
REGELTJES
Onlangs sprak ik met een bejaarde over het feit dat de boodschap van Jezus door en door goed is en deugd doet, maar dat de Kerk er zoveel regeltjes heeft bijgemaakt. En daardoor is het niet meer doenbaar of leefbaar en haken zoveel mensen af. Het is een oude discussie. En inderdaad, het lijkt zo tegenstrijdig, denk ik soms. Een geloof dat de mens echt vrij maakt, kan toch niet uitmonden in een ondoorzichtig en overladen kluwen van regels en wetten, geboden en verboden.
En net als je denkt dat je die vele regels toch in hun tijdsgebonden context moet verstaan en dus naar onze tijd ‘hertalen’ en eigentijds begrijpen, krijg je de lezingen van vandaag. Jezus geeft, noch min noch meer, een ellenlange opsomming van regels en wetten. En Hij zegt niet alleen dat ze belangrijk zijn maar Hij maakt ze blijkbaar nog wat strenger. Niet alleen mag je niet doden, je mag zelfs niet kwaad zijn op een ander … Wie kan dat in hemelsnaam volhouden?
Bovendien, zo kennen we Jezus toch niet, als de superwetgeleerde, de superfarizeeër, die de puntjes méér dan op de i zet. Maar zo moeten deze woorden ook niet verstaan worden. In werkelijkheid gaat Jezus in tegen wat over Hem gezegd wordt. Er werd immers beweerd dat Hij kwam om de wet en de profeten af te schaffen. Met deze uitdrukking – de wet en de profeten – werd in die tijd het woord van God bedoeld. En dat komt Jezus inderdaad niet doen: het woord van God afschaffen. Maar Jezus wil wel ingaan tegen al teveel wetten die het woord van God verpletteren, doen vergeten en teniet doen. Bovenal wil Hij ingaan tegen de lippendienst, de schone schijn, de louter uiterlijke naleving van al die regels en wetten … voor het oog der mensen en zonder innerlijke overtuiging of aanhankelijkheid. Waar het op aankomt in de boodschap van Jezus is de trouwe verbondenheid met God. God liefhebben met heel je hart, daar gaat het om, en al de rest volgt daar vanzelf uit.
In die zin zegt Jezus ook, dat er geen letter zal verdwijnen uit de wet, want deze wet, God en de naaste beminnen, is immers ingeschreven in het diepste van elk mensenhart. Daar kan geen afbreuk aan gedaan worden, daar kan geen jota of haakje van verdwijnen. En daarom gaat het fundamenteel in elke vorm van godsdienstigheid: ‘God dienen’ is trouw blijven aan wat – van bij de schepping – gegrift is in elk mensenhart.
Daarom ook gaat het niet om het oppervlakkige naleven van voorschriften of richtlijnen, die menselijke uitvindsels zijn. Integendeel, wie ‘gods-dienst’ zo ziet, begrijpt ook wat Paulus zo mooi schrijft in zijn brief aan de Galaten, 5,13-16: ‘Broeders en zusters, u bent geroepen om vrije mensen te zijn. Misbruik die vrijheid echter niet om uw eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in liefde, want de hele wet is vervuld in één uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf. Maar wanneer u elkaar aanvliegt, pas dan maar op dat u niet door elkaar wordt verslonden. Ik zeg u dus: LAAT U LEIDEN DOOR DE GEEST, dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten.’ Godsdienst is geen verstikkende dwangbuis, maar een goed begrepen godsdienst brengt ons bij de enige goed begrepen beleving van waarachtige vrijheid.
We zijn in staat om in geweten te onderscheiden wat goed is en we kunnen dat goede ook doen. Maar we weten ook wat slecht is en zijn evengoed vrij om dat te doen. Dat is wat Jezus Sirach in de eerste lezing schrijft: ‘Hij heeft vuur en water voor je neergezet, je kunt je hand uitsteken naar wat je verkiest.’ Het ligt in onze handen of deze wereld een wereld wordt waar het goed is om te leven, dan wel dat deze wereld ten onder gaat.
We zijn mensen, en omdat niet iedere mens geneigd is om zijn geweten goed te vormen en dit goed gevormde geweten in te volgen, zijn er regels nodig, maar deze regels mogen nooit zo bindend zijn dat ze ons verhinderen om het goede te doen. We zullen pas echt vrij zijn als God inderdaad in ons hart leeft, als wij zijn weg volgen, zonder dwang, gewoon omdat het goed is.
In andere woorden: Jezus schaft ‘de wet’ niet af, maar brengt hem tot vervulling: Hij verlegt de klemtoon van de uiterlijke handeling – die soms bedrieglijk en misleidend kan zijn en de ware intentie verbergen – naar de innerlijke gesteldheid van het hart.
‘Van alles waarover je moet waken,
waak vooral over je hart,
het is de bron van je leven.’
Daarom zei één van de grootste christelijke denkers, de Heilige Augustinus, al: ‘Heb lief, en doe wat je wil’.
De boeiendste dingen gebeuren ongeorkestreerd. En je mag dan nog de zelfbewuste regisseur zijn van je eigen doen en laten, wat kleur geeft aan je leven overkomt je dikwijls onverwacht, onafgesproken.
Zoals schoonheid je plots kan overrompelen. Zoals affiniteit met iemand zich durft vast te zetten. Lang weet je niets af van de ander, je bent alleen maar vreemden. Maar op een dag is er ontmoeting. Er is een voelen en begrijpen dat veel ouder is dan dat moment. En als die ander jaren later wegvalt uit je leven resten er handenvol gemis. Maar ook zoveel meer volheid. En meer verte.
Ik had een vriend. Hij werkte als missionaris in Brazilië. Slechts om de zoveel jaar ontmoetten wij elkaar. We schreven nu en dan. Het deed er niet toe hoeveel maanden, jaren er verstreken waren, de draad kon altijd worden opgepikt. Vreugde of verdriet, ik kon ermee bij hem terecht. En zelfs op al die mijlen afstand wist ik hem nabij, met warmte, met fijn gevoel, met innigheid en humor.
Zodra hij weer in het land was, moesten we elkaar beslist terugzien. Maar de afspraak en de babbel, zozeer verlangd, werden al te kort, te vluchtig. Bij het afscheid drukte hij me op het hart: 'Je weet, ik neem het mee, al het onuitgesprokene. Wij blijven dwars door alles heen verbonden.'
Nadien, weer onder de Braziliaanse zon, werd hij getroffen door het noodlot. En hij werd naar het moederland teruggevlogen. De schade bleek behoorlijk zwaar. Ik zag hem later, rechtgehouden in een rolstoel en met het pijnlijke onvermogen om te spreken. Maar telkens als ik hem bezocht sprak hij de zachte taal van aanraken. Zijn stilte had de kracht van meer dan eindeloos veel ongesproken woorden.
Het mooiste van het leven heeft geen naam. En dikwijls ook geen prijs.
Soms vind je het eenvoudig op je weg, zoals een dromend kind dat ene glanzende steentje.
Na zes weken is de sfeer van Kerstmis helemaal verdwenen en Pasen lijkt nog heel ver weg. In deze lange tussentijd worden we, week na week, opgeroepen om niet in te dommelen, maar om te blijven getuigen van de Blijde Boodschap van het Rijk van God, de Blijde Boodschap, die Jezus ons gegeven heeft.
Het is onze roeping om geen lauwe christenen zijn, maar christenen die hun geloof tonen, in woord en leven. Christenen, die leven in het spoor van Jezus, als zout, dat smaak geeft en bewaart, en als licht voor de wereld.
Als u het juk uit uw midden verwijdert,
geen vinger bedreigend meer uitsteekt
en geen valse aanklachten indient;
de onderdrukte met voedsel verzadigt,
dan zal uw licht in de duisternis opgaan,
uw nacht als de heldere middag zijn.
(Jesaja 58,9-10)
Jullie zijn het zout van de aarde …
Jullie zijn het licht van de wereld …
Laat zo jullie licht schijnen voor de mensen.
(Matteüs 5,13.14.16)
ÉCHTE MENSEN …
‘Gij zijt het zout der aarde, Gij zijt het licht van de wereld.’
Een formidabel compliment! Men zou veronderstellen dat Jezus zich richt tot de belangrijkste mensen van het land, tot de wetgeleerden die de mensen de juiste levenshouding voorhouden, of tot de Farizeeërs die van deze leefwijze het voorbeeld geven. Het is een compliment dat helemaal zou passen in de hoge kringen van Jeruzalem. Maar, en dit is de goddelijke verrassing van het evangelie, nu is dat compliment gericht tot de doodgewone mensen van Galilea : de vissers en de boeren, de werklozen en de armen, de ongeletterden en de zondaars.
Wat hebben die mensen toch dat Jezus zegt : Gij zijt het zout der aarde en het licht van de wereld.
Als je ooit van iemand hoort zeggen : ‘Dat is tenminste ne mens.’ Dan weet je wat Jezus bedoelt als hij zegt : ‘Gij zijt het zout der aarde en het licht van de wereld.
Als ze zeggen : ‘dat is ne mens.’… Dan gaat het over iemand die zichzelf niet gevangen zet in zijn positie, die zich niet moet verdedigen om zich iemand te voelen, die zichzelf niet moet bewijzen. Maar iemand die is zoals hij is. Dat is de kostbare eigenschap van heel gewone mensen. En die mogen wij ons niet laten afnemen.
Het gevaar bestaat. Als ge u gaat spiegelen aan de leeftrant van de zogezegde groten, van de televisiefiguren. Als bezorgd zijt om toch maar mee te zijn, om ‘in’ te zijn met de laatste trend als je gaat dansen naar de pijpen van de zogezegd moderne tijd, als je belangrijk gaat vinden wat de reclame voor u belangrijk vindt. Dan is er onmerkbaar een proces bezig dat u zal ontzouten, waardoor gij op den duur uzelf niet meer zijt.
Zout behoedt ons organisme voor uitdroging. Mensen die zout genoemd worden zijn geen droogstoppels.
Zout zijn is smaak geven aan het leven, zodanig dat mensen graag bij u zijn, dat uw kinderen en kleinkinderen graag bij u zijn.
Licht van de wereld! Laat je niet leven maar leef van binnenuit. Laat je beschijnen door God die u uw eigen vrijheid laat ontdekken, u een bestemming geeft en ten gepasten tijde tegen u zal zeggen : gij zijt het zout der aarde en het licht van de wereld.
Kinderen gaan eigen wegen, zoals ook Jezus deed. Het helpt niet altijd om ze weer mee naar huis te nemen. Maar daarom hoef je ze niet los te laten.
Als ik aan het gezin van Jezus denk, komen er eerst nogal kerstachtige beelden in mijn hoofd. Twee ouders bij een kribje. Een echtpaar onderweg, mama met baby op een ezel en papa ernaast. En later als Jezus al twaalf is, staan ze met open mond te kijken als ze hem in de tempel bezig horen tegen de schriftgeleerden. Dan volgt een grote tijdssprong naar Maria onder het kruis en bij de apostelen met Pinksteren.
Maar in Marcus 3 staat nog een anekdote, die we vaak een beetje negeren of wegduwen wegens te ongemakkelijk.
Jezus is nog niet zo lang geleden begonnen met rondtrekken en vertellen aan grote groepen mensen. Hij doet zijn eerste genezingen. Hij heeft veel succes: binnen de kortste keren stromen er massa’s mensen toe die hem willen horen en zien.
Maar zijn familie is niet onder de indruk. Integendeel, ze begrijpen niet wat er in hun Jezus is gevaren. Misschien was hij altijd al wat vreemd, maar nu gaat hij in hun ogen toch echt te ver.
Zo’n beetje de profeet uithangen, hoe krijgt hij het bedacht?
Ze willen hem naar huis halen voordat hij nog meer schade aanricht. Want hij denkt niet aan gevaar, en je kunt op je vingers natellen dat de grote bazen niet blij zullen worden van al die ophef.
‘Ze dachten dat hij zijn verstand had verloren’, staat er letterlijk. Voor ouders en broers en zussen is het moeilijk om te zien dat iemand andere wegen opgaat. Ze besluiten om hem op te halen en veilig mee naar huis te nemen. Een poosje rust in hun eigen dorpje, daar zal hij beslist van opknappen en dan zullen die rare gedachten wel uit zijn hoofd verdwijnen.
Ze kunnen er niet bij dat hij echt meer dan bijzonder is, dat zijn leven betekenis heeft voor zoveel mensen toen en nu.
Uit hun houding spreekt zorg voor Jezus, maar tegelijk voor hun eigen gezin. Een excentriekeling in de familie is nooit goed. Daar moet je paal en perk aan stellen.
Wat er precies gebeurd is toen, of ze elkaar nog gesproken hebben, wat er gezegd is, weten we allemaal niet. Feit is dat Jezus niet meegaat met zijn moeder en zijn broers. Zij moeten met lege handen weer naar Nazaret.
Jezus is vastberaden om verder te gaan op de weg die hij is ingeslagen.
Hij houdt zich vast aan God.
Zijn familie druipt af. Ze zijn het niet met hem eens. Ze begrijpen niet waar hij mee bezig is. Maar ze geven hem niet op. Als het later echt fout loopt, zijn ze er weer. Want ook dat is familie: je laat elkaar niet los, wat er ook gebeurt.
Lichtmis is een gezinsfeest. De kleine kinderen komen mee naar de kerk. We eten samen pannenkoeken. We weten niet wat er ons nog allemaal boven het hoofd hangt. Soms zullen we denken dat iemand zijn verstand verloren heeft en willen we hem weer mee naar huis nemen, ook als dat niet meer kan. Met wisselend succes houden we ons vast aan God. En samen komen we er wel uit, altijd.
Veertig dagen na zijn geboorte brachten Maria en Jozef hun kindje, Jezus, naar de tempel, om hem toe te wijden aan de Heer. Ook bij ons bestaat – en bestond zeker vroeger – die gewoonte van de kerkgang. Ouders vertrouwen hun kindje toe aan God, omdat ze geloven dat dit kindje er niet ‘zomaar’ is, maar dat het bovenal een wonder is, een geschenk van God.
We noemen dit feest ook Maria Lichtmis, omdat toen – zo vroeg reeds – duidelijk werd dat Maria haar leven lang in dienst zou staan van haar Zoon. Mogen wij haar navolgen en licht en warmte zijn voor de mensen bij ons.
Zusters en Broeders,
omdat wij mensen zijn van vlees en bloed,
is Gods Zoon mens geworden, net als wij,
om door zijn dood voorgoed af te rekenen
met de duivel, de meester van de dood,
en zo ons allen te bevrijden van onze slavernij
en levenslange angst voor de dood.
Juist omdat Hij zelf op de proef werd gesteld
en het lijden volbracht heeft,
kan Hij ons allen, die te lijden hebben, bijstaan.
(Hebreeën 13,14-15.18)
Toen de tijd was aangebroken, brachten Maria en Jozef
Jezus naar Jeruzalem om Hem aan de Heer aan te bieden,
zoals is voorgeschreven in de wet.
Er woonde toen in Jeruzalem een zekere Simeon.
Hij zegende hen en zei tegen Maria, zijn moeder:
‘Weet wel dat velen in Israël
door hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan.
Hij zal een teken zijn dat betwist wordt,
en zelf zult u als door een zwaard doorstoken worden.
Er was daar ook een profetes, Hanna. Ze was hoogbejaard;
na haar meisjesjaren was ze zeven jaar getrouwd geweest
en daarna weduwe gebleven; nu was ze vierentachtig.
(Uit Lucas 2)
‘RUSTIG EN WIJS’
De meesten van ons hebben al een zekere leeftijd bereikt, en daardoor voelen wij ons wellicht enigszins verwant met die 2 bejaarde mensen uit dit evangelie: Simeon en Hanna. Wat Lucas over hen vertelt laat ons toe om hen te beschouwen als rustige, wijze mensen. De hoge leeftijd heeft hen tot rust gebracht – na een leven dat misschien woelig was bijwijlen – en heeft hun ook wijsheid geschonken. Echte wijsheid steek je inderdaad niet zozeer op uit boeken, maar wel uit het leven zelf: uit ervaringen, door gelukkige momenten en door tegenslagen, die je meemaakt.
De Chinese dichter Lin Yutang heeft hierover een mooie, poëtische bezinning geschreven:
Ik hou van de lente,
maar die is te jong.
Ik hou van de zomer,
maar die is te hooghartig.
Ik hou het meest van de herfst.
Zijn toon is milder,
zijn kleuren zijn rijker
en er spreekt een lichte treurigheid in mee.
Zijn gouden rijkdom spreekt niet
van de onschuld van de lente
en niet van de kracht van de zomer,
maar van de rijpheid en vriendelijke wijsheid
van de naderende ouderdom.
Hij kent de begrenzingen van het leven
en is tevreden.
Lin Yutang
Moge het ook ons gegeven zijn om als rustige, wijze mensen door de herfst van ons leven te gaan.
Een moedige stellingname vinden we bij Albert Camus, in zijn meest bekende werk: ‘La Peste’. Het boek vertelt het verhaal van een pestepidemie in de Algerijnse grootstad Oran. Voorts geeft het aan hoe diverse mensen en groepen van mensen reageren op deze pestepidemie: velen gaan eraan ten onder, sterven dus, anderen, die overleven, blijven onverschillig tegenover de pest, die andere mensen doodt, en dan zijn er enkelingen, die weerstand bieden, zich verzetten tegen de pest en de pest en haar gevolgen trachten in te dijken. Uiteindelijk wordt de pest bedwongen, maar het is geen definitieve overwinning, zeg Camus.
Om het boek te verstaan moeten we weten dat het hier eigenlijk om een allegorie gaat: de pest staat symbool voor W.O. II en eigenlijk voor elke vorm van onrecht, geweld en lijden, dat onschuldige mensen treft, mensen, die beter verdienen dan wat hun overkomt. Geen heiligen, maar dàt leed hebben zij toch niet verdiend. Camus zegt dan, op de laatste bladzijde van het boek, waarom hij dit boek geschreven heeft; vier redenen zijn er, die eigenlijk in telkens andere woorden op hetzelfde neerkomen.
‘Terwijl de vreugdekreten almaar langduriger en luidruchtiger werden, besloot Rieux om het verhaal op te tekenen, dat hier ten einde loopt:
- om niet te behoren tot de groep van hen die zwijgen
- om te getuigen, te spreken in het voordeel van deze pestlijders
- om tenminste een herinnering na te laten van het onrecht en het geweld dat hun was aangedaan
- en ook, om onder woorden te brengen, wat men leert te midden van het lijden: dat er in de mensen meer dingen zijn, die bewondering, dan die misprijzen verdienen’
Kortom: om te tonen dat hij aan kant staat van hen die geslagen worden, en niet van hen die slagen toebrengen, aan de kant van hen die te lijden hebben, en niet aan de kant van hen die doen lijden.
‘Terwijl hij zo luisterde naar de vreugdekreten, die vanuit de stad opstegen, dacht Rieux eraan dat deze vreugde altijd bedreigd was. Want hij wist maar al te goed wat deze opgewonden massa uit het oog verloren had, en wat men in boeken kan lezen: dat de pestbacil nooit sterft of geheel ten ondergaat, dat zij gedurende tientallen jaren ingesluimerd kan overleven in meubels en linnen; dat zij met veel geduld kan afwachten in kamers en kelders, in koffers, zakdoeken en paperassen, en dat misschien eens de dag zou komen, waarop – tot ongeluk en lering van de mensen – de pest opnieuw haar ratten zou wakker maken en ze ergens zou laten sterven in een stad, die tot dan toe gelukkig was’.
Tien jaar oud, een kind: mijn eerste gedicht over kledingstukken - groot en klein - waaiend aan een oneindige waslijn, waaiend en plooiend in wind en in licht - onbegrepen geluksgevoel - Ik kon mijn woorden niet op.
Nu, ruim veertig jaar later, zie ik pas wat ik toen zeggen wilde: leven is bewogen beweging. Een zoek-tocht naar het licht - dat telkens anders valt - zet mijn leven in beweging, bewegen van licht verlangen naar licht naar Gods witte Licht …
Vandaag krijgen we een heel mooi evangelie: Jezus begint zijn prediking, als hij zowat 30 jaar is. Eerst werd hij nog gedoopt door Johannes in de Jordaan, daarna ging hij naar de woestijn, een soort van retraite of bezinning … en dan begint hij aan zijn zending. Vandaag horen we een overzicht: Jezus trok rond door Galilea en verkondigde de blijde boodschap van het koninkrijk, en Hij genas elke ziekte en kwaal onder het volk.
Het volk dat ronddwaalt in het donker,
ziet een helder licht.
Over hen die wonen in een land vol duisternis
gaat een stralend licht op.
(Jesaja 9,1)
Vanaf toen begon Jezus te verkondigen.
Hij zei: `Bekeer u,
want het koninkrijk der hemelen is ophanden.'
Hij trok rond in heel Galilea,
terwijl Hij in hun synagogen onderricht gaf,
de goede boodschap verkondigde van het koninkrijk,
en elke ziekte en elke kwaal onder het volk genas.
(Matteüs 4,17 en 23)
‘DAT KONINKRIJK … OOK NU NOG?’
‘Jezus verkondigde de blijde boodschap van het Koninkrijk van God, en Hij genas alle ziekten en kwalen.’ Het is een klein feitje van lang geleden maar het heeft de wereld helemaal veranderd. We zien dat aan vele dingen: kerken, kloosters, kunstwerken en vele andere dingen.
Maar er is meer. Het leven van Jezus heeft de wereld beter gemaakt. Hij kwam op voor de arme en lijdende mens, en predikte een manier van leven die niet gebaseerd was op macht maar op liefde, een wereld, die minder hard was. Ook al werden er – de eeuwen door – in zijn Naam vele wreedheden begaan.
Is dat alles voorbij nu, want zoveel mensen gaan weg uit de kerk? Is het verhaal van Jezus alleen maar een stukje geschiedenis dat nu gedaan is en begint er nu een nieuwe tijd, een tijd zonder Jezus?
Inderdaad, een tijdperk is voorbij. Maar dat betekent niet dat het verhaal van Jezus voorbij is. Meer dan ooit hebben wij Hem nodig. Wij hebben Hem nodig voor onszelf, om hoopvol en gerust in het leven te staan. Jezus heeft ons immers gezegd en getoond dat wij door God bemind worden en dat God ons niet in de steek laat. En Hij vraagt dat ook wij elkaar zouden omringen met liefde en genegenheid. Dat is zijn blijde boodschap. Dat is het licht voor een volk dat in de duisternis wandelt.
En Jezus is evenzeer nodig voor onze wereld. Het verlangen naar een betere wereld – een Rijk van God – is niet voorbij. Daarvoor is er teveel leed in onze tijd en daarvoor zijn er wereldwijd te veel mensen die op zoek zijn naar een betere wereld.
Op ons eentje kunnen wij die mooie, betere wereld – dat Rijk van God – niet tot stand brengen. Maar we kunnen wel een kleine bijdrage leveren, door op onze eigen, kleine plaats mild en zachtmoedig te leven. Wij kunnen een kleine bijdrage leveren aan een gemeenschap waar mensen zorg dragen voor elkaar en elkaar dragen.
Laten wij daarvoor bidden, laten wij ook daaraan meewerken.
Vader, Hier ben ik om vereenzaamde, 'overbodige' mensen warmte en geborgenheid te geven.
Uw troost vraag ik om gebroken, geknakte mensen te doen blijven hopen,
Uw zachtmoedigheid vraag ik om de wereld, uw schepping een stukje goddelijker,
een beetje menselijker te maken.
Uw gerechtigheid vraag ik, Om onrecht en eigenliefde in mij en rondom mij tegen te gaan.
Uw barmhartigheid vraag ik om met een open hart
naar mensen toe te gaan.
Uw zuiverheid vraag ik om uw stem in de stilte horen.
Uw vrede hoor ik om aan al uw kinderen te vertellen
Een bron roept bij mij een reeks beelden op. Over twee van die beelden, die teruggaan op reizen in het buitenland, wil ik iets vertellen.
Eerst zie ik voor mij de fonteinen in Zwitserse dorpen; soms van eenvoudige structuur, soms met veel handwerk en bloemen versierd. Ze duiden de plaats aan waar men, na een lange bergtocht, de eerste huizen aantreft, die aankondigen dat de tocht eindigt. Wat een geluk is het om je gezicht, handen en armen met dit onvergelijkbare koele water te kunnen verfrissen. Het zweet van een dag klimmen en van een ruwe afdaling wordt in enkele minuten door dat versterkende water weggespoeld: we genieten van dat water, dat als nectar uit de hoogte van het gebergte naar beneden is gevloeid.
Maar de laatste jaren komt men meer en meer borden tegen met het opschrift: ondrinkbaar water…
En dan herinner ik mij een reis naar Portugal. We zitten in een wagen op een overhitte dag en rijden door de Spaanse vlakte, verdord en verschroeid door de zon. Onmiddellijk na de grens dalen we naar de Portugese valleien en daar, aan de kant van de weg, komen we regelmatig fonteinen tegen, waar reizigers en inwoners zich een tijdje ontspannen. De fontein, afgezien van de frisheid die welkom is, schept de mogelijkheid voor een ontmoeting tussen de reizigers die wij zijn en de mensen die daar verblijven. De fontein zorgt zodoende voor een eerste contact, zij het nog beperkt.
Wat opvalt bij de meeste fonteinen, is dat het water voortdurend stroomt. Afgezien van buitengewone weersomstandigheden – zoals een sterke vorst – blijft het water stromen. De fontein geeft water zonder mate; zij schenkt onafgebroken de verkoeling die ze belooft. Onnodig hierbij te vermelden dat in de bijbelse tijden een fontein – we spreken dan liever van een bron – een zegen was die men toen nog meer waardeerde dan vandaag, daar de moderne toerusting waarover wij beschikken, toen niet voorhanden was.
Maar wat een teleurstelling wanneer we vandaag ontdekken dat hier en daar het water niet meer drinkbaar blijkt te zijn. De fontein die vanop een afstand zo veelbelovend was, heeft ons opgelicht. We zouden misschien wel geneigd zijn haar zelfs van verraad te beschuldigen, ware het niet dat zeer waarschijnlijk de mens zelf de oorzaak is van dit ondrinkbare water.
Maar dan leert psalm 36 ons:
Hier is de bron van leven bij de Heer.
Hij is degene die de bron
regelmatig en voortdurend
van water voorziet.
En de fontein is inderdaad de plaats van ontmoeting, de plaats waar wij gezamenlijk hetzelfde water kunnen putten van hetzelfde Leven.
Christenen uit het westen en het oosten, van linkse en rechtse gezindheid, laat ons samen de rechten van de minderheden verdedigen en helpen het onbegrip en de vooroordelen tussen de meerderheids- en minderheidskerken te verminderen. Laten wij ons engageren om de dialoog tussen onze Kerken, op diverse niveaus, gewetensvol en intens verder te zetten.