Een verhaal dat naar het decadente neigt. Fridolin en Albertine zijn getrouwd en hebben een dochtertje. Op een avond praten ze over hun verleden, over vroegere verliefdheden, over een gemaskerd bal waaraan ze deelgenomen hadden. De sfeer is broeierig. Maar het gesprek wordt onderbroken. Fredolin, die arts is, wordt weggeroepen naar een patiënt. De man is echter overleden, en Fridolin trekt de nacht in. Zijn avontuur begint al bij de dochter van de overledene, die verliefd op hem is. Daarna gaat hij mee met een hoertje. Ten slotte ontmoet hij een vriend en via hem belandt hij op een geheime bijeenkomst, met naakte dames. Hij wordt er ontmaskerd en aan de deur gezet, terwijl een van de aanwezige vrouwen de voor hem bestemde straf in ontvangst zal nemen. s Morgens komt hij weer thuis, zonder dat hij zijn vrouw in den vleze bedrogen heeft. Op haar beurt vertelt zij hem een droom, waarin hij de bedrogene is.
De volgende ochtend bezoekt hij nogmaals de drie vrouwen van de vorige nacht, maar het plaatje is ontluisterend.
Hij keert terug naar huis, stort in, en vertelt zijn vrouw alles.
Wat moeten we doen Albertine ?
Ze glimlachte, en na een korte aarzeling antwoordde ze: Het lot dankbaar zijn, geloof ik, dat we uit alle avonturen ongedeerd te voorschijn zijn gekomen uit de werkelijke en uit de gedroomde.
Ze nam zijn hoofd met beide handen en vleide het innig aan haar borst. Nu zijn we wellicht ontwaakt, zei ze - , voor lange tijd.
Schnitzler was een tijd- en stadsgenoot van Freud. Ze voerden een uitgebreide correspondentie. De dromen, de onvervulde verlangens, het kan naar Freud verwijzen. De novelle is mooi gestructureerd, voor wie daar een liefhebber van is. De proloog in het gezin, de queeste van de man naar de vrouw, het tussenspel met de droom van de vrouw, de tweede, dit keer ontgoochelende tocht, en de terugkeer in de veilige thuishaven.
Persoonlijk waarderingscijfer: 7,5/10.
Casanovas thuisreis
We maken kennis met een 52-jarige Casanova op zijn retour. Hij zat gevangen in Venetië, was uit de gevangenis ontsnapt en werd uit de stad verbannen. Nu wil hij er graag terugkeren. Om dat te bereiken stelt hij een strijdschrift op tegen Voltaire.
Hij ontmoet een oude kennis die hij destijds heeft geholpen en waar hij een tijdje kan logeren. In de woning van die oude vriend bevindt zich een jong en verstandig meisje, een geleerde in de dop. Casanova wil haar koste wat kost veroveren maar het meisje negeert hem. Hij zal er ten slotte toch in slagen, maar op een heel schofterige manier. Ook naar Venetië zal hij kunnen terugkeren, maar daarvoor zal hij de rol van spion op zich moeten nemen.
De novelle verhaalt de ontluistering van een man die zich niet bij zijn leeftijd kan neerleggen. De vrouwen die hij nog kan behagen zijn allemaal gemakkelijke prooien. Voor de jongere moet hij listen en geweld gebruiken. In het begin komt het verhaal moeilijk op gang, maar gaandeweg komt er meer vaart in en wordt het een avonturenverhaal, maar dan met een weinig sympathieke man in de hoofdrol.
Een Argentijnse auteur die leefde van 1903 tot 1982. Bij mijn weten zijn er maar twee werken van hem vertaald, het onderhavige en Al het groen zal vergaan. Beide zijn uitgegeven bij Coppens en Frenks, Amsterdam. Het eerste in 2000 het tweede in 1996. Ze zijn respectievelijk geschreven in 1953 en 1941.
De hoofdpersoon komt zich aanbieden om te werken in een houtzagerij. Hij is een zwijgzame, stugge man die zo weinig mogelijk contact zoekt met zijn medearbeiders. Door die houding nemen zijn collegas een vijandige houding aan. Hij stoort er zich niet aan en blijft de eenzaamheid opzoeken.
We keren dertig jaar terug. Als jongeman was hij ook al een zwijger. Hij ontmoet een meisje Pura. Een stille verhouding, tot het meisje hem vertelt over een sympathieke student die ze heeft ontmoet. Chaves heeft angst zijn jonge geliefde te verliezen en begint te praten. Het valt hem moeilijk maar hij slaagt in zijn opzet, en het stel trouwt. Er wordt een dochter geboren, maar ze sterft na een aantal jaren. Ook zijn vrouw wordt ziek en sterft.
Intussen keren we geregeld terug naar het leven in de houtzagerij. De vijandigheid groeit. Het lijkt tot een gevecht te komen, maar een opzichter kan dit verhinderen. Het boek eindigt met de vraag van de opzichter of hij dan nooit eens een praatje zal maken, waarop Chaves nee antwoordt.
Het is een bedrukkend, pessimistisch boek. Zowel de sterfscènes van zijn dochtertje als van zijn vrouw zijn aangrijpend beschreven. De hoofdpersoon is een sterke figuur. Een zwijger die moet praten om zijn leven overeind te houden, en die met zijn woorden ook de dood van zijn geliefden tracht te bezweren. Maar zijn woorden zijn krachteloos en hij vervalt terug in zijn zwijgen. Troost vindt hij aan de oever van de rivier.
Ik vond het een heel mooie, sobere novelle (96 blz.) en heb direct het andere vertaalde werk van hem in huis gehaald.
José Riço Direitinho: Het brevier van de slechte neigingen
José Riço Direitinho: Het brevier van de slechte neigingen
Roman uit 1994 van een Portugese auteur van wie ik nog nooit gehoord had. Hij vertelt het verhaal van een zekere José de Risso (let op de voornaam van de schrijver). Die man leefde zogezegd van 1923 tot 1956, in een dorpje in het Noorden van Portugal tegen de grens met Spanje (Galicië) aan. De man is geboren met een eikenblad op de huid van zijn rug. Het is een teken van de bijzondere gaven waarover hij beschikt. Hij kan de dood van anderen voorvoelen, hij heeft magische krachten en op het eind van het verhaal is hij uitgegroeid tot een soort heilige, hoewel hij meer weg had van een duivel. Maar het verhaal gaat over bijgeloof, over de achterlijkheid in een Portugees dorp. Het hele boek door worden er geneeskrachtige drankjes en middeltjes bereid. Er sterven veel mensen een gewelddadige dood, een wolf richt moordpartijen aan, enz.
Voor mensen die Portugal beter kennen, kan het boek een meerwaarde hebben. Anders kan men het ongelezen laten.
Twee boeken van deze schrijver. Het eerste las ik vorig jaar, in de prehistorie toen de weblog nog niet was uitgevonden. Ik schreef toen dit verslagje voor de mailgroep Lezen.
Al te luide eenzaamheid
Een boekje (100 blz.) uit 1980 van deze Tsjechische schrijver, geboren in 1915.
Het eenvoudige verhaal gaat over een man die al 35 jaar lang in een kelder oud papier en boeken samenperst tot balen. Behalve dat drinkt hij ook veel. Er komt een korte liefdesaffaire in voor (heel ontroerend geschreven, vind ik), en er treden nog enkele bijfiguren in op. Maar de essentie gaat over de liefde van de man voor boeken. Het verhaal is gesitueerd in de tijd van het communistische regime in Tsjechoslowakije. Tussen de regels lezen we over de onderdrukking van de intelligentia, de literatuur, de vrijheid en hoe de man zich overeind houdt door middel van die boeken en de drank.
Er komen af en toe ook korte filosofische uitweidingen in voor en als hij dronken is durft hij al eens te fantaseren, waarbij hij bijvoorbeeld Christus en de Chinese filosoof Lao Tze met elkaar confronteert. Een fragment:
Maar zoals er in de trage stroom van een troebele rivier die langs fabrieken is getrokken, plotseling toch nog een blinkend visje opduikt, zo blinkt er in de stroom oud papier ook soms het ruggetje van een kostelijk boek, even wend ik dan verblind mijn blik af, maar daarna vis ik het er tussenuit, veeg het aan mijn voorschoot af, sla het open en snuffel even aan de tekst om vervolgens de eerste de beste zin waarop mijn oog valt als een homerische profetie door te lezen, en pas daarna leg ik het boek bij mijn andere fraaie vondsten in een kistje dat van binnen is bekleed met vrome bidprentjes die te zamen met gebedenboekjes per ongeluk door iemand in mijn kelder zijn gestort.
In die stijl is het hele boek geschreven.
Ik vond het prachtig. Het hoortbij de topdrie van wat ik dit jaar heb gelezen
Het stadje waar de tijd stil is blijven staan
Deze ook weer korte roman (135 blz.) heb ik net uitgelezen. In 11 korte hoofdstukjes krijgen we de geschiedenis van enkele mensen uit een Tsjechisch stadje. De oude tijd, de oorlog, het communistische bewind. De hoofdpersonen zijn twee broers. De ene heeft een hoge functie in een brouwerij, de andere werkt er als hulpje voor het vuile werk. Het zijn twee totaal verschillende karakters, maar tegen het einde van het boek verwisselen ze van karakter. De losbol wordt sullig, en de droogstoppel vindt weer vreugde in het leven.
Het verhaal heeft die typische Oost-Europese stijl. Veel fantasie, neigend tot het absurde, en heel veel humor. Ik heb geregeld moeten lachen met de vondsten van de auteur, iets wat me zelden overkomt in een boek. Het einde is dramatisch. In een nawoord vernemen we dat de ziekte van de schrijver daar de mogelijke oorzaak van was.
Het vorige boek lag me beter, maar ook nu weer heb ik erg genoten van het proza van deze schrijver, van wie ik mettertijd alles hoop te lezen.
Het boek is uitgegeven door Bert Bakker in 1993. Het manuscript van de schrijver dateert van 1973. Het was verboden onder het toenmalige regime.
Dit boek werd uitgegeven ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van het overlijden van Guido Gezelle. Er werd toen een tentoonstelling georganiseerd in Brugge.
Het boek is erg mooi uitgegeven en geïllustreerd. De bijdragen zijn van Gezelle-specialisten, die elk een facet van deze dichter belichten. Enkele onderwerpen: de afkomst van de dichter, Gezelle en de neogotiek, Gezelle en Longfellow, enz. Een zeer mooi en interessant boek.
Johan van Iseghem: Guido Gezelles Vlaemsche Dichtoefeningen
Dit is een werk van een ander kaliber. Het is een doctoraatsthesis, die bovendien bekroond werd door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Een wetenschappelijk werk, dat ik niet grondig heb gelezen.
In dit boek gaat de auteur onder andere na hoe deze bundel van Gezelle is ontstaan en waar hij de mosterd haalde. Het zijn letterlijk dichtoefeningen, want ze bouwden voort op de toen geldende poëtica. Het belangrijkste werk in dat opzicht was J.J. Nyssen, Essai de poétique uit 1845. Het geeft aanwijzingen hoe een gedicht moet worden geschreven. Van Iseghem toont nu in zijn scriptie aan dat Gezelle die poëtica heel nauwgezet heeft gevolgd.
Ik geef ter illustratie enkele voorbeelden uit het werk van Van Iseghem. Volgens Nyssen ziet het oog liever opgaande bewegingen dan neerwaartse. In de Dichtoefeningen van Gezelle vinden we die bijvoorbeeld terug in de klimmende leeuwerik. Kronkelende bewegingen zijn mooier dan rechtlijnige. Bij Gezelle het krinkelen van het schrijverke. Het is onvoorstelbaar hoeveel voorbeelden de auteur kan aantonen. Maar wat is nu het wonderbaarlijke: hoewel Gezelle die voorschriften nauwgezet toepast, doet zijn poëzie helemaal niet kunstmatig aan. In het hiervoor besproken werk, Tien reken en een Tovertik, noemt Van Iseghem in dat verband het gedicht O t ruischen van het ranke riet, waarin veel van die regels zijn verwerkt, maar dat toch van een ongewone oorspronkelijkheid getuigt. Jammer dat ik het boek niet meer bij me hebt, want de beoordeling die hij over dit gedicht geeft, verdient het volledig te worden geciteerd.
Veel hoef ik hier niet over te vertellen. Conscience (1812-1883) schreef dit boek toen hij 25 was. Ik las de uitgave van Het Laatste Nieuws. De spelling is een beetje gemoderniseerd, maar de uitgave is volledig, met het voorwoord en de noten van HC.
Is dit werk nu nog leesbaar ? Met een beetje moeite wel. Het is natuurlijk een unicum in onze Vlaamse geschiedenis en daarom alleen al is het verplichte lectuur. Ik heb vroeger school gelopen op een rijksschool en daar heb ik eigenlijk nooit een Vlaamse impuls gekregen. De aandacht ging naar België, de liederen die we zongen gingen over het vaderland en niet over Vlaanderen. Ik heb dat later jammer gevonden. De Vlaamse Beweging, de ontvoogding van het Vlaamse volk, het waren blijkbaar taboe onderwerpen.
Nu, De Leeuw van Vlaanderen zal tegenwoordig niemand meer Vlaamsgezind maken. Daarvoor is het boek te overtrokken. In zijn tijd was het natuurlijk belangrijk en de slotzin zal wel bij menigeen aangeslagen hebben.
Gij Vlaming, die dit boek gelezen hebt, overweeg, bij de roemrijke daden welke hetzelve bevat, wat Vlaanderen eertijds was wat het nu is en nog meer wat het worden zal indien gij de heilige voorbeelden uwer Vaderen vergeet !
Enkele zaken die me hebben getroffen. Vooral de bloeddorstigheid van Jan Breydel. Ik kan er maar moeilijk een held in zien. Het toppunt vond ik wel dat hij de lijken van de gesneuvelde vijanden nog eens extra ging vertrappelen met zijn paard. Ik vraag me af waar Conscience die wreedheid heeft afgekeken. Jongeren krijgen wel eens op hun donder als ze vreselijke computerspelletjes spelen, maar dit boek moet daar niet voor onder doen.
Nog een gedachte die bij me opkwam tijdens het lezen: dit boek lijkt wel geschreven voor een poppenspel. De verschillende personages zijn in feite statische figuren, hun karakters zijn niet uitgediept, ze vertolken gewoon een rol.
Soms werkt het proza op de lachspieren, maar ja, we leven nu een maal in een andere tijd. Toch een voorbeeldje:
Die lange zoen, bij dewelke een zielsgedeelte des vaders voor de tweede maal in de boezem van het kind zonk, gaf het bloed der maagd meer vloeibaarheid en meer leven: een twijfelachtige roos kwam onder ieder harer wangen en haar ogen openden zich, tussen een zachte doch heilvolle glimlach.
Aansluitend las ik een artikel van Walter Gobbers: Consciences Leeuw van Vlaenderen als historische roman en nationaal epos: een genrestudie in Europees perspectief. Het staat in Vlaamse literatuur van de Negentiende Eeuw onder redactie van Ada Deprez en Walter Gobbers.
Ik citeer uit dat artikel enkele interessante weetjes.
De negentiende-eeuwse historische roman beoogde een periode uit het verleden op te roepen, ingekleed in een fictioneel verhaal en zulks volgens een subtiele, maar toch ook wisselende dosering van historische waarheid en romantische verbeelding.
Hierin was Conscience een navolger van Water Scott. Conscience heeft voor zijn roman veel opzoekwerk verricht en probeerde zo waarheidsgetrouw verslag uit te brengen.
Scott liet zich meer leiden door antiquarische liefde voor door vergetelheid bedreigde voorvaderlijke zeden en cultuur, terwijl Conscience gemotiveerd werd door trots op de verloren gegane grootheid van het nationale verleden, tot het herstel waarvan hij wilde bijdragen.
De Leeuw is een nationalistische roman, niet enkel ingegeven door een hartstochtelijke liefde voor eigen land, volk en cultuur, maar werkelijk bedoeld als wekroep om het nationale bewustzijn van de Vlamingen wakker te schudden en aldus de nationale emancipatiestrijd een spoorslag te geven.
Verder in dit artikel toont Gobbers aan dat het werk van Conscience niet louter een historische roman is, maar dat het ook epische trekken heeft.
Een dominee in een Zwitsers dorpje raakt ingesneeuwd en maakt van de gelegenheid gebruik om recente gebeurtenissen te boek te stellen. Op een dag wordt hij naar een afgelegen hutje weggeroepen, waar een oude vrouw op sterven ligt. Hij treft er een blind meisje van ongeveer vijftien jaar aan dat half verwilderd lijkt en nauwelijks praat. Hij beslist deze Gertrude op te vangen. Dat valt niet in goede aarde bij zijn vrouw, die reeds vijf kinderen heeft. De dominee echter meent dat God dit kind op zijn weg heeft gezet en zet door. Met veel inspanning krijgt hij haar aan het praten en leert hij haar de wereld kennen. Een eenzijdige wereld, zoals later zal blijken. Hij toont haar enkel de mooie kanten van het bestaan. En ook in zijn godsdienstonderricht, het voorlezen uit de Bijbel, mijdt hij angstvallig de brieven van Paulus, omdat die de zonde introduceren. Hij houdt het bij de evangelies, waarin hij alleen een boodschap van liefde leest. De titel van het boekje slaat op de Pastorale, de zesde symfonie van Beethoven. De dominee woont daar samen met Gertrude namelijk een uitvoering van bij.
Op een bepaald moment zijn er toenaderingspogingen van de oudste zoon van de dominee tot Gertrude. De vader ziet dat met lede ogen aan, hij zendt zijn zoon op reis en plaatst Gertrude bij een dame uit het dorp. Hij heeft nog niet door, of wil niet toegeven, dat hij zelf verliefd is op Gertrude. Op een bepaald moment erkennen ze elkaar hun gevoelens. Gertrude ondergaat een operatie die haar het zicht teruggeeft. Ze onderneemt een zelfmoordpoging omdat ze ziet dat ze de echtgenote van de dominee onrecht aandoet. Met te zien, heeft ze ook een zondebesef gekregen. In een laatste gesprek met de dominee, voordat ze sterft, zegt ze dat ze verliefd is op zijn zoon. Een huwelijk is echter niet mogelijk omdat de zoon zich (samen met haar) tot het katholicisme heeft bekeerd en hij priester wil worden. De dominee blijft geslagen achter. De laatste zin van het boek luidt: Jaurais voulu pleurer, mais je sentais mon coeur plus aride que le désert.
Door de inhoud zo te vertellen doe ik het boek veel te kort. Er zitten verschillende themas in verwerkt. De echtelijke problemen, de confrontatie van de vader met zijn zoon, de onmogelijkheid van een zuivere liefde, het conflict in het christendom tussen de aanhangers van de wet en die van de liefde.
Op een bepaald moment wordt in het boek van de sneeuw gezegd dat hij bovenaan lang mooi blijft, een tapijt blijft vormen, maar dat het smeltproces van onderen begint. Dit beeld slaat op de liefde van de dominee, die ondermijnd wordt door de dingen waar hij geen vat op heeft.
Het boek is met vuur en overtuiging geschreven. Het is soms poëtisch en ontroerend. Modern is het niet meer, omdat de zaken rechtuit worden gezegd, zonder omwegen en duidelijk. Maar dat is voor mij helemaal geen tekort. Er zijn ook veel bijbelcitaten in opgenomen, die hun plaats krijgen in het verhaal.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey