‘We leven in het meest onevenwichtige deel van de wereld,
dat het meest is gegroeid,
maar de ellende het minst heeft bestreden.’
(Paus Franciscus – toen nog Kardinaal Bergoglio – op de bijeenkomst van de CELAM = Conferentie van de Bisschoppen van Latijns-Amerika in 2007, te Aparecida, Brazilië)
‘Ze zijn mij komen halen aan de andere kant van de wereld.
Wel, hier ben ik dan.’
(Paus Franciscus, 13 maart 2013, de eerste woorden nadat hij tot paus verkozen was)
‘O, wat hoop ik op een arme kerk voor de armen’
(Paus Franciscus, 16 maart 2013, tot de verzamelde journalisten in de Aula Paulus VI in Vaticaanstad)
‘We moeten niet bevreesd zijn voor goedheid en tederheid’
(Paus Franciscus, 19 maart 2013, in de homilie tijdens zijn inhuldiging)
Het klinkt ons als muziek in de oren: met een propere lei mogen beginnen, de last van het verleden die wegvalt…
De vrouw die men wilde stenigen, mag het ondervinden. Jezus schreef in het zand en gaf haar daarmee een nieuwe kans.
Zijn ook wij bereid anderen nieuwe kansen te geven?
Jezus ging naar de Olijfberg, maar vroeg in de morgen was hij alweer in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun onderricht.
Toen brachten de schriftgeleerden en de Farizeeën een vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde. Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’ Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond.
Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’ Hij bukte zich weer en schreef op de grond.
Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden stond.
Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’ ‘Niemand, heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’
(Johannes 8,1-11)
‘DE VROUW, DIE GESTENIGD ZOU WORDEN’
Verrassend! Dat is het enige dat we kunnen zeggen. Johannes vertelt zo plastisch, dat we alles zien gebeuren. Ze staan er allemaal. De vrouw, rood van schaamte, gebogen hoofd, de schrik in de ogen. Tevoren een geachte dame, en nu vernederd. De minuten aftellend voor de voorstelling begint. Wat speelt er door haar hoofd? De jaren dat zij glorieerde, de straf, die wacht, de dromen, die zij als meisje had gekoesterd, en wat er van die dromen is geworden? Zo staat zij daar, doodsbang.
Ze staan er ook, de ongekreukte heren, de wet van Mozes in de hand. De één een grijnzende tronie, de ander een uitgestreken gezicht. Misschien was er wel één die ook bij haar geweest was. Maar allen vol minachting, de steen al in de hand. Want voor de letter van de wet steunden zij op Mozes. Heilig was die wet toch, en even heilig was die letter. Het spektakel kon beginnen, maar Jezus loopt daar rond. Een unieke kans, misschien kunnen ze Hem ook strikken, Hij daar, die zo graag met zondaars omging.
En Jezus, Hij staat er ook. Rustig in dat gejaagd gejoel. Misschien wel een glimlach op de lippen. Hij wist toch wat er ging gebeuren. Zo ziet Hij ze komen, de triomf al in hun ogen. Eén waagt het: ‘Wat dunkt U? Moet zij gestenigd worden?’ De spanning is te snijden, wat gaat Hij zeggen? Maar Hij zegt niets. Hij bukt zich alleen maar, om in het zand te schrijven. Wat zou Hij getekend hebben? Een zaaier met breed handgebaar? Of vogels in de lucht en lelies in het veld? Of die kinderen, die Hij geaaid had? Misschien schreef Hij gewoon ‘Uw Rijk kome, Uw wil geschiede …’, zoals kinderen wel eens meer hun diepste dromen tekenen. Dan kijkt Hij even op. Heeft Hij hen aangekeken, heeft Hij hun ziel gelezen en tot hun hart gesproken? We zullen het nooit weten. Er staat alleen: ‘Wie zonder zonde is, die mag het eerste gooien!’ Een antwoord komt er niet, en geen verweer. En Hij bukt zich weer en tekent verder, minutenlang.
Dan kijkt Hij op en alleman is weg. Alleen die vrouw nog, en Hij zelf. Hebben zij elkaar aangekeken? Het is ons niet gezegd. Alleen: ‘Vrouw, ook ik veroordeel je niet. Ga maar naar huis, en zondig niet meer.
Wat is er dan gebeurd? De vrouw zal wel naar huis gegaan zijn. En Hij stond daar alleen, zoals Hij wel eens meer alleen stond. En misschien heeft Hij gedacht: ‘Zo zal er in de hemel meer vreugde zijn om één zondaar die zich bekeert, dan om negenennegentig rechtvaardigen, die wilden stenigen.’
daar kan de vijand geen plaats vinden om binnen te dringen.
Waar barmhartigheid is en fijngevoeligheid,
daar is geen veeleisendheid en geen verharding.
Uit: ‘Een jaar met Franciscus van Assisi’
Samengesteld door Gerard Pieter Freeman en Erik Kerkhoff
Laten we hopen dat de beloften van armoede en nederigheid, die in de keuze van de naam, Franciscus, en in de Latijns-Amerikaanse herkomst van de nieuwe paus besloten liggen ook bewaarheid mogen worden. Het zou een genade zijn voor onze wereld.
‘Hak die vijgenboom maar om’, zo klonk vorige week het woord van de eigenaar, hard, meedogenloos, zonder genade. ‘Laat hem nog een jaartje staan, misschien draagt hij volgend jaar wel vrucht’ was het antwoord van de knecht,zachtmoedig, mild, geduldig, teder.
Vandaag reikt Gods mededogen nog verder: vol verlangen staat de Vader op wacht om zijn zoon weer in zijn armen te sluiten …
want hij was verloren, maar nu teruggevonden, hij was dood, maar nu weer levend geworden.
Telkens kwamen alle tollenaars en zondaars naar Hem luisteren. De farizeeën en schriftgeleerden spraken daar schande van en zeiden: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ Maar Hij vertelde hun deze gelijkenis:
‘Iemand had twee zonen. De jongste zei tegen zijn vader: ‘Vader, geef mij mijn deel’. van de erfenis.’ En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land, waar hij het verkwistte in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een zware hongersnood over dat land en ook hij begon gebrek te lijden. Hij zwierf rond tot hij in dienst trad bij een van de inwoners van dat land; die stuurde hem het veld in om varkens te hoeden. Graag had hij zijn honger gestild met het voer dat de varkens aten, maar niemand gaf hem wat.
Toen kwam hij tot zichzelf en zei: ‘Zoveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik verga hier van de honger! Ik ga terug naar mijn vader. Ik zal hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, behandel me als een van uw dagloners.’ En hij ging terug naar zijn vader.
Toen hij nog ver van huis was, zag zijn vader hem al en werd ontroerd; snel liep hij op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem. ‘Vader,’ zei de zoon tegen hem, ‘ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten.’
Maar de vader zei tegen zijn slaven: ‘Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan, doe een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.’ En het feest begon.
Maar zijn oudste zoon was nog op het land. Toen hij naar huis kwam, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat er te doen was Die antwoordde: ‘Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond en wel terug heeft.’
Toen werd hij kwaad en hij wilde niet binnenkomen. Daarop kwam zijn vader naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. Maar hij gaf zijn vader ten antwoord: ‘Ik dien u nu al zoveel jaren en nooit heb ik een gebod van u overtreden, maar mij hebt u nog nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen met hoeren heeft verbrast, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.’
Maar de vader zei : ‘Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat ik heb is van jou. We moeten feestvieren en blij zijn, want die broer van je was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.’ ’
Vandaag en volgende week gaat het over de pedagogie van God, de manier waarop God met ons omgaat en ons opvoedt. Twee grote kenmerken tekenen Gods handelwijze: geduld met mensen en bereidheid om te vergeven.
Dit is geen aansporing tot laksheid, wel een aansporing om onszelf en anderen niet met schuldgevoelens te beladen, maar om onszelf en anderen, in mildheid, lief te hebben en nieuwe kansen te geven.
Op zeker ogenblik kwamen er mensen bij Jezus met het bericht over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed met dat van hun offerdieren had vermengd. Hij zei daarop: `Denkt u dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn geweest dan alle andere Galileeërs, omdat hun dit is overkomen? Geen sprake van. Maar als u zich niet bekeert, zult u allemaal, net als zij, omkomen.
Of die achttien die gedood werden toen de Siloam-toren instortte, denkt u dat zij schuldiger zijn geweest dan alle andere inwoners van Jeruzalem? Geen sprake van. Maar als u zich niet bekeert, zult u allemaal, net als zij, omkomen.'
Hij vertelde deze gelijkenis: `Iemand had in zijn wijngaard een vijgenboom staan. Hij kwam kijken of er vruchten aan zaten, maar vond er geen. Toen zei hij tegen de wijngaardenier: `Dit is nu al het derde jaar dat ik kom kijken of er aan deze vijgenboom vruchten zitten, en er geen vind. Hak hem maar om. Waarom zou hij de grond nog verder in beslag nemen?''
De wijngaardenier antwoordde: `Mijnheer, laat hem dit jaar nog staan, zodat ik de grond eromheen kan omspitten en bemesten. Wie weet draagt hij dan volgend jaar vrucht. Zo niet, hak hem dan maar om.'' '
(Lucas 13,1-9)
‘HAK HEM MAAR OM’
‘Hak hem maar om’, klonk het in het evangelie. Mensen kennen soms geen genade voor elkaar. Maar God toont geduld: ‘Laat hem dit jaar nog staan’. Mensen kunnen elkaar veroordelen, en meer dan we denken, veroordelen zij soms ook zichzelf. Schuldgevoelens kunnen terecht zijn. Maar soms worden wij verlamd door onszelf te verwijten, dat wij altijd in de fout gaan en altijd mislukken, ook als wij zo goed mogelijk proberen te leven. Zulke gevoelens doven elke levensvreugde. Hoe kunnen wij opbeuring schenken, aan mensen die zo binnenin gekneusd zijn?
Een beter beeld van God kan helpen dan. God is niet die strenge, straffende Rechter, voor wie wij volmaakt moeten zijn. Hij is de liefdevolle God, die van ons houdt zoals we zijn. Maar alleen woorden over God volstaan niet. Die God, die Liefde is, moet voelbaar worden. Niemand heeft ooit God gezien, maar aan elkaar kunnen wij iets van Gods Liefde tonen. Als God Liefde is, wil Hij nu reeds in voortekenen aanwezig komen. Lieflijke genegenheid en een warm hart zijn hier zeer belangrijk. Wij kunnen elkaar tonen: ‘Je hoeft dit nodeloze kruis van zelfverwijt niet langer te dragen. Wij houden van je, zoals je bent, omdat jij er bent en omdat je bent zoals je bent.
Wie in zijn leven nooit vergeving heeft ervaren, maar altijd verwijten moest slikken, kan moeilijk geloven in een God van Liefde, die vergeving schenkt en die het mogelijk maakt om verzoend met zichzelf te leven. Toch is God zo: de Liefde, die volkomen geworden is en altijd met open armen opwacht en ontvangt. De profeet Micha zei het gisteren nog: ‘Wie is een God zoals U, die de zonden vergeeft, en zijn toorn niet altijd laat duren, maar zijn vreugde vindt in goedheid?’ En wat te zeggen van die mooiste van alle parabels, die we ook gisteren hoorden: ‘de verloren zoon’, of ‘de goede Vader’?
Als wij proberen Gods goedheid uit te stralen, kan zijn Liefde doorbreken voor al wie klein en kwetsbaar is. Dan worden wij teken van hoop voor mensen die zonder enige reden van binnen gewond zijn. ‘Ik zal er zijn voor u’, met deze naam maakt God zichzelf bekend. Als wij er zijn voor elkaar, lijken wij een beetje op die God, die er voor ons is.
Nog een verhaal om af te ronden. In ‘Een mens van goede wil’ vertelt Gerard Walschap van een Vlaamse boerin Rosa, die ooit in haar leven een misstap beging. Niemand wist ervan, maar zij leefde tien jaar in wroeging. Tien jaar lang probeerde Rosa haar schuld te biechten, maar als het er op aankwam kon ze haar geheim niet over de lippen krijgen. Tenslotte trouwt zij met een oude jeugdvriend, Thijs, een man die de naam had door alles heen onkreukbaar te zijn. Eindelijk, op een zondagmorgen, vat de vrouw moed. Eindelijk vertelt ze dan van haar misstap en haar wroeging, en als ze uitgesproken is, wacht ze angstig af; wat zal haar man, de onkreukbare, gaan zeggen? Zal hij haar het huis uitsturen met de boodschap: dat had je eerder, vóór we trouwden, moeten zeggen. Het is stil … dan slaat de man zijn arm om haar heen en zegt: 'wat heb jij tien zware jaren achter de rug. En Rosa denkt bij zichzelf: zou God even barmhartig zijn als mijn man?
No século XIII reinava o regime feudal. A terra era propriedade de grandes senhores explorando a classe inferior. O feudalismo era rico pela exploração da terra. Mas surgiu uma outra classe: a dos comerciantes, os burgueses. Ambas as classes oprimiam o povo impedindo as ideais da liberdade, de justiça e de fraternidade, um relacionamento mais justo e fraterno.
Francisco nasceu e viveu nesse ambiente e não se ajustava a tal situação de desigualdade entre irmãos. Seu sonho seria realizado só dentro da compreensão, do diálogo, da mútua colaboração e do justo equilibrio entre todos. A amizade e a fraternidade exigiam justiça, abertura, respeito e transparência no relacionamento mútuo.
Frei Atílio Abati, OFM
São Paulo/SP
Franciscus en zijn tijd
In de 13de eeuw heerste het feodale regime. De grond behoorde aan de grote heren die de lagere klasse uitbuitten. De rijkdom van het feodale tijdperk was gebaseerd op de bewerking van de grond. Maar er ontstond een nieuwe sociale klasse: de handelaars en burgerij. Beide klassen onderdrukten het volk en verhinderden de idealen van vrijheid, rechtvaardigheid en broederlijkheid, kortom, zij stonden een rechtvaardige en broederlijke omgang in de weg.
Franciscus werd geboren en leefde in deze tijd en kon zich niet verzoenen met deze ongelijkheid tussen broeders. Zijn droom kon slechts werkelijkheid worden in een geest van verstandhouding, dialoog, wederzijdse samenwerking en een rechtvaardige omgang tussen alle mensen. Vriendschap en broederlijkheid vereisten rechtvaardigheid, openheid, respect en doorzichtigheid in de wederzijdse verhoudingen.
Tussen de post zat een geboortekaartje. Dat gebeurt meer, maar hier was een jongetje geadopteerd van elf maanden. Anne-Marie, Marc, Matthias +, Robert en Agnes waren gelukkig de thuiskomst te melden van Simon, ergens uit Frankrijk. Een bijhorend gedicht zei: 'Een zilveren kind is ons ontnomen, er wachtte ons een gouden kind om behoedzaam en liefdevol voor te zorgen.' Ik keek naar de rij namen, toen wist ik het weer. Het gezin was bij mij geweest nadat Matthias gestorven was. Of ik als aandenken aan zijn kort verblijf op aarde een beeldje wilde maken. Ik deed het, kleine vingertjes gekruld onder een slapend gezichtje, teder toegedekt met een doek, en dat alles in de rode aarde waarvan God, zoals verteld wordt, Adam heeft gemaakt (Adam is Hebreeuws voor Rode Aarde). Alleen kan ik geen leven schenken aan de schepselen die ik uit de klei tevoorschijn knutsel, gelukkig voor mij. Ik dacht: er woont nog zoveel onbaatzuchtige goedheid onder de mensen en ik nam mijn telefoon om het gezin met de nieuwe telg geluk te wensen. 'Ach' , zei Agnes : 'Het doet mij plezier uw stem te horen. Ja, Simon is er, het heeft lang geduurd, de rouwperiode voor Matthias moest eerst voorbij zijn. Ik had mezelf een jaar gegeven om te bekomen van het verdriet en om na te denken. Daarna konden ze ginder niet geloven dat we Simon werkelijk wilden hebben want niemand adopteert een mongooltje. Maar wij dachten: wat maakt het uit? Hij leeft in Gods wereld en iemand moet voor hem zorgen, want zijn moeder wilde hem niet.'
Toen het tot mij doordrong wat ik hoorde, toen ik begreep dat deze gewone, werkende mensen met twee kleine kinderen, in deze moeilijke tijd de moed en de liefde hadden om een gehandicapte in hun gezin op te nemen, en voor hem te zorgen als voor hun eigen kind, helemaal vrijwillig, stond ik mij te schamen.
Terwijl ik van mezelf denk dat ik mijn best doe en er mag zijn, zoals de strontvliegen, bid ik toch geregeld tot de Almacht:
'Spaar ons van oorlog en lijden, laat ons begrijpen dat wij, en alles rondom, in U zijn en voorbijgaan, en, Heer, geef mij gezonde normale kinderen en kleinkinderen.
Als het menselijk is miserie uit de weg te gaan, te vluchten als de pest, wat drijft dan, en wat zijn dan de mensen die tegen de natuurlijke instincten in, bovenmenselijke dingen doen?
Is de reden waarom en de kracht die hen bezielt, niet de enige hulp en uitkomst die de mensheid heeft om te overleven ?’
Net als de eerste zondag van de vasten – met Jezus, die veertig dagen rondzwerft in de woestijn – heeft ook de tweede vastenzondag jaar na jaar een zelfde evangelie: de gedaanteverandering op de berg Tabor.
Een wonder verhaal over Jezus, ja, maar misschien is het nog veel meer een verhaal over diegenen die Hem volgden en volgen: een verhaal over en vooral een verhaal voor zijn leerlingen van toen en van nu.
In die tijd ging Jezus met Petrus, Johannes en Jakobus de berg op om te bidden. Terwijl hij aan het bidden was, veranderde de aanblik van zijn gezicht en werd zijn kleding stralend wit.
Opeens stonden er twee mannen met hem te praten: het waren Mozes en Elia die in hemelse luister verschenen waren. Ze spraken over het levenseinde dat hij in Jeruzalem zou moeten volbrengen.
Petrus en de beide anderen waren in een diepe slaap gevallen. Toen ze wakker schoten, zagen ze de luister die Jezus omgaf en de twee mannen die bij hem stonden.
Toen de mannen zich van hem wilden verwijderen, zei Petrus tegen Jezus: ‘Meester, het is goed dat wij hier zijn, laten we drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia.’ Maar hij wist niet wat hij zei.
Terwijl hij nog aan het spreken was, kwam er een wolk aandrijven, die een schaduw over hen wierp; ze werden bang toen de wolk hen omhulde. Er klonk een stem uit de wolk, die zei: ‘Dit is mijn Zoon, mijn uitverkorene, luister naar hem!’
Toen de stem verstomd was, was Jezus weer alleen. Ze zwegen over het voorval en vertelden in die tijd aan niemand wat ze hadden gezien.
(Lc 9,28b-36)
‘ZIEN, SOMS EVEN …’
De Tabor, het lijkt wel ontleend aan een boek met fantastische vertellingen. En toch is het weer een heel herkenbaar stukje leven. De feiten zijn verbluffend: ‘zijn gezicht veranderde, zijn kleed werd stralend wit, Mozes en Elia staan in hemelse luister bij Hem.’ Het is sensatie, maar de klemtoon ligt niet daar. De komende kruisdood , daar spreken ze over. Tevoren had Jezus dat ook al gedaan: ‘De Mensenzoon moet veel lijden, Hij moet verworpen en ter dood gebracht worden.’ Hij had er nog bij gezegd: ‘Als iemand achter Mij aan wil komen, moet Hij zijn kruis opnemen en Mij volgen.’
Het succesverhaal is voorbij, geen massa’s meer, die achter Hem aanlopen. Wel ruzie met oudsten, hogepriesters en farizeeën. Vol verwachtingen waren zij Hem gevolgd, een onzekere toekomst tegemoet, enkel vertrouwend op zijn Woord. Nu komt de ontnuchtering: waren zij niet op weg met iemand die altijd zou verliezen? Het sprookje is uit, de mooie droom aan diggelen geslagen!
Eerst het geloof in de verrijzenis zal weer hoop geven: Hij is gekruisigd, maar Hij leeft! En Hij leidt ons naar een volkomen leven! Maar dat volkomen leven kan wel eens veraf lijken, achter de einder, voor mensen onderweg.
Dan is de Tabor welgekomen, een berg in een egale vlakte. Een ogenblik van licht in het donker van de dagen. Boven, op de berg, zien zij een glimp van wat hen toen gelokt heeft. Die hoop van toen herleeft en wenkt weer.
Zo zijn ook wij onderweg, met eenzelfde Woord dat ons lokte, en geslingerd tussen hoop en vrees. Soms kunnen angst en twijfel te groot lijken voor ons kleine kunnen. Ons leven kan ons plat tegen de grond slaan. Eigen leed of de massieve pijn van de wereld, zoveel kan ons doen wankelen, ook als wij tevoren die grote genade van een rustig geloof mochten ervaren.
Weer is het verhaal hier niet af. Met OPEN OGEN kunnen andere ervaringen ons deel zijn. ‘Niemand heeft ooit God gezien.’ Maar soms kunnen wij iets van Hem merken, iets dat de vervulling laat vermoeden van onze diepste hunker. Dat gebeurt niet in lawaai en drukte, wel als het stil wordt in onszelf, als wij aardse begeerten opzij schuiven, en ons openstellen voor God.
‘Als de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft.’ Vergeten wij de stilte niet, opdat wij die taal horen van al wat leeft. Opdat wij het vluchtige schrijven van het schrijverke verstaan: ‘wij schrijven, herschrijven en schrijven nog den heiligen name van God.’
Veel gezinnen maken het mee dat een kind het niet meer ziet in de Kerk en in het geloof. Hoe moet je als ouders daarop reageren? Twee houdingen zijn alvast verkeerd: je kind de laan uitsturen of de beslissing zonder meer aanvaarden. Er zal iets moeten worden gezegd dat de liefde voor het kind en het respect voor de vrijheid intact laat, maar dat tegelijk recht doet aan de waarheid van het geloof en aan de pijn van het religieuze afscheid. Hieronder publiceren wij een echte brief die een vader schreef aan zijn dochter. Het is een vertaling uit het Duitse weekblad: ‘Christ in der Gegenwart.’
Dochter Cornelia (22), studente Germaanse filologie, heeft een relatie met de ongelovige Karsten. Kort voor Pasen 1992 gaan ze samenwonen. Op hetzelfde moment laat ze aan haar ouders weten dat ze uit de Kerk stapt, ofschoon zij jarenlang actief is geweest in de parochie en de jeugdbeweging. Na het bezoek op Paaszondag schrijft ze haar vader een brief waarin ze de redenen opsomt voor haar uittrede. Het geloof lijkt haar niet meer houdbaar, ze ziet zoveel 'ongerijmdheden' in de Kerk, schrijft ze. De zaligverklaring van de stichter van het Opus Dei bv. begrijpt ze niet. Ze heeft het over het 'geld van de Kerk' en schrijft moeite te hebben met wat ze noemt de 'ondemocratische leiding’ van de Kerk, die op voorhand verbiedt om tegen bepaalde opvattingen te zijn.' De klassieke argumenten dus.
Na zich te verdedigen ('Ik ben toch een deftig mens, ik denk zelfstandig na, neem geen drugs, drink niet en rook niet, ben in zekere zin - dat is overdreven, haha - intelligent ...' ) eindigt ze met te schrijven hoe graag ze haar vader ziet en vraagt hem het allemaal niet te zwaar op te nemen.
Vader schrijft terug.
‘Mijn lieve Cornelia,
Je brief heeft me aangenaam verrast en enigszins getroost, omdat je schrijft vanuit je hart en je je zorgen maakt om mij. Daarvoor dank ik je zeer. Je bent werkelijk een meevoelend en liefdevol mens en je hebt wellicht niet kunnen denken wat je uittreden uit de Kerk bij ons heeft teweeggebracht en hoe het ons bezighoudt. Ik wil duidelijk stellen dat ik je beslissing respecteer. Daarenboven leert de Kerk zelf ons dat elke mens zijn 'geweten' moet volgen, als hij eenmaal overtuigd is. Er bestaat zelfs een document van het Tweede Vaticaans Concilie 'Over de godsdienstvrijheid', dat dit uitdrukkelijk zegt, voor het geval dit je zou interesseren.
Als ouders wilden wij jullie een geloof in God meegeven dat blij maakt, dat tot gemeenschap leidt, dat tot naastenliefde aanzet en dat een houvast biedt in het leven met zijn hoogten en laagten, een houvast in vertrouwen op Hem die om ons bekommerd is. Nu zijn jullie volwassen. Op basis van die opvoeding moeten jullie nu zelf beslissen hoe jullie willen leven en geloven, ook als het ons niet goed uitkomt.
Dat staat nu eenmaal vast. Jullie blijven onze lieve kinderen voor wie wij alles willen doen en voor wie wij er altijd willen zijn, voor zoverre het in onze kracht ligt.
Mag ik je ook in alle openheid schrijven hoe 'ik' je beslissing ervaar? Mama overigens ook! Of moet ik tot de orde van de dag overgaan, alsof alles o.k. is? Ik wil je helemaal niet een slecht geweten of schuldgevoelens aanpraten.
Als volwassen mens echter moet je ook bereid zijn om de andere kant te horen. Waarschijnlijk heb je heel wat niet in overweging genomen. Als vader mag ik dan ook niet nalaten je erop te wijzen wat mij duidelijk is geworden. Het is belangrijk dat men zijn gevoelens en zijn gewaarwordingen kan meedelen aan wie men liefheeft, aan wie men vertrouwen kan.
Je hebt het juist gezien dat het laatste paasfeest het droevigste uit mijn hele leven was. Het was Goede Vrijdag die deze keer de kleur bepaalde. Als ik dan in de Paasnacht de viering uit Taizé op televisie volgde (mama was reeds naar bed ), dan zag ik al die jongeren uit alle 's Heren landen: blanke en zwarte, broeders van Taizé en kinderen, met kaarsen in de hand (de uitzending heette 'Nacht van de duizend kaarsen'). Roger Schutz nam tijdens de dienst een kleurling in de broedergemeenschap op.
Op dat moment werd mij duidelijk wat jij hebt opgegeven: de grote gemeenschap van hen die in Jezus geloven, waar geen kasten of rangen, geen klassen of titels mogen bestaan, omdat 'allen' broeders en zusters geworden zijn. (Wellicht kun je begrijpen dat ik daarbij heb geweend ...). Als je wilt begrijpen waarom ik zo bedroefd ben, dan kan ik het je ook uitleggen: ik ben vooral bedroefd omdat wij beiden - ondanks al het hartelijke dat ons samenbindt - in het allerdiepste niet meer één zijn, omdat jij niet meer bij ons bent. Je bent 'weggegaan' naar een verte waar het wellicht prettig te leven valt maar die Hem niet meer wil erkennen aan wie wij tenslotte alles te danken hebben.
Je bidt met ons niet meer het onze vader. Je viert met ons niet meer de hoogdagen van het geloof als feesten van de hoop. Je hoort met ons niet meer de Blijde Boodschap van Jezus. Je laat je niet meer door het evangelie aanspreken en bevragen. Je gaat met ons niet meer naar de communie. Aan jou wordt niet meer het woord van Gods vergeving toegezegd.
Kortom, je hebt radicaal gebroken met wat ons en vele gelovigen lief en dierbaar is, ja zelfs heilig. Als onverbeterlijke optimist had ik zelfs gehoopt dat Karsten (de vriend van Cornelia, nvdr) door ons gezin iets kon ervaren van een 'christendom met een menselijk gelaat', want wij zijn geen fanatici, maar engageren ons in de parochie en zien niet alleen kritiek.
Ik geef je hierin gelijk dat veel van wat in de Kerk gaande is, God weet het, ons ook niet bevalt. Als ik echter de 'Kerk' bekritiseer - de ambtsdragers dus die in de schijnwerper staan -, dan sta ik onder het woord van Jezus 'Wat ziet u de splinter in het oog van uw naaste maar de balk in uw eigen oog ziet u niet ?' (Bergrede). Ook ik heb veel trekken meegekregen van deze Kerk en heb zelf veel ergernis gegeven. Wie trouwens kan zich vrijspreken? De scherpste critici komen uit de Kerk zelf, omdat het evangelie de hoogste eisen stelt, namelijk ons te beteren en 'volmaakt te worden zoals onze Vader in hemel' (Bergrede). Maar ook ik heb mijn zonden gebiecht en vergeving verhoopt en ik heb geprobeerd mij te beteren.
Kortom: alles heeft twee zijden. Er is en er was ook veel goeds dankzij de Kerk. Om enkele voorbeelden te noemen: heilige christenen, moedige belijders tegen dictators (Thomas Morus en vele priesters in Latijns Amerika), helden van de naastenliefde, maatschappijvernieuwers (zoals Martin Luther King, paus Johannes XXIII). De 'Papenspiegel' in zijn nieuwe en oude versie zal natuurlijk alleen het negatieve tonen, maar als geschoold mens moet je ook de andere zijde horen, lezen, accepteren. Op dit moment wordt de katholieke Kerk verscheurd als in een 'Kulturkampf' : het is niet modern om zich nog als kerktrouw te gedragen.
Ik herinner mij nog zeer levendig mijn kinderjaren in de nazitijd. Toen ook werden de geestelijken in een slecht daglicht gesteld. Religieuzen werden uitgescholden voor homoseksuelen of deviezensmokkelaars. Wij katholieken werden bestempeld als on-Duits en kwezels. De bisschoppen werden aangeklaagd, omdat zij het moedig opnamen voor de geesteszieken (bisschop von Galen, Münster), zoals ze vandaag aangevallen worden als ze voor het ongeboren leven hun stem verheffen. Heeroom Aloys (pastoor in een kleine West-Duitse stad, nvdr) werd wegens zijn preken door de Gestapo opgepakt en ondervraagd ...
Menigeen werd zwak en verloochende zijn geloof. Tenslotte nam na die verschrikkelijke oorlog ook dat gespook een einde.
Weliswaar anders maar toch gelijkaardig is het vandaag niet modern, verliest men zijn imago, als men de Kerk verdedigt. Er gaat een sterke druk uit van de antiklerikale tendensen. De media hakken graag op de Kerk in of laten toe dat op een vuile manier met haar wordt gespot. De velen die de Kerk van binnenuit nooit hebben gekend, kan men het niet eens kwalijk nemen dat ze meehuilen met de wolven. Maar 'jij', jij hebt de Kerk als gemeenschap helemaal anders gekend en beleefd ...
En daarom hoop ik dat jij steeds weer je geweten zult onderzoeken en dat je letten zult op de tekenen van de tijd. Je kunt niet alles zomaar rationeel de baas worden. Niet alles is zomaar te (be)grijpen. De feiten alleen geven niet de hele werkelijkheid weer. In je studierichting Germaanse zal je veel fictieteksten leren kennen. Je zult er te maken hebben met symbolen, met parabels en beeldspraken, met gelijkenissen en gedichten: om het onzegbare uit te drukken heb je dergelijke stijlmiddelen nodig. Behoud die aanleg voor het beeld, voor de dimensie van het meditatieve, het geheimenisvolle en het mysterie. Word geen literatuur-technicus zonder open oog voor wat in beeldspraak tot uitdrukking wil komen en het gemoed wil aanspreken. 'Er is meer tussen hemel en aarde dan wat u met uw schoolse wijsheid bevroeden kunt', laat Shakespeare HamIet zeggen.
Lieve Cornelia, veel van wat mij op het hart ligt, heb ik je neergeschreven. Ik heb je hopelijk niet al te zeer belast. Ik zal altijd zielsveel van je houden, wat er ook gebeuren mag.