Vandaag en volgende week gaat het over de pedagogie van God, de manier waarop God met ons omgaat en ons opvoedt. Twee grote kenmerken tekenen Gods handelwijze: geduld met mensen en bereidheid om te vergeven.
Dit is geen aansporing tot laksheid, wel een aansporing om onszelf en anderen niet met schuldgevoelens te beladen, maar om onszelf en anderen, in mildheid, lief te hebben en nieuwe kansen te geven.
Op zeker ogenblik kwamen er mensen bij Jezus met het bericht over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed met dat van hun offerdieren had vermengd. Hij zei daarop: `Denkt u dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn geweest dan alle andere Galileeërs, omdat hun dit is overkomen? Geen sprake van. Maar als u zich niet bekeert, zult u allemaal, net als zij, omkomen.
Of die achttien die gedood werden toen de Siloam-toren instortte, denkt u dat zij schuldiger zijn geweest dan alle andere inwoners van Jeruzalem? Geen sprake van. Maar als u zich niet bekeert, zult u allemaal, net als zij, omkomen.'
Hij vertelde deze gelijkenis: `Iemand had in zijn wijngaard een vijgenboom staan. Hij kwam kijken of er vruchten aan zaten, maar vond er geen. Toen zei hij tegen de wijngaardenier: `Dit is nu al het derde jaar dat ik kom kijken of er aan deze vijgenboom vruchten zitten, en er geen vind. Hak hem maar om. Waarom zou hij de grond nog verder in beslag nemen?''
De wijngaardenier antwoordde: `Mijnheer, laat hem dit jaar nog staan, zodat ik de grond eromheen kan omspitten en bemesten. Wie weet draagt hij dan volgend jaar vrucht. Zo niet, hak hem dan maar om.'' '
(Lucas 13,1-9)
‘HAK HEM MAAR OM’
‘Hak hem maar om’, klonk het in het evangelie. Mensen kennen soms geen genade voor elkaar. Maar God toont geduld: ‘Laat hem dit jaar nog staan’. Mensen kunnen elkaar veroordelen, en meer dan we denken, veroordelen zij soms ook zichzelf. Schuldgevoelens kunnen terecht zijn. Maar soms worden wij verlamd door onszelf te verwijten, dat wij altijd in de fout gaan en altijd mislukken, ook als wij zo goed mogelijk proberen te leven. Zulke gevoelens doven elke levensvreugde. Hoe kunnen wij opbeuring schenken, aan mensen die zo binnenin gekneusd zijn?
Een beter beeld van God kan helpen dan. God is niet die strenge, straffende Rechter, voor wie wij volmaakt moeten zijn. Hij is de liefdevolle God, die van ons houdt zoals we zijn. Maar alleen woorden over God volstaan niet. Die God, die Liefde is, moet voelbaar worden. Niemand heeft ooit God gezien, maar aan elkaar kunnen wij iets van Gods Liefde tonen. Als God Liefde is, wil Hij nu reeds in voortekenen aanwezig komen. Lieflijke genegenheid en een warm hart zijn hier zeer belangrijk. Wij kunnen elkaar tonen: ‘Je hoeft dit nodeloze kruis van zelfverwijt niet langer te dragen. Wij houden van je, zoals je bent, omdat jij er bent en omdat je bent zoals je bent.
Wie in zijn leven nooit vergeving heeft ervaren, maar altijd verwijten moest slikken, kan moeilijk geloven in een God van Liefde, die vergeving schenkt en die het mogelijk maakt om verzoend met zichzelf te leven. Toch is God zo: de Liefde, die volkomen geworden is en altijd met open armen opwacht en ontvangt. De profeet Micha zei het gisteren nog: ‘Wie is een God zoals U, die de zonden vergeeft, en zijn toorn niet altijd laat duren, maar zijn vreugde vindt in goedheid?’ En wat te zeggen van die mooiste van alle parabels, die we ook gisteren hoorden: ‘de verloren zoon’, of ‘de goede Vader’?
Als wij proberen Gods goedheid uit te stralen, kan zijn Liefde doorbreken voor al wie klein en kwetsbaar is. Dan worden wij teken van hoop voor mensen die zonder enige reden van binnen gewond zijn. ‘Ik zal er zijn voor u’, met deze naam maakt God zichzelf bekend. Als wij er zijn voor elkaar, lijken wij een beetje op die God, die er voor ons is.
Nog een verhaal om af te ronden. In ‘Een mens van goede wil’ vertelt Gerard Walschap van een Vlaamse boerin Rosa, die ooit in haar leven een misstap beging. Niemand wist ervan, maar zij leefde tien jaar in wroeging. Tien jaar lang probeerde Rosa haar schuld te biechten, maar als het er op aankwam kon ze haar geheim niet over de lippen krijgen. Tenslotte trouwt zij met een oude jeugdvriend, Thijs, een man die de naam had door alles heen onkreukbaar te zijn. Eindelijk, op een zondagmorgen, vat de vrouw moed. Eindelijk vertelt ze dan van haar misstap en haar wroeging, en als ze uitgesproken is, wacht ze angstig af; wat zal haar man, de onkreukbare, gaan zeggen? Zal hij haar het huis uitsturen met de boodschap: dat had je eerder, vóór we trouwden, moeten zeggen. Het is stil … dan slaat de man zijn arm om haar heen en zegt: 'wat heb jij tien zware jaren achter de rug. En Rosa denkt bij zichzelf: zou God even barmhartig zijn als mijn man?
No século XIII reinava o regime feudal. A terra era propriedade de grandes senhores explorando a classe inferior. O feudalismo era rico pela exploração da terra. Mas surgiu uma outra classe: a dos comerciantes, os burgueses. Ambas as classes oprimiam o povo impedindo as ideais da liberdade, de justiça e de fraternidade, um relacionamento mais justo e fraterno.
Francisco nasceu e viveu nesse ambiente e não se ajustava a tal situação de desigualdade entre irmãos. Seu sonho seria realizado só dentro da compreensão, do diálogo, da mútua colaboração e do justo equilibrio entre todos. A amizade e a fraternidade exigiam justiça, abertura, respeito e transparência no relacionamento mútuo.
Frei Atílio Abati, OFM
São Paulo/SP
Franciscus en zijn tijd
In de 13de eeuw heerste het feodale regime. De grond behoorde aan de grote heren die de lagere klasse uitbuitten. De rijkdom van het feodale tijdperk was gebaseerd op de bewerking van de grond. Maar er ontstond een nieuwe sociale klasse: de handelaars en burgerij. Beide klassen onderdrukten het volk en verhinderden de idealen van vrijheid, rechtvaardigheid en broederlijkheid, kortom, zij stonden een rechtvaardige en broederlijke omgang in de weg.
Franciscus werd geboren en leefde in deze tijd en kon zich niet verzoenen met deze ongelijkheid tussen broeders. Zijn droom kon slechts werkelijkheid worden in een geest van verstandhouding, dialoog, wederzijdse samenwerking en een rechtvaardige omgang tussen alle mensen. Vriendschap en broederlijkheid vereisten rechtvaardigheid, openheid, respect en doorzichtigheid in de wederzijdse verhoudingen.
Tussen de post zat een geboortekaartje. Dat gebeurt meer, maar hier was een jongetje geadopteerd van elf maanden. Anne-Marie, Marc, Matthias +, Robert en Agnes waren gelukkig de thuiskomst te melden van Simon, ergens uit Frankrijk. Een bijhorend gedicht zei: 'Een zilveren kind is ons ontnomen, er wachtte ons een gouden kind om behoedzaam en liefdevol voor te zorgen.' Ik keek naar de rij namen, toen wist ik het weer. Het gezin was bij mij geweest nadat Matthias gestorven was. Of ik als aandenken aan zijn kort verblijf op aarde een beeldje wilde maken. Ik deed het, kleine vingertjes gekruld onder een slapend gezichtje, teder toegedekt met een doek, en dat alles in de rode aarde waarvan God, zoals verteld wordt, Adam heeft gemaakt (Adam is Hebreeuws voor Rode Aarde). Alleen kan ik geen leven schenken aan de schepselen die ik uit de klei tevoorschijn knutsel, gelukkig voor mij. Ik dacht: er woont nog zoveel onbaatzuchtige goedheid onder de mensen en ik nam mijn telefoon om het gezin met de nieuwe telg geluk te wensen. 'Ach' , zei Agnes : 'Het doet mij plezier uw stem te horen. Ja, Simon is er, het heeft lang geduurd, de rouwperiode voor Matthias moest eerst voorbij zijn. Ik had mezelf een jaar gegeven om te bekomen van het verdriet en om na te denken. Daarna konden ze ginder niet geloven dat we Simon werkelijk wilden hebben want niemand adopteert een mongooltje. Maar wij dachten: wat maakt het uit? Hij leeft in Gods wereld en iemand moet voor hem zorgen, want zijn moeder wilde hem niet.'
Toen het tot mij doordrong wat ik hoorde, toen ik begreep dat deze gewone, werkende mensen met twee kleine kinderen, in deze moeilijke tijd de moed en de liefde hadden om een gehandicapte in hun gezin op te nemen, en voor hem te zorgen als voor hun eigen kind, helemaal vrijwillig, stond ik mij te schamen.
Terwijl ik van mezelf denk dat ik mijn best doe en er mag zijn, zoals de strontvliegen, bid ik toch geregeld tot de Almacht:
'Spaar ons van oorlog en lijden, laat ons begrijpen dat wij, en alles rondom, in U zijn en voorbijgaan, en, Heer, geef mij gezonde normale kinderen en kleinkinderen.
Als het menselijk is miserie uit de weg te gaan, te vluchten als de pest, wat drijft dan, en wat zijn dan de mensen die tegen de natuurlijke instincten in, bovenmenselijke dingen doen?
Is de reden waarom en de kracht die hen bezielt, niet de enige hulp en uitkomst die de mensheid heeft om te overleven ?’
Net als de eerste zondag van de vasten – met Jezus, die veertig dagen rondzwerft in de woestijn – heeft ook de tweede vastenzondag jaar na jaar een zelfde evangelie: de gedaanteverandering op de berg Tabor.
Een wonder verhaal over Jezus, ja, maar misschien is het nog veel meer een verhaal over diegenen die Hem volgden en volgen: een verhaal over en vooral een verhaal voor zijn leerlingen van toen en van nu.
In die tijd ging Jezus met Petrus, Johannes en Jakobus de berg op om te bidden. Terwijl hij aan het bidden was, veranderde de aanblik van zijn gezicht en werd zijn kleding stralend wit.
Opeens stonden er twee mannen met hem te praten: het waren Mozes en Elia die in hemelse luister verschenen waren. Ze spraken over het levenseinde dat hij in Jeruzalem zou moeten volbrengen.
Petrus en de beide anderen waren in een diepe slaap gevallen. Toen ze wakker schoten, zagen ze de luister die Jezus omgaf en de twee mannen die bij hem stonden.
Toen de mannen zich van hem wilden verwijderen, zei Petrus tegen Jezus: ‘Meester, het is goed dat wij hier zijn, laten we drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia.’ Maar hij wist niet wat hij zei.
Terwijl hij nog aan het spreken was, kwam er een wolk aandrijven, die een schaduw over hen wierp; ze werden bang toen de wolk hen omhulde. Er klonk een stem uit de wolk, die zei: ‘Dit is mijn Zoon, mijn uitverkorene, luister naar hem!’
Toen de stem verstomd was, was Jezus weer alleen. Ze zwegen over het voorval en vertelden in die tijd aan niemand wat ze hadden gezien.
(Lc 9,28b-36)
‘ZIEN, SOMS EVEN …’
De Tabor, het lijkt wel ontleend aan een boek met fantastische vertellingen. En toch is het weer een heel herkenbaar stukje leven. De feiten zijn verbluffend: ‘zijn gezicht veranderde, zijn kleed werd stralend wit, Mozes en Elia staan in hemelse luister bij Hem.’ Het is sensatie, maar de klemtoon ligt niet daar. De komende kruisdood , daar spreken ze over. Tevoren had Jezus dat ook al gedaan: ‘De Mensenzoon moet veel lijden, Hij moet verworpen en ter dood gebracht worden.’ Hij had er nog bij gezegd: ‘Als iemand achter Mij aan wil komen, moet Hij zijn kruis opnemen en Mij volgen.’
Het succesverhaal is voorbij, geen massa’s meer, die achter Hem aanlopen. Wel ruzie met oudsten, hogepriesters en farizeeën. Vol verwachtingen waren zij Hem gevolgd, een onzekere toekomst tegemoet, enkel vertrouwend op zijn Woord. Nu komt de ontnuchtering: waren zij niet op weg met iemand die altijd zou verliezen? Het sprookje is uit, de mooie droom aan diggelen geslagen!
Eerst het geloof in de verrijzenis zal weer hoop geven: Hij is gekruisigd, maar Hij leeft! En Hij leidt ons naar een volkomen leven! Maar dat volkomen leven kan wel eens veraf lijken, achter de einder, voor mensen onderweg.
Dan is de Tabor welgekomen, een berg in een egale vlakte. Een ogenblik van licht in het donker van de dagen. Boven, op de berg, zien zij een glimp van wat hen toen gelokt heeft. Die hoop van toen herleeft en wenkt weer.
Zo zijn ook wij onderweg, met eenzelfde Woord dat ons lokte, en geslingerd tussen hoop en vrees. Soms kunnen angst en twijfel te groot lijken voor ons kleine kunnen. Ons leven kan ons plat tegen de grond slaan. Eigen leed of de massieve pijn van de wereld, zoveel kan ons doen wankelen, ook als wij tevoren die grote genade van een rustig geloof mochten ervaren.
Weer is het verhaal hier niet af. Met OPEN OGEN kunnen andere ervaringen ons deel zijn. ‘Niemand heeft ooit God gezien.’ Maar soms kunnen wij iets van Hem merken, iets dat de vervulling laat vermoeden van onze diepste hunker. Dat gebeurt niet in lawaai en drukte, wel als het stil wordt in onszelf, als wij aardse begeerten opzij schuiven, en ons openstellen voor God.
‘Als de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft.’ Vergeten wij de stilte niet, opdat wij die taal horen van al wat leeft. Opdat wij het vluchtige schrijven van het schrijverke verstaan: ‘wij schrijven, herschrijven en schrijven nog den heiligen name van God.’
Veel gezinnen maken het mee dat een kind het niet meer ziet in de Kerk en in het geloof. Hoe moet je als ouders daarop reageren? Twee houdingen zijn alvast verkeerd: je kind de laan uitsturen of de beslissing zonder meer aanvaarden. Er zal iets moeten worden gezegd dat de liefde voor het kind en het respect voor de vrijheid intact laat, maar dat tegelijk recht doet aan de waarheid van het geloof en aan de pijn van het religieuze afscheid. Hieronder publiceren wij een echte brief die een vader schreef aan zijn dochter. Het is een vertaling uit het Duitse weekblad: ‘Christ in der Gegenwart.’
Dochter Cornelia (22), studente Germaanse filologie, heeft een relatie met de ongelovige Karsten. Kort voor Pasen 1992 gaan ze samenwonen. Op hetzelfde moment laat ze aan haar ouders weten dat ze uit de Kerk stapt, ofschoon zij jarenlang actief is geweest in de parochie en de jeugdbeweging. Na het bezoek op Paaszondag schrijft ze haar vader een brief waarin ze de redenen opsomt voor haar uittrede. Het geloof lijkt haar niet meer houdbaar, ze ziet zoveel 'ongerijmdheden' in de Kerk, schrijft ze. De zaligverklaring van de stichter van het Opus Dei bv. begrijpt ze niet. Ze heeft het over het 'geld van de Kerk' en schrijft moeite te hebben met wat ze noemt de 'ondemocratische leiding’ van de Kerk, die op voorhand verbiedt om tegen bepaalde opvattingen te zijn.' De klassieke argumenten dus.
Na zich te verdedigen ('Ik ben toch een deftig mens, ik denk zelfstandig na, neem geen drugs, drink niet en rook niet, ben in zekere zin - dat is overdreven, haha - intelligent ...' ) eindigt ze met te schrijven hoe graag ze haar vader ziet en vraagt hem het allemaal niet te zwaar op te nemen.
Vader schrijft terug.
‘Mijn lieve Cornelia,
Je brief heeft me aangenaam verrast en enigszins getroost, omdat je schrijft vanuit je hart en je je zorgen maakt om mij. Daarvoor dank ik je zeer. Je bent werkelijk een meevoelend en liefdevol mens en je hebt wellicht niet kunnen denken wat je uittreden uit de Kerk bij ons heeft teweeggebracht en hoe het ons bezighoudt. Ik wil duidelijk stellen dat ik je beslissing respecteer. Daarenboven leert de Kerk zelf ons dat elke mens zijn 'geweten' moet volgen, als hij eenmaal overtuigd is. Er bestaat zelfs een document van het Tweede Vaticaans Concilie 'Over de godsdienstvrijheid', dat dit uitdrukkelijk zegt, voor het geval dit je zou interesseren.
Als ouders wilden wij jullie een geloof in God meegeven dat blij maakt, dat tot gemeenschap leidt, dat tot naastenliefde aanzet en dat een houvast biedt in het leven met zijn hoogten en laagten, een houvast in vertrouwen op Hem die om ons bekommerd is. Nu zijn jullie volwassen. Op basis van die opvoeding moeten jullie nu zelf beslissen hoe jullie willen leven en geloven, ook als het ons niet goed uitkomt.
Dat staat nu eenmaal vast. Jullie blijven onze lieve kinderen voor wie wij alles willen doen en voor wie wij er altijd willen zijn, voor zoverre het in onze kracht ligt.
Mag ik je ook in alle openheid schrijven hoe 'ik' je beslissing ervaar? Mama overigens ook! Of moet ik tot de orde van de dag overgaan, alsof alles o.k. is? Ik wil je helemaal niet een slecht geweten of schuldgevoelens aanpraten.
Als volwassen mens echter moet je ook bereid zijn om de andere kant te horen. Waarschijnlijk heb je heel wat niet in overweging genomen. Als vader mag ik dan ook niet nalaten je erop te wijzen wat mij duidelijk is geworden. Het is belangrijk dat men zijn gevoelens en zijn gewaarwordingen kan meedelen aan wie men liefheeft, aan wie men vertrouwen kan.
Je hebt het juist gezien dat het laatste paasfeest het droevigste uit mijn hele leven was. Het was Goede Vrijdag die deze keer de kleur bepaalde. Als ik dan in de Paasnacht de viering uit Taizé op televisie volgde (mama was reeds naar bed ), dan zag ik al die jongeren uit alle 's Heren landen: blanke en zwarte, broeders van Taizé en kinderen, met kaarsen in de hand (de uitzending heette 'Nacht van de duizend kaarsen'). Roger Schutz nam tijdens de dienst een kleurling in de broedergemeenschap op.
Op dat moment werd mij duidelijk wat jij hebt opgegeven: de grote gemeenschap van hen die in Jezus geloven, waar geen kasten of rangen, geen klassen of titels mogen bestaan, omdat 'allen' broeders en zusters geworden zijn. (Wellicht kun je begrijpen dat ik daarbij heb geweend ...). Als je wilt begrijpen waarom ik zo bedroefd ben, dan kan ik het je ook uitleggen: ik ben vooral bedroefd omdat wij beiden - ondanks al het hartelijke dat ons samenbindt - in het allerdiepste niet meer één zijn, omdat jij niet meer bij ons bent. Je bent 'weggegaan' naar een verte waar het wellicht prettig te leven valt maar die Hem niet meer wil erkennen aan wie wij tenslotte alles te danken hebben.
Je bidt met ons niet meer het onze vader. Je viert met ons niet meer de hoogdagen van het geloof als feesten van de hoop. Je hoort met ons niet meer de Blijde Boodschap van Jezus. Je laat je niet meer door het evangelie aanspreken en bevragen. Je gaat met ons niet meer naar de communie. Aan jou wordt niet meer het woord van Gods vergeving toegezegd.
Kortom, je hebt radicaal gebroken met wat ons en vele gelovigen lief en dierbaar is, ja zelfs heilig. Als onverbeterlijke optimist had ik zelfs gehoopt dat Karsten (de vriend van Cornelia, nvdr) door ons gezin iets kon ervaren van een 'christendom met een menselijk gelaat', want wij zijn geen fanatici, maar engageren ons in de parochie en zien niet alleen kritiek.
Ik geef je hierin gelijk dat veel van wat in de Kerk gaande is, God weet het, ons ook niet bevalt. Als ik echter de 'Kerk' bekritiseer - de ambtsdragers dus die in de schijnwerper staan -, dan sta ik onder het woord van Jezus 'Wat ziet u de splinter in het oog van uw naaste maar de balk in uw eigen oog ziet u niet ?' (Bergrede). Ook ik heb veel trekken meegekregen van deze Kerk en heb zelf veel ergernis gegeven. Wie trouwens kan zich vrijspreken? De scherpste critici komen uit de Kerk zelf, omdat het evangelie de hoogste eisen stelt, namelijk ons te beteren en 'volmaakt te worden zoals onze Vader in hemel' (Bergrede). Maar ook ik heb mijn zonden gebiecht en vergeving verhoopt en ik heb geprobeerd mij te beteren.
Kortom: alles heeft twee zijden. Er is en er was ook veel goeds dankzij de Kerk. Om enkele voorbeelden te noemen: heilige christenen, moedige belijders tegen dictators (Thomas Morus en vele priesters in Latijns Amerika), helden van de naastenliefde, maatschappijvernieuwers (zoals Martin Luther King, paus Johannes XXIII). De 'Papenspiegel' in zijn nieuwe en oude versie zal natuurlijk alleen het negatieve tonen, maar als geschoold mens moet je ook de andere zijde horen, lezen, accepteren. Op dit moment wordt de katholieke Kerk verscheurd als in een 'Kulturkampf' : het is niet modern om zich nog als kerktrouw te gedragen.
Ik herinner mij nog zeer levendig mijn kinderjaren in de nazitijd. Toen ook werden de geestelijken in een slecht daglicht gesteld. Religieuzen werden uitgescholden voor homoseksuelen of deviezensmokkelaars. Wij katholieken werden bestempeld als on-Duits en kwezels. De bisschoppen werden aangeklaagd, omdat zij het moedig opnamen voor de geesteszieken (bisschop von Galen, Münster), zoals ze vandaag aangevallen worden als ze voor het ongeboren leven hun stem verheffen. Heeroom Aloys (pastoor in een kleine West-Duitse stad, nvdr) werd wegens zijn preken door de Gestapo opgepakt en ondervraagd ...
Menigeen werd zwak en verloochende zijn geloof. Tenslotte nam na die verschrikkelijke oorlog ook dat gespook een einde.
Weliswaar anders maar toch gelijkaardig is het vandaag niet modern, verliest men zijn imago, als men de Kerk verdedigt. Er gaat een sterke druk uit van de antiklerikale tendensen. De media hakken graag op de Kerk in of laten toe dat op een vuile manier met haar wordt gespot. De velen die de Kerk van binnenuit nooit hebben gekend, kan men het niet eens kwalijk nemen dat ze meehuilen met de wolven. Maar 'jij', jij hebt de Kerk als gemeenschap helemaal anders gekend en beleefd ...
En daarom hoop ik dat jij steeds weer je geweten zult onderzoeken en dat je letten zult op de tekenen van de tijd. Je kunt niet alles zomaar rationeel de baas worden. Niet alles is zomaar te (be)grijpen. De feiten alleen geven niet de hele werkelijkheid weer. In je studierichting Germaanse zal je veel fictieteksten leren kennen. Je zult er te maken hebben met symbolen, met parabels en beeldspraken, met gelijkenissen en gedichten: om het onzegbare uit te drukken heb je dergelijke stijlmiddelen nodig. Behoud die aanleg voor het beeld, voor de dimensie van het meditatieve, het geheimenisvolle en het mysterie. Word geen literatuur-technicus zonder open oog voor wat in beeldspraak tot uitdrukking wil komen en het gemoed wil aanspreken. 'Er is meer tussen hemel en aarde dan wat u met uw schoolse wijsheid bevroeden kunt', laat Shakespeare HamIet zeggen.
Lieve Cornelia, veel van wat mij op het hart ligt, heb ik je neergeschreven. Ik heb je hopelijk niet al te zeer belast. Ik zal altijd zielsveel van je houden, wat er ook gebeuren mag.
Enkele kilometers buiten het centrum van Mundo Novo ligt de berg ‘Judas Tadeüs’, zo genoemd naar de apostel, aan wie daar een kapelletje is toegewijd. Een steile helling leidt je naar de top doorheen enkele erg armtierige wijken. De kinderen, en ook de grote mensen, kijken je aan, lachen, groeten en wuiven vriendelijk als je door hun buurt rijdt: ‘Oi, Padre’. Even kort gedag zeggen: ‘Alles goed?’ ‘Alles goed, ja!’
Je bezoekt de berg en het kapelletje het best bij valavond, na vijf uur. Het licht wordt dan zachter, lichtjes blauw getint, en dit milde licht dompelt de wijde wereld in een waas, die je inademt en opneemt. De dag was heet en druk en gaat nu langzaam over in een andere stemming. Bovendien krijg je ‘uitzicht’ op een prachtige zonsondergang.
De klim – met de auto! – duurt een klein kwartiertje. Je kan door de wijk ‘Santa Cruz’ rijden, zoals we enkele dagen geleden deden: geen asfalt daar, wel een pista met diepe groeven en langs de weg armzalige huisjes in de pasteltinten van overal. Of je kan een andere weg nemen, deels asfalt, deels kleine kasseitjes, nieuw aangelegd omdat er, bovenop de berg, de voorbije jaren een aantal masten opgericht werden voor de zenders van TV en GSM.
Het kapelletje van Judas Tadeüs – ooit ontstaan als een uiting van volksdevotie – wordt vandaag in de schaduw gezet door het opdringerige geweld van de technische vooruitgang. Bovendien heeft een gepensioneerde leraar Engels de voorbije jaren hard gewerkt om aan deze mooie ligging ook wat toeristische accomodatie te bezorgen. Met heel veel inzet, volharding en toewijding heeft hij een gebouw neergezet waar je kan uitrusten, een ijsje eten en iets kan drinken, terwijl de kinderen ravotten in een eenvoudige speeltuin. Twee jaar geleden werd zijn werk afgerond met een opvallend opschrift, in de stijl van de wereldberoemde ‘Hollywoodletters’ in de bergen van Californië: ‘ISTO AQUI È UM MUNDO NOVO’. Met een woordspeling op de naam van het stadje staat er reuzengroot in het wit: ‘Dit hier is een nieuwe wereld’.
Boven word je allereerst getroffen door het weidse panorama aan alle kanten. Meest opvallend is het zicht op Mundo Novo zelf. Het stadje ligt aan je voeten en toont zijn ‘plattegrond’, die helemaal niet plat of vlak is. Mundo Novo is gelegen op een kruispunt met vier armen. Rondom het centrale plein en de kerk.
Één arm leidt naar de grote baan, die op een tweetal kilometer afstand, langs het stadje loopt, de ‘Bonenweg’, de grote verbinding tussen enerzijds Salvador en Feira de Santana, en anderzijds Morro do Chapeu en Irecê, diep in het binnenland van Bahia. Aan de andere kant is er de pista naar Cobè, Alto Bonito en Umbuseiro, verschillende wijken en gemeenschappen van Mundo Novo, verscholen tussen de heuvels. Dwars op deze as, Bonenweg-Cobè heb je twee ‘plaatselijke armen’, aan één kant de steile helling naar de ‘Polyvalente’, een recentere wijk, die genoemd werd naar de school daar, ooit bedoeld voor veelzijdig technisch onderwjs na de lagere school. En tenslotte de vierde arm van het kruis, die gevormd wordt door een aantal straten van de stad.
Enkele gebouwen en pleinen eisen de aandacht op. Vooral de kerk, begin vorige eeuw gebouwd aan de rand van het plein, het lijkt wel een kathedraal, tegen een heuvel aan geplakt. De ligging van de kerk is niet echt ‘gebruiksvriendelijk’. De hoofdingang is slechts bereikbaar, als je 29 treden voor lief neemt. Op een andere helling zie je meteen de overdekte markt. Een derde punt is het kerkhof, dat vanuit de lucht veel groter is dan je ooit gedacht had. En tenslotte is er nog een grote rossige vlek: het voetbalplein, waar in de vroege avond kinderen en jongeren – vaak blootsvoets – komen spelen. En dromen om ook ooit eens Ronaldinho te worden. Tenslotte, zie je in de verte nog de trekken van de Serra de Orobò, de berg boven Ruy Barbosa en één van de hoogste punten van Bahia.
Op de berg zelf vind je dan allereerst een klein kapelletje, toegewijd aan de heilige Judas Tadeüs. Klein en helemaal niet opvallend is het een nederige uiting van volksgeloof, dat tot op vandaag voortleeft: het is netjes onderhouden en jaarlijks is er, te voet, een bedevaart naar de top. De Padre draagt dan de mis op voor de verzamelde gelovigen. Boven is de wind steeds zo krachtig dat de devote kaarsjes geen schijn van kans hebben tegen dit geweld van de natuur. Vóór het kapelletje staat een groot houten kruis, blauw geverfd, hoog uitstekend boven de stad.
De voorbije jaren werden een aantal masten voor de telecommunicatie opgericht, en recenter nog, kwam daar het bouwwerk van Senhor Vanderlan bij. De masten zijn storend en schaden aan de schoonheid van de site, maar – naar eeuwenoude traditie – hoort een ijsje, een drankje en een speeltuin wel bij zulke vrome plaats
En dan is het tijd om gewoon kijken en stil te worden, vele minuten lang.
Wie in Mundo Novo verblijft, mag in geen geval Jequitibá vergeten. Elk jaar staat dan ook een bezoek aan de abdij op de agenda. Zo was het ook dit jaar, zoals reeds eerder verteld en met foto’s getoond werd. In één dag is het bovendien goed mogelijk om tijd uit te trekken voor twee grote doelstellingen: Dom André, de bisschop van Ruy Barbosa, en de abdij. Als je voor de kortste weg kiest, moet je immers langs de abdij rijden om in Ruy Barbosa te komen.
Je verlaat de pista om rechts de toegang naar de abdij te nemen. Langs een dreef met koningspalmen kom je aan het plein voor de abdij, waar je begroet wordt door een beeld van de Heilige Bernardus. Je weet meteen: hier ga je ondergedompeld worden in de spiritualiteit van de Cisterciënsers.
Het abdijgebouw zelf lijkt mij minder geslaagd. In Europa zijn we op dit vlak – de architectuur van eeuwenoude abdijen – al te zeer verwend. Jequitibá echter is niet eeuwenoud. De abdij werd gesticht, aan het einde van de jaren ’30 vorige eeuw, na een samenloop van bewogen gebeurtenissen, die later meer in detail zullen gegeven worden en waarin zowel de eerste als de tweede wereldoorlog meegespeeld hebben. De stichtende monniken waren afkomstig uit Himmerod, Duitsland en hadden onder leiding van de latere abt, Dom Atanásio, een lange zoektocht achter de rug om uiteindelijk in het binnenland van Bahia aan te komen. De uiterlijke aanblik van de abdij toont zowel een Duitse achtergrond als praktische Baiaanse invloeden.
Veel mooier evenwel is de kloosterkapel die, links van het klooster, meteen de aandacht trekt. De inspiratie door Le Corbusier – Notre-Dame du Haut, Ronchamp, Frankrijk – is onmiskenbaar. Ook binnenin. Allereerst word je aangesproken door een overweldigende crucifix vooraan in het midden, links een hedendaagse kruisweg - een doorlopend fresco, dat herinneringen oproept aan Servaes - en rechts een reeks moderne glasramen in strak geometrische vormen. Het resultaat is een onbeschrijflijke veelheid van kleuren, vlakken, licht en donker. Een donker, dat doorbroken wordt door een grote, gele lichtvlek links in het koor.
Aan de linkerkant vormt de hele wand één grote muurschildering, die je mediterend leest: moment na moment en stap voor stap ga je met Jezus zijn laatste weg op aarde – stap voor stap en moment na moment. Net als Henri Matisse (‘La Chapelle du Rosaire’, Vence, Frankrijk) heeft de kunstenaar de gezichten niet ingevuld, alleen de contouren getekend: Pilatus, Simon van Cyrene, Veronica, de soldaten, de wenende vrouwen, geen verre namen uit een vaag verleden, maar jij en ik, alleman en elckerlyc. Ook moeder Maria kreeg geen klaar gelaat. Alleen bij Jezus zelf ontwaar je enige trekken, maar meer dan de herkenbare gemartelde mens van toen is hij de lijdende mens, van gisteren, nu en altijd, van overal, daar en hier. Alles in een grondtoon van blauw, waartegen Veronica vuurrood het verwrongen gelaat afdroogt en ons voorhoudt. En waarop even vuurrood Jezus ultiem aan het kruis hangt en – in één ononderbroken beweging – weer in de schoot van Maria gelegd wordt. Stilte. Alles wordt stil. En dan kan alles nieuw worden.
Alles wordt nieuw. Meegevoerd op deze golven wandelen je ogen voort van links naar rechts, het immense kruisbeeld, opgehangen van hoog tot laag, het altaar waar zijn woorden voor altijd gevierd worden: ‘Mijn Lichaam, Ikzelf, voor jullie gegeven, voor jullie gebroken. Blijf dit doen om Mij niet te vergeten.’, de andere wand met een veelheid van glasramen, een waterval van licht en kleuren, tegelijk getemperd en jubelend. ‘Resurrexi et adhuc tecum sum. Alleluia! Ik ben verrezen en tot op vandaag ben ik bij jullie.’
Na onze uitstap naar de watervallen, op initiatief van zuster Sianne, en de verrassende kennismaking met haar medezuster Miranda, stond het vast dat we wel eens een bezoekje zouden brengen aan het huis van de zusters. Er was bovendien een derde medezuster, Irmã Luisa, ook al in de zeventig. Het was alleen wachten op een gunstige gelegenheid.
Vorige dinsdag kwam deze gelegenheid. We reden dus naar Morro do Chapeu en kwamen aan het ‘klooster’ van de drie zusters, kort na de middag. Eigenlijk gaat het hier niet om een klooster, wel om een gewoon huis, waar drie zusters wonen van de Congregação das Irmãs Catequistas Franciscanas, de Congregatie van de Zusters Franciscanessen voor de Catechese.
Het huis ligt een beetje aan de buitenkant van het stadje in een aangename buurt. Zoals vaak het geval is bereik je het huis, via een hek, dat toegang geeft op een goed onderhouden voortuintje met prachtige, kleurrijke bloemen. Meteen ga je al vermoeden dat ook het huis, al is het vrij eenvoudig ingericht, netjes onderhouden zal zijn. Dat is trouwens altijd zo waar enkele zusters samen een gewoon huis betrekken: netheid is altijd troef.
De eerste plaats die je betreedt is een hal, erg sober, met enkele stoelen, een grote plant en twee opmerkelijke ‘tekens aan de wand’: een heel eenvoudig kruisbeeld, dat meteen aandacht vraagt en een prent met een vredesgroet: ‘WELKOM. Wie je ook bent, vanwaar je ook komt, kom in vrede.’ Je vermoedens worden meteen bevestigd: je komt hier niet ongelegen, je mag op onze gastvrijheid rekenen. De hartelijke ontvangst toont dit trouwens.
Door de hal kom je in de woonkamer. Tafel, stoelen, een kleine TV, een sofa, en ook hier wordt je aandacht meteen getrokken door 2 prenten aan de muur. Opnieuw een uitbundig ‘welkom’, dat je toelacht vanuit een bloemenweelde, en daarnaast een prent ter nagedachtenis van Irmã Santa Moscon, die – 68 jaar oud – overleden is op 16 februari 2012. 14 jaar had ze in Morro do Chapeu gewoond en op haar heel mooie doodsprentje lees ik als besluit of samenvatting van haar roeping: ‘Een hart, dat vol aandacht openstond voor haar leeringen. Een grote liefde voor het volk. Een vriendin en tochtgenoot voor haar medezusters.’ Later op de dag worden deze woorden beaamd door enkele mensen van Mundo Novo, die haar gekend hebben omdat zij ook daar een jaar gewoond heeft.
Jarenlang had Irmã Santa steeds een gebed van Moeder Teresa bij zich:
‘Christus en ik.
Ik ben de pelgrim – Hij, de Weg.
Ik, de vraag – Hij, het antwoord.
Ik, de dorstige – Hij, de bron.
Ik, zo zwak – Hij, de kracht.
Ik, in het donker – Hij, het licht.
Ik, in zonde – Hij, de vergiffenis.
Ik, in strijd – Hij, de overwinning.
Ik, de winter – Hij, de zon.
Ik, ziek – Hij, het wonder.
Ik, de graankorrel – Hij, het brood.
Ik, steeds zoekend – Hij, het antwoord.
Mijn verleden en mijn nu: in Zijn handen.
Mijn toekomst: geheel van Hem.
Ik, nog in de tijd ...
Met Christus – voor altijd.
Zelf heb ik Irmã Santa nooit gekend, maar alle getuigenissen spreken ontroerd dezelfde woorden. Dit gebed was haar betrachting, haar roeping, haar hoop en haar levensdoel.
Naast de woonkamer vind je het kleine, stemmige huiskapelletje. Zo klein en toch te groot voor woorden: het tabernakel met een flikkerend godslampje, een kruis uit Christusdoorn, een geopende Bijbel, enkele beelden van Franciscus, de Heilige Clara en Onze Lieve Vrouw van Aparecida. Voorts een kruik om water te nemen aan de Bron, een tarwe-aar, enkele bloemen en boven het tabernakel een symbool van de Heilige Drieëenheid.
Buiten, naast de keuken en de woonkamer is Miranda bezig met de afwas na het middagmaal. Later zal zij daar ook nog de was ophangen. Wellicht wordt ook bij hen, zoals in zoveel gezinnen, bijna dagelijks de was gedaan en gedroogd.
Ondertussen ben ik met Luisa een gesprek begonnen. Een beetje schalks had ik gevraagd of ik een stukje over ‘het klooster van Morro do Chapeu’ mocht schrijven. Ze vonden het meteen een prettig idee. En dus kon ik vragen om foto’s te nemen – Sianne wipte meteen recht om dat te doen. Zelf mocht ik vragen stellen aan Luisa, over hun werk en de parochie.
Hun werkterrein was heel ruim: alles wat met catechese en vorming te maken had, en meteen werden de verschillende domeinen opgenoemd: voorbereiding op doopsel, eerste communie en vormsel. Voorbereiding ook op het huwelijk en gezinspastoraal. Vorming op het vlak van gezondheidszorg en mileu ... 'Trapsgewijs' gaan ze daarbij te werk, zoals een waterval in trappen neervalt en de rotsen drenkt.
Territoriaal echter was hun werkveld nog groter: de parochie, die samenvalt met de gemeente van Morro do Chapeu1, is ronduit immens: een totale oppervlakte van 5.531 km2 , dat is meer dan 1/6 van België of ongeveer 2 provincies. Anders gezegd: je kan, vertrekkend vanuit het centrum van de stad 200 km naar het Noorden en 100 km naar het Zuiden gaan – ‘gaan’ is hier een bewuste woordkeuze, want ‘rijden’ is niet steeds mogelijk: sommige plaatsen zijn enkel te voet of te paard bereikbaar. Langs de asfaltweg rijd je ongeveer 50 km van Oost naar West. Voorts omvat de parochie 82 plaatselijke gemeenschappen. En voor dit alles 1 padre en 3 zusters. Zoals alles in Brazilië is ook het tekort aan ‘ambtelijke kerkdienaren’ in Morro do Chapeu reuzengroot. Vandaar dat vele leken een taak en verantwoordelijkheid opnemen.
Zo leert een arme kerk een kerk voor armen te zijn. Zoals Jezus zelf wellicht ooit droomde.
---
1 De eerste foto toont de ligging van Morro do Chapeu op de kaart van Bahia. Ter informatie: Bahia is ongeveer zo groot als Frankrijk en 18 keer België.
Goed moe van het klauteren naar de ‘Cachoeira do Ferro Doido’ kwamen we terug bij de plaats, waar we de auto’s hadden achtergelaten. Hoewel het rond de middag was, werd er van eten helemaal niet gesproken. Er stond nog een waterval op de agenda: de ‘Cachoeira de Domingos Lopes’. Wie Domingos Lopes is of geweest is, ben ik niet aan de weet kunnen komen. Maar het moet een man ‘van toen’ of ‘van thans’ zijn, want Domingos is een gebruikelijke voornaam bij mannen, en Lopes – spreek min of meer uit als: ‘Lops’ – is een familienaam, die je heel vaak ontmoet in Brazilië.
Dus weer netjes in de auto’s en verder op pad. Een heel kort stukje asfalt en dan opnieuw ‘de brousse’ in, de ‘roça’ klinkt beter in het Portugees. Als bemoediging bij het begin van de pista, die overigens in heel goede staat was, stond er een bordje: ‘Fedegodos 24 km’. De rit schoot vlot op, tussen struiken en soms wat uitzicht op het landschap beneden: stukken moeras naast af en toe een kleine fazenda.
Fedegodos kwam vlug in zicht. Het was een kleine nederzetting, zoals steeds een aantal armtierige huizen rond een centraal plein. Een van deze huizen leek op zondag dienst te doen als bar. Op de vloer in aangestampte aarde was een ‘toog’ geplaatst en er stonden ook enkele tafeltjes met stoelen. Ook enkele soorten drank waren tentoongesteld. Dus even ‘aan de toog hangen’ en wat verfrissing nemen en dan naar buiten kijken. Op het plein stond een boom, die wat schaduw bood. Dus vlug een stoel en een ‘plastieken pintje’ meegegraaid en naar buiten in de schaduw, waar toch iets meer lucht en koelte voorhanden waren. Zuster Miranda vond dat nog zo’n slecht gedacht niet, volgde ‘mijn goede voorbeeld’ – evenwel zonder het plastieken pintje. Maar veel belangrijker: heel even een eerste kennismaking met een zuster van 78 jaar, die verrassend jong van conditie en van geest bleek.
Weer terug naar de auto’s: ‘Nu is het ècht niet ver meer’ (tevoren was het gewoon ‘niet ver meer’). De pista werd minder comfortabel, meer groeven en meer stof en zelfs even een diepte in, waar nog restanten opdoken van de regen van de voorbije dagen, eerst alleen een paar plassen naast de rijweg, en daarna een onvervalste strook slijk. Onrustige herinneringen aan ‘Macajuba pela pista’ kwamen naar boven (zie 26 en 31 januari 2011 op deze blog). Gelukkig was het deze keer zonder erg: we reden niet vast, het bleef bij even slippen en dan weer grip krijgen. Dan liep de pista opnieuw een beetje hoger, het struikgewas werd dichter. Bij een klein gaatje in de struiken konden we de auto’s parkeren, en dan te voet verder ... want nu was het helemaal vlakbij, werd mij verzekerd. Dat bleek weer rond de 500 meter te zijn, maar niet klauteren deze keer, gewoon een pista, die niet meer met de auto berijdbaar was, en zowaar zelfs een stuk ‘zand gelijk op ’t strand’, we gingen tenslotte naar de cachoeira van Domingos Lopes, of ‘Fedegodos-Praia’, het strand van Fedegodos, zou je kunnen zeggen.
En dat strand was overheerlijk. Enkele hoge bomen, die rijkelijk hun schaduw en verkoeling boden langs de waterval. De picknick werd aangebracht en het echte middagprogramma kon beginnen. De jongeren van ons gezelschap – en dat waren ze allemaal, behalve Miranda en ik – wilden eerst het water in. Eten kon nadien nog. De ouderen daarentegen – en dat waren ze ook allemaal behalve Henrique, Otàvio, Kleverton, Lene, Janio en Sianne – zochten meteen een vlakke steen in de schaduw en wensten nu reeds te eten. Zwemmen kon nadien nog (maar is er, eerlijkheidshalve, nadien niet van gekomen – het eten van de jongeren daarentegen wel).
Miranda had ’s morgens de picknick gemaakt. Het was zelfs een warme maaltijd: kip met rijst en curry. Ook de bordjes en het bestek waren niet vergeten. Voor wie dat wou, kon het middagmaal beginnen. Zelden heeft kip met curry mij zo goed gesmaakt als die zondagmiddag in de schaduw langs het water, terwijl de jeugd aan het stoeien was. En ze hadden pret, de kleine kinderen en de kinderen, die al wat minder klein waren.
Toen de eerste waterpret geproefd was, werd het ook voor hen tijd om te eten. Een nieuwe voorraad kip met rijst en curry werd aangevoerd, terwijl Miranda en ik aan het dessert begonnen: een reuzengrote watermeloen, druipend sappig en fris. Smaakte ook zoals nooit eerder gesmaakt.
De jeugd wou weer in het water, ik installeerde een ‘leger’ voor mijn dagelijkse dut. Een brede, min of meer effen steen, en een draagtas als kopkussen. Niet echt comfortabel, maar meer dan Jezus indertijd had: ‘zelfs geen steen om zijn hoofd op te leggen’.
Toen ik na een tijdje zalig ontwaakte, was de toestand ‘te velde’ weinig gewijzigd. De jeugd was nog steeds aan het plonsen, pletsen en plezieren. Miranda, die niet gedut had, zat rustig naar hun vreugde te kijken en evenzeer naar de schoonheid van Gods schepping, die hier wel wat leek op het aards paradijs van in den beginne.
Ik zocht een plaatsje binnen praatafstand om eens een gesprekje met haar te kunnen voeren. Misschien was dat gesprekje nog wel het mooiste van de dag. De klautertocht die zij gemaakt had, was al verrassend als beeld: vergeleken met mijn moeizame prestaties huppelde zij als een jonge hinde over de rotsen, in haar kloosterzusterskleren nog wel. Ook haar rustige woorden waren een ervaring. Waarover hebben we gesproken? Het is weer te veel om alles na te vertellen, maar het had 1 grote gemene deler: ‘geloven nu’, of zo je wil: ‘christen zijn in deze tijd’ nu ‘het jaar van het geloof’ op het eerste gezicht zoveel ongeloof ontmoet. Miranda was anders, ook met haar 78 jaar sprak zij jonge woorden van geloof, met dankbare eerbied voor de traditie en met een open geest voor ‘jonge wijn in nieuwe zakken’.
Het werd halfvier. Tijd voor de ondankbare taak om de spelende jonkheid samen te garen. Het lukte – eerder dan ik gedacht had. Dan naar de auto’s, weer over de pista tot aan de asfaltweg, een emotioneel afscheid en door de sluis van een eerder stille terugtocht naar de avondmis in Mundo Novo.
(Over de Chapada Diamantina werd op deze blog reeds geschreven, o.m. op 23 januari 2010: ‘Zuster Theophila’ en 26 januari 2010; ‘São Sebastião in Igatù’)
Zondag 27 januari was ik vrij. Frans had een ganse dag vergadering in het Parochiecentrum met afgevaardigden van de verschillende gemeenschappen van Mundo Novo. Zelf verkoos ik daar niet aan deel te nemen, maar eens op uitstap te gaan naar Morro do Chapeu en enkele watervallen in de omgeving. Het initiatief kwam van zuster Sianne, een kloosterlinge van 32 jaar, die vroeger enkele jaren in Mundo Novo heeft verbleven, nadien onder meer in Argentinië werkzaam was – en dus ook Spaans spreekt – en thans aan de slag is in Morro do Chapeu, waar zij woont met twee bejaarde zusters. Één van deze twee is zuster Miranda, die met haar 78 jaar ook aan de uitstap zou deelnemen.
De andere deelnemers waren: Kleverton, een seminarist van ongeveer 25 jaar, die nu aan zijn derde jaar theologie begint en over twee jaar priester gewijd zal worden, Lene en haar gezin: Janio en de twee kinderen, Otávio en Henrique en tenslotte ikzelf.
Een beetje vóór half negen vertrokken Lene, haar gezin en ik uit Mundo Novo naar Morro do Chapeu, letterlijk betekent dit ‘de berg van de hoed’, zo genoemd naar de vage vorm van de bergketen, die de noordelijke uitloper is van de Chapada Diamantina. De Chapada Diamantina ontleent zijn naam aan een korte periode uit de 19de eeuw, toen vele diamantzoekers daar hun geluk wilden vinden, door dag na dag die dure steentjes uit een rivier op te halen. Centrum van de diamantzoekerij was het nu grotendeels vervallen Igatù, een heel eind meer naar het Zuiden.
Afspraak met Sianne hadden we aan de kerk van Morro do Chapeu. Eerst een kort bezoek aan haar woning of ‘klooster’ en nadien met twee auto’s en een nogal zonderling gezelschap op weg naar twee watervallen, die door de regenval van de vorige week veel water hadden, wat hier heel zeldzaam is.
De eerste waterval was de ‘Cachoeira do Ferro Doido’, cachoeira is het Portugese woord voor waterval, wordt uitgesproken als ‘kasjoweira’ en betekent ‘de waterval van het dwaze ijzer’. De vreemde naam is afkomstig van de rosbruine kleur van de grillige rotsformaties, die nogal wat ijzer bevatten.
Vanuit Morro do Chapeu moesten we eerst een kleine twintig kilometer met de auto over een goede asfaltweg met prachtige panorama’s. Dan kwamen we aan een open plein, waar een dertigtal auto’s en moto’s geparkeerd stonden. Tenslotte was het nog zowat 500 meter klauteren over de rotsen om een prachtig uitzicht te krijgen op de waterval. Omdat er bij mij wel enige sleet zit op de fysieke conditie hadden de twee jongens geregeld de tijd om een geliefkoosde hobby te beoefenen: een levend standbeeld maken. Geliefde thema’s die dag waren: het immense beeld van het Heilig Hart in Rio de Janeiro en ‘De denker’ van Rodin.
500 meter klauteren dus, het was geen kleintje, maar het loonde meer dan de moeite, ook al brandde de zon ongenadig nu het middaguur dichterbij kwam. Voortdurend wikken en wegen: langs hier? Langs daar? Is deze trap niet te hoog? Zal ik daar niet uitglijden? En achter elke wending een nieuw uitzicht, of beter: een nieuwe variatie op hetzelfde thema van rossige rotsen, struiken, bergbloemen en altijd dezelfde zon en altijd dezelfde hitte.
De waterval werd bereikt. Liever geen beschrijving. Laat de foto’s spreken!
Na onze tocht van een halve kilometer begrepen we ten volle waarom – Wie? Wanneer? – iemand er ooit aan gedacht had om te gaan spreken van ‘De waterval van het dwaze ijzer’.
Dwaas, ja, maar de gelukzalige dwaasheid van de jonge jaren.
Enkele dagen geleden hadden we een afspraak met Dom André, de huidige bisschop van Ruy Barbosa, maar in een ver verleden mede-seminarist en vriend in het Collegium Pro America Latina (COPAL) te Leuven. Het ligt dan ook voor de hand dat bij elk bezoek aan Frans in Mundo Novo ook één of meerdere ontmoetingen met Dom André gepland worden. Vriendschapsbanden van toen – die nooit losgelaten werden – worden weer aangehaald langs herinneringen van toen en bekommernissen van vandaag.
Ruy Barbosa ligt op zowat 85 tot 90 km van Mundo Novo, tenminste als je kiest voor de kortste weg en een flink stuk zandweg voor lief neemt. De droogte mag dan heel wat ellende en zorgen opleveren, een voordeel ervan is dat deze zandweg nu goed berijdbaar is, zonder diepe groeven in het wegdek en zonder modder. (Wie hierover wat meer wil weten, leest op deze blog maar eens ‘Macajuba pela pista’ van 26 en 31 januari 2011. Meer nog dan de tekst zullen de foto’s spreken. In dezelfde zin kan ook de pagina van 28 januari 2010 leerrijk zijn: ‘Zoals dat gaat in Mundo Novo’.)
Niets dus ditmaal van de moeilijkheden, die we toen ondervonden. Hoewel niet rimpelloos was de zandweg, die we nu dienden te nemen, zonder risico en goed berijdbaar. Vermits we ruim de tijd hadden, kregen we op die manier ook de kans om het bezoek aan Dom André te verbinden aan een ander agendapuntje dat telkenjare weerkeert: de abdij van Jequitibá2.
We namen dus de zandweg vanuit Mundo Novo. Na zowat 40 km komen we aan de abdij. Bij het uitstappen zien we een klein deel van de ‘fazenda’ of boerderij, die aan de abdij verbonden is. Enkele geiten en geitjes trachten nog wat voedsel te vinden in het dorre gras. Wanneer ik hen wat meer van nabij wil bekijken – inclusief fotootje links, fotootje rechts – komen meteen enkele diertjes naar me toe. Ze zijn blijkbaar niet bang van mensen maar gewoon aan dit gezelschap en hopen allicht dat er misschien wel wat eetbaars van de kar zal vallen. Ik steek dan ook mijn hand door de afsluiting, en onmiddellijk beginnen ‘de kleintjes’ mijn handen af te likken. Maar veel eten of drinken levert dat niet op, ook al volgen ze mij een tijdlang.
Terwijl ik zo met die geitjes doende ben, komt een man van 30-35 jaar in mijn richting. Ik vraag hem of hij misschien werkt op de boerderij en misschien ook woont in het eenvoudige gebouw een beetje verderop. Deel 1 van mijn vraag wordt positief beantwoord: hij werkt inderdaad op de fazenda van de abdij. Voor het tweede deel van de vraag is het antwoord negatief. Hij woont niet in dat gebouw, maar in het klooster zelf. Is hij dan monnik? Postulant, antwoordt hij. Voor de tweede keer. Een antwoord vol vraagtekens en dus een gesprek. Ja, 15 jaar geleden, hij was toen amper 20, was hij uit São Paulo een eerste keer naar Jequitibá gekomen. Meteen de vraag: hoe komt iemand uit São Paulo in ’s hemelsnaam terecht in Jequitibá, 2000 km verderop, afgelegen en zeker niet wijd bekend. Hij wilde in de Nordeste monnik worden en was daarom naar het klooster Sao Bento – de Heilige Benedictus – in Salvador gegaan, omdat dit het oudste Benedictijnerklooster is van Brazilië, gesticht in 1582. De monniken van daar hadden hem toen doorverwezen naar Jequitibá, omdat hij eerder een ‘woestijnleven’ wenste in het dorre binnenland dan een kloosterleven in een miljoenenstad. En hij vond daar daadwerkelijk een invulling van zijn roeping.
‘Onderweg3’ echter op de paden van het kloosterleven kwam na enige tijd evenwel een ‘onvoorzien’ obstakel – wie weet wel door de Voorzienigheid zelf op zijn weg geplaatst. God gaat immers steeds of bijna steeds tewerk door ‘mensen onderweg’. Over zijn vader heeft hij niet gesproken – een vaderloos gezin zoals zovelen? – , maar zijn moeder werd in die tijd ernstig ziek en er waren nog vier andere kinderen thuis, zelf was hij de oudste. Even bezinnen en bidden – want zoveel tijd om een keuze te maken is er dan niet – en dan begreep hij dat God hem voorlopig op een andere wijze riep dan hij voorheen zelf had gedacht. Er moest voor moeder en de andere kinderen gezorgd worden, en dus trok hij, na een gesprek met de abt, terug naar São Paulo. Hij vond werk in een groot bouwbedrijf dat in staal, glas en beton aan de lopende band gebouwen neerpootte in die grootstad van nu ongeveer 20 miljoen mensen. Het verdiende ook goed en het gezin kon goed leven.
Nu zijn we jaren later, moeder is hersteld en kan voor zichzelf zorgen, de andere kinderen zijn getrouwd en kunnen voor zichzelf instaan en de roeping van toen kreeg nieuwe ademruimte. En zo was hij, na meer dan 10 jaar São Paulo weer op weg gegaan naar Jequitibá, langs de kronkelpaden die God wel eens meer bij een roeping in petto houdt.
Het is te vroeg om nu al meer te zeggen over zijn roeping, maar spontaan had ik deze inval. ‘Eigenlijk lijkt het traject van deze vreemde levensloop mij misschien wel een toetssteen van Godswege.’ Deze monnik-van-de-tweede-roeping leek mij door zijn levenskeuzes inderdaad zeer luisterbereid en gehoorzaam aan Gods roepstem. Hij wilde ingaan op het woord van Jezus: ‘Kom en volg mij’. Maar ‘onderweg’ bleef hij attent: geeft God misschien een teken, een heel klein lichtje misschien om mij wegwijs te maken? Ook Newman had dit immers zo ervaren: ‘Leid Gij mij voort1’.
-----
1 Zie de overweging, die na deze pagina ‘Ontmoeting’ wordt gegeven.
2 Over deze abdij zal later een afzonderlijke bijdrage geschreven worden.
3 Zie op deze blog de bijdrage van 28 februari 2010 met de titel ‘Onderweg’.
Het was al na vijf uur in de namiddag, toen Frans en ik in Tapiramuta afscheid namen van Avani en de kinderen. ’s Zomers is het hier om halfzeven donker, en tot Mundo Novo is het ongeveer drie kwartier rijden. Er bleef dus nog even de tijd om een kort bezoekje te brengen aan Viviane en Gilmar. Maar eerst is het nu nodig om beide ‘hoofdrolspelers’ van dit verhaaltje kort voor te stellen.
Viviane en Gilmar zijn beiden doofstom en hebben enkele jaren de lessen LIBRAS gevolgd in het centrum van PODES in Tapiramuta. De ‘lessen LIBRAS volgen’ is eigenlijk een grove onderschatting van wat de professoras van PODES aan de leerlingen bijbrengen. LIBRAS is enkel de ‘taal’ die aangeleerd wordt, maar er gebeurt veel meer dan een taal leren. Want je ‘spreekt’, of het nu met ‘woorden’ is, dan wel met gebaren, altijd over iets. En zo kan je een taal aanleren door de meest banale verhaaltjes te lezen, of je kan van de ‘taallessen’ gebruik maken om tegelijkertijd allerlei sociale en andere vaardigheden bij te brengen, waardoor de leerlingen nadien gemakkelijker kunnen deelnemen aan het dagelijkse leven en dus beter in staat zijn om op zelfstandige wijze een toekomst uit te bouwen. PODES werkt op die laatste manier: doorheen het aanleren van een taal, wordt ook een veel ruimere ontwikkeling van de persoonlijkheid beoogd. Deze andere vaardigheden zijn zeer gevarieerd: koken, het huishouden doen, alles wat met het gezinsleven te maken heeft, knutselwerkjes allerhande bij diverse gelegenheden zoals Kerstmis, Pasen enzovoort ... Ook dans kan een plaatsje krijgen, evenals toneel spelen en zelfs ‘zingen’: door middel van gebaren drukken de ‘zangers en zangeressen’ dan de tekst en de emoties van een lied uit, dat voor horenden met een CD wordt afgespeeld.
En zoals wel meer gebeurt: als jongens en meisjes, mannen en vrouwen regelmatig samenkomen kan ‘de vonk’ overslaan. Zo was het ook voor Viviane en Gilmar: ook aan hen geschiedde het mooie wonder van ‘verliefd, verloofd, getrouwd’. Drie maanden geleden kwam dan de vierde strofe van hun lieve levenslied: een eerste zoontje werd geboren, het was een jongetje en het kreeg de naam Qaïq.
Maar eer hun liedje aan de vierde strofe toe was, moest er eerst nog veel gebeuren. Jonge en ook minder jonge trouwers hebben graag een eigen nestje. Het moet dan nog niet zo doorgedreven zijn als ons ‘huisje, tuintje, kindje’, op heel bescheiden wijze schreven ook Viviane en Gilmar hun heel persoonlijk verhaal. Er werd naar grond gezocht en er werd gond gevonden. Een eind buiten Tapiramuta begint de zandweg naar een kleine gemeenschap, Ingazeira. Een geschikte bouwgrond werd gevonden langs deze zandweg, op ongeveer een kilometer van de grote baan. Gilmar is een handige Harry en zo kon hij met financiële steun van PODES en met de hulp van familie en vrienden een eigen huisje bouwen. Heel bescheiden, maar wel van hen beiden. Ook voor meubilair en inrichting werd gezorgd en dan kwam dus, in november vorig jaar, Qaiq hun gezinsgeluk vergroten
Een kindje komt niet zomaar uit de hemel vallen, plots en onverwacht en onvoorzien. Zoals in alle gezinnen werd de komst van het kindje voorbereid. Kleertjes werden gekocht en gezocht, en al het andere dat er nodig is als er een mondje meer komt. Met als kers op de taart: het kinderbedje, waarin Qaiq een belangrijk deel van zijn eerste jaartjes zal doorbrengen. Het was een erezaak voor Frans en PODES om in te staan voor die ‘kers’. En zo geschiedde: Qaïq werd ‘verwacht’ en zou meteen, van bij zijn eerste optreden, zijn eigen zachte plaatsje krijgen.
Die avond dus sloegen wij de zandweg in en kwamen aan bij het huisje van Viviane, Gilmar en hun kindje. De deur was dicht, maar achter het huisje hing er was te drogen. Het kon een teken zijn dat ze thuis waren. En inderdaad, zo was het. Ze moeten beweging gezien hebben, want nog voor we toekwamen, ging de deur vriendelijk open, en stonden Viviane, Gilmar en Qaïq ons toe te lachen, al was het lachje van Qaïq nog veilig verborgen onder een dekentje. En we mochten binnenkomen.
Eerst werden we even binnenshuis ontvangen, nadien naar buiten achter het huis, met een weids uitzicht over de heuvels. Bij het buitengaan viel het mij op dat ook bij hen, zoals bij zoveel mensen hier, twee vogelkooitjes hingen met de kanaries of parkieten van Bahia. De juiste naam ken ik niet, want ze zeggen altijd: ‘passarinhos’, wat zoveel betekent als ‘vogeltjes’, en je ziet dan wel dat het geen kaketoe of beo is, maar duidelijker is de naam mij niet.
Echt praten met hen lukt natuurlijk niet omdat ik geen LIBRAS spreek en mijn vingers niet soepel genoeg meer zijn om hun taal nog te leren. Maar met simpele gebaren kon ik toch tonen dat ik daarin geïnteresseerd was, en meteen nam Gilmar mij mee naar het ‘neerhof’ en wees fier naar enkele kooitjes, die hij gemaakt had. Want dat doet hij regelmatig om wat bij te verdienen, zulke kooitjes maken en verkopen. Op het neerhof was nog meer te zien. Meest opvallend was een bamboestok, waar de takjes waren ingekort tot korte stokjes, waaraan de sokjes van Qaïq te drogen hingen. Tussen de andere 'grote was', die ook vandaag gebeurd was. Ondanks zijn beperking bleek Gilmar toch zeer mededeelzaam. En uitermate vriendelijk.
Viviane daarentegen is ‘stiller’, in twee betekenissen. Letterlijk omdat ze doofstom is, figuurlijk omdat zij meer op de achtergrond blijft. Maar daarom niet minder minzaam. Toen wij buiten bezig waren kwam zij na enkele ogenblikken ook in de deuropening staan, met het kindje lieflijk in haar armen. Zij volgde ons met de ogen en genoot mee van ons ‘gesprek’, vooral toen de drogende sokjes van Qaïq ‘ter sprake’ kwamen. En dan deed zij teken aan haar man dat hij een foto moest laten nemen met de lievelingshond. Vier honden liepen er inderdaad rond. Of beter: lagen in de schaduw, uitgeteld door de hitte.
Als je gelukkig bent bij gelukkige mensen, gaat de tijd veel te rap. Ons bezoekje liep dus veel te vlug ten einde. Afscheid nemen, door de voordeur naar de auto, nog eens omkijken, en nog eens wuiven, en nog eens omkijken. En dan met de auto de zandweg op, een laatste keer door het venstertje wuiven. En dan tijd voor een stille bezinning bij dat wat ons die dag als genade geschonken was: gewoon een ontmoeting bij buitengewone mensen, die LIBRAS geleerd hadden en ons nu zoveel meer leerden.
Wie nog niet de gelegenheid had om reeds eerder, via deze blog, kennis te maken met Avani, doet er goed aan om eerst de bijdragen over PODES en TAPIRAMUTA te lezen, daterend van 31.01.2010 en 02.02.2010
---
Enkele dagen geleden was er tijd om eens een ‘uitstap’ te maken naar Tapiramuta. We kozen er voor om ditmaal langs goede asfaltwegen en niet langs ‘pistas’ of zandwegen te rijden. De afstand is dan wel wat langer, maar het gaat wel merkelijk vlugger, zeker als de ‘pistas’ er niet zo goed bijliggen wegens al te diepe groeven en te veel stof op de weg. Met het bijhorende grotere risico dan om een ongeval te hebben.
Rond 14.15 uur vertrokken, kwamen we om 15.00 uur toe in het naburige stadje, waar Frans in het begin van zijn werk in Bahia ook enkele jaren pastoor geweest is ... en vooral, waar ook de werking van PODES van start ging, destijds nog onder de naam ‘A voz do silêncio’, in het Nederlands: ‘De stem der stilte’, omdat de werking aanvankelijk toegespitst was op dove en slechthorende – en dus in vele gevallen ook doofstomme – mensen.
De allereerste leerlinge was Avani, die nadien ook vele jaren de huishoudster van Frans geweest is, en na verloop van tijd zelfs een degelijke ‘professora’ of lerares in ‘LIBRAS’, de Braziliaanse doventaal, was. Toen ik haar leerde kennen had zij een zoontje van zowat 12 maanden, Bruno, maar, zoals in Brazilië – ook bij de grote voetbalsterren – vaak het geval is, had Bruno daarnaast een andere roepnaam, Popó, indertijd ook de roepnaam van een bekende bokser.
Nu zijn we 12 jaar verder en Bruno is uitgegroeid tot een stevig gebouwde knaap van 13. Omdat vader vaak uithuizig is om in Salvador of in São Paulo enkele maanden te gaan werken, heeft hij veel tijd alleen met zijn mama doorgebracht en wellicht is hij daardoor een tikkeltje stil en introvert, vermits Avani doofstom is. Maar zoals andere kinderen van hun ouders hun ‘moedertaal’ leren, heeft Bruno geleidelijk aan ook LIBRAS leren ‘spreken’ en nu spreekt hij dus vlot twee – voor de wetgeving gelijkwaardige – talen: Portugees en LIBRAS. Hij is daardoor perfect in staat om voor zijn mama te tolken, wat de mogelijkheden tot communicatie erg verbetert.
12 jaar later is Bruno ook niet langer de enige zoon. Er zijn twee broertjes bijgekomen: João – spreek uit als: Zjwau – ruim 3 jaar, en Robson, 9 maanden. Bij ons bezoek was de papa, Roberto, afwezig omdat hij weer voor enkele maanden naar Salvador is om wat te verdienen, zeker nu carnaval in aantocht is.
Avani was alleen thuis met de jongste twee kinderen. João is een bijzonder lenig en levendig baasje, die in de tweede helft van vorig jaar zijn eerste stappen in de kleuterklas gezet heeft, wat hem blijkbaar nog beweeglijker gemaakt had dan hij voorheen al was. De woonst van Avani is zeer armoedig, wat onder meer betekent dat er geen vensterglas in de ramen zit, zoals in minstens de helft van de huizen in Tapiramuta en Mundo Novo en zoveel andere plaatsen van Bahia. Toen we toekwamen ‘ten huize van ...’ zat João even vanuit het raamkozijn de toestand in de straat onder ogen te nemen. Hij herkende ons meteen, wipte naar binnen om zo de deur te kunnen openen, en dan volgde de uitbundige begroeting door Avani, die, ondanks haar beperking, een meer dan gewone extroverte dame is. João heeft zijn temperament dus zeker van geen vreemden!
Daarna kon ik kennismaken met de nieuwste spruit, Robson, die vorig jaar begin April geboren is, toen ik reeds terug in België was. Van uitzicht en temperament gelijkt hij helemaal niet op João, hij ziet er veel rustiger uit en zijn gelaatstrekken zijn ook heel anders, maar met zijn 9 maanden kan hij al goed rechtop zitten. Zelfstandig lopen is er vooralsnog niet bij: voorlopig verkent hij zijn leefwereld kruipende! Bovendien loert hij voortdurend tallenkante om zo vlug mogelijk zijn omgeving te exploreren, ontdekkingsreiziger in een immense ruimte, waar je nooit genoeg van kan weten.
Na een babbeltje van een half uur wilden we ook Bruno eens opzoeken en ook wat aankopen doen, want Avani zou koffie zetten en daar hoorden dus koekjes bij. Wij dus eerst naar Bruno, die in de vakantie bij zijn oom werkt in de ‘carwash’. Het was net een rustig moment, want soms kan het erg druk zijn omdat er ook vrachtwagens ‘onder handen genomen worden’. Dat kwam ons goed uit, want zo konden wij toch even praten met de eerder zwijgzame jongen. Het is telkenjare aangenaam om hem weer te zien en zo te kunnen volgen hoe hij gegroeid en geëvolueerd is.
Van de carwash naar de supermarkt, de zogenaamde ‘Cesta do Povo’ – een beetje te vertalen als: de winkel van de gewone mens – waar alleen de meest essentiële levensmiddelen en andere goederen verkocht worden, maar doorgaans aan een lagere prijs. Want ondanks de vele berichten over de economische groei en de toenemende welvaart, is de werkelijkheid vaak heel anders. De groei heeft geen grote verandering gebracht in de spreiding van de welvaart maar komt meestal alleen de meer welstellenden ten goede, de armoede blijft groot voor velen en de prijzen – ook van vele basisproducten zoals melk en (drink)water – zijn sterk gestegen. Het is dan ook geen toeval dat de veelbesproken presidente, Dilma Rousseff, enige tijd geleden een korte, veelzeggende commentaar gaf op de euforische verhalen over de rijkdom van Brazilië: ‘Een rijk land is een land waar geen armoede is.’ Zij behoort dan ook tot de ‘Arbeidspartij’, maar heeft af te rekenen met veel tegenwerking en, helaas, ook met veel corruptie in haar eigen partij.
In de ‘Cesta do Povo’ was het pijnlijk om een vrouwtje van rond de 50 bezig te zien met haar aankopen. Zij had allicht voordien haar luttele centjes geteld en keek dan in de verschillende rekken, wikkend en wegend wat wel en wat niet tot haar mogelijkheden behoorde, wikkend en wegend vooral wat het meest dringend was en wat nog even kon wachten.
Na onze aankopen reden we terug naar Avani en de kinderen. Meteen werd er koffie gezet en op heel sobere wijze werden we in haar armoedige maar heel propere woning vergast op koffie en koekjes. Nadien nog even gepraat en dan wilde Avani mij ook het kinderbedje tonen, dat ik vorig jaar gekocht had voor het komende kindje, toen zij nog in verwachting was van Robson. Bij die ‘rondleiding’ door de povere kamertjes van haar huisje viel het mij op dat alles kraaknet was: de vloer in gestampte aarde lag er bijna blinkend bij en de lakens en kopkussens waren kraaknet. Velen van deze arme mensen hechten trouwens groot belang aan netheid en hygiëne, al is dit niet altijd even gemakkelijk als stof en insecten langs alle kanten binnen kunnen.
Het werd stilaan avond, temeer omdat hier, in de tropen, ook in de zomer de nacht al invalt om halfzeven. We wilden voor donker thuis zijn en onderweg wilden we ook nog een klein bezoekje brengen aan twee andere dove mensen, beiden oud-leerlingen van PODES, die 3 maanden geleden hun eerste kindje, Qaïq, gekregen hadden. Maar meer daarover bij een volgende gelegenheid.
(Hieronder volgt een herhaling van de pagina, die op deze blog geplaatst werd op 17 aprill van vorig jaar. De tekst is vrijwel identiek, maar lichtjes geactualiseerd en nieuwe foto’s werden toegevoegd)
DROOGTE
Bahia ligt in de zogeheten ‘veelhoek van de droogte’ een semi-aried gebied in het Nordoosten (de Nordeste) van Brazilië met zeer wisselvallige neerslag. Semi-aried betekent geen totale droogte of woestijn. Sommige jaren is de neerslag er behoorlijk en laat landbouw en veeteelt toe. Maar er zijn jaren van ‘seca’ of droogte. Dan kan de neerslag maanden uitblijven en is geen oogst mogelijk.
Men maakt onderscheid tussen kleinere droogteperioden van ongeveer tien maanden en langere droogteperioden die verschillende jaren kunnen aanhouden. Dit wordt dan ‘seca histórica’ of ‘historische droogte’ genoemd.
Vroeger betekende dit hongersnood en extreme armoede. Tijdens historische ‘secas historicas’ verlieten de bewoners massaal de Nordeste en vluchtten met hun hebben en houden naar andere streken of naar de grootsteden.
Om de 25 jaar is er zulk een historische seca. Deze historische droogtes volgen een cyclus die al honderden jaren bekend is en steeds terugkomt. Sommigen menen dat de droogte van 2012 het begin is van een historiche seca.
Sedert oktober vorig jaar heeft het praktisch niet geregend. De winterregens bleven uit zodat de cisternen en waterreserves niet werden aangevuld. Er is reeds een nijpend watertekort in 186 steden (toestand op 2 april 2012 – nadien is de situatie alleen erger geworden)
Er is geen oogst en het vee wordt verkocht aan dumpingprijzen want anders sterft het toch op de kurkdroge weiden zonder gras en water.
Water moet soms dagelijks van kilometers ver aangevoerd worden in allerhande containers, met ezels of zelf dragen in emmers op het hoofd.
De gevolgen zijn catastrofaal. De maïs, bonen en maniokoogst is totaal verdroogd en er kan niets gezaaid of geplant worden. Een nieuwe oogst is uitgesloten. Dit jaar geen bonen of maïs.
Sommige bronnen beweren dat het de ergste droogte is in 30 jaar. Maar meer dan statistieken of woorden spreken de beelden voor zichzelf.
(Met dank aan Padre Francisco Verhelle, Mundo Novo, Brasil – Padre Francisco heeft een eigen blog met dit adres: http://franciscoverhelle.blogspot.com )
Een link naar de blog van Padre Francisco werd toegevoegd aan de linkerzijde van deze pagina.