Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
09-10-2013
DOORDENKEN OP DONDERDAG
Een indiaan en zijn vriend waren in het centrum van New York aan het wandelen op Times Square in Manhattan. Het was op de middag bij lunchtijd. De straten waren vol volk. Er was getoeter van auto’s, taxi’s scheurden om de hoek, sirenes loeiden, kortom het lawaai van de stad maakten de mensen doof.
Plots zei de indiaan: ‘Ik hoor een krekel.’
Zijn vriend antwoordde: ‘Jij bent gek. In al dat lawaai kan je toch geen krekel horen.’
‘Toch ben ik zeker,’ zei de indiaan ‘ik hoor een krekel.’
‘Dat is gek’, zei zijn vriend.
De indiaan luisterde een ogenblik en stak de straat over naar een klein park. Hij keek in de struiken, onder de takken, en inderdaad hij vond een krekel. Zijn vriend was stom verbaasd.
‘Dat is ongelofelijk,’ zei hij, ‘jij moet bovenmenselijke oren hebben.’
‘Neen,’ zei de indiaan ‘mijn oren zijn niet anders dan die van jou. Het hangt er vanaf naar wat je luistert;’
‘Dat kan zijn,’ zei zijn vriend ‘ik zou nooit een krekel kunnen horen tussen al dat lawaai;’
‘Dat is juist,’ was het antwoord ‘het hangt er vanaf wat werkelijk belangrijk is voor jou. Hier, ik toon het jou.’ Hij tastte in zijn zak, haalde enkele muntstukken naar boven en gooide ze discreet op het voetpad.
En dan temidden van al het drukke lawaai merkten zij op dat alle hoofden in de nabijheid keken om te zien of het rinkelende geld niet van hen was.
‘Zie je nu wat ik bedoel?’ vroeg de indiaan ‘alles hangt af van wat voor jou belangrijk is.’
Wat is voor jou belangrijk? Naar wat luister jij?
Als je afgestemd bent op God dan zal je in staat zijn Hem te horen wanneer Hij spreekt.
Geloven in een God, die hier en nu begaan is met ons leven, is nooit vanzelfsprekend geweest. Vandaag horen we in het evangelie dat de apostelen aan Jezus de vraag stellen: ‘Heer, geef ons meer geloof!’
Het is ook onze vraag, maar dat geloof als gratis geschenk van God kan maar openbloeien wanneer we ons voelen als kleine mensen, onder elkaar en tegenover God; wanneer we ons voelen als een kind dat in vertrouwen leeft tegenover vader en moeder.
Op een dag zeiden de apostelen tegen de Heer: ‘Heer, geef ons meer geloof!’ De Heer zei: ‘Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden jullie tegen die moerbeiboom zeggen: ‘Trek je wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!’ en hij zou jullie gehoorzamen.
Als iemand van jullie een knecht zou hebben die ploegt of de kudden weidt, dan zal hij, wanneer die thuiskomt van het land, toch niet tegen hem zeggen: ‘Ga maar meteen aan tafel’? Zal hij niet veeleer tegen hem zeggen: ‘Maak iets te eten voor me klaar, doe je gordel om en bedien me terwijl ik eet en drink, en daarna kun je zelf eten en drinken’? Hij bedankt de knecht toch niet omdat die gedaan heeft wat hem is opgedragen?
Hetzelfde geldt voor jullie; wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen, zeg dan: ‘Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.’’
(Lucas 17, 5-10)
‘HEER, GEEF ONS MEER GELOOF!’
Eigenlijk is dit toch wel een vreemd evangelie. De apostelen stellen Jezus een welgemeende vraag: ‘Heer, geef ons meer geloof!’ En laat ons maar toegeven: een beetje meer geloof zou ook ons wel goed van pas komen!
Maar Jezus geeft geen echt antwoord. Hij vertelt een parabel, waarin Hij zijn vrienden in zekere zin terechtwijst. Want in feite leert die parabel: ‘In geloof is het niet zoals in zaken. Het is geen kwestie van zoveel geven en evenveel terugkrijgen. Geen handeltje: ‘ik heb mijn deel gedaan, genoeg gebeden en mijn plichten gedaan. Laat God nu maar zijn deel doen en mij belonen!’
Onze verhouding tot God is heel anders, mooier, dieper. We mogen God onze Vader noemen en zelf zijn wij zijn kinderen. Dan gaat het om liefde en vertrouwen zonder te rekenen. Jezus stelt dat elders duidelijk: ‘Jaag die kinderen niet weg, want het Rijk van God is weggelegd voor hen, die zijn zoals zij!’ Dat vraagt dat wij onszelf durven uit handen geven en in volle overgave aan God toevertrouwen. Zulk vertrouwen zal elke eigenwaan en hoogmoed wegnemen!
En er is nog iets anders! We hoorden het vandaag niet, maar de vraag van de apostelen – ‘Heer, geef ons meer geloof! – komt vlak na een ander woord van Jezus: ‘Zelfs als je broeder zevenmaal op een dag tegen je zou zondigen en zevenmaal komt zeggen: ‘Ik heb er spijt van’, moet je hem vergeven.’
Laten we hierbij niet vergeten: ‘vergeven is vaak de moeilijkste vorm van geven, en bereidheid om vergeving te schenken de hoogste vorm van liefde.’ Oprechte liefde geeft meer dan iemand eigenlijk verdient.
Zo gaan ze samen: vertrouwen, liefde, vergeving. We mogen geloven dat God ONZE Vader is, van ons allen. Maar zelf staan wij arm voor God en moeten eerlijk en nederig ons tekort erkennen.
Daarom is het goed dat ook wij bidden: ‘Heer, geef ons meer geloof! Laat ons vertrouwen groeien! Vervul ons hart met diezelfde barmhartige liefde, die wij zelf onverdiend van U ontvangen!’
---
De rabbi en de zeepfabrikant
Een zeepfabrikant zei eens tegen een rabbi: ‘Wat heb je nu eigenlijk aan godsdienst?’ Kijk eens naar alle ellende in de wereld! En dat terwijl er al duizenden jaren godsdiensten bestaan! Als godsdienst waarheid is, waarom ziet de wereld er dan niet beter uit?’
De rabbi zei niets.
Hij nam de zeepfabrikant mee naar buiten. Daar liep een stel jongens, die van boven tot beneden onder de modder zaten. Hij zei: ‘Kijk daar eens naar. We hebben al generaties lang zeep, maar die jongens zijn zo vies als varkens. Wat voor zin heeft het om zeep te hebben?’
De zeepfabrikant protesteerde: ‘Maar rabbi, zeep werkt alleen maar als ze wordt gebruikt.’
‘Precies’, zei de rabbi, ‘met godsdienst is dat ook zo!’
Het Zonnelied van Franciscus van Assisi werd gedicht enkele maanden voor zijn dood in 1226. De heilige, die vanuit een luxueus leven op wonderbaarlijke wijze bekeerd werd en koos voor een leven als meelijwekkende, straatarme bedelmonnik was op dat ogenblik al zeer lichamelijk verzwakt en vrijwel blind. Met een innerlijk oog, dat beter ziet en dieper schouwt, bezong hij toen in vreugdevolle dankbaarheid de ware weelde van Gods schone schepping. De voorbije eeuwen werd dit Zonnelied in vrijwel alle talen vertaald en is één der Middeleeuwse pareltjes in de wereldliteratuur geworden. Moge dit lied van vreugde, rust en dank ons doordringen om het komende jaar te leven in nederigeverwondering om het wonder van Gods Schepping.
Ik heb er nog geen enkele ontmoet, een priester die de communie weigert aan een hertrouwde echtgescheiden parochiaan. Zou er eigenlijk wel een rechtgeaarde pastor, een herder dus, bestaan die bij het uitdelen van de hostie een medechristen overslaat? Nochtans zou hij dat strikt genomen misschien wel moeten doen. Nummer 1650 van de Catechismus sluit immers burgerlijk hertrouwde echtgescheiden katholieken van de communiegang uit. Wie weet, misschien zou de priester die weigering niet eens op 'n stiekeme discrete wijze mogen doen, maar ostentatief ten aanschouwe van alle aanwezigen. Immers, volgens nummer 2380 van de Catechismus is de reden van de uitsluiting dat de hertrouwde echtgescheiden katholieken publieke zondaars zijn. Strikt genomen mag de voorganger het 'publiek' niet in het ongewisse laten. Of ik nu geen karikatuur teken? Wellicht. Of een hyperbool van de werkelijkheid.
De kerk probeert oog te hebben voor de lastige situatie van mensen en wil ze eigenlijk niet veroordelen. Ze zit in de pastorale praktijk gewrongen tussen begrip en wet. Zelfs in haar legalistisch spreken. Want ze legt de gewetensplicht bij de betrokkenen zelf. In de Catechismus staat niet dat de priester de communie moet weigeren, maar enkel dat de betrokken katholiek ervan moet wegblijven.
Vanuit een bepaald oogpunt gezien is dat nog hardvochtiger. De hertrouwde echtgescheiden man of vrouw dient zichzelf te distantiëren. Je zou dit kerkelijke zelfverminking kunnen noemen. Die hardvochtigheid die geen enkele rekening houdt met de oorzaak van de scheiding en alle hertrouwde echtgescheidenen over één kam scheert, is bovendien selectief. Het expliciete communieverbod slaat enkel op echtgescheidenen die in een tweede burgerlijk huwelijk zijn gestapt. Niet op wie gewoon samenwoont met een nieuwe partner (alsof de omgeving dan zou moeten veronderstellen dat zij leven als broer en zus, want niet getrouwd). Nog vrijer gaat hij uit die nooit is getrouwd en de katjes in het donker knijpt. (Ik weet wel dat je dat onderscheid perfect juridisch kunt uitleggen, maar ook dat je dat humaan en pastoraal helemaal niet kunt verdedigen.)
Die expliciete uitsluiting van de communie is bovenal obsessioneel eenzijdig. Als het over seks gaat is de katholieke kerk altijd duidelijk in haar richtsnoeren, in andere ethische dossiers hangt er meer floers over de richtlijnen. In de Catechismus lees ik mooie passages over sociale rechtvaardigheid en harde veroordelingen van de uitbuiting. Toch staat nergens dat iemand die publiekelijk gekend is - met bewezen feiten - als een fraudeur en rijk is geworden op de rug van anderen, niet ter communie mag gaan. Hier geen "eigen schuld dikke bult".
Ik zie ze in de kerk wel eens toevallig naast elkaar zitten: links de bedrogen echtgenoot die uiteindelijk hertrouwde, rechts de geniepige sjoemelaar die mensen in de armoede dreef. Die van links moet, strikt genomen, tijdens de communiegang op zijn stoel blijven zitten. Die van rechts mag, strikt genomen, ter tafel naderen (moreel gezien uiteraard niet, legalistisch gezien nochtans wel).
Het is meer dan nodig dat de kerk gaat nadenken over haar houding ten aanzien van echtgescheidenen (zoals de paus nu heeft gevraagd). Niet dat dit een makkelijke zaak is. De kerk kan immers het huwelijkssacrament niet verramsjen (= dumpen – nvdr). Haar ethische balans herstellen dient ze heel zeker te doen (niet strenger zijn voor seksuele fouten dan voor sociale fouten). Ze moet bovenal begrip leren opbrengen voor het ongewild falen in het leven, voornamelijk in de liefde.
Ik ken mensen van wie het tweede huwelijk in de praktijk authentieker en christelijker is dan hun eerste. Of de katholieke kerk daarom de weg moet inslaan van de orthodoxe kerk die het recht op een tweede kans erkent, weet ik niet. Ze zou wel alvast dat expliciete verbod op communie kunnen schrappen (want in andere ethische kwesties staat dit ook niet vermeld).
Wat ik ook weet, is dat een christelijk kerk die zich 'katholiek' noemt, dat wil zeggen bestemd voor de hele mensheid, geen mensen kan uitsluiten die het goede voorhadden met hun leven maar die hun liefdesideaal verbrijzeld zagen worden. Uitsluiten doet de kerk in de nummers 1650 en 2380 van haar Catechismus. Alle mooie verklaringen ten spijt over hun plaats in de kerkgemeenschap, worden hertrouwde echtgescheiden mensen toch zonder meer in de marge van de kerk geduwd. Ze worden immers uitgesloten van het sacrament waarbij die gemeenschap ten diepste samenkomt. Dat is weinig christelijk en eigenlijk ook niet katholiek.
De herfst is aangebroken, en zoals elk jaar heeft de aarde haar vruchten gegeven. Ook bij ons wil de Heer oogsten: de goede vruchten van de Geest! In deze context spreekt Jezus alweer over ‘rijk en arm’ en een eerlijke verdeling van de vruchten der aarde. Maar ondertussen tieren onrecht en honger welig voort, terwijl de rijken zich in weelde wentelen.
Lazarus sterft nog altijd dagelijks, terwijl de vrek zijn hoofd afwendt: het evangelie van zo lang geleden blijft onveranderd waar, ook in 2013.
‘Er was eens een rijk man die in purper en fijn linnen gekleed ging en iedere dag uitbundig feest vierde, terwijl een arme, die Lazarus heette, met zweren overdekt voor de poort lag. Hij verlangde ernaar zijn honger te stillen met wat bij de rijkaard van de tafel viel. Maar er kwamen alleen honden die zijn zweren likten.
Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen. De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis. In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen, sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham en Lazarus in diens schoot. Toen riep hij uit: Vader Abraham, ontferm u over mij en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen en mijn tong daarmee te komen verfrissen, want ik word door de vlammen hier gefolterd.
Maar Abraham antwoordde: Mijn zoon, herinner u hoe gij tijdens uw leven uw deel van het goede hebt gekregen en hoe op gelijke manier aan Lazarus het kwade ten deel viel; daarom ondervindt hij nu hier de vertroosting maar wordt gij gefolterd. Daarenboven gaapt er tussen ons en u voorgoed een wijde kloof, zodat er geen mogelijkheid bestaat – zelfs al zou men het willen – van hier naar u te gaan noch van daar naar ons te komen.
De rijke zei: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen, want ik heb nog vijf broers; laat hij hen waarschuwen, opdat zij niet eveneens in deze plaats van pijniging terecht komen. Maar Abraham sprak: Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren.
Maar de rijke zei: Och neen, vader Abraham! Maar als er een uit de doden naar hen toegaat, zullen ze zich bekeren. Abraham echter sprak tot hem: Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen ze zich ook niet laten overreden als er iemand uit de doden opstaat.’
(Lucas 16, 19-31)
‘PROFETEN VROEGER EN VANDAAG’
‘Als ze naar de profeten niet luisteren …’, een onopvallend zinnetje uit het evangelie. Niet alleen toen, ook nu nog zendt God zijn profeten! Cesar Maes was zo’n ongekende profeet. In 1970, hij was toen bijna 40, een prof met veel talent en aanzien, maar zijn hunker reikte verder: hij liet de wijsheid en de rijkdom van de wereld achter zich en vertrok als missionaris naar de armste Indianen van de parochie San José Ojètenam in Zuid-West Guatemala. In 2005 is hij daar, op 74-jarige leeftijd overleden. Aan hem is volgend tweevoudig ‘In Memoriam’ gewijd:
Beste vrienden,
Dat we mogen deelnemen aan dit dankoffer maakt ons blij. Moge deze viering voort zinderen als een orgelpunt dat voor altijd wordt geplaatst achter de levenssymfonie die Cesar gedurende 35 jaren heeft gecomponeerd en uitgevoerd.
De graankorrel die Cesar heeft geplant in de aarde van San José is gestorven maar de oogst is er des te rijper om en zal nog groter worden.
‘Geef de indianen eerst hun fierheid terug ; pas daarna kunt ge binnen treden in hun ziel ‘: deze gedachte vertaalde Cesar in daden, elke dag opnieuw.
Hij was inderdaad gehard door het leven. Eenvoud en al die kleine gewone dingen die moeder aarde ons schenkt, tekenden hem zeer, zeer diep. Dit gaf hem die onweerstaanbare kracht om naar de kleinen toe te gaan en altijd mild te zijn voor de anderen.
Op 2 september laatstleden mochten we Cesar nogmaals ontmoeten in zijn warme familiekring te Overmere. We herkenden het brevier met psalmgebeden dat nooit ver van hem af lag als een trouwe compagnon: het lag ietwat beduimeld op het tafeltje in de kamer.
Hij sprak er niet veel over zichzelf, maar wel des te meer over zijn mensen in San José, over hun overvloedige forellenkweek, over de Prado – een vijver zo groot als een voetbalveld – over zijn opvolger Padre Saul , en … dat hij er aan dacht zich terug te trekken in de kalmte van de ‘choco casa’: zijn geliefde hut tegen de flank van een lang gedoofde vulkaan, en omgeven met vijvers en bloemen en kolibries.
Bij ’t afscheid beloofden we hem de volgende dag een brief achterna te sturen: ‘Zo vlug al?’ vroeg hij zeer gevat. Waarop we opperden dat die brief wel een hele tijd onderweg zou blijven. Een niet mis te verstane afspraak dus. Drie dagen later vloog hij voor goed terug naar Guatemala … en nog veel, veel verder …
Hij had er echter op aangedrongen – daar hijzelf nog wat moe was en veel moest rusten van de dokter – dat we toch nog eens naar die prachtige Donk van Overmere zouden gaan wandelen. En we dachten terug aan zijn laatste brief waarin hij in nota vermeldde dat het nog niet te laat was om hem te komen bezoeken in San José. En dat zijn mensen zo blij waren met de nieuwe zwemkom. En hij voegde er aan toe: ‘Afwachten wat de gezondheid zegt. We zijn ook niet meer van de jongsten. Maar voorlopig geen klagen.’ En hij besloot veelbetekenend: ‘Veel vrede en vreugde voor dit jaar... en alle jaren daarna…’ Dat was december 2004…
Maar keren we terug naar de parochie die hij heeft gesticht in 1970. Het bruiste er van leven en gezelligheid: zijn deur stond altijd open voor duizenden van zijn mensen. Er was trouwens geen bel.
Niet de minste moeite heeft hij gehad om zijn universitair diploma opzij te leggen, met veel plezier. Om met zijn handen en met zijn ziel iets te gaan doen voor die gewone Maya – indianen. Zoals in de Duitse uitgave van zijn geschriften getiteld stond: ‘Das Abenteuer nimmt seinen Lauf!’: het avontuur kon beginnen: en hij ging met zijn volk voor goed op weg.
Cesar was weliswaar geen klompenmaker, maar toch wel een ware stielman voor God. Hij was bijtijds verpleger, ambulancier, ontwerper van kacheltjes, molenaar, bakker, groenten- en fruitkweker, visser, bomenplanter. Hij kweekte waterlelies, oesterzwammen. Hij was onderwijzer, advocaat, boekenschrijver, catechist en peter, muzikant, bergbeklimmer. En bracht zijn mensen ertoe hetzelfde te doen. Met als enig doel zijn mensen warm te maken voor een volwaardig leven.
En ze klampten zich aan hem vast. Hij van zijn kant voelde zich tijdens de feestelijke zondagseucharistie als gedragen door een ‘nieuwe’ kerk: honderden van zijn mensen trokken er heen – vaak van uren ver en te voet over berg en dal om er de hele zondag door te brengen als een feest zonder einde. Tijdens de preken was de ene of andere gevatte opmerking van de mensen zeer welkom. En hij zegende velen en dikwijls.
Hij stond in pure bewondering voor het oneindig kleine en het ontzaglijk grote in de natuur. Onwillekeurig denken we hier terug aan het kleinste vogelnestje van de langgebekte kolibrie dat hij ons aanwees, amper 2 cm groot. Evengoed ontplooide hij voor wie begrijpen wilde de immense sterrenhemel zoals we die in ons westen helemaal niet meer kunnen zien.
Vandaag staat het deurtje van de ‘choco casa’, die intieme houten blokhut, voor goed wijd open, met uitzicht op de Prado en San José: zijn land van belofte. Cesar wilde op het einde alleen zijn om zeer dicht bij die sterrenhemel te blijven: want hij ervoer er dwars doorheen een totaal andere en nieuwe dimensie: deze van zijn Schepper en Heer.
Over enkele dagen zullen de mensen van San José hun dierbare doden bezoeken: ze zullen de zerken wit en blauw schilderen, met bloemen en slingers versieren; ze zullen er samen eten, en praten tot hun dierbaren, wellicht ook bidden…
Want ooit schreef Cesar: ‘Ik durf hopen dat ooit een kind wat veldbloemen plant op mijn graf’. En hij voegde er fijntjes aan toe: ‘En dat mogen zelfs heel kleine zijn’. ‘Ik heb zo veel van de sterren gehouden dat ik geen nacht meer vrees.’ En ‘een glimlach is sterker dan een traan.’
Cesar wuifde alle negativisme weg en durfde uitroepen: ‘A Dios tristeza! Weg met al die droefheid! Leg al uw pijn in Gods handen!’. En op bladzijde 59 van zijn boek vinden we de foto van een Cesar met een peuter op de schoot: twee lachende figuren, waarbij hij met de vinger de kleine naar omhoog wijst..
Dank u Cesar, voor uw eeuwig aantrekkelijke glimlach. Die heeft vast iets met uw SCHEPPER, met onze God te maken.
Want er staat en blijft in reuze grote letters in de Prado geschilderd: TODO HABLA DE DIOS. Alle dingen en mensen zeggen zo veel over onze God. En Cesar voegt er aan toe op zijn Overmeres: ‘Als ge goe kijkt!’….
Dank voor dat alles, Cesar !!!
Claudine en Herman Kerkhove. Ronse.
---
ADIOS CESAR MAES
Dagelijks surf ik eventjes naar de katholieke nieuwssite Rorate (RKNieuws.net) op zoek naar de kerkelijke actualiteit. Maar dinsdag was het even schrikken. ‘Fidei-Donumpriester Cesar Maes in Guatemala overleden’.
Het bericht kwam dan toch nog – ondanks onze weet van zijn ziekte – als een verrassing. Cesar Maes…, Ronse mag hem gerust tot een van de zijnen rekenen. Ik heb hem van nabij meegemaakt toen hij leraar was in het Sint-Antoniuscollege. Uren heb ik – als jonge beginnende collega-germanist – met hem ‘gesleten en genoten’. En hij kon als geen ander vertellen: over zijn armoedige jeugd (hij werd geboren te Uitbergen in 1931, maar zijn kinderjaren bracht hij door te Overmere), zijn priesterroeping (hij werd in Gent tot priester gewijd in 1957), zijn vele vriendschappen, zijn beginjaren op het college. Over die laatste getuigde hij:’ Mijn benoeming (31 augustus 1961,) te Ronse had ik gevreesd: ik had daar voordien een niet volledig geslaagde interim. ’t Schijnt dat Cyriel Martens bij de superior Couvreur op mijn benoeming aandrong: er waren niet zoveel priestergermanisten beschikbaar en van mij wist men al ongeveer welk soort vlees men in de kuip kreeg. Van twee kwalen kon ik eventueel nog de kleinste zijn.’
Maar zijn diagnose was verkeerd. Hij werd een hoog gewaardeerde leraar Engels en Duits. Aan allerhande voorgekauwde didactiek had hij een broertje dood. Hij gaf les vanuit de buik – neen, ’t zat hoger – vanuit zijn hart! Grammatica en regeltjes waren hem er teveel aan. Hij trainde zijn leerlingen in de ‘communicatieve vaardigheden’ – pratend als de beste – lang voor de uitvinders van de didactische geheimtaal geboren waren. Met een bang hartje moest ik die man opvolgen. Die man, die aan het college mede zoveel glans gaf. Met zijn knapenkoor, de 'Vreugdezangertjes', mocht hij, aldus zijn getuigenis, ‘veel beleven. Wij zongen slordig maar wij zagen veel, ook bergen en edelweiss, met terloops een buitenlands optreden in de open lucht. Het was een aangename, jeugdige boel met kampen, uitstappen en romantiek. Ik was getekend door vele jaren activiteit in de jeugdbeweging. Des vriends was ons belangrijker dan de kunst.’ Vele oud-leerlingen zullen het zich wel herinneren.
Veel muzikale bagage had hij van huis niet meegekregen. ‘Mijn opleiding begon in een klein huis Onze ongeschoolde moeder zong graag en wij dus ook…’
Inderdaad, hij was niet te beroerd om zijn geringe afkomst te koesteren. Ooit schreef hij: ‘Mijn ‘curriculummeken’ begon nochtans met een meevaller. Ik mocht in een arme familie geboren worden, op een steenworp van een groot meer, vol aantrekkelijkheden. Vader was een klompenmaker en dat was geen indrukwekkende carrière. Hij maakte klompen en, met moeder, elf kinderen. Vier ervan waren mij voor bij de aankomst, ik hield er zes achter mij. Dat was veel volk voor een klein huis.’ Maar net die jeugdervaring deed hem de oren spitsen naar een tweede roeping: priester-missionaris worden bij de armste der armen. Hij aardde gewoon niet in de swinging sixties! Toen ‘…groeide echter de pijnlijke zekerheid dat er een onchristelijke kloof ligt tussen de theologie van de welgevoeden en de theologie van de opzij geduwden.’
Begin 1970 besloot hij als ‘Fidei Donum’-priester naar Guatemala te vertrekken. Hij werd er de eerste pastoor van San José Ojetenàm. Het dorp in Zuid-West-Guatemala, in de grensstreek met Mexico, ligt op 3.000 meter hoogte en telt ca. 12.000 inwoners.( De term ‘Fidei Donum’’ verwijst naar de gelijknamige encycliek van paus Pius XII uit 1957 waarin de paus zijn collega's-bisschoppen oproept om voor een bepaalde tijd priesters van hun bisdom te zenden naar bisdommen elders in de wereld om daar hun diensten aan te bieden aan de plaatselijke bisschop).
En hij bleef er… en leefde er temidden van de lokale arme indiaanse bevolking, hoog in de bergen. Hij richtte er een proefterrein op (met eigen gekweekte groenten en dieren), bouwde een kerkje (waarin de liturgie telkens vrolijk de muren uitbarstte), animeerde er organiseerde in een gerenoveerde zaal (‘Adios Tristeza’!) bonte avonden in de beste Vlaamse traditie (hij leerde de indianen ‘Op de purperen hei’!), en leidde catechisten op, bezocht oude en zieke mensen op de meest onmogelijke plekken… en overleed er. En terwijl ik laat in de avond dit allemaal neerschrijf, is aan de overkant zijn uitvaart bezig.
Die mag ik als gelovige – wat Cesar betreft – een welverdiende ‘invaart’ noemen naar het huis van de Vader. In 1994 schreef hij: ‘Ik zag ook enkele oudjes zingend sterven. Zo zou ik ook willen sterven, maar of ik, na de gelukkige jaren in dit paradijs van eenvoud, nog in aanmerking kom voor een hemel van langere duur hangt af van de voorwaarden van de Heer, de enige groothandelaar in geluk…’. Die voorwaarden zijn ruimschoots vervuld. Adios, Cesar!
Gaby Verzele
‘Als ze naar de profeten niet luisteren …’ zei Jezus in één van zijn mooiste parabels toen. Zou Hij vandaag andere woorden spreken, als Hij die talloze hongerlijders zou zien, aan de poort van de rijken?
---
ENKELE CITATEN UIT HET BOEK
‘ADIOS TRISTEZA’
‘Voorlopig huis ik nog in het primitieve hok. Ik gaf het een moderner uitzicht met een degelijke petroleumlamp, een paar planken voor de potten en de pannen en een reeks nagels voor de kopjes, want ik heb er nu al vijf. Een plastiekzak, waarin ooit een deken stak, is het venster. De WC, die honderd meter verder staat, kan nu eindelijk ook bij regenweer gebruikt worden.’
‘Ik kook zelf mijn potje. Ik ben helemaal geen sukkelaar. Men moet eerst honger hebben om te weten hoe lekker een schotel pakjessoep smaakt. Lekker zijn ook de bananen, de tomaten, de eieren, de aardappelen, al zijn er niet telkens alle ‘oogjes’ uit, en de ruwe lappen vlees. Men moet eerst door vlooien gebeten zijn om te weten hoe weldoend een zalfje kan zijn. Men moet eerst moe zijn om van rust te genieten. De nachten zijn heerlijk, ook zonder lakens, na een bezoek te paard aan een ver bergdorp. Men moet eerst heimwee hebben naar het oneindige en naar de mensen opdat elk woord van omhoog en elke groet van een vriend verrijkende vreugde kan geven.’
‘Dit heb ik nu al beter begrepen: dat er zonder behoeften geen voldoening kan zijn en dat wie sterren wil zien in de nacht moet gaan staan.’
‘Soms heb ik het gevoel dat ik mij vergist heb, dat ik allang hier had moeten zijn, dat ik deugden heb geleerd die hier niet passen. Stiptheid? Wat een gekke uitvinding is een uurwerk, dat ons steeds op de hielen zit en aanspoort om tijd te winnen, zonder te weten waarvoor. Een Indiaan weet beter en heeft tijd genoeg. Beleefdheid? Geef mij maar de warme, vuile hand van een Indiaanse boer en de glimlachende groet van ongewassen kinderen.’
Wij steken van wal met vertrouwen in de toekomst en met de hoop dat het getuigenis van ons geloof luid en oprecht mag klinken.
‘Terzelfdertijd groeide echter de pijnlijke zekerheid dat er een onchristelijke kloof ligt tussen de theologie van de welgevoeden en de theologie van de opzijgeduwden’.
‘Voor de zwijgzame Indianen is de glimlach de taal van hun vriendschap. Ze glimlachen voortdurend.’
‘Het ouder worden doet denken. Over de mooie, kleine dingen hier, die ik in België niet kon zien, omdat daar de huizen te hoog zijn.’
‘Eigenaardig hoe volle magen niet enkel stevige buiken maar ook slappe geesten kweken.’
‘Een oplichter leert ons de les’. Het klinkt ons vreemd in de oren. Eens te meer gaat het over geld en goed, en meteen ook over eerlijkheid en bedrog, en tevens over recht en onrecht. Zo dikwijls spreekt Jezus daarover, het moet dus wel een grote bekoring zijn: dat we eerder voor het geld leven, dan voor God.
We kunnen geen twee heren dienen: ons hart zal daar vertoeven waar datgene gelegen is, wat ons het meest dierbaar, het meest geliefd is: ‘Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.’
Jezus sprak tot zijn leerlingen: `Een rijk man had een rentmeester, maar hij kreeg klachten dat die zijn bezit verkwistte. Hij riep hem bij zich en zei: `Wat hoor ik daar over u? Ik wil dat u rekenschap aflegt, want zo kunt u geen rentmeester blijven.''
De rentmeester zei bij zichzelf: `Wat moet ik doen? Mijn heer ontneemt mij het beheer. Spitten kan ik niet, en bedelen, daar schaam ik me voor. Ik weet al wat ik moet doen om te zorgen dat ze me, na mijn ontslag als rentmeester, in hun huis ontvangen.''
Een voor een liet hij de pachters van zijn heer bij zich komen. Tot de eerste zei hij:`Hoeveel ben je mijn heer schuldig?'' Die antwoordde:`Honderd vaten olie.'' Hij zei:`Hier is het contract, ga zitten en maak er vlug vijftig van.'' De volgende vroeg hij:`En jij, hoeveel ben jij hem schuldig?'' Die antwoordde:`Honderd zakken tarwe.'' De rentmeester zei tegen hem:`Hier is je contract, maak er tachtig van.''
De heer prees de gewiekste aanpak van de onrechtvaardige rentmeester. De kinderen van deze wereld gaan onderling immers handiger te werk dan de kinderen van het licht. Ook Ik zeg jullie: maak je vrienden met behulp van de geldduivel; als die je dan ontvalt, zullen ze je ontvangen in de eeuwige tenten.
Wie betrouwbaar is, is betrouwbaar in het klein en in het groot, en wie in het klein onrecht doet, doet het ook in het groot. Als jullie met de geldduivel onbetrouwbaar zijn geweest, wie zal jullie dan het ware goed toevertrouwen? En als jullie niet te vertrouwen zijn geweest met andermans goed, wie zal jullie dan toevertrouwen wat voor jullie is weggelegd? Geen knecht kan twee heren dienen, want hij zal of de een verfoeien en van de ander houden, of zich hechten aan de eerste en de ander verachten. Je kunt niet tegelijk God dienen en de geldduivel.'
(Lucas 16,1-13)
GOD OF DE GELDDUIVEL
Een boekhouder, die niet deugt en die zijn vel wil redden door valsheid in geschrifte. Zo iemand wordt geprezen! Hoe is dat mogelijk?
Laten we uitgaan van de situatie: de man is ontslagen en wat kan hij doen? Spitten kan hij niet, bedelen is een schande. Dus neemt hij snel een beslissing: hij zal vrienden zoeken door vals te spelen. Alleen die besliste aanpak wordt geprezen, verder valt er niets te prijzen. Hij blijft niet bij de pakken zitten, maar gaat kordaat te werk. Dát stelt Jezus tot voorbeeld.
De kinderen van het licht zouden even kordaat moeten handelen. Wie Jezus volgt, moet kiezen. Jezus preekt een nieuwe levenswijze en wie Hem wil volgen, krijgt de vraag: laat ik alles bij het oude of keer ik me af van al wat kwaad is in mij en in de wereld?
Wellicht voelen wij dat appèl niet meer zo sterk als zij die Jezus zelf gehoord en gezien hebben, dat vuur in zijn stem – en in zijn ogen, die geestdrift, die gloed. Maar juist door die wil om ALLES ANDERS te maken staat Jezus in de lange rij van profeten die ALTIJD opriepen om slechte wegen te verlaten en het goede pad te kiezen. Overtuigd! Vastberaden! Kordaat!
Aan ons de keuze!
Ook de profeet Amos gaat heftig te keer tegen onmenselijke uitbuiters, bedriegers, die alleen winst zoeken ten koste van armen. Geld is de afgod, die hun hart misleidt.
‘Jullie, die de armen kwaad willen berokkenen en uit zijn op de ondergang van de machtelozen van dit land, LUISTER!
Nooit – en dit zweert de HEER op wie Jakobs volk zich laat voorstaan – nooit zal ik een van jullie daden vergeten.’
Zo MOETEN ook wij duidelijk stellen wat voor ons op de eerste plaats komt. Overtuigd! Vastberaden! Kordaat! Rijkdom en macht zijn zo dikwijls een hinderpaal voor recht en betrouwbaarheid, in kleine en in grote dingen.
Het laatste zinnetje zindert na: ‘Je kunt niet tegelijk God dienen en de geldduivel.’ Want ‘waar je schat is, daar zal ook je hart zijn’.
Tot driemaal toe delen we vandaag in de aanstekelijke vreugde van iemand die terugvindt wat verloren was: een herder zoekt zijn schaapje, dat de weg is kwijtgeraakt; een vrouw heeft een geldstuk verloren, en een man staat te wachten op zijn zoon, die verloren liep.
Tot driemaal toe is er die grote vreugde omdat – na dagen of jaren van wachten en zoeken – opnieuw gevonden werd, wat voorgoed verloren leek.
Tot driemaal toe zegt Jezus ons: ZO IS GOD. Zijn geduld is eindeloos en zijn hart is altijd groter, altijd groter dan wat menselijk verstand ingeeft.
‘Wees dus barmhartig en warmhartig, zoals jullie Vader barmhartig en warmhartig is.’
Telkens kwamen alle tollenaars en zondaars naar Jezus luisteren. De farizeeën en schriftgeleerden spraken daar schande van en zeiden: `Die man ontvangt zondaars en eet met hen.'
Maar Hij vertelde hun deze gelijkenis: `Als een van u honderd schapen heeft en er één van verliest, laat hij dan niet de negenennegentig andere schapen in de eenzaamheid achter om op zoek te gaan naar het verloren schaap, totdat hij het vindt? En als hij het gevonden heeft, neemt hij het vol blijdschap op zijn schouders; thuisgekomen roept hij zijn vrienden en buren en zegt hun: `Deel in mijn vreugde want ik heb mijn verloren schaap weer teruggevonden.' Ik zeg u, zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.
Of als een vrouw die tien drachmen heeft, er één verliest, steekt ze dan niet een lamp aan, veegt het huis en zoekt zorgvuldig totdat zij die drachme vindt? En als zij die gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren en zegt: `Deel in mijn vreugde, want de drachme die ik verloren had, heb ik teruggevonden.' Zo, zeg Ik u, is er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert.'
Hij ging nog verder: `Iemand had twee zonen. De jongste zei tegen zijn vader: `Vader, geef mij mijn deel van de erfenis.' En de vader verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land, waar hij het verkwistte in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een zware hongersnood over dat land en ook hij begon gebrek te lijden. Hij zwierf rond tot hij in dienst trad bij een van de inwoners van dat land; die stuurde hem het veld in om varkens te hoeden. Graag had hij zijn honger gestild met het voer dat de varkens aten, maar niemand gaf hem wat.
Toen kwam hij tot zichzelf en zei: `Zoveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik verga hier van de honger! Ik ga terug naar mijn vader. Ik zal hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, behandel me als een van uw dagloners.' En hij ging terug naar zijn vader. Toen hij nog ver van huis was, zag zijn vader hem al en werd ontroerd; snel liep hij op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem. `Vader,' zei de zoon tegen hem, `ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten.' Maar de vader zei tegen zijn slaven: `Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan, doe een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.' En het feest begon.
Maar zijn oudste zoon was nog op het land. Toen hij naar huis kwam, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat er te doen was. Die antwoordde: `Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond en wel terug heeft.' Toen werd die broer kwaad en hij wilde niet binnenkomen. Daarop kwam zijn vader naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. Maar hij gaf zijn vader ten antwoord: `Ik dien u nu al zoveel jaren en nooit heb ik een gebod van u overtreden, maar mij hebt u nog nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen met hoeren verbrast heeft, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.'
Maar de vader zei : `Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat ik heb is van jou. We moeten feestvieren en blij zijn, want die broer van je was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.'
Vandaag gaan de lezingen alweer over een diepe kern van ons geloof: de keuze om de weg van Jezus te volgen, en dat heeft alles te maken met onze dagelijkse manier van leven. Deze keer ligt de klemtoon op onthechting en volharding; maar daar vloeien ook andere levenshoudingen uit voort: mildheid, zachtmoedigheid, barmhartigheid, mede-leven.
Dan worden wij voor andere mensen tekenen van hoop, leven en bevrijding. Dan werken wij ook mee aan de verlossing van onze wereld en de komst van het Rijk van God, de komst van een wereld, zoals God die voor ogen had.
Grote drommen mensen trokken met Jezus mee. Hij richtte zich tot hen en zei: Wie naar Mij toe komt, moet zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja, zelfs zijn eigen leven verfoeien; anders kan hij geen leerling van Mij zijn. Hij moet zijn kruis dragen en Mij volgen; anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
Als een van u een toren wil bouwen, gaat hij er toch eerst eens voor zitten om de kosten te begroten, om te zien of hij het werk kan voltooien. Want anders, als hij wel het fundament legt maar de bouw niet kan afmaken, zal iedereen die het ziet hem uitlachen en zeggen: ‘Hij begon te bouwen, maar afmaken kon hij het niet.’’
Of als een koning ten oorlog trekt tegen een andere koning, dan gaat hij er toch eerst eens voor zitten om te beraadslagen of hij sterk genoeg is om met tienduizend man op te trekken tegen de ander, die met twintigduizend man op hem afkomt. Als dat niet zo is, stuurt hij, terwijl de ander nog ver weg is, een gezantschap naar hem toe om naar de vredesvoorwaarden te vragen.
Zo moet ieder van u afstand doen van alles wat hij bezit; anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
(Lucas 14.25-33)
‘MET JEZUS OP WEG’
We kunnen het evangelie van vandaag opsplitsen in drie afzonderlijke puntjes, waar het bij elk van ons, in ons eigen leven, op aan komt:
1.Ik moet voor Jezus kiezen, ik moet Hem op de eerste plaats stellen in alles wat ik doe en beleef. Ik moet Hem meer beminnen dan mijn familie en vrienden. Maar als ik voor Hem kies, zal ik met zijn liefde naar alle mensen toegaan, zeker naar de familieleden en vrienden, die op mijn levensweg geplaatst zijn.
2.Ik moet het kruis opnemen, mijn kruis, dat altijd anders is dan ik verwacht en dat mij toch op het lijf geschreven staat. In het leven van iedere dag moet ik liefde geven, mijn eigen plannetjes en ontgoochelingen vergeten, en altijd weer opnieuw beginnen.
3.Slechts als ik mij telkens opnieuw losmaak van mijn bezit, kan ik met heel mijn hart de weg van Jezus gaan. Want het bezit is zulk een tirannieke heerser, dat het mij geen enkele ruimte laat om ‘ook nog’ Jezus te dienen en Hem te volgen op de weg, die het evangelie tekent.
Als wij deze gedachten voor ogen houden, stellen we misschien vast dat wij soms maar half en half meetrekken in de beweging, die Jezus op gang bracht en dat wij de uitdrukkelijke keuze voor ZIJN WEG omzeilen.
Gisteren heb ik een echt echtpaar gezien. Hij was over de tachtig, zij nauwelijks iets jonger. Een beetje buiten adem tornden ze tegen de straathelling op. Hij had spierwit haar. Zij had blauwe ogen, met rimpeltjes om te zoenen. Hij leek last te hebben van astma. Zij van reuma. Ze keken niet naar de stroom, niet naar de prachtige gebouwen. Ze keken naar elkaar en hielden stevig elkaars hand vast.
Ik ben zeker dat ze een hele bende kleinkinderen en achterkleinkinderen moesten hebben. Dat zij een hele reeks miseries, zorgen, ruzies en verzoeningen hadden meegemaakt. Met spaarzame woorden wellicht, maar met de wil om bij elkaar te blijven en ook de wil om met elkaar te sterven. Je kunt daar om glimlachen. Maar er is veel liefde nodig om bij zichzelf te zeggen: 'Ik zou met haar, met hem willen doodgaan,' en zich eindelijk veilig te voelen. Haar blauwe ogen zaten nog vol vragen. Hij hield haar bij de hand, alsof hij ze tegen alles wou beschermen: het oud-worden, de aftakeling, de eenzaamheid, de dood.
Ik heb hun niet durven vragen of ook zij destijds elkaar verscheurd, uitgekafferd, verraden hebben. Ik heb hem niet durven vragen of hij haar op een of andere morgen ineens minder mooi, minder begeerlijk, minder verleidelijk had gevonden, dan die of die andere. Ik heb haar niet durven vragen of zij hem een maniak, een knorpot, een kletsmajoor of een baasspeler had gevonden. Of zij hem op de zenuwen had gegeven met haar breiwerk, haar confituur, haar gepraat en haar eeuwig rommelen in de kasten. Of hij haar tot wanhoop had gebracht met zijn kruiswoordraadsels, zijn opscheppen met heldendaden uit de oorlog, zijn postzegels en zijn branie. Ik heb hun niet durven vragen hoe vaak hij bij het weggaan de deur hard had dichtgeslagen, hoe vaak zij gehuild had, hoe vaak hij haar gezegd had: 'je begint dik te worden…', hoe vaak zij hem toegeroepen had: 'je houdt niet meer van me zoals vroeger'. Ik heb ze niet gevraagd hoe vaak ze op het punt hadden gestaan te scheiden, elkaar te vernietigen, elkaar te gaan haten misschien.
Wat komt het er trouwens op aan? Ze waren daar, nog altijd daar, nog altijd samen. Een kneep, een systeem, een mirakel-recept voor een mirakel-liefde bestaat niet. Alleen de liefde bestaat: met haar revoltes, haar dode ogenblikken, haar schaduwzijden en haar crisismomenten, waarvan men alleen kan hopen dat het groeicrisissen zullen zijn. Een met littekens gemerkte liefde, aangrijpender misschien door al die verwondingen dan een liefde die niet geleden zou hebben. Ik heb hun ook niet durven vragen: 'Hoe hebben jullie het klaargespeeld?' Wie zou zoiets durven vragen.
Toen ze twintig waren heeft zij hem wellicht gezegd: 'gaan we samen dansen?' En heeft hij geantwoord: 'als jij dat graag hebt, lieveling'. Als ze dertig was: 'gaan we naar de zee?' - 'Als jij dat graag hebt, lieveling'. Later nog: 'gaan we de kinderen eens opzoeken?' - 'Als jij dat graag hebt.'
Daar, in de straat waar ik woon, met haar neusje om stortvlagen op te vangen en haar helderblauwe blik scheen ze te zeggen: 'gaan we samen tot het einde van het leven?' En de wijze waarop hij haar hand vasthield scheen te antwoorden: 'als jij dat graag hebt, liefste'….
Simonne Conduché.
(Uit: 'Al de dagen van ons leven. Een boek voor gelovige gezinnen.', Averbode, Altiora, 1986, pp. 188-189)
Aanzien, ambitie, streven naar macht, we kennen die grote bekoringen. De leer van Jezus is zo totaal anders, en wordt daarom wel eens als een leer ‘voor zwakkelingen’ bestempeld, goed voor mensen, die het leven in deze wereld niet aankunnen. Toch weten we dat Jezus juist groot werd door klein te willen zijn en te dienen.
Vandaag worden we uitgenodigd om ons te bezinnen over de ware grootheid, die gelegen is in de nederigheid, die we bij Jezus zelf zagen.
Toen Jezus op een sabbat het huis van een van de voornaamste Farizeeën binnenging om er de maaltijd te gebruiken, hielden zij Hem voortdurend in het oog. Daar Hij opmerkte hoe de genodigden de voornaamste plaatsen aan tafel uitzochten, hield Hij hun de volgende gelijkenis voor:
‘Wanneer gij door iemand op een bruiloft wordt genodigd, ga dan niet aanliggen op de voornaamste plaats. Het zou kunnen zijn dat er door uw gastheer iemand is uitgenodigd die voornamer is dan gij, en dat degene die u en hem genodigd heeft u komt zeggen: Sta uw plaats aan hem af. Dan zoudt ge vol schaamte de minste plaats moeten innemen. Maar wanneer ge ergens genodigd wordt, ga dan op de minste plaats aanliggen. Als degene die u heeft uitgenodigd dan komt zal hij u zeggen: Vriend, ga wat hoger op. Zo zal u eer te beurt vallen in het oog van allen die met u aanliggen. Want al wie zichzelf verheft zal vernederd en wie zichzelf vernedert zal verheven worden.’
En Jezus zei ook nog, maar nu tot zijn gastheer: ‘Wanneer gij een middag- of avondmaal geeft, nodig dan niet uw vrienden, broers en bloedverwanten uit en ook geen rijke buren. Het zou kunnen zijn dat zij op hun beurt u uitnodigen en dat gij het dus terugkrijgt. Maar als ge een gastmaal geeft, nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit. Gelukkig zult ge zijn omdat zij het u niet kunnen vergelden. Het zal u vergolden worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.’
(Lucas 14,1.7-14)
DE HEER VERHEFT WIE ARMOE LIJDT
Een tafelgesprek met een dubbele les: één voor de gasten en één voor de gastheer. Voor de GASTEN sluit Jezus op het eerste gezicht aan bij de menselijke wijsheid. Als je mikt naar de ereplaats, val je wel eens in affronten. Dat is pijnlijk en daarom is het beter een bescheiden plaats te kiezen. Maar deze menselijke wijsheid wordt door Jezus toch op een hoger niveau getild. In het oog van God, of beter in het Rijk van God is alles anders en worden louter wereldse of menselijke inzichten onderste boven gehaald: ‘Wie zichzelf in hoogmoed verheft zal vernederd worden, en wie nederig is, zal geprezen worden.’ ‘De Heer verheft, wie armoe lijdt’, zong Maria al in haar Magnificat. Jezus tekent dus een diepere levenshouding: Hij wil ons leren om in alle nederigheid open te staan en dankbaar te zijn voor alles wat God en medemens ons bieden.
Ook de les voor de GASTHEER heeft een diepere betekenis: een feest is dé kans bij uitstek om vriendschap te beleven en te laten groeien. Maar échte vriendschap rekent niet, ze bloeit in een hart dat zuiver en edelmoedig is. Ze vertrekt niet van berekening: zoveel geven en evenveel terugkrijgen. Jezus’ Woord is zoveel eerlijker: ook kleinen hebben recht op ons warm hart. Vriendschap berust op liefde, die zichzelf wegschenkt en niemand uitsluit.
Een dubbele les over de dankbare, belangeloze liefde. Die liefde vinden wij meestal niet bij diegenen die zich met de ellebogen vooraan in de rij wringen, maar wel bij hen die bereid zijn een trapje lager te gaan staan, zodat ook de kleinen kans krijgen om aan het feest deel te nemen.
En laten we niet vergeten: wij kunnen daarbij moeilijk overdrijven, want de allerlaatste plaats is al bezet. Helemaal achteraan staat Jezus zelf al: de Christus, de Zoon van God, geminacht, gemarteld, gedood.