Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
08-04-2014
CAPPADOCIË 3
MEVLANAMUSEUM
Tijdens onze trip van Antalya naar Nevsehir, op 27 maart 2014, werd regelmatig halt gehouden en kregen we de gelegenheid om bijzondere plaatsen te bezichtigen. Meest opmerkelijk daarbij was ongetwijfeld het MEVLANAMUSEUM in Konya. Goede, leerrijke informatie over dit museum is te vinden op de site:http://www.turkije-info-site.nl/konya-turkije.html
Naast gegevens over het leven van Mevlana, voor Turken wellicht de belangrijkste profeet en ‘heilige’ – na DE profeet, Mohammed – kan je in het museum ook heel wat opsteken over de orde van de derwisjen, die omwille van hun heel bijzondere vorm van meditatie niet zelden de ‘dansende derwisjen’ genoemd worden. Verklaring van deze vreemde benaming vind je o.m. op hogergenoemde site: door hun wervelende bewegingen tijdens dit mediterende dansen trachten zij contact te leggen tussen de Almachtige en de mensen. Daartoe houden zij hun rechterhand naar boven, omdat zij de gaven van de Almachtige van boven ontvangen, terwijl zij de linkerhand naar beneden houden, als teken dat zij deze gaven doorgeven aan de mensen op aarde.
Onze groep genoot ten volle van het bezoek. Voor mij persoonlijk waren – behoudens de waardevolle informatie over de geschiedenis en de godsdienst van Turkije – ook enkele ontmoetingen zeer verheugend – ontmoetingen waartoe ik nooit zelf het initiatief had durven nemen.
Zo werd ik achtereenvolgens aangesproken door twee Iraanse gezinnen, die met een groep op bedevaart waren gekomen naar Konya, de meest religieuze stad van Turkije. Daarnaast mocht ik de vreugde kennen van ‘een dialoog in gebarentaal’ met enkele Turkse vrouwen, die in de tuin van het museum aan het werk waren, en – meest van al verheugend – was er een ontmoeting met een mama met baby, waarbij ook de oma aanwezig was. Alle foto’s waarop deze mensen zichtbaar zijn, werden vanzelfsprekend genomen met hun instemming.
De tweede dag van ons verblijf in Turkije reden we via het indrukwekkende Taurusgebergte van Antalya naar Konya, het voormalige Ikonium. De rit voerde ons over de Alacabelpas, op een hoogte van 1825 meter.
In het voormalige Ikonium stichtten de Apostel Paulus en de H. Barnabas, reeds in de eerste eeuw, een van de grootste christelijke gemeenten, zoals in Handelingen vermeld wordt.
Zo is de voormalige Seltsjoekse hoofdstad – Konya – thans een bezienswaardigheid voor mensen uit de hele wereld, vanwege zijn christelijke en islamitische voorgeschiedenis.
Na Konya ging de rit verder tot Nevsehir, het meest aangewezen uitgangspunt voor een bezoek aan Cappadocië.
Totale afstand van de rit: tussen 550 en 600 km, doorheen een prachtig landschap. De foto’s werden genomen op 27 maart en geven een beeld van de rit door het Taurusgebergte.
Vorige week had ik de gelegenheid om een reis te maken naar Cappadocië, Turkije. In de mate van het mogelijke – lees: de beschikbare tijd – zal de volgende dagen een fotoverslag van deze reis, met korte toelichting, gegeven worden op deze blog.
Cappadocië (een gebied van circa 4000 km2 in Centraal- en Oost-Anatolië, Turkije) kent een bijzonder landschap. Wat je ziet is het resultaat van een vulkaanuitbarsting, regen en wind deden de rest. Een bijzondere plek waar al duizenden jaren mensen wonen.
Cappadocië heeft een van de meest imponerende landschappen ter wereld. Extreme erosie zorgt voor allerlei vreemde vormen, waaronder de beroemde kegels. Deze 'feeënschoorstenen' ontstaan door de werking van regenwater op de diverse steensoorten. Hier vind je zachte tufsteen met daar boven op harde kalksteen. In dit extreme sprookjesdecor wonen al duizenden jaren mensen. Letterlijk er in. Hier zie je grotwoningen, grotkerken en zelfs complete dorpen onder de grond. Met opvallend veel kunstwerken van de toenmalige bewoners.
Wie hier rond loopt zal verbaasd om zich heen kijken. Het landschap is kaal, wild en kleurrijk tegelijk. En het telt talloze vormen die onnatuurlijk lijken. In dit verhaal speelt water een sleutelrol, zowel voor het landschap als de mensen hier. Dit is een plek waar je opvallend ver kunt kijken in het ruige binnenland van Turkije. En waar je een kijkje kunt nemen in het verleden van dit opmerkelijke gebied.
In de Bijbel ontmoeten we een God, die ons niet verloren laat gaan, maar die ons opricht uit duisternis en onmacht en die nieuw leven schenkt aan wat verdord, ontgoocheld of totaal terneergeslagen is.
Zo horen we vandaag het verhaal van Lazarus, die uit de dood wordt opgewekt. Het is al een voorafbeelding van Pasen: dan wordt de steen weggerold van het graf, de doeken worden afgelegd en de vrouwen verstaan als eersten wat er gebeurt:
het geloof in de verrezen Christus
schenkt een nieuw, volkomen leven.
Eerste Lezing uit de profeet Ezechiël 37,12-14
Dit zegt God, de HEER:
‘Mijn volk, ik zal jullie graven openen, ik laat jullie uit je graven komen en ik zal jullie terugbrengen naar het land van Israël.
Ik zal jullie mijn adem geven zodat jullie weer tot leven komen, ik zal jullie terugbrengen naar je land, en jullie zullen beseffen dat ik de HEER ben.
Wat ik gezegd heb, zal ik doen’ – zo spreekt de HEER.
Evangelie: Johannes 11,1-45
Martha zei tot Jezus: ‘Heer, als Gij hier waart geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal geven.’ Jezus zei tot haar: ‘Uw broer zal verrijzen.’ Martha antwoordde: ‘Ik weet dat hij zal verrijzen bij de opstanding op de laatste dag.’ Jezus zei haar: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?’
Na deze woorden riep Hij met luide stem: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ De gestorvene kwam naar buiten, voeten en handen met zwachtels gebonden en met een zweetdoek om zijn gezicht. Jezus beval hun: ‘Maakt hem los en laat hem gaan.’
Vele Joden, die naar Martha en Maria waren gekomen en zagen wat Hij gedaan had, geloofden in Hem.
Dan blijven alleen nog geloof en vertrouwen
Nergens zegt Jezus: 'uw gevoel heeft u gered', of 'uw verstand heeft u gered'. Altijd zegt Hij: 'uw geloof heeft u gered'. De diepste dingen zijn onzichtbaar voor onze ogen, onvatbaar voor ons verstand. Dan blijven alleen geloof en vertrouwen … Ten overvloede heeft Jezus getoond dat Hij ons geloof en ons vertrouwen waard is.
Geloof en vertrouwen! Allereerst zijn dat pure gaven. We kunnen ze niet zelf veroveren. Gelukkig maar, want anders zou ook hier het recht van de sterkste spelen, en zouden de machtigen het nog maar eens halen. We kunnen deze gaven alleen maar ontvangen: ‘Wij staan voor U met lege handen!’
Van onze kant vraagt dit evenwel een nederig hart, dat arm geworden is, een hart, dat bereid is om zich toe te vertrouwen. Aan zulke arme, leeg geworden mensen kan de Heer zijn gaven van geloof en vertrouwen schenken. Enkel in zulke mensen kan Hij zijn Geest leggen.
Vandaag en de volgende zondagen horen we in het evangelie zeer diepgaande lezingen, die volop naar de kern van ons geloof gaan. Het gaat hierbij niet om grote woorden of ingewikkelde theorieën – ook al is het taalgebruik soms moeilijk voor ons – maar om onze dagelijkse beleving: dáár gaat het om als wij proberen dagdagelijks als gelovigen te leven: de verbondenheid met Jezus, soms in stil gebed, dan weer in de gewone dingen van alledag.
Straks is er de dialoog van Jezus met een Samaritaanse vrouw. Het is een gesprek met een dubbele bodem: de vrouw denkt alleen aan gewoon water, om de dorst te lessen; Jezus echter spreekt over iets heel anders: het water is een beeld voor het volkomen leven, dat Hij ons aanreikt.
Eerste Lezing: uit het boek Exodus 17, 3-7
Daar, in de woestijn van Sion, leden de mensen hevige dorst; zij bleven almaar tegen Mozes mopperen en morren: ‘Waarom hebt u ons weggevoerd uit Egypte als we toch met kinderen en vee van de dorst moeten sterven?’
Mozes klaagde zijn nood bij de HEER: ‘Wat moet ik toch doen met dit volk? Ze staan op het punt mij te stenigen.’
De HEER antwoordde Mozes: Sla op die rots. Er zal water uit stromen zodat de mensen kunnen drinken.’
Evangelie: Johannes 4,5-42
Jezus, die afgemat was van de tocht, was bij de bron gaan zitten. Het was ongeveer het zesde uur. Een Samaritaanse vrouw kwam water putten. Jezus sprak haar aan: ‘Geef Mij wat te drinken.’ De Samaritaanse vrouw antwoordde: ‘Hoe kunt U als Jood te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?’
Jezus antwoordde: ‘Iedereen die drinkt van dit water, krijgt weer dorst, maar wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel: het water dat Ik hem zal geven, zal in hem opborrelen als een bron van eeuwig leven.’
‘EEN BRON DIE LEVEN GEEFT’
Het tafereeltje, dat we zonet hoorden, speelt zich niet af in ons land, waar we doorgaans niet te klagen hebben over regen of tekort aan water. Het speelt zich af in een dor gebied, nog net geen woestijn, en de watervoorziening is er een dagelijkse nood. Als de regen maanden uitblijft, gaat de natuur ten onder. Je ziet het soms in de subtropen, en het is een zielig zicht, dat zelfs cactussen kunnen afsterven door de maandenlange droogte. Het gras op de weiden wordt ros, er komen kale plekken tussen, met zand dat al even ros is. De dieren kwijnen weg, gieren cirkelen in de lucht en af en toe ligt er een kadaver. Ook mensen lijden en verzwakken onder droogte en hitte.
In deze context spreekt Jezus: zoals water leven geeft aan plant en dier en mens, zo is Hij zelf bron van een volkomen Leven. Alleen bij Hem vinden wij het volle Leven, zonder Hem is ons leven maar een schaduw en kwijnen wij weg. Het gaat hier niet om mystiekers of grote heiligen: Jezus spreekt voor gewone mensen, zoals wij. We moeten ook niet denken aan uitzonderlijke praktijken, waarin die eenheid met Hem beleefd wordt. In ons dagelijkse leven kan Hij tot ons komen, en kunnen wij bij Hem zijn: door een stil gebed of een simpele gedachte tijdens de dag kan ons leven intenser worden. Kleine, doodgewone dingen krijgen dan een diepgang, die we ook in zijn leven vinden. Zoals Hij geleden heeft, kunnen ook wij te lijden hebben. En zoals Hij verrezen is, mogen ook wij opstanding verhopen. Ons eigen, kleine leven is in miniatuur een afspiegeling van zijn grote leven: zo is Hij ons ten volle voorgegaan, in leven en lijden, in dood en opstanding.
Daarom is het belangrijk dat we met Hem verbonden blijven doorheen de dag. Dan worden gewone dingen ongewoon omdat zij dieper worden. Onze vreugde wordt een geschenk uit zijn hand; en zelfs het leed, dat ons drukt, wordt genade, omdat we deel hebben aan zijn Lijden.
Zelden komt Hij tot ons op spectaculaire wijze, maar Hij is altijd bij ons in dagelijkse dingen. Laten wij Hem daar – in dat gewone leven van alledag – dan ook de Bron zijn die ons leven geeft.
Ook op deze tweede vastenzondag raken de lezingen de diepe kern van ons leven. ‘Trek weg uit uw land’, zegt God tot Abram …. Laat achter wat je voorheen gevangen hield, en ga op tocht naar een nieuw land, een nieuw en ander leven.
Eeuwen later mogen drie leerlingen op de berg Tabor, een glimp opvangen van de beloofde heerlijkheid in dit nieuwe land. ‘Heer, het is goed dat wij hier zijn, ik zal hier drie tenten opslaan’, is de spontane verzuchting van Petrus: ‘Laten wij hier blijven in dit nieuwe land.’
Maar even later is dit visioen van licht alweer verdwenen …
Eerste Lezing: uit het boek Genesis 12,1-4a
De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit uw land, uw stam en ouderlijk huis, naar het land dat Ik u zal aanwijzen.
Ik zal een groot volk van u maken.
Toen ging Abram weg, zoals de HEER hem had opgedragen.
Evangelie: Matteüs 17,1-9
In die tijd nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee, een hoge berg op, waar ze alleen waren. Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht.
De schaduw van een stralende wolk gleed over hen heen, en uit de wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem!’
'ONDERWEG ... EVEN UW HEERLIJKHEID ZIEN'
Abram en de eerste leerlingen leren veel over onszelf. 1800 voor Christus. Abram leeft zijn veilig leventje, thuis bij vader en moeder. Zijn familie heeft het goed en hij zal zelf zijn toekomst ook wel maken, met macht en geld en aanzien. Men zal met ontzag over hem spreken. Hij heeft Gods roep nog niet gehoord en is nog niet wakker geschud. Alles draait nog rond zijn eigen ikje. God heeft nog niet gesproken.
En dan is er die stem van God ‘Trek weg uit uw land’. Laat alles achter waar je vroeger voor leefde en zoek een hoger doel. Een horizon, die weidser is, ligt voor jou open. God wenkt met zijn belofte, en Abram trekt op weg. Zo ging het ook met de eerste leerlingen: een simpel woord van Jezus: ‘Volg mij’, en ook zij trokken op weg.
Abram, de leerlingen en zoveel mensen zijn ooit op weg gegaan, alleen gesteund door Gods belofte, alleen gevoed door Hem, in de stilte van hun gebed. Wittebroodsweken leken het eerst. Pas later kwam de loden hitte van de middag, het leed, het onbegrip, de tegenstand, de eenzaamheid.
Elk ideaal eist zijn tol en kost zijn prijs. Zo was het voor Abram, zo was het voor de leerlingen, zo is het voor elke mens, die luistert naar Gods lokroep. Zo was het zelfs voor Jezus zelf: ook Hij zegt dat Hij veel zal moeten lijden.
En soms is er een glimp van de beloofde zaligheid, een adempauze die in staat stelt om vol te houden. Even vertoef je op de berg, waar je graag zou blijven: ’Heer, het is goed dat wij hier zijn. Ik zal hier drie tenten opslaan.’
Maar de weg loopt verder door het dal, het beloofde land verdwijnt weer achter de einder: ‘Ze keken op en zagen niemand meer.’ Mozes en Elia en Jezus in stralende gedaante, ze zijn uit het gezicht verdwenen.
Nog jaren duurden de omzwervingen van Abram naar het beloofde land, nog maanden ook was Jezus met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem, en ook zo lang kan onze eigen tocht nog lijken. Wij blijven altijd mensen onderweg, altijd op weg naar de volkomen vervulling van een levenslange hoop.
De trouw aan een ideaal is zelden lichtlopend. Meestal groeit zij moeizaam, in de stilte van een soms vertwijfelde ontmoeting met God. Bidden wij daarom met Kardinaal Newman: ‘Richt gij mijn schreden, Heer, ik vraag u niet de horizon te zien: één stap is mij genoeg.’
'Vertel me eens wat een sneeuwvlok weegt', vroeg een koolmees aan een duif. 'Niets, helemaal niets', was het antwoord.
'In dat geval moet ik je een wonderlijk verhaal vertellen', zei de koolmees. 'Ik zat eens op de tak van een dennenboom, vlakbij de stam, toen het begon te sneeuwen. Niet hevig. Geen razende sneeuwstorm, nee, gewoon, zoals in een droom, zonder enig geweld.
Daar ik toch niets beters te doen had, begon ik de sneeuwvlokken die op de naalden en twijgjes van mijn tak neerdaalden te tellen. Ik was precies bij nummer 3.742.952, toen de 3.742.953ste sneeuwvlok op die tak viel – niets, helemaal niets, zeg je, maar de tak brak af.
Na dat verhaal te hebben verteld, vloog de koolmees weg.
De duif, sinds de tijd van Noach, een autoriteit op het vlak van vredeszaken, dacht een tijdje over het verhaal na en zei tenslotte in zichzelf: ‘Misschien ontbreekt er nog maar de stem van één mens om tot vrede in de wereld te komen’.
Op deze eerste zondag van de Veertigdagentijd – onze jaarlijkse tocht naar Pasen – worden we geconfronteerd met de verlatenheid van de woestijn. Helemaal alleen gaat Jezus er de strijd aan met negatieve krachten. Die strijd resulteert in een definitieve levenskeuze: Hij wil zijn leven ten dienste stellen van de mensen, van God.
Zijn dorre woestijnervaring is een leidraad voor ons leven: elke vasten roept ons op om in geestelijke vrijheid uit te groeien tot de mens, die God voor ogen had, toen Hij ons schiep naar zijn beeld en gelijkenis, los van alles wat ons dag aan dag gevangen houdt, los van al wat ballast is voor een schoonmenselijke ontplooiing.
Eerste Lezing uit het boek Genesis: 2,7-9 en 3,1-7
‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ zei de vrouw, ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’
‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’
Evangelie: Matteüs 4,1-11
In die tijd werd Jezus door de Geest naar de woestijn gebracht om door de duivel op de proef gesteld te worden.
De beproever kwam naar Hem toe en zei: `Als U de Zoon van God bent, zeg dan dat deze stenen brood worden.'
Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, zette Hem op de rand van de tempel, en zei: `Als U de Zoon van God bent, spring dan naar beneden.
Weer nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij liet Hem alle koninkrijken van de wereld zien met al hun pracht, en zei: `Dit alles zal ik U geven, als U voor mij in aanbidding neervalt.'
DOOR DE WOESTIJN NAAR JERUZALEM
Matteüs heeft dit verhaal opgetekend, vele jaren na de kruisdood van Jezus, en met een grote genegenheid. Jezus wordt door de Geest naar de woestijn geleid om er te vasten en te bidden. Daar word je beproefd: de weg zoeken, met risico’s leren leven. Je moet vooruitziend zijn en toch rekenen op genade. Soms een hele tijd lang.
De overeenkomsten met de ‘exodus’, de uittocht van het Joodse volk uit Egypte liggen voor de hand: het getal 40 om een lange tijd aan te duiden; de bekoringen doen denken aan de aanbidding van het gouden kalf, en vooral de antwoorden van Jezus zijn genomen uit de woorden van Mozes.
Met deze antwoorden aan de duivel, vat Jezus zijn eigen uittocht aan, zoals het Joodse volk eeuwen tevoren is weggegaan uit Egypte. En net zoals Mozes, net zoals het Joodse volk van eeuwen tevoren, kiest Jezus bewust voor zijn levensweg, voor zijn uittocht:
- ‘een mens leeft niet van brood alleen’
- ‘de Heer, uw God, alleen zult ge aanbidden’
- ‘ge zult uw God niet op de proef stellen.’
Jezus zal door deze uittocht in Jeruzalem komen, waar Hij zal moeten lijden, sterven en op de derde dag verrijzen. De bekoringen in de woestijn, leren ons dat Jezus daarvoor kiest: bewust, weldoordacht, goed overwogen.
Zo was het lang geleden; zo is het ook op onze eigen levensweg: wij kennen diezelfde bekoringen en moeten ons leven lang dezelfde keuzen maken: waaraan geven wij voorrang, welke God of afgod willen wij dienen of aanbidden, waarvoor willen wij leven?
Zo is het ook in onze mensengeschiedenis. Volkeren in het Zuiden hebben voor hun idealen vaak een hoge prijs betaald, en betalen die nog. Bevrijdingsbewegingen en verzet tegen onrecht kostten bloed, tranen en ontzaglijk veel leed. En dikwijls mondden ze uit in nieuwe tijden van verdrukking, waar vroegere bevrijders genadeloze heersers werden. Uit die lange en vaak tragische geschiedenissen groeit soms de gevoeligheid voor het ‘woord van God’. Ons geloof als christenen kon in vele gevallen slechts ingang vinden bij de mensen van Latijns-Amerika en Afrika, wanneer zij hun eigen geschiedenis herkenden in de Bijbelse geschiedenis.
En een stapje verder: misschien maakt ons geloof in het westen een crisis door, omdat wij opnieuw naar ons eigen Egypte van materialisme en onechte levensdoelen zijn teruggekeerd. Zo roepen de verhalen van vandaag ons op om altijd opnieuw, hoopvol, te blijven kiezen voor de levensweg of de uittocht naar de echte bevrijding, los van valse bespiegelingen.
‘God die ons heeft voorzien …’, met deze woorden begint een kerklied over de goddelijke voorzienigheid. De goddelijke Voorzienigheid, het is terecht een groot geloofspunt voor vele mensen vroeger en nu: God leidt alles in goede banen, ten einde toe. Dat is een onnoemelijke bron van vertrouwen, zoals we in het evangelie zullen horen: ‘maak je geen zorgen over je leven.’
Maar we mogen hierin niet naïef zijn – laat staan: lui en laks – : er is allereerst die grondhouding van vertrouwen, maar daarnaast zijn wij ook zelf geroepen om in vrijheid te kiezen voor al wat waar is, schoon en goed, om te kiezen voor het Koninkrijk van God.
Eerste Lezing uit de Profeet Jesaja 49,14-15
Ook al zou een moeder haar kind vergeten, neen, Ik vergeet u nooit!
Evangelie: Matteüs 6,24-34
Daarom zeg Ik u: weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten of wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Is het leven niet méér dan het voedsel en het lichaam niet méér dan de kleding?
Let eens op de vogels in de lucht: ze zaaien niet en maaien niet en verzamelen niet in schuren, maar uw hemelse Vader voedt ze.
En wat maakt gij u zorgen over kleding? Kijkt naar de leliën in het veld: hoe ze groeien. Ze arbeiden noch spinnen.
Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid; dan zal dat alles u erbij gegeven worden.
‘KIJK NAAR DE VOGELS EN DE BLOEMEN’
Ik hoorde van een man die altijd verschrikkelijk zuinig, zeg maar pinnig was geweest. Hard gewerkt: elk dubbeltje omgedraaid en zijn kinderen ter verantwoording geroepen voor elke cent die besteed werd. Zijn vrouw had hij altijd gewezen op het feit dat er hard voor gewerkt moest worden en dat je het niet onnodig mocht uitgeven. Zo waren de kinderen groot geworden en er waren kleinkinderen gekomen. Vader en grootvader bleef zuinig.
Maar op een goede dag was het kermis en opa, die nam de zeven kleinkinderen mee. Op de kermis was zo'n kraam waar je goedkope horloges kunt hengelen. Opa begon te vissen en hij rustte niet voordat hij er zeven gewonnen had. Meer dan honderd gulden gaf hij eraan uit. Zo kwamen ze thuis met zijn achten. Ze vertelden wat er gebeurd was en de kinderen zeiden verwonderd: ‘Maar Pa, je bent toch niet ziek?’ De kleinkinderen die glunderden met de horloges aan hun arm en ze zeiden: ‘Opa, dat is zo’n peer.’
Zo vergaat het grootouders vaker. Wanneer het over hun kleinkinderen gaat, gooien ze een hele hoop principes die altijd gegolden hadden toen ze zelf kinderen hadden, overboord, Ik hoorde een kind tegen zijn vader en moeder zeggen: ‘Opa en oma die zijn veel moderner dan jullie, daar mag ik veel meer van.’ En opa's en oma's die geven dat ook toe. Veel toegevender dan ze ooit waren. En ze weten ook hoe dat komt, want nu ze eenmaal opa en oma zijn, nu is een stuk van de zwaarte van de verantwoordelijkheid van hun schouders genomen. Ze weten dat ze er niet alleen voor staan. Ze weten dat de eigenlijke verantwoordelijkheid ergens anders ligt. Het is niet zo dat ze niets meer doen, dat ze hun handen niet meer uitsteken, integendeel, sommigen worden veel actiever dan ze ooit geweest zijn. Maar het gaat niet meer gepaard met de grote zorgen. En daarom zijn ze een stuk vrijer geworden.
Als Jezus vandaag zegt tegen mensen: ‘Kijk naar de vogels en kijk naar de bloemen’, had hij er ook bij kunnen zeggen: ‘Kijk naar de opa's en oma's’ en raak ook een stuk van de zware last kwijt die sommige mensen hebben. Dat geldt niet alleen voor het grootbrengen van kinderen, het geldt ook voor het werk en om een plaats te krijgen in deze samenleving. Al deze dingen bezorgen mensen soms een drukkende angst.
Misschien bent u vanmorgen ook buiten gekomen en zag u dat het al lente begint te worden en hebt u gedacht: ‘Ik moet toch wel goed kijken dit jaar dat ze me de lente en de zomer niet opnieuw afpakken, omdat ik het zo druk heb en zoveel dingen moet doen.’
Zo angstig bezorgd dat dit zal lukken en dát zal gaan. Ondertussen ontgaat je wat er aan goeds is in de natuur en tussen mensen in. Als je helemaal opgaat in wat je moét doén, kan er op den duur geen lachje meer af.
Wat is het belangrijkste? Dat ik mijn plicht doe of dat God mij geeft van al het goede? ‘Ach’, zegt de Heer van alle dingen, ‘daar wil ik vandaag niet over praten. Ik wil het vandaag hebben over het verschil tussen viooltjes en vergeet-mij-nietjes.’
(Homilie van de Federatie Herent)
IK DURF NAAR U KIJKEN
Heer Jezus,
In mijn leven gaat het er soms hard aan toe.
Soms kunnen mijn gedachten en emoties niet volgen
en sta ik daar verweesd en uitgeschud.
Weinig is mij dan nog tot steun.
Daden krachteloos, woorden luttel.
Mijn zwakheid stoort mij.
Ik durf dan naar U te kijken.
Ik durf dan zeggen:
zonder veel woorden verstaat Gij mij
en versta ik U.
Ook al blijven er vragen: ik vertrouw U.
Omdat ik zie wat Gij, de Levende, in mensen doet.
Ik tracht de horizon te zien die Gij ons toont,
en daar voorbij,
in hoop en verwachting,
het Huis dat Gij voor ons allen bereidt.
Ik geloof in onze Vader,
de Schepper en Levengever.
Ik geloof in U, de Zoon,
als mens nabij
en ik geloof in de Geest
die bezielt en kracht geeft.
Drie die mij één maakt.
Ludwig Van de Voorde
Laat, Heer, het licht van uw gelaat over ons opgaan.
Een man was aan de kust grotten aan het verkennen. In één van de grotten ontdekte hij een zak met een aantal vaten van geharde klei. Het was alsof iemand ballen van klei had gerold en die in de zon had laten drogen om ze te bakken.
Het leek allemaal niet zo waardevol maar het wekte toch zijn nieuwsgierigheid en dus nam hij de zak uit de grot met zich mee. Hij wandelde langs het strand en gooide de kleiballen een voor een in de oceaan, zover hij kon.
Hij dacht er weinig over na tot hij een van die kleiballen liet vallen en die kapot brak op een rots. Binnenin zat een mooie edelsteen! Enthousiast begon de man de overige kleibollen open te breken. Elk bevatte een soortgelijke schat. In de 20 kleiballen die hij nog over had vond hij juwelen, duizenden euro’s waard.
Hij stond versteld. Misschien had hij wel 50 of 60 van die kleiballen met hun verborgen schat in de golven van de oceaan gegooid. In plaats van duizenden euro’s had hij tot tienduizenden euro’s kunnen hebben maar hij had ze gewoon weggegooid!
Zo is het ook met mensen. We kijken naar iemand, of zelfs naar onszelf, en we zien enkel de klei, het uiterlijk, de buitenkant. En die is niet altijd mooi of schitterend, dus kunnen we weinig of geen aandacht opbrengen. Iemand met een mooi of stijlvol uiterlijk, of iemand die bekend is of rijk, zo iemand schatten we gemakkelijk hoger in. En ondertussen nemen we niet de tijd om te zoeken naar de verborgen schat in zoveel andere mensen.
Er is een schat in elk van ons. Als we de tijd nemen om iemand beter te leren kennen, beginnen we zijn kleischil weg te nemen en laten we zijn innerlijk schijnen.
Het mag niet zo zijn dat we, aan het einde van ons leven, ontdekken dat we een fortuin aan vriendschappen hebben weggegooid omdat de edelstenen onopgemerkt bleven. Verborgen onder de klei.
Ook al zitten we nu volop in de gewone zondagen door het jaar, toch krijgen we soms lezingen, die niet zo gewoon zijn en die ook niet altijd zo gemakkelijk uitvallen.
Dat is ook vandaag het geval. We horen twee lezingen, die wonderwel bij elkaar aansluiten en die allesbehalve alledaags zijn. ‘Wees heilig, want Ik, de Heer, uw God, ben heilig’, zegt Jahwe, in de eerste lezing uit het Oude Testament.
En ook Jezus vraagt meer dan wet en recht voorschrijven: ‘Wees barmhartig zoals jullie Vader in de hemel barmhartig is’. Hij nodigt ons uit om goed te zijn voor iedereen, en niet alleen voor onze vrienden … Zó eenvoudig is dat allemaal niet!
Eerste lezing: uit het boek Leviticus 19,1-2.17-18
Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten: Wees heilig, want Ik, de HEER uw God, ben heilig. Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Bemin uw naaste als uzelf.
Evangelie: Matteüs 5,38-48
Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
'WEES DUS VOLMAAKT'
‘Wees dus volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is.’ Hoe zou Jezus die woorden indertijd gezegd hebben? Een jaar of drie was Hij altijd onderweg, we weten dat Hij vooral naar kleinen toeging. We weten ook dat Hij daarom wel eens meer met groten botste. We hebben weet van zijn wonderen en ook dat Hij regelmatig de stilte opzocht, om luisterend bij zijn Vader te zijn.
En dan heeft Hij op een dag dat onmogelijke gezegd: ‘Wees dus volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is.’ Hij kende toch maar al te goed zijn Vader, en evenzeer kende Hij ons maar al te goed. Hij moet toch wel geweten hebben dat dit niet mogelijk was. Wat Hij daar vraagt, dat kan Hij zelf toch niet ernstig gemeend hebben?
Wanneer en hoe zijn die woorden gesproken? We weten het niet, misschien is het wel zo gebeurd. Hij was weer eens op weg en het was weer druk geweest. Dan is het rond de middag, ze gaan samen zitten, en ze praten wat. Over later, wat ze nog gaan doen, ze zijn immers nog jong en ze willen wat van hun leven maken. De een zegt dit, een ander dat en elk heeft zo zijn eigen plannetje: ‘dit wil ik van mijn leven maken.’
En Jezus luisterde en zweeg, misschien had Hij zelfs een binnenpretje toen Hij al die plannen en die mooie toekomstdromen hoorde. Toen elk van hen zijn woordje geplaatst had, bleef het misschien even stil, en dan heeft Hij misschien ver voor zich uit gekeken, en op zachte toon gezegd: ‘Het is mooi, die plannen. Het is mooi ook dat jonge mensen dromen over later. Maar, vergeet niet: het gaat daarbij niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, om jezelf. Mijn Vader, jullie Vader, onze Vader is dag aan dag bezig. De zon, de maan, de sterren, de regen, het leven. Het is allemaal uit Liefde. Daarom is Hij volmaakt, omdat Hij alles uit Liefde doet. Of beter: Hij is volmaakt omdat Hij Liefde is. Wees dus volmaakt, zoals je Vader in de hemel.’ En monkelend – maar daarom niet minder ernstig of gemeend – zal Hij daarbij ook wel gedacht hebben: ‘Wees dus Liefde, zoals jullie Vader een en al Liefde is.’
En dan heeft Hij waarschijnlijk opnieuw gezwegen, weer voor zich uitgekeken en stilletjes geglimlacht: ‘Zo zal je nog wel eventjes bezig zijn.’