Stil, wees stil: op zilvren voeten Schrijdt de stilte door den nacht, Stilte die der goden groeten Overbrengt naar lage wacht… Wat niet ziel tot ziel kon spreken Door der dagen ijl gegons, Spreekt uit overluchtse streken, Klaar als ster in licht zou breken, Zonder smet van taal of teken God in elk van ons
Jezus werd ontroerd, geraakt door zoveel mensen, die steeds weer naar Hem toekwamen: ‘afgetobd’, worden ze genoemd, ‘schapen zonder herder’, hulpeloos, uitgeput en aan hun lot overgelaten. Vandaar zijn bede om arbeiders te vinden voor de oogst van de Heer: mensen, die evenzeer bewogen worden als Hij zelf, wanneer zij al die noden zien.
Het evangelie spreekt dus, eens te meer, over één van de grote klemtonen in het ‘Koninkrijk van God’: onze bewogenheid om mensen, die verlaten zijn; onze bereidheid om mensen uit nood en dood opnieuw tot leven te wekken. Om niet in een boog om hen heen te lopen!
Jezus ging rond door alle steden en dorpen,
waar Hij onderricht gaf in hun synagogen
en de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk
en alle ziekten en kwalen genas.
Bij het zien van die menigte mensen
werd Hij door medelijden bewogen,
omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder.
(Matteüs 9,35-36)
‘Bij het zien van al die mensen’
De zending van de leerlingen vertrekt van de ONTROERING EN BEWOGENHEID van Jezus: ‘omdat zovelen afgetobd neerlagen, als schapen zonder herder.’ Jezus roept mensen om teken en werktuig te zijn van ZIJNmede-leven met de nood van die velen. De leerlingen worden bij name genoemd: Simon, Filippus, Thomas … Er worden geen ronkende titels vermeld van doctor of magister, en evenmin van senator of burgemeester. Het zijn maar mensen zoals wij, klein, onopvallend en vooral heel gewoon. In Vlaanderen hadden ze Luc of Jan of Marc kunnen heten, en niet Doctor Zus of Meester Zo. Ze blijken ook heel verscheiden: verschillende meningen, verschillende beroepen, verschillende karakters.
Belangrijk is wat aan deze zending voorafgaat: Gods mededogen met de hulpeloosheid van de mensen. Mensen hebben zoveel leed soms, ongezien, omdat het achter gevels zit, die zoveel kunnen verbergen, of ongezien omdat onze ogen heel bewust wegkijken, de andere kant op.
Je bent soms verwonderd over de moed, waarmee iemand overeind blijft en voortdoet. Zelden bloeit een mensenleven open in een levenslange glimlach. En je bent soms ook verwonderd over zoveel gebrek aan medeleven. Mededogen is soms mijlenver te zoeken en de liefde zelf wordt vaak zo weinig geliefd.
Daarom is Jezus ontroerd en bewogen: triest lijk sommige mensen, ook vandaag nog triest kunnen zijn, als zij dat immense gebrek aan ontroering zien. Daarom zoekt Hij mensen, die beeld willen zijn van zijn milde barmhartigheid. Daar ligt onze zending: dat wij de hulpeloze mens opmerken, door hem ontroerd worden, en hem weer tot leven willen wekken.
Oprechte liefde voor een God, die meeleeft, neemt tegenstellingen weg en maakt één. Die liefde tot God kan uit zoveel verschillen één gemeenschap laten groeien, één van hart en één van geest, met dezelfde ontroering en dezelfde bewogenheid, als Hij zelf voelde. Jezus volgen is enkel mogelijk als we ons samen laten leiden door zijn woord. Ook in ons geloof dragen wij elkaar. Elk voor zich gelovend, elk op zijn eigen houtje, elk in zijn eigen hoekje, blijven we wereldvreemde rariteiten, zonderlingen die buiten de wereld leven. De Duitse Nobelprijs Heinrich Böll zei eens: ‘één christen kan wonderen doen, één miljard christenen kunnen de wereld veranderen.’
Daarom bidden wij:
‘Goede God, onze Vader,
Beziel ons samen en doordring ons allen met uw Goede Geest,
maak ons tot één gemeenschap van mensen met sterke schouders,
mensen, die zoals Gij, bewogen en ontroerd kunnen zijn,
mensen, die met Uw mildheid de wereld verwarmen. Amen.’
Bartje gaat toch naar de voorkamer. De lamp brandt er laag, hij draait die wat hoger. Hij doet de deur naar het achterhuis dicht. Daar ligt vader op het bed; op dezelfde plaats, waar eens het lijk van moeder lag, ligt nu het zijne. Zijn hoofd is bedekt met een doek. Zijn handen slechts zijn zichtbaar.
Vaders handen. Ze liggen naast elkaar op het witte laken, bruin en verweerd, de linkerarm iets meer gestrekt dan de rechter, de vingers half geopend; zoals ze gegroeid zijn naar de steel van de schop, zo liggen ze nog op het doodsbed. O, Bartje kent die handen. Hij heeft er als kleine jongen al stil naar gekeken, met bewondering en met afschuw. Hij heeft ze gevoeld aan zijn lichaam, die handen als mokers, wanneer hij ondeugend geweest was, en ook wel onverdiend. Maar ze hebben hem ook gedragen, toen hij klein was – hij heeft in die grote handen geslapen als in een bed. Ze hebben hem eens uit de sloot gered, toen hij bijna verdronken was. Ze hebben zich ook een enkele maal zegenend op zijn hoofd gelegd. En ze hebben voor hem gewerkt....
Zie, hoe ze voor hem hebben gewerkt, voor hem en voor de anderen. Hoe breed zijn vaders handen, hoe misvormd door het werk, door littekens en bulten en schrammen. Het vuil van de aarde is er ingegroeid, dat heeft moeder Geesse niet weg kunnen wassen. Schoppen zijn het geworden, klauwen zijn het geworden met versleten nagels – met een eeltlaag in kussens er op. Hoeveel centenaars hebben die handen getild voor vrouw en gezin? Hebben ze niet bijna de halve aarde getild?....
Vaders handen – die waren het voornaamste van vader. Zijn woorden waren niet veel, zijn ogen waren maar somber, maar zijn handen, daarin staat zijn hele leven gegraveerd. Ze hebben zich niet meer gevouwen dan nodig was en ze hebben zich vaak opstandig tot een vuist gebald, tot een ijzerharde hamer tegen de boeren en tegen het werk. Eens hebben ze zelfs een trotsen boer de deur uitgeslagen, toen die er slechts slavenhanden in wilde zien. En toch hebben ze zich weer gehoorzaam ontsloten om de schop te vatten – altijd weer – en hebben gestreden en gezwoegd en gegraven in de aarde en geklauwd in de mest, om aan de avond het blanke brood te kunnen vasthouden en uit te delen aan de kinderen. Nu liggen ze dood en het schijnt, alsof ze nòg vragen om de schop, om te mogen werken voor het gezin.
Bartje streelt die handen, die poten van het mensdier, dat vader was. De witte haren zijn als stoppels zo hard. Hij ziet zijn eigen handen er bij – twee paar handen liggen naast elkaar op het laken, van den ouden arbeider en van den jongen. Het zijn dezelfde handen. Wat smaller nog en wat slanker die van Bartje, wat lichter-bruin en niet zo misvormd. Maar eens zullen ze ook zo worden. Zulke handen zal Bartje hebben, als hij op zijn doodsbed ligt....
Vaders handen.... Nu rusten ze, voorgoed. Nu zullen ze stof worden in het stof, dat ze bewerkten. Hoe zei vader het vroeger? Een mens wroet net zo lang in de aarde, tot hij zich de aarde in heeft gewroet.... Bartje vat die handen in de zijne. Hij heeft die dikwijls vervloekt, als ze hem sloegen. ‘Vader, vergeef, dat ik het durfde!’.... Hij streelt ze nu, maar hij heeft ze nooit bij vaders leven gestreeld. ‘Vader, vergeef. En vergeef het ook, dat ik U jarenlang heb vergeten en mijn eigen weg ben gegaan, slechts mijn eigen geluk heb gezocht’....
Nu groeit er toch een heet verdriet in Bartje, - een vlijmende smart om de handen van zijn vader. Hij buigt zich over het bed en zijn tranen vallen op die handen en liggen te glinsteren in het licht van de lamp tussen de dikke aders.
Uit: Anne de Vries, ‘Bartje zoekt het geluk’. pp.172-173
Onze laatste dag Friesland begon met een vrije wandeling door Leeuwarden, de hoofdstad van de provincie – Ljouwert in de eigen Friese taal:
‘Ljouwert is ûntstien út trije terpen oan de eastlike igge fan de Middelsee.
De stêd hat 95.949 ynwenners (desimber 2013)
en is dêrmei de grutste stêd binnen de provinsje.
DE bezienswaardigheid van de stad lijkt mij de scheve toren ‘Oldehove’, al vele jaren de trots van Leeuwarden:
'As je ome sège mutte teugen de Oldehove',
dan betekent dat, dat je een geboren en getogen Leeuwarder bent.’
Een echte Leeuwarder kan dan ook niet lang van huis.
‘A'k de Oldehove niet siën ken, dan foël ik my onwennich'.
En als je
'troud binne met 'e Oldehove',
dan zul je de stad nooit verlaten!
Even verder ontmoette ik opnieuw in bronzen gestalte een oude bekende uit mijn schooltijd, geen kardinaal deze keer, maar de strijdvaardige socialistische dichter en staatsman, Jelles Troelstra. Alvorens zich rond zijn dertigste tot de ‘Internationale’ te bekeren en het socialistische gedachtengoed aan te kleven geloofde Troelstra evenwel hartstochtelijk in de ideologie van het vrije Friesland:
Door de wilde zee besprongen, Duizend malen steeds opnieuw, Vaak belaagd maar nooit bedwongen, Waren Friezen fier en vrij; Vrijheid was de hoogste wet In het hart der edele Friezen.
Anderhalf uurtje later kozen we richting Hemrik voor een bezoekje aan de vermaarde stoeterij ‘Het swarte Paert’, naar eigen zeggen even uniek als het Friese Paard zelf … en ja, ook wie niet echt op paarden uit is, genoot volop van de dressuur die amazone Joyce ten beste gaf op haar merrie, Isabella … heerlijk en verbazend hoe amazone en paard op een bijzonder fijnzinnige wijze met elkaar communiceerden.
Een heerlijke koffietafel nog, en dan huiswaarts … met eerst nog een uurtje genieten van de unieke Friese mix van land en water.
‘oan’t sjen, Fryslân’
---
Dankbaarheid is slechts mogelijk
omdat mensen terug kunnen denken,
omdat er geschiedenis is,
omdat er een verleden is dat je indachtig kan blijven.
Danken komt van ‘denken aan’.
Gebeurde dingen en voorbije belevenissen
kunnen wij ons uitdrukkelijk voor de geest halen.
Daaruit kan dankbaarheid geboren worden:
blij zijn om die geschiedenis, om het voorbije goede.
Dankbare mensen
zijn mensen die weten hoe kostbaar het leven is
en hoe relatief vele dingen zijn;
die aanvoelen dat ook het minder goede en het slechte relatief zijn
De Wadden ademen rust en kalmte: voor mij – en voor de meeste reisgezellen – was een dagje Ameland dan ook het hoogtepunt van onze vierdaagse uitstap naar Friesland, zo dichtbij en toch zo vergeten.
Onze autocar bleef in Holwerd en we namen de veerboot naar Nes, het grootste van de vier dorpen, die Ameland rijk is. We genoten volop van een rondrit op het eiland, met de geestige en leerrijke uitleg van een geboren en getogen Amelander. Hij had iets van Toon Hermans: de lichtvoetige humor in de verhalen die hij vertelde deed niet schateren maar monkelen. Op en top een staaltje van ‘vrolijk leren’, waarbij achter elke bocht een nieuwe verrassing wachtte met eeuwenoude huisjes tussen duin en polder.
Na de rondrit was er nog tijd voor een individuele wandeling. Een eerste verrassing was een ‘blij weerzien’ – zij het in de bronzen vorm van een standbeeld – met Kardinaal De Jong, die als kerkhistoricus ‘mijn jeugd verblijd had’. Het is mij een raadsel hoe deze prelaat, in 1885 geboren in Nes, begin vorige eeuw zijn weg gevonden had vanop zijn rustig Waddeneiland naar het woelige Rome en de tumultueuze RKK van Nederland.
En er was nog een bezoek – en alweer een boeiend gesprek met een gelovige kerkdame – aan de Sint-Clemenskerk, die na een brand in 2005 nu mooier dan ooit uit haar as verrezen was. Een glasraam hield er de herinnering levend aan die andere eminente Fries, Titus Brandsma, in 1881 geboren in Bolsward en in 1942 als held en martelaar ter dood gebracht in Dachau.
En dan was er nog dit mooie, bijzonder evangelische welkom:
De tweede dag Friesland bood ons een rondrit door de provincie met een lokale gids, Mevrouw Anita Hellemans. Geboren in Groningen was zij, na haar huwelijk, tot Friese geadopteerd en … welbespraakt. Een spraakwaterval, bedeeld met vele weetjes van ditjes en datjes, die ons talloze wetenswaardigheden en anekdotes over de ‘elf steden’ (van de tocht) en andere plaatsen en personen bijbracht.
In Bolsward konden we niet voorbijgaan aan de unieke Martinikerk en – omdat het zwakke vlees ook wel wat wil – aan de lokale stokerij Sonnema Berenburg, de inventieve creatie van de ietwat eigenzinnige Fedde Sonnema uit de 19de eeuw. Dat zijn vondst ook lucratief was moge blijken uit het feit dat zijn brouwsel, tot op vandaag, ongewijzigd gebotteld wordt a rato van gemiddeld 10.000 liter per dag, bijna uitsluitend voor binnenlandse consumptie. Nederland lust dus ook wel wat!
We mochten genieten van de heel typische Friese dorpen, landschappen en meren. Voor mij was het hoogtepunt een bezoek aan Hindeloopen en zijn gereformeerde gemeente. In al zijn eenvoud is de Groote Kerk een echte parel, niet in het minst door enkele merkwaardige opschriften en een uitgebreid gesprek met een bezielde dame, lid van de gemeente.
Tijdens restauratiewerken in de jaren ’70 van vorige eeuw werd de toren enigszins ‘opgekrikt’, omdat deze teveel ‘uit het lood’ hing. Nog steeds lijkt het echter alsof de toren de neiging heeft op de kerk te willen vallen. Dit is vrij goed te zien op een van bijgaande foto’s.
Het ingangsportaal aan de zuidzijde werd in 1658 gemaakt door Claes Lykles voor de zuidelijke beuk. In het fries staat de tekst
"Des Heeren Woordt met Aendacht hoort komt daartoe met hoopen als hinden loopen"
Enkele foto’s vertellen iets over de strenge gebruiken, die tot voor kort in acht werden genomen, onder meer bij rouw en huwelijk.
Let ook op het Oudgriekse symbool van de vis of Ichtus: het is een acroniem, want iedere letter in het woord ἰχθύς is een afkorting voor een woord. Die woorden tezamen vormen de zin (vertaald): Jezus Christus, Gods zoon, (en / de) Redder. Zie onderstaand schema.
Tijdens de heenreis stopten we eerst, voor een korte koffiepauze, in het autovrije dorp Houten, bezuiden Utrecht: hoewel vreemd, een ervaring van rust die je zelden in een stadje aantreft.
Daarna ging de tocht verder naar Volendam, waar Aziatische toeristen in de meerderheid waren en volop kiekjes klikten maar ook het ‘vredesteken’ naar ons toe maakten.
Even verder waakte een stenen Saint Vincent de Paul (doorgaans benoemd als Vincentius a Paulo) vol toewijding over een jongentje waarover hij zich liefdevol ontfermde … en over de kerk die aan hem was toegewijd.
Nog in Volendam volgde tenslotte een bezoek aan de ‘Alidahoeve’, een kaasboerderij, die liet watertanden, annex klompenmakerij ‘De Vriendschap’, waar herinneringen uit de kindertijd op de boerderij in de Polder weer tot leven kwamen.
En tenslotte werd een langgekoesterde jongensdroom waargemaakt: over de Afsluitdijk – een sterk staaltje van de architect Cornelis Lely – reden we naar ons hotel in Leeuwarden.
SAINT VINCENT DE PAUL:
‘MET DE ARMEN AAN TAFEL’
Rond 1950 werd de film ‘Monsieur Vincent’ in de zalen gebracht. Scenario en dialogen waren van de hand van de Franse schrijver Jean Anouilh. Volgende woorden worden daarin aan de Heilige Vincent de Paul toegeschreven:
'De straat zal meestal lang zijn, de trappen steil
en de armen wel eens ondankbaar.
Jeanne, je zult gauw inzien dat de naastenliefde
een veel zwaarder last is om te dragen
dan de soepkom en de broodkorf.
Maar hou je zachtheid en je glimlach.
Het komt er niet alleen op aan om soep en brood te geven,
dat kunnen de rijken even goed.
Maar je bent de kleine dienster van de armen.
Zij zijn je meesters,
meesters die soms heel veeleisend kunnen zijn.
Dat zal je gauw ondervinden.
Hoe afstotelijk en vuil ze zijn,
hoe onrechtvaardig en grof,
hoe meer liefde je hun zal moeten geven.
Het is slechts om je liefde, alleen om je liefde,
dat de armen het je zullen vergeven dat je ze brood geeft.'
Vandaag vieren wij dat Gods Geest werd uitgestort over Maria en de leerlingen. Een gebeuren dat die kleine groep volgelingen aaneensmeedde tot 'Kerk'. Pinksteren, het geboortefeest van samen Kerk-zijn!
Gedenken wij dat ook in onze tijd Gods Geest leeft in jong en oud, vrouwen en mannen, kinderen en bejaarden, geschoolden en ongeschoolden, in mensen van allerlei rang, stand en kleur, verspreid over de hele wereld.
Pinksteren, een feest vol symboliek: het gaat over geest, vuur, levensadem, allemaal ongrijpbaar, en tegelijk zo concreet. Er gebeurt iets in en met mensen: zij worden geraakt door die Geest die waait waar Hij wil, die door zijn gaven mensen nieuw leven inblaast, die verwarmt wat is verkild en mensen doet herademen.
Moge wij beseffen hoe groot onze behoefte is aan die gave(n) van de Geest.
(Bron: Zondagsvieringen Dominicanen)
Laat u leiden door de Geest,
dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten.
Wat wij uit onszelf najagen is in strijd met de Geest,
en wat de Geest verlangt is in strijd met onszelf.
Het een gaat in tegen het ander,
dus u kunt niet doen wat u maar wilt.
Want de vrucht van de Geest is
liefde, vreugde en vrede,
geduld, vriendelijkheid en goedheid,
trouw, zachtheid en ingetogenheid.
Er is geen wet die daar iets tegen heeft.
Wie Christus Jezus toebehoort,
heeft zijn eigen natuur met alle hartstocht en begeerte
aan het kruis geslagen.
Wanneer de Geest ons leven leidt,
laten we dan ook de richting volgen
die de Geest ons wijst.
(Galaten 5,13-25, enkele verzen)
EEN HEILIGE GEEST TUSSEN MENSEN
Te land, in de lucht, over het water en zelfs in de atmosfeer langs de satellieten, is er druk verkeer tussen mensen. De ene mens gaat zo gemakkelijk en zo comfortabel naar de andere toe.
Er is ook enorm veel uitwisseling tussen mensen: er worden contracten afgesloten, financiële, notariële. Er wordt gekocht en verkocht over alle grenzen en over alle continenten heen.
Er wordt van gedachten gewisseld, er wordt gediscussieerd en gepubliceerd, kennis en informatie wordt wereldwijd uitgewisseld.
Met dat alles zijn enorme sommen gemoeid. We vinden het dan ook zo belangrijk. Dat is leven, dat is vooruitgang! Denken wij althans...
Er is echter een andere vorm van menselijk contact, een andere vorm van overdracht van kennis en leven, helemaal niet zo spectaculair. Wat een moeder tegen haar baby zegt, of zingt of neuriet. Daar staat geen mens bij stil maar dat is het echte menselijk contact.
Wat geliefden mekaar toefluisteren, of dat eerste woord na een lange periode van koppig zwijgen, dat eerste woord van vergeving. Dat zijn geen handelscontracten en dat is geen wetenschap maar daar zit veel meer toekomst in.
Pinksteren situeert zich op dat vlak, op het vlak van de zachte communicatie. Als die verrezen Christus bij zijn leerlingen komt, dan doet hij geen financiële toezeggingen, hij sluit geen arbeidscontract af, Hij geeft hen zelfs geen middelen, zelfs geen overdracht van kennis of informatie.
Hij spreekt alleen woorden van vergeving, bewerkt het wonder van de verzoening.
Vandaag zitten wij in een pinksterkerk. Net als de apostelen die verslagen en angstig nog eens bij mekaar komen om hun ontgoocheling te verwerken.
Ook wij kijken tegen een kerk aan die zich moeizaam losmaakt uit haar verleden, uit haar machtsdenken; met een paus die vergeving vraagt over wat de kerk de joden heeft aangedaan, die Galileï weer in ere heeft hersteld.
Wij kijken tegen een kerk aan die ontluisterd is door schandalen en falingen allerhande, een kerk die in haar hemd wordt gezet.
Maar een kerk ook, die weer nederig wordt en haar fanatisme aflegt, die open staat voor andere culturen en voor andere vormen van gelovig zijn.
Dat zij bewogen wordt tot een dergelijke eenvoud en bekennen van schuld is het werk van de Geest. Dat is Pinksteren.
We zijn met z’n allen, een stukje van die kerk. Als we dat maar weten en ons daarvoor verantwoordelijk voelen.
Dan zullen ook wij beseffen dat onze kracht niet ligt in macht en prestige maar in de zachte waarden van vergeving en verzoening, in de zachte communicatie tussen mensen zo warm en echt als het gefrazel van een moeder met haar baby.
Onlangs kreeg ik opnieuw een foto van enkele jaren geleden onder ogen (zie na de tekst): een meisje op de vlucht, één van de honderdduizenden kinderen in Afrika en het Midden-Oosten. Wellicht heeft zij honger en is zij uitgeput, we weten het niet: ze glimlacht alleen voor de foto. Dag in dag uit draagt zij haar broertje onder de loden zon op het hete zand in de woestijn. Ze glimlacht alleen, het is haar niet teveel … Het deed me denken aan dit gekende tekstje van destijds:
‘Eens wandelde ik, ver weg van de bewoonde wereld. Het was in Bolivië, in het Andesgebergte. Op een steil bergpad ontmoette ik een klein meisje, ze was op weg naar school in een gehucht, waar ik een uur tevoren langsgekomen was. Voor haar broertje was de weg te lang en te zwaar. Daarom droeg ze hem, die vele kilometers lang, op haar smalle rug. Eigenlijk was ze zelf nog een kind. 'Wel', zei ik, 'kind, wat draag jij toch een zware last'. Maar heel verwonderd keek het meisje mij aan en zei alleen maar: 'Ik draag geen last, en hij is ook niet zwaar. Hij is mijn broertje.'
Het deed mij ook denken aan de woorden waarmee de eerste lezing vandaag eindigt: ‘… en ze ontvingen de Heilige Geest’. In mensen zoals dit meisje is de Geest van Jezus nog altijd levend onder ons.
Nadat Petrus en Johannes waren aangekomen, baden ze
dat ook de Samaritanen de heilige Geest mochten ontvangen,
want deze was nog op niemand van hen neergedaald;
ze waren alleen gedoopt in de naam van de Heer Jezus.
Na het gebed legden zij hun de handen op,
en zo ontvingen ze de heilige Geest.
(Handelingen 8,15-17)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Als gij Mij liefhebt, zult ge mijn geboden onderhouden. Dan zal de Vader u op mijn gebed
een andere Helper geven om voor altijd bij u te blijven: de Geest van de waarheid, voor wie de wereld niet ontvankelijk is, omdat zij Hem niet ziet en niet kent. Gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn. (Johannes 14,15-17)
‘EEN ANDERE HELPER’
Pas vijf weken geleden vierden we Pasen, de verrijzenis van Jezus, en in het evangelie van vandaag, lijkt Hij alweer afscheid te nemen. Want net als vorige week hoorden we woorden van Hem op het Laatste Avondmaal. Nu, die woorden passen helemaal bij zijn verrijzenis: Jezus verschijnt wel aan zijn leerlingen, maar Hij keert terug naar zijn Vader, dus neemt Hij afscheid. Hij geeft hun ook een opdracht mee: zijn leerlingen moeten nu zijn Blijde Boodschap uitdragen. Hij zal hen daarbij niet in de steek laten. ‘Ik laat u niet als wezen achter’, belooft Hij.
Vanaf nu moeten zijn leerlingen het Koninkrijk van God verder uitbouwen. Het kan gebeuren dat ze soms hun eigen wegen zullen gaan. Daarom zal Hij hun een Helper zenden, de Geest van waarheid. Die zal ervoor zorgen dat ze wél de weg van Jezus zullen gaan, en niet hun eigen slingerpad gaan volgen.
Eigenlijk is dat allemaal heel menselijk. Want zij die een groep of gemeenschap hebben gesticht, hopen dat hun opvolgers hun werk zullen voortzetten. Dus stellen ze regels op om na te volgen, van generatie op generatie. Het doet ook denken aan politieke machthebbers. Ook zij vaardigen wetten uit waarvan ze hopen dat ze blijvend zullen zijn. Maar nadien kunnen tegenstanders aan de macht komen en alles afbreken om hun eigen weg te gaan: denk in onze dagen maar aan de Verenigde Staten, waar Trump alles wil teniet doen wat aan Obama doet denken.
De bekommernis van Jezus om zijn geboden te onderhouden is dus zeer begrijpelijk, en dat geldt niet alleen voor zijn apostelen, maar ook voor ons. Ook aan ons belooft Hij dat Hij ons niet als wezen achterlaat, en dat Hij ons zijn Geest zendt om zijn geboden te onderhouden. En zijn Geest, die Hij de Geest van waarheid noemt, is de Geest van liefde, vrede en gerechtigheid. We hebben die Geest hard nodig om altijd Jezus’ wegen te blijven gaan, en zonder zijn Geest volgen we gemakkelijk onze eigen wegen, van zelfzucht, van eigenbelang, van onverschilligheid tegenover de miserie van anderen. En ook zijn belofte dat Hij ons niet in de steek zal laten, hebben we hard nodig. Als we rondom ons kijken zien we dat ons geloof in Hem lijkt weg te kwijnen. Misschien voelen we ons daarbij juist wél als wezen.
Jezus zegt echter: ‘Ik laat u niet als wezen achter.’ We zien in de wereld wat er gebeurt als Jezus niet welkom is. Dan zien we volkeren die niet kiezen voor vrijheid, maar voor dictatuur en bedrog. Dan zien we machthebbers die helemaal niet aan het volk denken, maar aan zichzelf, hun eigen macht, hun eigen rijkdom. Dan zien we moslimextremisten die elke dag vreselijker misdaden begaan, en dan zien we ook volkeren die letterlijk uitsterven van oorlog en van honger.
In de eerste lezing zien we wat er gebeurt als Jezus wél welkom is. Filippus wordt de eerste missionaris buiten Jeruzalem, hij trekt naar de half heidense Samaritanen, en verkondigt daar Jezus’ Blijde Boodschap. En velen van hen zijn zo gelukkig om wat ze horen dat ze zich laten dopen, en wanneer Petrus en Johannes hen de handen opleggen, ontvangen ze ook de heilige Geest. Zo kunnen ze leven naar Jezus’ woorden en daden, zodat ze niet langer als lammen, blinden en kreupelen door het leven moeten gaan.
Het zou goed zijn als ook wij ons zozeer door Jezus’ Geest laten leiden dat we altijd zijn geboden van liefde, vrede en gerechtigheid zouden onderhouden, zodat we niet verlamd zouden worden door ons egoïsme, verblind door ons eigenbelang en kreupel door de zwaarte van onze bezitsdrang. Zodat we Jezus’ wegen zouden gaan.
(Gebaseerd op gedachten van Romain Debbaut)
Een spinnenweb
Een spinnenweb is een ijle droom voorzichtig in de lucht aaneen geweven, met hier en daar een raakpunt aan een tak, een blad, een boom. In juiste hoeken, met vlakke meetkunde berekend, vlechten draadjes schoonheid aan mekaar. Een spinnenweb is een ijle droom die pas zichtbaar wordt in herfst en nevel.
Wat mensen voor elkander zijn ligt in hun woorden, in hun lippen en hun ogen, in hun tederheid, ragfijn geweven, in hun kussen en hun strelen.
Zo weven zij hun web dat als een stukje schoonheid tussen mensen hangt te zweven, zo ijl als een droom die soms pas duidelijk wordt in herfst en nevel.
In de bewogen stemming van het Laatste Avondmaal neemt Jezus afscheid van zijn leerlingen. Hij zegt daarbij dat Hij terugkeert naar de Vader. Filippus, één van de leerlingen, vraagt dan: ‘Heer, toon ons de Vader.’ Ook wij zouden die vraag wel willen stellen, ook wij zouden ‘deze Vader’ wel graag wat beter leren kennen.
Maar onze zintuigen kunnen Hem niet waarnemen en Hij gaat ons verstand te boven. Hij is immers van een geheel andere orde. Toch moet alles wat wij over Hem willen zeggen in menselijke woorden uitgedrukt worden, woorden, die doordrongen zijn van onze zintuiglijke waarnemingen en onze verstandelijke begrippen.
Net daarom – omdat onze zintuigen en ons verstand tekort schieten – is Jezus’ antwoord aan Filippus eigenlijk troostend en bemoedigend: ‘Filippus, wie Mij ziet, ziet de Vader’. En ook al hebben wij Jezus nooit persoonlijk ontmoet, is het voor ons mogelijk om van Hem een beeld te vormen. Omdat Hij mens geworden is, tastbaar en zichtbaar. Net zoals wij.
Het wordt zo mooi gezegd in de Christushymne: ‘Hij die Gods gelijke en evenbeeld was, heeft uit eigen beweging de gestalte van een dienstknecht aangenomen en is mens geworden. Bovendien, als mens was Jezus maar gering, deemoedig en gehoorzaam tot de dood, ja, tot de dood aan een kruis.’
Zusters en Broeders,
voeg u bij de Heer, de levende steen,
door de mensen verworpen,
maar uitverkoren en kostbaar in Gods ogen.
Laat u ook zelf als levende stenen gebruiken
voor de bouw van een geestelijke tempel.
(Uit de eerste brief van Petrus 2,4-5)
‘Als gij Mij zoudt kennen, zoudt gij ook mijn Vader kennen. Nu reeds kent gij Hem en ziet gij Hem.’ Hierop zei Filippus:
`Laat ons de Vader zien, Heer, dan zijn we tevreden!'
En Jezus weer:
`Ik ben al zo lang bij jullie, Filippus,
en je hebt Me nog niet leren kennen?
Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.
Hoe kun je dan nog zeggen:
`Laat ons de Vader zien''?
(Johannes 14,7-9)
‘WIE MIJ ZIET, ZIET DE VADER’
Tijdens zijn leven had Jezus veel over zijn Vader gesproken. Telkens bleek dat hij, met die Vader, een heel bijzondere band had. Die Vader vulde zijn hele leven en was zijn grote houvast. Die vraag van Filippus ligt eigenlijk voor de hand: toon ons die vader. Spreek ons eens klaar en duidelijk over Hem.
De vraag van Filippus is ook onze vraag: God? Wie is Hij? Waar is Hij? Er wordt zoveel over Hem gesproken … maar wie is Hij eigenlijk? Wat kunnen wij zinvol over Hem zeggen? Hoe kunnen wij ons een voorstelling van Hem maken? In welke woorden mogen wij Hem beschrijven? En heel verrassend is Jezus’ antwoord op die diepe filosofische vragen uitzonderlijk eenvoudig: 'Wie mij ziet, ziet de Vader.' Om God te leren kennen, moeten we geen dure woorden gebruiken. We moeten enkel naar Jezus kijken: Hij is de zichtbare gestalte van de onzichtbare God. In de mens Jezus komt God aan het licht.
Zoals Jezus één en al liefde was, zo is God één en al Liefde.
Zoals Jezus zachtmoedig en barmhartig was, zo is God zachtmoedig en barmhartig.
Zoals Jezus bovenal begaan was met armen, kleinen en zwakken, met allen die uitgesloten worden, zo is ook God in de eerste plaats bekommerd om allen die onrecht aangedaan wordt.
Jezus is het beeld van de Vader. Uit het leven van Jezus kunnen we het wezen van God afleiden. In Jezus' concrete leven komen we God op het spoor. 'Wie mij ziet, ziet de Vader, Filippus.'
Bovenal botst de levenswijze van Jezus voortdurend met de gewone gang van zaken in de wereld. In Jezus laat God zien dat liefdeloosheid niet kán. Dat geweld uit den boze is. En dat wij in ons leven méér mogen verhopen dan verdriet en leed. De verrijzenis van Jezus is het verzet van God tegen hardheid en geweld, tegen lijden en dood.
Deze Jezus, die het beeld van God is, is ook een roeping of een inspiratie voor de mens. Wie Jezus ziet, ziet ook de echte, de ware mens, de mens zoals God hem voor ogen had. In Jezus is zichtbaar geworden hoe God zich de mens voorstelt. Daarom kon Jezus terecht zeggen: 'Ik ben de weg, de waarheid en het leven.' Het is een uitnodiging om hetzelfde leven te leven dat Jezus geleefd heeft; om dezelfde weg te gaan, die de Heer is gegaan: de weg van de liefde, de zachtmoedigheid, de barmhartigheid en de nabijheid.
Net als Jezus zijn ook wij geroepen om God te tonen aan de mensen. Ons concrete leven kan God zichtbaar maken. Het zou mooi zijn als wij konden zeggen: wie mij ziet, ziet God. Of , met een beetje meer bescheidenheid: wie mij ziet, ziet een stukje van God. Want waar pijn wordt geheeld en onheil gekeerd, kortom: overal waar liefde is, daar is God, daar wordt God zichtbaar.
Als wij God niet laten zien aan de mensen, zullen velen blijven afhaken. Zeker vroeger, maar misschien ook nu nog wordt er te veel over God gesproken, en wordt Hij te weinig ervaren. De vraag van vele mensen is niet: spreek ons over God, maar wel: laat ons iets van God zien. En dan zou het mooi zijn, als wij konden zeggen: wie mij ziet, ziet – een beetje van – God. In mijn leven wordt God een beetje zichtbaar.
(gebaseerd op een homilie van Jan Arnouts, dominicaan)
Ik herinner het me zo goed, het telefoontje van mijn broer, je vader: “Ik heb een dochter, kom kijken …”
Ik sprong in mijn auto en reed naar Boechout!
En daar lag je: klein, blauwe oogjes, rustend op een schapenvacht.
En nu ben je 22, nog niet groot, met blauwe ogen en een heerlijke glimlach, onderweg naar Rome, te voet en op je eentje, een zware rugzak van 16 kilo meetorsend. Je reisschema ligt naast me en ik volg je op de voet.
Dag 20 - 24,5 km. Met aankomst in Asfeld.
Net voor je vertrok vertrouwde je me toe: “Ik wil ook ontdekken of ik wel geloof …”
Dat zinnetje speelt af en toe door mijn hoofd!
Ontdekken of je gelooft?
Geloven in wie, in wat, in waar en waarom?
Naar wie, waarnaar, naar hoe ben je op zoek?
Ik weet dat je ondertussen al veel lieve mensen bent tegengekomen. Ze openden zomaar hun deur voor jou. Je kreeg een bed, stond onder hun douche te huilen van vermoeidheid, ze gaven je te eten en vooral hun gastvrijheid. Heb je in hun ogen en in hun hart iets van het goddelijke mogen gezien?
Ik wil je iets toevertrouwen, mijn lieve schat.
Die vraag die je je nu stelt, is een constante op mijn levensweg en daarom wil ik je graag twee teksten meegeven die in mij opborrelden op een moment dat ik ook onderweg was, pelgrimerend langs de kronkels van mijn eigen leven!
hier en vandaag
omgeven door de bomen
en hun onzichtbare, zingende bewoners
is het niet moeilijk de rust rust te laten zijn
en vragen eenvoudig toe te laten vraag te zijn
maar morgen …
volgende week…
volgende maand hoop ik op een wegwijzer die zegt:
stop … hou even halt … kijk eens achterom
en maak je leeg voor de stilte
blijf even ter plaatse
om pas nadien weer verder te gaan
die wegwijzer kan een vlinder zijn, een boom, een goed mens
en heel af en toe
zomaar in een onbewaakt ogenblik
ervaar ik in die vlinder, die boom, die mens
het Mysterie,
de Adem
de Kracht …
Begrijp je, lieve Elena, ook voor mij is weet hebben van die zachte Kracht, die ik gewoon God wil noemen, niet zo vanzelfsprekend. Maar diep binnen in me weet ik dat er een goddelijke bron is in ieder van ons. Misschien begrijp je beter wat ik wil zeggen als je ook volgende woorden leest!
God, onzichtbare tochtgenoot,
als een komen en gaan
aanwezig, afwezig,
op mijn levensweg …
hier en nu
zijn mensen
tekenen van Jouw aanwezigheid
hier en nu
is het tweestemmig lied
van vogels en wind
melodie van Jouw scheppingskracht
hier en nu
worden woorden
draagkracht en teken van Jouw belofte:
‘Ik zal er zijn voor jou …’
hier en nu
maar morgen ga ik de weg terug
zoals in het Taborgebeuren
dat steeds weer uitnodiging is om naar het dal te gaan
morgen ga ik de weg terug …
om ook dan nog Jouw zachte krachtige Adem te voelen
vraag ik Jou: blijf mijn Tochtgenoot
ook als ik Je niet kan zien in de schoonheid van Jouw schepping
ook als ik Je niet kan voelen in de omarming van mensen
ook als ik Je niet kan vinden in de stilte die zo kostbaar is …
blijf mijn Tochtgenoot!
Meisje lief,
Terwijl ik hier voor mijn computerscherm zit, zie ik in de weerspiegeling een moedige, jonge vrouw van 22, haren in de wind, blauwe ogen en een stralende glimlach met een open hart dat alles opneemt wat ook maar op haar weg komt.
Dat ben jij, mijn nichtje op wie ik zo trots ben!
Ik wens je die onzichtbare Tochtgenoot toe, dat Hij je omarmt en dat je zijn zachte krachtige Adem mag voelen op die ogenblikken dat jouw tocht wat moeilijker wordt!
Ik zie je graag, lief kind,
Tante Hilde
(Hilde Welffens – Ekeren)
(Uit bundel: ‘Tweeëntwintig brieven aan mensen die op zoek zijn naar God’ Een uitgave van Catechesehuis, een huis voor spiritualiteit en geloofsbeleving)
4de PAASZONDAG A – 7 MEI 2017 ‘IK BEN DE DEUR VOOR DE SCHAPEN …’
Herders, kudden en schaapstallen zijn al tientallen jaren uit ons straatbeeld verdwenen, evenzeer als uit het gewone leven van de meeste mensen. En toch vinden ze aansluiting bij die zo weinig meetbare en toch zo belangrijke wereld van onze diepste verlangens. Is het omdat zij in onze kindertijd zo overvloedig aanwezig waren? Misschien koesteren we, ouder wordend, nog een vage herinnering aan die warme tijd, toen we kind waren in de polder en een wat wereldvreemde herder in het schemerdonker met zijn kudde naar de stal ging. Bovendien, de juf van de kleuterklas kon er zo mooi over vertellen en tekende op het bord met haar meest kleurrijke krijtjes tafereeltjes die de tijd trotseerden: drie, vier lammetjes die in de wei huppelden met moeder schaap. En wij werden diep doordrongen van haar verhalen. Het kleine, onschuldige lammetje – in andere verhalen viel het ten prooi aan een boze wolf – was een weerloos wezentje, waarin wij – zelf klein en weerloos vaak – onszelf herkenden … we leefden mee en werden zelf beetje bij beetje dat lieflijke, bedreigde schaapje. ‘Ik ben de deur voor de schapen’, zegt Jezus vandaag over zichzelf. Met die achtergrond uit onze prille kindertijd verstaan wij maar al te goed wat Jezus bedoelt. Doorheen ZIJN leven biedt HIJ een toegang die WIJ voor ONS leven nodig hebben. In de rollercoaster van impressies, beelden, invloeden en feiten, die ons van alle kanten overrompelen worden ons zoveel poorten en wegen naar geluk en leven opgedrongen, die niet zelden doodlopende sporen blijken, waar we aan het eind troosteloos en verweesd achterblijven. Wegen ook waar zoveel valse herders – rovers en dieven, noemt Jezus hen – ons met hun mooiste glimlach trachten te misleiden voor eigen winst, eigen voordeel, eigen macht.
Zusters en broeders, geduldig verdragen dat u te lijden hebt vanwege uw goede daden, dát is het wat God behaagt En het is ook uw roeping, want Christus heeft voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten; u moet in zijn voetstappen treden. (1ste Brief van Petrus 1,20-22)
Een andere keer zei Jezus tot hen: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur voor de schapen. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij kan vrij in- en uitgaan en zal weide vinden. Een dief komt alleen maar om te roven, te slachten en te vernietigen. Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed.’ (Johannes 10,9-10)
‘EEN GOEDE HERDER EN EEN VEILIGE DEUR’
Wie de catacomben in Rome bezocht heeft, weet dat in die begraafplaatsen de Goede Herder de meest voorkomende figuur is. Je ziet hem geschilderd op muren, en gebeeldhouwd op sarcofagen en grafstenen. Het is ook duidelijk wie die Goede Herder is: dat is Jezus, en Hij draagt een schaapje op zijn schouders, als symbool voor de mens die Hij gered heeft. Het beeld van de Goede Herder leefde zeer sterk onder de eerste christenen, en dat is niet verwonderlijk. De herder speelde ten tijde van Jezus immers een zeer belangrijke rol in het leven en de cultuur van het joodse volk. Het is dus ook geen toeval dat het herders waren die door de engelen op de hoogte werden gebracht dat hun redder, de Messias, geboren was. Dus gingen ze op zoek naar het Kind, en bij hun aankomst vertelden ze wat hun over dat Kind gezegd was. En zo werden ze meteen de eerste missionarissen van Jezus: zij waren de eersten die over Hem vertelden, en ‘allen die het hoorden, waren verbaasd over hun woorden,’ zo staat het in het Bijbelverhaal. Maar vandaag gaat het niet over die herders, wel over Jezus die zichzelf een goede herder noemt. Hij noemt zich ook de veilige deur van de kooi waarin de schapen de nacht doorbrengen uit vrees voor dieven die ‘alleen komen om te stelen, te slachten en te vernietigen’, zoals Jezus zegt. Een goede herder en een veilige deur … Hoe fantastisch zou het zijn als leiders van het volk geen dieven, maar goede herders waren. Als ze niet uit waren op rijkdom, macht en eigenbelang, maar op het welzijn van hun volk. Als ze niet streefden naar muren tussen de volkeren en naar oorlog om hun macht te tonen, maar naar wederzijdse hulp. Als ze geen vreselijke wapens, maar vrede zouden bouwen. En welke heerlijke woonplaats van God de Heer zou onze Kerk zijn als alle kerkelijke leiders goede herders zouden zijn. Als ze niet zouden denken aan hún Kerk, hún leer, hún wetten en hún macht, maar aan de Kerk van God, de Kerk van Jezus. Als ze zouden meebouwen aan een Kerk waar geen plaats is voor oordeel en veroordeling, maar voor liefde en vrede. Een Kerk voor iedereen, voor vrouwen zo goed als voor mannen, voor mensen van een ander ras en een andere geaardheid, voor alle mensen, want allen zijn we kinderen van dezelfde Vader. En laten we ook onszelf niet vergeten. Zijn wij goede herders voor ons gezin, onze familie, onze buren, onze kerkgemeenschap, onze medemensen? En gaan wij altijd door de juiste deur, de deur die Jezus is, of gaan we soms liever door valse deuren die leiden naar kromme en stiekeme wegen? Is de stem van de Goede Herder altijd herkenbaar in ons doen en laten, of luisteren we liever naar de stem van sluwe herders met valse beloften over winst en eigenbelang? Zusters en broeders, zoals elk jaar is het op de dag van de Goede Herder ook roepingenzondag. Wellicht bidden we dat er meer roepingen zouden zijn. Mannen en vrouwen die zich geroepen voelen om herder te zijn in Gods Kerk. Het is goed dat we daarvoor bidden, maar laten we zeker niet vergeten dat roepingendag ook op ons slaat, want allen zijn we geroepen om herders, om goede herders te zijn. Herders die leven naar Jezus’ woorden en daden, en die dat niet met tegenzin doen. Op het einde van het evangelie zegt Jezus: ‘Ik ben gekomen opdat mijn schapen leven zouden bezitten, en wel in overvloed.’ En misschien vragen we ons af wat dat ‘leven in overvloed’ is. Wel, dat is niets anders dan leven naar Jezus’ woorden en daden. Het is dus leven in geloof, hoop en liefde. En leven in de genade van Gods aanwezigheid onder ons. En leven om mee te bouwen aan Gods Koninkrijk, het Rijk van liefde, vrede en gerechtigheid. Tot dat leven in overvloed worden we geroepen op deze roepingenzondig, op deze dag van de Goede Herder. Laten we proberen aan die roeping te beantwoorden, alle dagen van ons leven. Amen. (Romain Debbaut)
Vaak in een vreemde stad traag en nieuwsgierig op pad vond ik na urenlang lopen hekken of poort wijdopen. Keek in het grijze schrijn van een getegeld plein teruggetrokken tegen gevels vol goudenregen. Keek in een tuintje dat krap tussen muren zat vechtend om vrij te komen langs de ladders der bomen. Keek in het niemandsland van een sneeuwwit kloosterpand waar uit de kerk de kalme golfslag begon van psalmen. En toen er niets meer was dan groene stilte van gras liep ik gelukkig verder want de Heer was mijn herder. Anton van Wilderode
Op zoek naar God zal je de berg beklimmen zoals Mozes het je voordeed; je gaat in zijn sporen en dat besef bereidt je voor op iets groots. Het weidse uitzicht zal je de adem benemen en je zult in vervoering God danken. Tot je weer nuchter bent, zal je denken dat je God hebt ontmoet. En dat is goed zo. Maar hou vol, geef de moed niet op.
Als je verlangen vurig blijft branden, zal je naar de abdij gaan en het leven van de monniken delen. Je zult met hen zingen, je zult je gedragen weten door God bewogen mensen en God danken. Tot je weer nuchter bent.
Je zal luisteren naar de cantates van Bach en in tranen uitbarsten en God danken voor zoveel schoonheid. Tot je weer nuchter bent.
Je zal de woestijnervaring van Jezus zoeken. In Zijn sporen kan je niet anders dan God ontmoeten. In een kluis zul je bidden en stil zitten. Zeven dagen lang. Voor je het weet tel je de dagen af. Soms ben je helemaal in gedachten verzonken en weet je niet meer welke dag het is. Je prijst je gelukkig om dit te mogen meemaken. Soms overvalt je een gevoel van onzin. Je knieën doen pijn. Waartoe dient dit alles? Gelukkig heb je geestelijke lectuur bij en je begint te lezen. De woestijnvaders geven je moed. Ze beschrijven wat je nu meemaakt. Je bent fier dat het je lukt tot het eind van de 7 dagen. Je vraagt je af in welke mate je zult veranderd zijn. Want de woestijn verandert een mens. Tot je weer nuchter bent.
Maar ook de sterkste moed wordt gebroken, mijn vriend. Je bent niet langer nuchter maar dronken van droefgeestigheid. Je hebt er geen zin meer in om God te zoeken. Het vuur lijkt geblust. Tot wat dienen al die inspanningen? Het vreet aan je tot je van ellende je fiets neemt en wenend langs het kanaal fietst om niet in bed te kruipen van ellende. Je zal de god vervloeken die je dwingt om hem te zoeken en die je telkens ontnuchtert als je dacht hem te hebben gevonden. De tranen zullen je onmacht nog versterken, je roept het uit “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Ge mij verlaten?”. Tot de tranen opdrogen en het stil valt in je hart; het stil valt in je hoofd.
De wereld lijkt rustig ook al raast de wind over het water en striemt de regen je gelaat. Je glimlacht en weet niet waarom. Je ademt diep in en uit.
Uren zit je op de bank ondanks regen en wind. Mensen die je lief hebt verschijnen. Je weent voor wie je tekort hebt gedaan en ziet wat je te doen hebt. Je ademt weer diep in. De ruimte in je borst ademt vrijheid. Het begin van een vernieuwd zoekproces naar God.
Steeds vaker zul je de berg opgaan om vanuit die onmacht God te ontmoeten. En je zal merken dat je er zo ook mag zijn. In verdriet om niet te voldoen aan wat je zou willen zijn of zou willen doen zal je naar de cantates van Bach luisteren. De mildheid voor jezelf zal je tot troost zijn. In je kluis zal de ontmoeting met onmacht en verdriet de verveling doorbreken. Je twijfels worden een essentieel stuk van de weg naar God die je helpt mildheid te ontwikkelen tegenover elk aspect van jezelf.
Maar wees op je hoede, vriend. Denk aan de jonge godzoeker die in wanhoop de hoogste berg beklom en niet meer weerkeerde. Vond hij God? Hij vond de dood. Alles wat je tot nu toe hebt gedaan is slechts voorbereiding om Gods gelaat te kunnen zien in het gelaat van iedere medemens: bedelaar, kapitalist, ontspoorde jongere, pedofiel, gehandicapte, gevangene, fraudeur, mishandelende ouder, werkloze, de neonazi … Je ziet de plaatsen om God te ontmoeten zijn ontelbaar. Je hoeft er niet naar te zoeken, je komt ze overal tegen. Laat je dus niet afleiden door een gelukzalig gevoel op een berg of in een kluis, door de vrede na een emotionele bui … ze zijn slechts voorbereiding.
Ga en blijf op weg gaan op zoek naar het ware leven, d.i. waar God tot leven komt tussen mensen.
Hendrik Van Moorter - Holsbeek
(Uit de bundel: ‘Tweeëntwintig brieven aan mensen die op zoek zijn naar God’ – Een uitgave van Catechesehuis, een huis voor spiritualiteit en geloofsbeleving)
Er was eens een prinsesje en ze heette Annabel; nu moet je heel goed luisteren, naar wat ik je vertel: Ze had twee blonde vlechtjes en een kroon van diamant en ‘s avonds ging ze slapen in haar gouden ledikant, de koning en de koningin vertelden dan verhaaltjes, ze werd in slaap gezongen door twee witte nachtegaaltjes, en meestal was ze lief en zoet, en ieder die haar zag, hield heel verschrik’lijk veel van haar… maar niet op zaterdag, want telkens, iedere week opnieuw, op zaterdag, let wel, dan was ze boos en prikkelbaar, die kleine Annabel, dan sloeg ze alles kort en klein, dan ging ze aan het schreeuwen en maakte net zoveel kabaal als zesentwintig leeuwen! De koning en de koningin die zeiden op een keer: Nu moeten we er iets aan doen, nu gaat het heus niet meer! Ze heeft wéér zes lakeien in hun grote teen gebeten! We zullen vragen of Merijn, de tovenaar, komt eten! De tovenaar Merijn, dat was een grote tovenaar, hij zou ‘t prinsesje wel genezen van haar boosheid, reken maar! Daar kwam hij dan, op zaterdag, daar stond hij op de stoep, ze gingen prompt aan tafel, bij de vermicellisoep. Wel, zei de tovenaar Merijn, hoe maakt u het, prinses? Hoe gaat het met de aardrijkskunde? En pianoles?
‘t Prinsesje keek hem even aan. Ze nam haar lepel beet en smeet hem met de soep naar ‘t hoofd. De soep was gloeiend heet! Die arme tovenaar! Zijn haar zat vol met vermicel. Zo’n kribbekat, zo’n akelige, stoute Annabel! De koning en de koningin, met tranen in hun ogen, probeerden om de tovenaar voorzichtig af te drogen. U ziet het zelf! zo zeiden ze, het is weer zaterdag! Dan is ze toch zo prikkelbaar, ons dochtertje, ach, ach! Wat prikkelbaar! zo bulderde de tovenaar Merijn, ik zal dat snertkind wel eens leren, prikkelbaar te zijn! Hij zwaaide met zijn toverstaf, en toen opeens, jawel daar zat een heel klein egeltje, in plaats van Annabel. De tovenaar verdween door ‘t raam, datzelfde ogenblik, de koning en de koningin, die gilden van de schrik, ze huilden en hun tranen vielen in de gouden borden, nu was hun kleine Annabel een egeltje geworden! Een egel vol met stekeltjes, wie had dat ooit gedacht, maar net als and’re avonden werd zij naar bed gebracht, de koning en de koningin vertelden haar verhaaltjes en net als anders zaten daar de witte nachtegaaltjes… Wat deed de tovenaar Merijn? Hij ging naar zijn kasteel, hij kroop in ‘t bad, hij nam een boender met een lange steel, en waste al de vermicellislierten van zijn hoofd, en gek, toen hij weer schoon was, was zijn woede ook gedoofd! Ik ben wel heel erg hard geweest, zo dacht hij bij zichzelf, kan ik er nu nog wat aan doen? Het is al kwart voor elf! Hij deed zijn grote vleugels aan, en zo, dat niemand ‘t zag, vloog hij terug en kwam bij ‘t raam, waar ‘t egelkindje lag. En ‘s morgens vroeg, wie lag daar in haar gouden ledikant, met kleine blonde vlechtjes en een kroon van diamant? Dat was geen egelkindje, maar ‘t prinsesje Annabel, de koning en de koningin, die zeiden: Wel, wel, wel!!!!! En ‘t mooiste is: ‘t prinsesje is nu altijd even lief. En zaterdags? Dan ook. Wat zeg je daarvan? Alsjeblief!