Ons leven zit vol met regelmaat en gewone dingen. Vandaar dat de dagen allemaal op elkaar kunnen lijken, met eentonigheid, routine en sleur.
Vandaag horen we in het evangelie het verhaal van Jezus op de berg Tabor: een gebeurtenis, die allesbehalve alledaags is, en die de leerlingen zuurstof gaf voor hun geloof in de Verrezen Jezus. Daarom kijken wij vandaag uit naar eigen Taborervaringen.
Zusters en Broeders,
U doet er goed aan uw aandacht altijd daarop gericht te houden,
als op een lamp die in een donkere ruimte schijnt,
totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw hart.
(Uit de tweede brief van Petrus 1,19)
Zes dagen later nam Jezus
Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee
een hoge berg op, waar ze alleen waren.
Voor hun ogen veranderde hij van gedaante,
zijn gezicht straalde als de zon
en zijn kleren werden wit als het licht.
(Matteüs 17,1-2)
EVEN EEN GLIMP ZIEN
Boven op de berg zien de apostelen een glimp van een toekomst, die wenkt. Een glimp van een leven, dat ontstijgt aan dit geschonden leven hier. In dit visioen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zien de leerlingen méér dan de gebrokenheid van dit bestaan.
Het is een beeld van de heerlijkheid van de verrijzenis. Maar die heerlijkheid komt er na de pijn van zijn verworpenheid, lijden en dood. De eeuwen door hebben we die verheerlijking verkeerd begrepen. Barokke schilders tonen Jezus op de berg met licht en goud en groot spektakel.
Die heerlijkheid is nu nog maar aanwezig als toekomst en hoop. Vandaag zien we nog een heel ander beeld: Jezus openbaart zich vandaag in het vertrokken gelaat van mensen, die slachtoffer zijn in een gebroken, verscheurde wereld: in de kinderen die gedood worden in Syrië, Afghanistan en zoveel andere landen, in de mensen, die van honger omkomen in Afrika. Vandaag is de gedaante van Jezus nog ontredderd, geschonden, ontdaan van alle heerlijkheid.
De verheerlijking is een belofte, een hoop, die ons gegeven is. Wij leven nog niet tussen gouden kronen, mantels met brokaat en zwevende blote engeltjes. Kleine mensen die samen werken aan gerechtigheid kunnen in onze gebroken en verscheurde wereld tekens van hoop en liefde brengen.
De glorie van de verrezen Christus kan maar stralen in meer gerechtigheid, in de onophoudelijke zorg voor de gekwetste mensen die nu het gelaat van de lijdende Jezus tonen. Laten wij bidden dat dit visioen van de Taborberg in ons levendig mag blijven – boven alle leed en onrecht uit – zoals ook Jezus zelf slechts door lijden en dood tot de heerlijkheid van de verrijzenis is gekomen.
Van tijd tot tijd moet je het doen,
de berg opgaan,
de wereld laten verstillen,
jezelf en de anderen hervinden in gebed,
het volle licht van God
laten schijnen op ons gezicht.
Dat kan vooral in gezelschap van Jezus,
uit wie dit heldere licht al straalt,
en in het gezelschap van andere bergbeklimmers,
Godzoekers zoals Mozes en Elia.
Het was voor hen geen wereldvlucht.
Zij namen alles mee op die berg:
het wel en wee van hun volk,
hun machteloosheid en ontgoocheling.
Maar er kwam vrede in hun hart.
Ze ontvingen nieuwe kracht om af te dalen,
om te herbeginnen.
Want wie op de berg alles in het volle licht heeft gezien
kunnen wij wellicht gemakkelijker inzien en toegeven
dat sommige dingen van grotere waarde zijn,
dan de dagelijkse zorgen
die ons meestal bezighouden.
Midden in de vakantie
kunnen mensen en dingen ons terugbrengen
bij belangrijke doelstellingen,
ja zelfs bij het enige dat uiteindelijk telt.
De lezingen van vandaag sporen ons aan
om met een open geest en een luisterend hart
te onderscheiden waar het op aankomt.
Het beviel de Heer dat Salomo juist hierom vroeg,
en hij zei tegen hem:
‘Omdat je hierom vraagt
– niet om een lang leven of grote rijkdom of de dood van je vijanden,
maar om het vermogen om te luisteren
en te onderscheiden tussen recht en onrecht –
zal ik je wens vervullen.
(1ste Boek Koningen 3, 11-12)
‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een schat, verborgen in een akker. Toen iemand hem vond, verborg hij hem weer, en in zijn blijdschap ging hij alles te gelde maken wat hij bezat en kocht die akker. Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een koopman, op zoek naar mooie parels. Toen hij een parel van grote waarde had gevonden, ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht haar.’
(Matteüs 13,44-46)
‘WAT IS MIJ HET MEESTE WAARD …’
De schat in de akker, waarvoor je alles prijsgeeft.
De mooie parel, die meer waard is dan al het andere.
Wat is voor ons het belangrijkste in ons leven?
De mening zal verschillen van mens tot mens en van moment tot moment.
Een goede gezondheid, zoals wij elkaar met Nieuwjaar wensen?
Een carrière met veel succes en veel geld?
Dat we gespaard blijven van rampen,
dat de zaken goed mogen gaan,
dat onze kinderen goed terechtkomen?
Elk van ons heeft wel zijn eigen antwoord op elk ogenblik.
Wij bidden er ook voor dat onze wensen in vervulling mogen gaan…
En toch zien we meer dan eens:
mensen die rijk zijn – maar geen vreugde kennen.
mensen die gezond zijn – maar niet gelukkig.
mensen die geslaagd zijn in het leven – maar onvoldaan blijven.
Waar zijn die schat of die parel dan wel verborgen,
en door ons misschien vergeten of uit het oog verloren?
De droom van Salomo kan ons een lesje leren.
De Heer vraagt aan de jonge koning: ‘Wat wil je dat Ik je geef?’
En Salomo vraagt niet om rijkdom of een lang leven.
Hij vraagt om een opmerkzame geest en een luisterend hart.
Hij vraagt om ontvankelijk te blijven voor Gods Woord,
Hij vraagt om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt.
Kortom: hij vraagt om inzicht en levenskunst.
‘God, onze Vader,
geef ook aan ons een deeltje van de wijsheid
die Gij aan Salomo verleend hebt.
Dat ook wij ontvankelijk mogen worden voor Uw stem,
die zo zacht klinkt en overstemd wordt in het rumoer van onze wereld.
Uw stem, die ons de weg wijst naar Uw beloofde Rijk
van waarheid, heiligheid en liefde.
Want Uw Rijk is de parel, die meer waard is dan al het andere,
Uw Rijk is de waarachtige schat,
verborgen in de akker van ons leven,
verloren in de akker van de wereld. Amen.’
Wij weten niet hoe rijk wij zijn...
het spoor van God voor ons al uitgetekend
van toen we nog met kinderogen naar de wereld keken.
Wij weten niet hoe rijk wij zijn...
dat onze God geen god is van verre en in den hoge,
maar dat Hij in het hart van d' allerminste mensen
gezocht en ook gevonden wordt.
Wij weten niet hoe rijk wij zijn...
omdat God als een metgezel met ons
de wegen gaat van alle leven,
met de schouders van een vriend,
en een hart dat alle ruimte laat.
Wij weten niet hoe arm wij zijn,
wanneer wij stilzwijgend voorbijgaan aan Gods deur,
Wat ik bemin: te dwalen door de bloemen onder een hemel, wijd en wolkeloos, de aarde één bloei van zomer voor altoos waarvoor de bijen hun zoet loflied zoemen,
en met de namen van het licht te noemen haar, die mijn hart als in een droom verkoos, die aan mijn zijde zingt, zo zorgeloos om dit verrukkelijk geluk te roemen, -
zal dit mijn leven zijn? Ik ben geboren om van de wind de diepe zang te horen die aanruist uit een vreemd en ver gebied,
om van de aarde en een aards beminnen een hemel en een eeuwigheid te winnen... Maar dit, O God, is toch uw leven niet?
Ben Sikken (1921-1944)
Nederlands verzetsstrijder, gefusilleerd toen hij 23 was
In een mensenleven zijn onzekerheid, vrees en angst soms sterk aanwezig: je kan bang zijn voor donder, bliksem en noodweer. En ook voor het geweld en de brutaliteit, die zo sterk toenemen in onze tijd. Of voor mensen uit een andere cultuur, die we niet kennen … want ‘onbekend is onbemind’ en schrikt meestal af. Bovendien is er de dreiging van het terrorisme. Je kan bang zijn voor de toekomst, omdat je al wat ouder wordt, en wie nog jonger is kan bang zijn om te mislukken in het leven: onze maatschappij oordeelt (en veroordeelt) toch zo lichtzinnig omdat ‘je het al dan niet gemaakt hebt in deze wereld’.
Daartegenover horen we vandaag tot drie keer toe, in het evangelie, deze woorden van Jezus: ‘wees niet bevreesd’. Hij spreekt ons immers van de geborgenheid in de palm van Gods hand en Hij veroordeelt niet wie het goed meent. Hij was amper geboren en het engelenkoor zong al: ‘Eer aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft.’
Maar vrees en angst vormen evenzeer een moeilijk thema omdat het gevoelens zijn, die sterker kunnen zijn dan ons verstand; maar het geloof en vertrouwen in Gods onvoorwaardelijke liefde – samen met de warme, welgemeende steun van vrienden – kunnen ons er soms bovenop helpen ... ook al blijft de onderlinge wisselwerking tussen psychologie en spiritualiteit een bijzonder complexe verhouding.
Eerste lezing: Jeremia 20, 10-13
Evangelie: Matteüs 10,26-33
GELOOF, DREIGING, ANGST, VERTROUWEN EN DIES MEER …
Geen enkele profeet werd, tijdens zijn leven en optreden zo afgewezen en vervolgd als Jeremia, omdat hij uit de tekenen van zijn tijd het komende onheil voorspelde. Hij werd ook ontmoedigd door die spot. Maar hij weet dat hij het goede woord spreekt en dat God hem daarom steunt. Het lijkt op onze tijd. Wie Jezus volgt, wordt wel eens meer een oubollige naïeveling genoemd. Dienaangaande geeft het evangelie vandaag drie gedachten, die kunnen helpen om onze vrees te overwinnen.
1. Er kan heel veel met ons gebeuren; men kan ons veel aandoen: laster, verdachtmaking, lichamelijk of psychisch leed. Maar niemand kan – indien wij dat willen en weerstand bieden – echt greep krijgen op onze geest en onze ziel doden. Onze innerlijke vrijheid, onze diepste levensvreugde kan overeind blijven…als wij tenminste openstaan voor de blijdeboodschap, of beter gezegd: ‘als ons de genade gegeven is om te blijven geloven, wanneer dreigingen allerhande op ons afkomen’ dat onze naam geschreven staat in de palm van Gods hand.
2. God laat ons nooit in de steek. In ons eigen leven is Gods liefde steeds aanwezig. Géén gebeurtenis, geen laster, geen bijtende spot kan die liefde wegnemen. Altijd mogen we ons hart aan God uitspreken. Maar ook hier moeten we herhalen: ‘als het ons gegeven is om dit geloof en vertrouwen te kunnen bewaren.’ De nabijheid van echte vrienden is hierbij heel belangrijk, misschien zelfs doorslaggevend. Als we echte vrienden kennen, kunnen die a.h.w. voor ons God ‘spelen’, net zo goed als God zijn voor ons. Hier loopt veel mis in onze tijd: men praat over communicatie, men leert spreken met elkaar; technieken worden bijgebracht, cursussen worden gegeven … maar ondertussen kwijnen mensen weg in eenzaamheid, zonder geliefden of vrienden. Het is moeilijk om in een God van liefde te geloven, als je geen liefde ervaart in je gewone leven.
3. Jezus verzekert ons dat Hij voor ons opkomt bij de Vader in de hemel. Nu alles toegespitst wordt op het plezier van vandaag, hier en nu, spreekt dit velen weinig aan. Laat het een troost zijn, dat het nooit vanzelf ging om uit ganser harte te geloven. Het ‘boven-natuurlijke’ is nu eenmaal verder af en minder grijpbaar, minder tastbaar en daarom ook minder vanzelfsprekend dan het ‘natuurlijke’. Bovendien, de eeuwen door zijn mensen om hun geloof afgewezen.
In deze context draagt ‘het instituut Kerk’ een grote verantwoordelijkheid Wanneer of waar de kerk macht had, of pronkte met pracht en praal, kan je meestal grote vraagtekens plaatsen bij het geloof van die kerk. De boodschap van het evangelie staat immers haaks op de wijsheid van deze wereld. En als ‘de Kerk’ meeloopt met de wijsheid van deze wereld …
Daarom is het zo belangrijk – en alweer – in vele gevallen doorslaggevend dat zij die naar de mening van de mensen de Kerk belichamen, niet enkel met de lippen preken maar ook in daad en levenswijze het evangelie beleven. Net om deze reden heeft Jezus destijds zulke harde woorden gesproken over de religieuze elites van zijn tijd: ‘Maar wee u, farizeeën! Gij betaalt wel tienden van munt en wijnruit en allerlei kruiken, maar bekommert u niet om rechtvaardigheid en liefde tot God.’ En: ‘'Wee ook u, wetgeleerden! Gij legt de mensen haast ondraaglijke lasten op en raakt zelf die lasten niet met een van uw vingers aan.’ (Lucas 11,42 en 46).
Maar gelukkig kunnen we ook vaststellen dat vele kleine mensen, die niet op de heiligenkalender staan, in alle stilte wel als echte heiligen geleefd hebben, soms misschien wel meer dan sommigen die daar wel een plaatsje en een naam gekregen hebben.
Daarom prent Jezus zijn leerlingen in: ‘Wees niet bang voor de mensen, wees niet bevreesd.’ Maar Hij verstaat dat zijn leerlingen soms angstig zullen worden. Hij verstaat dat ze soms zullen twijfelen aan zichzelf, aan Hem en aan zijn Koninkrijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Daarom is zijn laatste woord op deze aarde ook: ‘Hou dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
Het kan lang duren voordat iemand deze belofte ten volle begrijpt en in zijn hart opneemt. Maar een oude dichter zegt na jaren zoeken : ‘Heer, mijn hart is niet trots, mijn blik niet hoogmoedig, ik zoek niet wat te groot is of te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij.’ (Psalm 131, 1-2)
Onze tijd spoort niet aan om gelovig te zijn: je moet tegen de stroom in roeien, en je zal er geen aanzien door verwerven. Laten wij daarom bidden om een geloof, dat ons geheel doordringt; laten wij zeker dankbaar zijn als de genade van een eenvoudig geloof ons gegeven is. Dat wij zo mogen open bloeien tot vreugdevolle, vrije mensen, zonder valse trots maar ook zonder angst. En dat wij anderen daarbij tot steun mogen zijn.
Stil, wees stil: op zilvren voeten Schrijdt de stilte door den nacht, Stilte die der goden groeten Overbrengt naar lage wacht… Wat niet ziel tot ziel kon spreken Door der dagen ijl gegons, Spreekt uit overluchtse streken, Klaar als ster in licht zou breken, Zonder smet van taal of teken God in elk van ons
Jezus werd ontroerd, geraakt door zoveel mensen, die steeds weer naar Hem toekwamen: ‘afgetobd’, worden ze genoemd, ‘schapen zonder herder’, hulpeloos, uitgeput en aan hun lot overgelaten. Vandaar zijn bede om arbeiders te vinden voor de oogst van de Heer: mensen, die evenzeer bewogen worden als Hij zelf, wanneer zij al die noden zien.
Het evangelie spreekt dus, eens te meer, over één van de grote klemtonen in het ‘Koninkrijk van God’: onze bewogenheid om mensen, die verlaten zijn; onze bereidheid om mensen uit nood en dood opnieuw tot leven te wekken. Om niet in een boog om hen heen te lopen!
Jezus ging rond door alle steden en dorpen,
waar Hij onderricht gaf in hun synagogen
en de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk
en alle ziekten en kwalen genas.
Bij het zien van die menigte mensen
werd Hij door medelijden bewogen,
omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder.
(Matteüs 9,35-36)
‘Bij het zien van al die mensen’
De zending van de leerlingen vertrekt van de ONTROERING EN BEWOGENHEID van Jezus: ‘omdat zovelen afgetobd neerlagen, als schapen zonder herder.’ Jezus roept mensen om teken en werktuig te zijn van ZIJNmede-leven met de nood van die velen. De leerlingen worden bij name genoemd: Simon, Filippus, Thomas … Er worden geen ronkende titels vermeld van doctor of magister, en evenmin van senator of burgemeester. Het zijn maar mensen zoals wij, klein, onopvallend en vooral heel gewoon. In Vlaanderen hadden ze Luc of Jan of Marc kunnen heten, en niet Doctor Zus of Meester Zo. Ze blijken ook heel verscheiden: verschillende meningen, verschillende beroepen, verschillende karakters.
Belangrijk is wat aan deze zending voorafgaat: Gods mededogen met de hulpeloosheid van de mensen. Mensen hebben zoveel leed soms, ongezien, omdat het achter gevels zit, die zoveel kunnen verbergen, of ongezien omdat onze ogen heel bewust wegkijken, de andere kant op.
Je bent soms verwonderd over de moed, waarmee iemand overeind blijft en voortdoet. Zelden bloeit een mensenleven open in een levenslange glimlach. En je bent soms ook verwonderd over zoveel gebrek aan medeleven. Mededogen is soms mijlenver te zoeken en de liefde zelf wordt vaak zo weinig geliefd.
Daarom is Jezus ontroerd en bewogen: triest lijk sommige mensen, ook vandaag nog triest kunnen zijn, als zij dat immense gebrek aan ontroering zien. Daarom zoekt Hij mensen, die beeld willen zijn van zijn milde barmhartigheid. Daar ligt onze zending: dat wij de hulpeloze mens opmerken, door hem ontroerd worden, en hem weer tot leven willen wekken.
Oprechte liefde voor een God, die meeleeft, neemt tegenstellingen weg en maakt één. Die liefde tot God kan uit zoveel verschillen één gemeenschap laten groeien, één van hart en één van geest, met dezelfde ontroering en dezelfde bewogenheid, als Hij zelf voelde. Jezus volgen is enkel mogelijk als we ons samen laten leiden door zijn woord. Ook in ons geloof dragen wij elkaar. Elk voor zich gelovend, elk op zijn eigen houtje, elk in zijn eigen hoekje, blijven we wereldvreemde rariteiten, zonderlingen die buiten de wereld leven. De Duitse Nobelprijs Heinrich Böll zei eens: ‘één christen kan wonderen doen, één miljard christenen kunnen de wereld veranderen.’
Daarom bidden wij:
‘Goede God, onze Vader,
Beziel ons samen en doordring ons allen met uw Goede Geest,
maak ons tot één gemeenschap van mensen met sterke schouders,
mensen, die zoals Gij, bewogen en ontroerd kunnen zijn,
mensen, die met Uw mildheid de wereld verwarmen. Amen.’
Bartje gaat toch naar de voorkamer. De lamp brandt er laag, hij draait die wat hoger. Hij doet de deur naar het achterhuis dicht. Daar ligt vader op het bed; op dezelfde plaats, waar eens het lijk van moeder lag, ligt nu het zijne. Zijn hoofd is bedekt met een doek. Zijn handen slechts zijn zichtbaar.
Vaders handen. Ze liggen naast elkaar op het witte laken, bruin en verweerd, de linkerarm iets meer gestrekt dan de rechter, de vingers half geopend; zoals ze gegroeid zijn naar de steel van de schop, zo liggen ze nog op het doodsbed. O, Bartje kent die handen. Hij heeft er als kleine jongen al stil naar gekeken, met bewondering en met afschuw. Hij heeft ze gevoeld aan zijn lichaam, die handen als mokers, wanneer hij ondeugend geweest was, en ook wel onverdiend. Maar ze hebben hem ook gedragen, toen hij klein was – hij heeft in die grote handen geslapen als in een bed. Ze hebben hem eens uit de sloot gered, toen hij bijna verdronken was. Ze hebben zich ook een enkele maal zegenend op zijn hoofd gelegd. En ze hebben voor hem gewerkt....
Zie, hoe ze voor hem hebben gewerkt, voor hem en voor de anderen. Hoe breed zijn vaders handen, hoe misvormd door het werk, door littekens en bulten en schrammen. Het vuil van de aarde is er ingegroeid, dat heeft moeder Geesse niet weg kunnen wassen. Schoppen zijn het geworden, klauwen zijn het geworden met versleten nagels – met een eeltlaag in kussens er op. Hoeveel centenaars hebben die handen getild voor vrouw en gezin? Hebben ze niet bijna de halve aarde getild?....
Vaders handen – die waren het voornaamste van vader. Zijn woorden waren niet veel, zijn ogen waren maar somber, maar zijn handen, daarin staat zijn hele leven gegraveerd. Ze hebben zich niet meer gevouwen dan nodig was en ze hebben zich vaak opstandig tot een vuist gebald, tot een ijzerharde hamer tegen de boeren en tegen het werk. Eens hebben ze zelfs een trotsen boer de deur uitgeslagen, toen die er slechts slavenhanden in wilde zien. En toch hebben ze zich weer gehoorzaam ontsloten om de schop te vatten – altijd weer – en hebben gestreden en gezwoegd en gegraven in de aarde en geklauwd in de mest, om aan de avond het blanke brood te kunnen vasthouden en uit te delen aan de kinderen. Nu liggen ze dood en het schijnt, alsof ze nòg vragen om de schop, om te mogen werken voor het gezin.
Bartje streelt die handen, die poten van het mensdier, dat vader was. De witte haren zijn als stoppels zo hard. Hij ziet zijn eigen handen er bij – twee paar handen liggen naast elkaar op het laken, van den ouden arbeider en van den jongen. Het zijn dezelfde handen. Wat smaller nog en wat slanker die van Bartje, wat lichter-bruin en niet zo misvormd. Maar eens zullen ze ook zo worden. Zulke handen zal Bartje hebben, als hij op zijn doodsbed ligt....
Vaders handen.... Nu rusten ze, voorgoed. Nu zullen ze stof worden in het stof, dat ze bewerkten. Hoe zei vader het vroeger? Een mens wroet net zo lang in de aarde, tot hij zich de aarde in heeft gewroet.... Bartje vat die handen in de zijne. Hij heeft die dikwijls vervloekt, als ze hem sloegen. ‘Vader, vergeef, dat ik het durfde!’.... Hij streelt ze nu, maar hij heeft ze nooit bij vaders leven gestreeld. ‘Vader, vergeef. En vergeef het ook, dat ik U jarenlang heb vergeten en mijn eigen weg ben gegaan, slechts mijn eigen geluk heb gezocht’....
Nu groeit er toch een heet verdriet in Bartje, - een vlijmende smart om de handen van zijn vader. Hij buigt zich over het bed en zijn tranen vallen op die handen en liggen te glinsteren in het licht van de lamp tussen de dikke aders.
Uit: Anne de Vries, ‘Bartje zoekt het geluk’. pp.172-173
Onze laatste dag Friesland begon met een vrije wandeling door Leeuwarden, de hoofdstad van de provincie – Ljouwert in de eigen Friese taal:
‘Ljouwert is ûntstien út trije terpen oan de eastlike igge fan de Middelsee.
De stêd hat 95.949 ynwenners (desimber 2013)
en is dêrmei de grutste stêd binnen de provinsje.
DE bezienswaardigheid van de stad lijkt mij de scheve toren ‘Oldehove’, al vele jaren de trots van Leeuwarden:
'As je ome sège mutte teugen de Oldehove',
dan betekent dat, dat je een geboren en getogen Leeuwarder bent.’
Een echte Leeuwarder kan dan ook niet lang van huis.
‘A'k de Oldehove niet siën ken, dan foël ik my onwennich'.
En als je
'troud binne met 'e Oldehove',
dan zul je de stad nooit verlaten!
Even verder ontmoette ik opnieuw in bronzen gestalte een oude bekende uit mijn schooltijd, geen kardinaal deze keer, maar de strijdvaardige socialistische dichter en staatsman, Jelles Troelstra. Alvorens zich rond zijn dertigste tot de ‘Internationale’ te bekeren en het socialistische gedachtengoed aan te kleven geloofde Troelstra evenwel hartstochtelijk in de ideologie van het vrije Friesland:
Door de wilde zee besprongen, Duizend malen steeds opnieuw, Vaak belaagd maar nooit bedwongen, Waren Friezen fier en vrij; Vrijheid was de hoogste wet In het hart der edele Friezen.
Anderhalf uurtje later kozen we richting Hemrik voor een bezoekje aan de vermaarde stoeterij ‘Het swarte Paert’, naar eigen zeggen even uniek als het Friese Paard zelf … en ja, ook wie niet echt op paarden uit is, genoot volop van de dressuur die amazone Joyce ten beste gaf op haar merrie, Isabella … heerlijk en verbazend hoe amazone en paard op een bijzonder fijnzinnige wijze met elkaar communiceerden.
Een heerlijke koffietafel nog, en dan huiswaarts … met eerst nog een uurtje genieten van de unieke Friese mix van land en water.
‘oan’t sjen, Fryslân’
---
Dankbaarheid is slechts mogelijk
omdat mensen terug kunnen denken,
omdat er geschiedenis is,
omdat er een verleden is dat je indachtig kan blijven.
Danken komt van ‘denken aan’.
Gebeurde dingen en voorbije belevenissen
kunnen wij ons uitdrukkelijk voor de geest halen.
Daaruit kan dankbaarheid geboren worden:
blij zijn om die geschiedenis, om het voorbije goede.
Dankbare mensen
zijn mensen die weten hoe kostbaar het leven is
en hoe relatief vele dingen zijn;
die aanvoelen dat ook het minder goede en het slechte relatief zijn
De Wadden ademen rust en kalmte: voor mij – en voor de meeste reisgezellen – was een dagje Ameland dan ook het hoogtepunt van onze vierdaagse uitstap naar Friesland, zo dichtbij en toch zo vergeten.
Onze autocar bleef in Holwerd en we namen de veerboot naar Nes, het grootste van de vier dorpen, die Ameland rijk is. We genoten volop van een rondrit op het eiland, met de geestige en leerrijke uitleg van een geboren en getogen Amelander. Hij had iets van Toon Hermans: de lichtvoetige humor in de verhalen die hij vertelde deed niet schateren maar monkelen. Op en top een staaltje van ‘vrolijk leren’, waarbij achter elke bocht een nieuwe verrassing wachtte met eeuwenoude huisjes tussen duin en polder.
Na de rondrit was er nog tijd voor een individuele wandeling. Een eerste verrassing was een ‘blij weerzien’ – zij het in de bronzen vorm van een standbeeld – met Kardinaal De Jong, die als kerkhistoricus ‘mijn jeugd verblijd had’. Het is mij een raadsel hoe deze prelaat, in 1885 geboren in Nes, begin vorige eeuw zijn weg gevonden had vanop zijn rustig Waddeneiland naar het woelige Rome en de tumultueuze RKK van Nederland.
En er was nog een bezoek – en alweer een boeiend gesprek met een gelovige kerkdame – aan de Sint-Clemenskerk, die na een brand in 2005 nu mooier dan ooit uit haar as verrezen was. Een glasraam hield er de herinnering levend aan die andere eminente Fries, Titus Brandsma, in 1881 geboren in Bolsward en in 1942 als held en martelaar ter dood gebracht in Dachau.
En dan was er nog dit mooie, bijzonder evangelische welkom:
De tweede dag Friesland bood ons een rondrit door de provincie met een lokale gids, Mevrouw Anita Hellemans. Geboren in Groningen was zij, na haar huwelijk, tot Friese geadopteerd en … welbespraakt. Een spraakwaterval, bedeeld met vele weetjes van ditjes en datjes, die ons talloze wetenswaardigheden en anekdotes over de ‘elf steden’ (van de tocht) en andere plaatsen en personen bijbracht.
In Bolsward konden we niet voorbijgaan aan de unieke Martinikerk en – omdat het zwakke vlees ook wel wat wil – aan de lokale stokerij Sonnema Berenburg, de inventieve creatie van de ietwat eigenzinnige Fedde Sonnema uit de 19de eeuw. Dat zijn vondst ook lucratief was moge blijken uit het feit dat zijn brouwsel, tot op vandaag, ongewijzigd gebotteld wordt a rato van gemiddeld 10.000 liter per dag, bijna uitsluitend voor binnenlandse consumptie. Nederland lust dus ook wel wat!
We mochten genieten van de heel typische Friese dorpen, landschappen en meren. Voor mij was het hoogtepunt een bezoek aan Hindeloopen en zijn gereformeerde gemeente. In al zijn eenvoud is de Groote Kerk een echte parel, niet in het minst door enkele merkwaardige opschriften en een uitgebreid gesprek met een bezielde dame, lid van de gemeente.
Tijdens restauratiewerken in de jaren ’70 van vorige eeuw werd de toren enigszins ‘opgekrikt’, omdat deze teveel ‘uit het lood’ hing. Nog steeds lijkt het echter alsof de toren de neiging heeft op de kerk te willen vallen. Dit is vrij goed te zien op een van bijgaande foto’s.
Het ingangsportaal aan de zuidzijde werd in 1658 gemaakt door Claes Lykles voor de zuidelijke beuk. In het fries staat de tekst
"Des Heeren Woordt met Aendacht hoort komt daartoe met hoopen als hinden loopen"
Enkele foto’s vertellen iets over de strenge gebruiken, die tot voor kort in acht werden genomen, onder meer bij rouw en huwelijk.
Let ook op het Oudgriekse symbool van de vis of Ichtus: het is een acroniem, want iedere letter in het woord ἰχθύς is een afkorting voor een woord. Die woorden tezamen vormen de zin (vertaald): Jezus Christus, Gods zoon, (en / de) Redder. Zie onderstaand schema.