Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
29-08-2017
GEDICHT VAN DE WEEK
GEESTIG LIED
Wat dat de wereld is Dat weet ik al te wis (God betert) door ’t verzoeken: Want ik heb daar verkeerd En meer van haar geleerd Als van de beste boeken.
Want of ik schoon al las Hetgeen zo kunstig was Als goddelijk geschreven, ‘t En ging ter ziel noch zin Zo nijver mij niet in Als ’t eigen zelf beleven.
Nu heb ik ’t al verzocht, Zo dol als onbedocht, Zo rauw als onberaden. Och God ! ik heb te blind En al te zeer bemind De dingen die mij schaden.
Een hoofd vol wind en wijn, Een hart vol zucht en pijn, Een lichaam gans vol kwalen Heeft Venus, en de kroes, Of zelfs die leide droes Mij dikwijls doen behalen.
Och een bedroefd gemoed En een hart zeer verwoed Van duizend naberouwen Van overdaad en lust, Met een ziel ongerust Heb ik in ’t lest behouwen
Hoe streng breekt mij dit op : Mijn kruifde, krulde kop Die brengt mij voor de jaren In mijns tijds lente voort Op ’t zwart en zwetig zwoord Veel grijze grauwe haren.
Wanneer een ander leit Gestrekt en uitgespreid En rust met lijf en leden : Dan plaagt mij aldermeest De kwelling van mijn geest Met beulse wredigheden.
Dan dringt mij door de huid Het bange water uit Door kommerlijke zorgen, Dies mij het herte berst, En wenst alzo geperst Den ongeboren morgen.
En nimmer ik den dag Alzo gelukkig zag Dat zij mij vol verblijdde : Voorwaar ’k heb uur noch tijd, Of ellik heeft zijn strijd, Zijn lief, zijn leed, zijn lijden.
Al ’tgene dat de liên Ter wereld mogen zien Of immermeer verwerven, En wens ik niet zo zeer Als zalig in den Heer Te leven en te sterven.
Toen Petrus merkte hoe hevig de wind was, werd hij bang; hij begon te zinken en schreeuwde: ‘Heer, red mij!’ (Matteüs 14,30)
Toen Petrus vol moed op de zee liep, wankelden zijn passen, maar zijn liefde en vertrouwen werden sterker. Zijn voeten zonken, maar hij hield zich vast aan de hand van Christus. Zijn geloof ondersteunt hem terwijl hij voelt dat de golven zich openen. In zijn angst voor de storm, bevestigt hij zijn liefde voor de Verlosser. Petrus loopt op de zee, en wordt daarbij eerder gedragen door zijn liefde en vertrouwen dan door zijn voeten.
Hij ziet niet waar hij zijn voeten neerzet: hij ziet slechts het spoor van de stappen van Degene van wie hij houdt. Vanuit de boot, waar hij veilig was, zag hij zijn Meester en gegidst door zijn liefde, daalde hij af in de zee. Hij ziet de zee niet meer, hij ziet alleen Jezus.
Maar vanaf het moment dat de vrees zijn geloof begon te versluieren, doordat hij bezorgd werd over de kracht van de wind en afgeleid werd door de storm, wijkt het water onder zijn voeten. Zijn geloof verzwakt, en tegelijkertijd verzwakt ook het water.
Dan roept hij: ‘Heer, red mij!’ Meteen steekt Jezus zijn hand uit, bevrijdt hem en zegt tegen hem: ‘Kleingelovige, waarom twijfelde je?’ ‘Heb je zo weinig geloof dat je het niet tot bij Mij hebt kunnen volhouden? Waarom heb je niet genoeg geloof om tot het eind door te gaan? Weet voortaan dat alleen je geloof je zal ondersteunen op de golven.’
Zo, mijn broeders en zusters, twijfelde Petrus voor een ogenblik, en gaat hij ten onder, maar hij redt zich door de Heer aan te roepen. Welnu, deze wereld is een zee, waarin de duivel de golven opzweept en waar de verleidingen de schipbreuken vermeerderen; wij kunnen ons slechts redden door te roepen naar de Verlosser, die de hand uit zal steken om ons vast te pakken. Laten we Hem zonder ophouden aanroepen.
(Vrij naar een homilie van de Heilige Augustinus (354-430), bisschop van Hippo,Noord-Afrika)
Op een dag werd een oude professor gevraagd een lezing te geven over efficiënt tijdbeheer. Hij nam het woord en zei: ‘Laten we beginnen met een experiment.’
Van onder de tafel haalde hij een pot in aardewerk en zette die voorzichtig voor zich neer. Daarna nam hij een twaalftal grote stenen die hij zorgvuldig in de pot legde. Toen deze gevuld was, richtte hij zijn blik langzaam naar zijn publiek en vroeg: ‘Is deze pot vol?’
Allen antwoordden ze: ‘Ja.’
De professor bukte zich opnieuw en nam een pot met kiezelsteentjes. Minutieus goot hij ze over de stenen. De kiezeltjes vielen tussen de stenen tot op de bodem van de pot. Hij goot steentjes tot aan de bovenrand.
Opnieuw vroeg de professor: ‘Is deze pot vol?’
Zijn toehoorders begrepen zijn opzet en één van hen antwoordde: ‘Waarschijnlijk niet.’
Daarop haalde de professor van onder de tafel een zakje zand, dat hij aandachtig in de grote pot goot. Het zand vulde de plaats tussen de grote stenen en de kiezelsteentjes.
De professor vroeg nog eens: ‘Is deze pot vol?’
Ditmaal schudde zijn publiek eensgezind het hoofd.
‘Goed,’ zei de professor, en alsof iedereen het verwachtte, nam hij een kan met water en vulde de pot tot de rand. Daarop richtte de professor zich opnieuw tot de groep en vroeg: ‘Welke grote waarheid toont dit experiment ons aan?’
De moedigste antwoordde: ‘Het toont aan dat onze agenda nooit zo gevuld is als we wel denken en dat er, als we het echt willen, nog altijd wel wat tijd is voor meer afspraken en meer activiteiten.’
‘Neen,’ antwoordde de professor, ‘daarover gaat het niet. De grote waarheid die in dit experiment schuilt is de volgende: als je niet eerst de grote stenen in de pot doet, krijg je ze er achteraf nooit meer in.’
‘Welke zijn de grote stenen van ons leven: onze familie, onze vrienden, onze dromen, onze gezondheid? Als we meer belang hechten aan de futiliteiten zoals het zand en de kiezelsteentjes, zullen zij alle plaats in beslag nemen en blijft er geen tijd meer over voor de belangrijkste dingen in het leven.
Daarom mag je niet vergeten jezelf de vraag te stellen welke de stenen van je leven zijn, om ze vervolgens als eerste in de pot te leggen.’
Ons leven zit vol met regelmaat en gewone dingen. Vandaar dat de dagen allemaal op elkaar kunnen lijken, met eentonigheid, routine en sleur.
Vandaag horen we in het evangelie het verhaal van Jezus op de berg Tabor: een gebeurtenis, die allesbehalve alledaags is, en die de leerlingen zuurstof gaf voor hun geloof in de Verrezen Jezus. Daarom kijken wij vandaag uit naar eigen Taborervaringen.
Zusters en Broeders,
U doet er goed aan uw aandacht altijd daarop gericht te houden,
als op een lamp die in een donkere ruimte schijnt,
totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw hart.
(Uit de tweede brief van Petrus 1,19)
Zes dagen later nam Jezus
Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee
een hoge berg op, waar ze alleen waren.
Voor hun ogen veranderde hij van gedaante,
zijn gezicht straalde als de zon
en zijn kleren werden wit als het licht.
(Matteüs 17,1-2)
EVEN EEN GLIMP ZIEN
Boven op de berg zien de apostelen een glimp van een toekomst, die wenkt. Een glimp van een leven, dat ontstijgt aan dit geschonden leven hier. In dit visioen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zien de leerlingen méér dan de gebrokenheid van dit bestaan.
Het is een beeld van de heerlijkheid van de verrijzenis. Maar die heerlijkheid komt er na de pijn van zijn verworpenheid, lijden en dood. De eeuwen door hebben we die verheerlijking verkeerd begrepen. Barokke schilders tonen Jezus op de berg met licht en goud en groot spektakel.
Die heerlijkheid is nu nog maar aanwezig als toekomst en hoop. Vandaag zien we nog een heel ander beeld: Jezus openbaart zich vandaag in het vertrokken gelaat van mensen, die slachtoffer zijn in een gebroken, verscheurde wereld: in de kinderen die gedood worden in Syrië, Afghanistan en zoveel andere landen, in de mensen, die van honger omkomen in Afrika. Vandaag is de gedaante van Jezus nog ontredderd, geschonden, ontdaan van alle heerlijkheid.
De verheerlijking is een belofte, een hoop, die ons gegeven is. Wij leven nog niet tussen gouden kronen, mantels met brokaat en zwevende blote engeltjes. Kleine mensen die samen werken aan gerechtigheid kunnen in onze gebroken en verscheurde wereld tekens van hoop en liefde brengen.
De glorie van de verrezen Christus kan maar stralen in meer gerechtigheid, in de onophoudelijke zorg voor de gekwetste mensen die nu het gelaat van de lijdende Jezus tonen. Laten wij bidden dat dit visioen van de Taborberg in ons levendig mag blijven – boven alle leed en onrecht uit – zoals ook Jezus zelf slechts door lijden en dood tot de heerlijkheid van de verrijzenis is gekomen.
Van tijd tot tijd moet je het doen,
de berg opgaan,
de wereld laten verstillen,
jezelf en de anderen hervinden in gebed,
het volle licht van God
laten schijnen op ons gezicht.
Dat kan vooral in gezelschap van Jezus,
uit wie dit heldere licht al straalt,
en in het gezelschap van andere bergbeklimmers,
Godzoekers zoals Mozes en Elia.
Het was voor hen geen wereldvlucht.
Zij namen alles mee op die berg:
het wel en wee van hun volk,
hun machteloosheid en ontgoocheling.
Maar er kwam vrede in hun hart.
Ze ontvingen nieuwe kracht om af te dalen,
om te herbeginnen.
Want wie op de berg alles in het volle licht heeft gezien
kunnen wij wellicht gemakkelijker inzien en toegeven
dat sommige dingen van grotere waarde zijn,
dan de dagelijkse zorgen
die ons meestal bezighouden.
Midden in de vakantie
kunnen mensen en dingen ons terugbrengen
bij belangrijke doelstellingen,
ja zelfs bij het enige dat uiteindelijk telt.
De lezingen van vandaag sporen ons aan
om met een open geest en een luisterend hart
te onderscheiden waar het op aankomt.
Het beviel de Heer dat Salomo juist hierom vroeg,
en hij zei tegen hem:
‘Omdat je hierom vraagt
– niet om een lang leven of grote rijkdom of de dood van je vijanden,
maar om het vermogen om te luisteren
en te onderscheiden tussen recht en onrecht –
zal ik je wens vervullen.
(1ste Boek Koningen 3, 11-12)
‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een schat, verborgen in een akker. Toen iemand hem vond, verborg hij hem weer, en in zijn blijdschap ging hij alles te gelde maken wat hij bezat en kocht die akker. Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een koopman, op zoek naar mooie parels. Toen hij een parel van grote waarde had gevonden, ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht haar.’
(Matteüs 13,44-46)
‘WAT IS MIJ HET MEESTE WAARD …’
De schat in de akker, waarvoor je alles prijsgeeft.
De mooie parel, die meer waard is dan al het andere.
Wat is voor ons het belangrijkste in ons leven?
De mening zal verschillen van mens tot mens en van moment tot moment.
Een goede gezondheid, zoals wij elkaar met Nieuwjaar wensen?
Een carrière met veel succes en veel geld?
Dat we gespaard blijven van rampen,
dat de zaken goed mogen gaan,
dat onze kinderen goed terechtkomen?
Elk van ons heeft wel zijn eigen antwoord op elk ogenblik.
Wij bidden er ook voor dat onze wensen in vervulling mogen gaan…
En toch zien we meer dan eens:
mensen die rijk zijn – maar geen vreugde kennen.
mensen die gezond zijn – maar niet gelukkig.
mensen die geslaagd zijn in het leven – maar onvoldaan blijven.
Waar zijn die schat of die parel dan wel verborgen,
en door ons misschien vergeten of uit het oog verloren?
De droom van Salomo kan ons een lesje leren.
De Heer vraagt aan de jonge koning: ‘Wat wil je dat Ik je geef?’
En Salomo vraagt niet om rijkdom of een lang leven.
Hij vraagt om een opmerkzame geest en een luisterend hart.
Hij vraagt om ontvankelijk te blijven voor Gods Woord,
Hij vraagt om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt.
Kortom: hij vraagt om inzicht en levenskunst.
‘God, onze Vader,
geef ook aan ons een deeltje van de wijsheid
die Gij aan Salomo verleend hebt.
Dat ook wij ontvankelijk mogen worden voor Uw stem,
die zo zacht klinkt en overstemd wordt in het rumoer van onze wereld.
Uw stem, die ons de weg wijst naar Uw beloofde Rijk
van waarheid, heiligheid en liefde.
Want Uw Rijk is de parel, die meer waard is dan al het andere,
Uw Rijk is de waarachtige schat,
verborgen in de akker van ons leven,
verloren in de akker van de wereld. Amen.’
Wij weten niet hoe rijk wij zijn...
het spoor van God voor ons al uitgetekend
van toen we nog met kinderogen naar de wereld keken.
Wij weten niet hoe rijk wij zijn...
dat onze God geen god is van verre en in den hoge,
maar dat Hij in het hart van d' allerminste mensen
gezocht en ook gevonden wordt.
Wij weten niet hoe rijk wij zijn...
omdat God als een metgezel met ons
de wegen gaat van alle leven,
met de schouders van een vriend,
en een hart dat alle ruimte laat.
Wij weten niet hoe arm wij zijn,
wanneer wij stilzwijgend voorbijgaan aan Gods deur,
Wat ik bemin: te dwalen door de bloemen onder een hemel, wijd en wolkeloos, de aarde één bloei van zomer voor altoos waarvoor de bijen hun zoet loflied zoemen,
en met de namen van het licht te noemen haar, die mijn hart als in een droom verkoos, die aan mijn zijde zingt, zo zorgeloos om dit verrukkelijk geluk te roemen, -
zal dit mijn leven zijn? Ik ben geboren om van de wind de diepe zang te horen die aanruist uit een vreemd en ver gebied,
om van de aarde en een aards beminnen een hemel en een eeuwigheid te winnen... Maar dit, O God, is toch uw leven niet?
Ben Sikken (1921-1944)
Nederlands verzetsstrijder, gefusilleerd toen hij 23 was
In een mensenleven zijn onzekerheid, vrees en angst soms sterk aanwezig: je kan bang zijn voor donder, bliksem en noodweer. En ook voor het geweld en de brutaliteit, die zo sterk toenemen in onze tijd. Of voor mensen uit een andere cultuur, die we niet kennen … want ‘onbekend is onbemind’ en schrikt meestal af. Bovendien is er de dreiging van het terrorisme. Je kan bang zijn voor de toekomst, omdat je al wat ouder wordt, en wie nog jonger is kan bang zijn om te mislukken in het leven: onze maatschappij oordeelt (en veroordeelt) toch zo lichtzinnig omdat ‘je het al dan niet gemaakt hebt in deze wereld’.
Daartegenover horen we vandaag tot drie keer toe, in het evangelie, deze woorden van Jezus: ‘wees niet bevreesd’. Hij spreekt ons immers van de geborgenheid in de palm van Gods hand en Hij veroordeelt niet wie het goed meent. Hij was amper geboren en het engelenkoor zong al: ‘Eer aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft.’
Maar vrees en angst vormen evenzeer een moeilijk thema omdat het gevoelens zijn, die sterker kunnen zijn dan ons verstand; maar het geloof en vertrouwen in Gods onvoorwaardelijke liefde – samen met de warme, welgemeende steun van vrienden – kunnen ons er soms bovenop helpen ... ook al blijft de onderlinge wisselwerking tussen psychologie en spiritualiteit een bijzonder complexe verhouding.
Eerste lezing: Jeremia 20, 10-13
Evangelie: Matteüs 10,26-33
GELOOF, DREIGING, ANGST, VERTROUWEN EN DIES MEER …
Geen enkele profeet werd, tijdens zijn leven en optreden zo afgewezen en vervolgd als Jeremia, omdat hij uit de tekenen van zijn tijd het komende onheil voorspelde. Hij werd ook ontmoedigd door die spot. Maar hij weet dat hij het goede woord spreekt en dat God hem daarom steunt. Het lijkt op onze tijd. Wie Jezus volgt, wordt wel eens meer een oubollige naïeveling genoemd. Dienaangaande geeft het evangelie vandaag drie gedachten, die kunnen helpen om onze vrees te overwinnen.
1. Er kan heel veel met ons gebeuren; men kan ons veel aandoen: laster, verdachtmaking, lichamelijk of psychisch leed. Maar niemand kan – indien wij dat willen en weerstand bieden – echt greep krijgen op onze geest en onze ziel doden. Onze innerlijke vrijheid, onze diepste levensvreugde kan overeind blijven…als wij tenminste openstaan voor de blijdeboodschap, of beter gezegd: ‘als ons de genade gegeven is om te blijven geloven, wanneer dreigingen allerhande op ons afkomen’ dat onze naam geschreven staat in de palm van Gods hand.
2. God laat ons nooit in de steek. In ons eigen leven is Gods liefde steeds aanwezig. Géén gebeurtenis, geen laster, geen bijtende spot kan die liefde wegnemen. Altijd mogen we ons hart aan God uitspreken. Maar ook hier moeten we herhalen: ‘als het ons gegeven is om dit geloof en vertrouwen te kunnen bewaren.’ De nabijheid van echte vrienden is hierbij heel belangrijk, misschien zelfs doorslaggevend. Als we echte vrienden kennen, kunnen die a.h.w. voor ons God ‘spelen’, net zo goed als God zijn voor ons. Hier loopt veel mis in onze tijd: men praat over communicatie, men leert spreken met elkaar; technieken worden bijgebracht, cursussen worden gegeven … maar ondertussen kwijnen mensen weg in eenzaamheid, zonder geliefden of vrienden. Het is moeilijk om in een God van liefde te geloven, als je geen liefde ervaart in je gewone leven.
3. Jezus verzekert ons dat Hij voor ons opkomt bij de Vader in de hemel. Nu alles toegespitst wordt op het plezier van vandaag, hier en nu, spreekt dit velen weinig aan. Laat het een troost zijn, dat het nooit vanzelf ging om uit ganser harte te geloven. Het ‘boven-natuurlijke’ is nu eenmaal verder af en minder grijpbaar, minder tastbaar en daarom ook minder vanzelfsprekend dan het ‘natuurlijke’. Bovendien, de eeuwen door zijn mensen om hun geloof afgewezen.
In deze context draagt ‘het instituut Kerk’ een grote verantwoordelijkheid Wanneer of waar de kerk macht had, of pronkte met pracht en praal, kan je meestal grote vraagtekens plaatsen bij het geloof van die kerk. De boodschap van het evangelie staat immers haaks op de wijsheid van deze wereld. En als ‘de Kerk’ meeloopt met de wijsheid van deze wereld …
Daarom is het zo belangrijk – en alweer – in vele gevallen doorslaggevend dat zij die naar de mening van de mensen de Kerk belichamen, niet enkel met de lippen preken maar ook in daad en levenswijze het evangelie beleven. Net om deze reden heeft Jezus destijds zulke harde woorden gesproken over de religieuze elites van zijn tijd: ‘Maar wee u, farizeeën! Gij betaalt wel tienden van munt en wijnruit en allerlei kruiken, maar bekommert u niet om rechtvaardigheid en liefde tot God.’ En: ‘'Wee ook u, wetgeleerden! Gij legt de mensen haast ondraaglijke lasten op en raakt zelf die lasten niet met een van uw vingers aan.’ (Lucas 11,42 en 46).
Maar gelukkig kunnen we ook vaststellen dat vele kleine mensen, die niet op de heiligenkalender staan, in alle stilte wel als echte heiligen geleefd hebben, soms misschien wel meer dan sommigen die daar wel een plaatsje en een naam gekregen hebben.
Daarom prent Jezus zijn leerlingen in: ‘Wees niet bang voor de mensen, wees niet bevreesd.’ Maar Hij verstaat dat zijn leerlingen soms angstig zullen worden. Hij verstaat dat ze soms zullen twijfelen aan zichzelf, aan Hem en aan zijn Koninkrijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Daarom is zijn laatste woord op deze aarde ook: ‘Hou dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
Het kan lang duren voordat iemand deze belofte ten volle begrijpt en in zijn hart opneemt. Maar een oude dichter zegt na jaren zoeken : ‘Heer, mijn hart is niet trots, mijn blik niet hoogmoedig, ik zoek niet wat te groot is of te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij.’ (Psalm 131, 1-2)
Onze tijd spoort niet aan om gelovig te zijn: je moet tegen de stroom in roeien, en je zal er geen aanzien door verwerven. Laten wij daarom bidden om een geloof, dat ons geheel doordringt; laten wij zeker dankbaar zijn als de genade van een eenvoudig geloof ons gegeven is. Dat wij zo mogen open bloeien tot vreugdevolle, vrije mensen, zonder valse trots maar ook zonder angst. En dat wij anderen daarbij tot steun mogen zijn.
Stil, wees stil: op zilvren voeten Schrijdt de stilte door den nacht, Stilte die der goden groeten Overbrengt naar lage wacht… Wat niet ziel tot ziel kon spreken Door der dagen ijl gegons, Spreekt uit overluchtse streken, Klaar als ster in licht zou breken, Zonder smet van taal of teken God in elk van ons
Jezus werd ontroerd, geraakt door zoveel mensen, die steeds weer naar Hem toekwamen: ‘afgetobd’, worden ze genoemd, ‘schapen zonder herder’, hulpeloos, uitgeput en aan hun lot overgelaten. Vandaar zijn bede om arbeiders te vinden voor de oogst van de Heer: mensen, die evenzeer bewogen worden als Hij zelf, wanneer zij al die noden zien.
Het evangelie spreekt dus, eens te meer, over één van de grote klemtonen in het ‘Koninkrijk van God’: onze bewogenheid om mensen, die verlaten zijn; onze bereidheid om mensen uit nood en dood opnieuw tot leven te wekken. Om niet in een boog om hen heen te lopen!
Jezus ging rond door alle steden en dorpen,
waar Hij onderricht gaf in hun synagogen
en de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk
en alle ziekten en kwalen genas.
Bij het zien van die menigte mensen
werd Hij door medelijden bewogen,
omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder.
(Matteüs 9,35-36)
‘Bij het zien van al die mensen’
De zending van de leerlingen vertrekt van de ONTROERING EN BEWOGENHEID van Jezus: ‘omdat zovelen afgetobd neerlagen, als schapen zonder herder.’ Jezus roept mensen om teken en werktuig te zijn van ZIJNmede-leven met de nood van die velen. De leerlingen worden bij name genoemd: Simon, Filippus, Thomas … Er worden geen ronkende titels vermeld van doctor of magister, en evenmin van senator of burgemeester. Het zijn maar mensen zoals wij, klein, onopvallend en vooral heel gewoon. In Vlaanderen hadden ze Luc of Jan of Marc kunnen heten, en niet Doctor Zus of Meester Zo. Ze blijken ook heel verscheiden: verschillende meningen, verschillende beroepen, verschillende karakters.
Belangrijk is wat aan deze zending voorafgaat: Gods mededogen met de hulpeloosheid van de mensen. Mensen hebben zoveel leed soms, ongezien, omdat het achter gevels zit, die zoveel kunnen verbergen, of ongezien omdat onze ogen heel bewust wegkijken, de andere kant op.
Je bent soms verwonderd over de moed, waarmee iemand overeind blijft en voortdoet. Zelden bloeit een mensenleven open in een levenslange glimlach. En je bent soms ook verwonderd over zoveel gebrek aan medeleven. Mededogen is soms mijlenver te zoeken en de liefde zelf wordt vaak zo weinig geliefd.
Daarom is Jezus ontroerd en bewogen: triest lijk sommige mensen, ook vandaag nog triest kunnen zijn, als zij dat immense gebrek aan ontroering zien. Daarom zoekt Hij mensen, die beeld willen zijn van zijn milde barmhartigheid. Daar ligt onze zending: dat wij de hulpeloze mens opmerken, door hem ontroerd worden, en hem weer tot leven willen wekken.
Oprechte liefde voor een God, die meeleeft, neemt tegenstellingen weg en maakt één. Die liefde tot God kan uit zoveel verschillen één gemeenschap laten groeien, één van hart en één van geest, met dezelfde ontroering en dezelfde bewogenheid, als Hij zelf voelde. Jezus volgen is enkel mogelijk als we ons samen laten leiden door zijn woord. Ook in ons geloof dragen wij elkaar. Elk voor zich gelovend, elk op zijn eigen houtje, elk in zijn eigen hoekje, blijven we wereldvreemde rariteiten, zonderlingen die buiten de wereld leven. De Duitse Nobelprijs Heinrich Böll zei eens: ‘één christen kan wonderen doen, één miljard christenen kunnen de wereld veranderen.’
Daarom bidden wij:
‘Goede God, onze Vader,
Beziel ons samen en doordring ons allen met uw Goede Geest,
maak ons tot één gemeenschap van mensen met sterke schouders,
mensen, die zoals Gij, bewogen en ontroerd kunnen zijn,
mensen, die met Uw mildheid de wereld verwarmen. Amen.’