Op Kerstmis, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren hebben we de geschiedenis van God-met-ons herdacht en gevierd. We hoorden er hoe God met mensen omgaat. In die geschiedenis mogen we een glimp opvangen van God. Maar Hem geheel in woorden vatten, kunnen we niet. Hij is altijd groter dan wij kunnen verstaan.
God als Drie-eenheid benoemen, Vader, Zoon en Heilige Geest is nederig het hoofd buigen, en vol geloof bidden met de woorden van Huub Oosterhuis: ‘Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien eer ik werd geboren.’
Zusters en broeders,
U hebt de Geest niet ontvangen
om opnieuw als slaven in angst te leven,
u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn,
en om hem te kunnen aanroepen
met ‘Abba, Vader’.
(Romeinen 8,15)
Jezus kwam op hen toe en zei:
‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde.
Ga dus op weg
en maak alle volken tot mijn leerlingen.
Doop hen in de naam
van de Vader, de Zoon en de heilige Geest,
en leer hun alles onderhouden
wat ik jullie opgedragen heb.
En houd dit voor ogen:
ik ben met jullie,
alle dagen,
tot aan de voltooiing van deze wereld.’
(Matteus 28,19-20)
EEN NAAM VOOR GOD
De H. Drievuldigheid, een moeilijk woord, dat we als kind van buiten leerden in de catechismus, zonder er iets van te begrijpen. Het was zeker goed bedoeld: laat de kinderen maar van buiten leren. Ons verstand werd, meer dan het aankon, naar een denken over God gesleept, zonder dat ons hart werd aangesproken: als zij de echte waarheid kennen, dan komt alles wel goed. Zo is het helaas niet verlopen: velen haakten af, om vele redenen, maar toch ook wel omdat de kilte van het denken zo veraf staat van de warmte van het hart, dat ontroerd wordt door de ontmoeting met God.
Hoe God in zichzelf is – één in drie personen – dat gaat ons petje te boven, en dat is zelfs niet eens zo erg. Wat belangrijk is, is dat we zien hoe God zichzelf geleidelijk aan liet noemen. En dan komen we bij de bronnen van ons geloof, die een veel eenvoudiger taal spreken.
Eén belangrijke bron vinden we al in O.T. Mozes liet de kudden grazen. Eens ging hij zeer ver weg en de Heer verscheen hem: in een struik, die in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd. Hij krijgt daar de opdracht om de Israëlieten uit het slavenhuis van Egypte weg te leiden. Maar hij zegt: ‘Als ik naar de Israëlieten ga en zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: ‘Wat is de naam van die God? Wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem: ‘IK BEN DIE ER ZIJN ZAL’.
‘IK ZAL ER ZIJN’, het is de eerste naam, die God aan zichzelf geeft. Die naam is meteen ook een ontzaglijke bron van vertrouwen, ook al weten wij niet steeds op welke wijze God voor ons zorgt en wij er dikwijls anders over denken.
Elders, bij Johannes, vinden we een gelijkaardige naam voor God: ‘GOD IS LIEFDE’. In deze namen, die God zichzelf toekent raken we zijn diepste wezen, zijn meest intieme ‘Ik’. Zo wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven en ons streven. Wij, rusteloze zoekers naar geluk, vinden slechts rust in de warme geborgenheid van de eeuwige Liefde, zoals wij God mogen noemen. Daarom zegt Augustinus terecht ‘onrustig is mijn hart tot het rust vindt in U’.
De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb. (Johannes 14, 26)
De heilige Geest laat zich moeilijk vatten in woorden. Maar Hij is aan het werk in mensen, waar iets bijzonders van uitgaat: hun woorden, hun daden komen diep uit hun hart, en wijzen ons de goede weg. Laten wij bidden om zulke mensen te worden, mensen bezield door de Heilige Geest, in wie Jezus zelf woont en ook vandaag nog zichtbaar wordt.
Heer God, geef ons die diepe genegenheid, die onze blik op Jezus richt, en die zijn hart wil zijn in deze harde wereld.
Geef ons de vreugde om dankbaar te leven dankbaar voor alles wat we gekregen hebben dankbaar voor alles wat wij mogen zijn.
Geef ons geduld: geduld met anderen die anders zijn, geduld met onszelf, omdat wij zwak zijn, en soms veel tijd nodig hebben om die mens te worden, die we willen zijn.
Geef ons warmte in de omgang met elkaar en laat ons gevoelig worden voor elkaars leed: het groot verdriet misschien maar ook die kleine pijnen, waaraan een mens traag doodgaat.
Geef ons die goedheid, die iedereen het beste gunt. Die ons open en onbevangen naar mensen toekeert, zonder argwaan of bijbedoelingen, maar vol vertrouwen op hun goede wil.
Geef ons trouw om het gegeven woord nooit te breken, en om onze roeping niet te vluchten.
Geef ons zachtheid om te beseffen hoe kleine wonden pijn kunnen doen en zachtheid om nooit één mens te kwetsen.
(vrij naar Carlos Desoete en Valeer Deschacht)
Die mooie gaven van de Geest wil ik u van harte toewensen op dit feest van Pinksteren, deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
---
De Geest waait waar hij wil en staat nooit stil. Nu eens bij u, dan bij een ander. Waarom bezien wij zo elkander? Zie, wat bij u is, is bij mij. ’t Komt uit hetzelfde klaar getij, gelijk de waatren van de beken zich voeden aan dezelfde stroom of uit dezelfde bronne breken. Wij zijn de takken van één boom, van ’t zelfde huis de gangen, de aders van het eendre bloed. En of de Geest met vlam en zangen bij u nu, dan bij mij verwijlt, of weer verterend naar een ander ijlt. Hij is in ons! In ons! Zo is het goed. En laat ons zwijgen en verlangen.
gezegend de mensen die zijn als Jezus van Nazareth mensen die goed zijn en barmhartig, met een hand die niet slaat als hij geslagen wordt; met een mond die niet verraadt als hij verraden wordt; mensen als een vriend die zijn vijand niet verloochent.
Gezegend de vrouw voor de man en de man voor de vrouw en oud voor jong en sterk voor zwak.
Gezegend de barmhartigen en zij die open zijn en lief, met wie het goed omgaan is bij alle gebreken.
Gezegend zij die elkaar bewaren, troosten, voorthelpen en verdragen.
Gezegend jij die klein of groot tastend doet als Hij, het kwaad vergeldt door goed te doen.
Het regent en niemand om aan te vertellen hoe nat ik ben. Het regent en niemand om aan te vertellen dat mijn nieuwe schoenen nu al lek zijn. Jac, ik ben in een plas gestapt en mijn schoenen zijn lek, ik ben nat, door en door. Jac, en jij?
Hoe hard het regent? Het regent heel hard. Heel erg hard. Harder dan ooit.
6de PAASZONDAG B – 6 MEI 2018 ‘WANT GOD IS LIEFDE’
De eeuwen door hebben vragen over God mensen in de ban gehouden. Bestaat Hij eigenlijk wel, echt en daadwerkelijk? Of hebben wij hem zelf ‘uitgevonden’ omdat we ‘zo Iemand’ nodig hadden en gewoonweg niet zonder konden? En als Hij bestaat: welke voorstelling, welk beeld kunnen wij ons beeld van Hem vormen? Hoe is Hij eigenlijk, Wie is Hij eigenlijk. Vandaag antwoordt Johannes met kinderlijke klaarheid in de lezing uit zijn eerste brief: ‘God is Liefde’ In het evangelie boomt hij daar nog wat meer over door, met woorden van Jezus tijdens het Laatste Avondmaal: ‘Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.’
Geliefde broeders en zusters, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt uit God voort. Ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde. (1 Johannes 4,7-8)
Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt zoals Ik u heb liefgehad. Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Ik noem u geen dienaars meer want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd … (Johannes 15,12-13 en15)
‘ZOALS IK JULLIE HEB LIEFGEHAD’
Zusters en broeders, we kunnen heel veel van elkaar verschillen, maar dit hebben we toch wel gemeen met elkaar: we willen gelukkig zijn. Daar gaan Jezus’ woorden vandaag over: ‘Ik zeg u dit alles, opdat mijn vreugde in u mag zijn en uw vreugde volkomen mag worden.’ Jezus verlangt ernaar dat zijn diepe vreugde ook in ons mag wonen. En Hij voegt eraan toe: ‘Als je die volkomen vreugde wil ervaren, moet je elkaar liefhebben, zoals ik jullie heb liefgehad.’ Een andere weg is er niet, alleen de liefde zoals Hij zelf ons liefhad. Liefde! De eeuwen door is er over gezongen, geschreven en gepraat. Met zoveel verschillende betekenissen: huwelijksliefde, moederliefde, kalverliefde, naastenliefde, eigenliefde, liefdoenerij, liefdadigheid, verliefdheid … Van de ene kant is het woord tot op de draad versleten omdat het te pas en te onpas gebruikt wordt. En van de andere kant is het onverslijtbaar en onmisbaar, zoals een dichter schreef ’Liefde is het hart van het heelal’. Vandaag zegt Jezus ons: ‘Geen groter liefde kan iemand hebben dan dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden’. Het gaat hier niet over sterven voor elkaar, maar over leven voor elkaar: jezelf geven, jezelf vergeten in gewone dagelijkse dingen. Het is ‘iets doen’ en ook ‘iets gaarne doen’, om de ander gelukkig te maken … ook als dit moeite kost . Het is jezelf vergeten omwille van de ander. Meer nog: liefde is jezelf geven, met wat je hebt en met wat je bent – zoals Jezus heeft voorgedaan. We kunnen mensen gaarne zien, omdat ze goed zijn voor ons. Bij Jezus wordt die volgorde omgekeerd. Zijn liefdevolle blik of gebaar komt eerst en daardoor wordt iemand goed. Hij bemint Zacheüs, een egoïstische uitzuiger, en daardoor geeft die de helft van zijn bezit aan de armen. Hij bemint Petrus die hem driemaal verloochende en Petrus wordt een rots van geloof. Jezus’ liefde maakt iemand goed. Ook onze liefde kan mensen anders maken. Daarom heeft iemand terecht gezegd: ‘Liefde verandert de wereld niet … maar liefde verandert de mensen, en mensen veranderen de wereld.’
Zoals u
Zoals u hier hebt liefgehad, ons als een broeder toevertrouwd, met hart en ziel, zo wilt u dat ook ik van al uw mensen houd.
Zoals u ons hebt opgericht door al uw aandacht en geduld en ons weer zette in het licht voorbij de sleur, voorbij de schuld;
zoals u doven horen deed, en lammen lopen, blinden zien, de warme hoop in alle leed, zo wilt u dat ik mensen dien.
Zoals u was in alles goed en mild, altijd en overal, en schaamteloos vol goede moed, zo wilt u dat ik worden zal.
Zoals u hier bent rondgegaan, en heel de wereld weet nog hoe, en elke mens hebt welgedaan, zo wilt u, meester, dat ik doe.
Zo blijft u leven na uw dood, als licht in angst, als troost in pijn. Zo blijft u onze lotgenoot. En zo zal God verheerlijkt zijn.
Lieve Maria, omdat de Vader in elke mens het verlangen gelegd heeft van Hem en bij Hem te zijn, voelen wij ons voortdurend onderweg, pelgrims, soms wat ontheemd, hopend op de dag dat Hij ons opneemt in een eeuwige omhelzing.
Maar nu en dan ook bang omdat we onzekere, kleingelovige mensen zijn die zich vasthouden aan wat ze zien.
Neem Jij, Maria,ons bij de hand, zodat we niet bang hoeven te zijn en breng ons langzaam maar zeker langs je Zoon Jezus naar onze enige echte thuis, in de armen van onze God. Amen.
In de voetsporen van Jozef ga je binnen in de droom waarin de Zoon van David – handen open en ’t hoofd op hol geslagen van zijn vrouw – een engel ziet die hem de vrees ontneemt, de glimlach van het weten geeft.
Het Kind dat is als elke en ‘made in heaven’ wacht in het schootveld van zijn moeder op verlossing, alleen de ezel met zijn lange oren wil niet mee naar Bethlehem waarheen Jozef hem trekt.
Zoveel gezien als toegevoegde waarde(1) houdt hij de wacht die man, maar weet: geen man gaat naar zijn vrouw en kind tenzij langs hem, deel van de poort naar God is hij, daar bij die grot. Alleen het ‘schorriemorrie’(2) gaat er door, een herder en een schaap, een koning zonder troon, of – klein genoeg – ook jij misschien.
Want hoe gebukt als elke vluchteling gaat dit gezin het land Egypte in, de ballingschap. Heb je die Hand gezien?
En God beminnend als hun Kind zijn zij op engelvoeten terug de weg naar huis gegaan; want uit dat verre land – als ooit zijn volk – riep God de Heer zijn Zoon, een takje uit de oude stam(3) van David – Isaï – Ruth tot Abraham.
De Geest van Jahwe rust op Hem met de gaven zevenvoud, shalom, zoals Jesaja profeteerde; in Nazareth gerechtigheid geleerd als milde regen neergedaald is Hij in die verdwaalde tijd.
‘k Hou van de dingen van mijn Vader ik baad mij in dit eeuwenoude zevenlicht ik draag de tempeltafels van Wet, ik honger met zovelen, ‘k wil wonen in ’t Huis van Brood(4), ik leef al nu voorbij de dood.
Omer Gielliet (Biervliet 14 mei 1925 – Breskens 7 mei 2017)
Voetnoten:
(1) De naam Jozef betekent eigenlijk ‘de toegevoegde’. (2) ‘Schorriemorrie’ is eigenlijk de Nederlandse verschrijving voor twee Hebreeuwse woorden voor os en ezel. Het is een aanduiding voor ‘arme’ mensen en zwervers. (3) ’t Hebreeuwse woord ‘nezer-nazer’ betekent twijg, takje. Het werd door Mattheüs gebruikt om de profetie van Jesaja naar Nazareth te laten verwijzen. (4) Beth-lehem d.i. Brood-huis. Jezus wordt ’t Brood des Levens genoemd.
(Het beeld ‘In de voetsporen van Jozef’ – eveneens van priester Omer Gielliet – staat buiten aan de kerk van Maldegem-Donk)
5de PAASZONDAG B – 29 APRIL 2018 ‘WIE MET MIJ VERBONDEN BLIJFT’
‘Laten we met elkaar verbonden blijven, jullie en ik,’ en ‘Alleen wie met Mij verbonden blijft – zoals Ik met hem – draagt rijkelijk vrucht’. Zo spreekt Jezus vandaag tot ons in het evangelie. Met Hem verbonden blijven, zoals de ranken met de wijnstok, en zijn woorden blijvend in ons laten wonen, daar gaat het om. Het volstaat niet om Zijn boodschap even te beluisteren, ’s zondags in de kerk, en er dan – de duur van een ademtocht – ontroerd door te worden. Het komt erop aan om de woorden van Hem, die het Woord is, diep te laten doordringen, wortel te laten schieten in ons hart en ze als het ware tot onze innigste, diepste en nieuwe natuur te laten openbloeien: onszelf laten kneden naar en door de woorden van het Woord. Zo worden we ten volle zijn leerlingen en mogen we de vreugde smaken van de Blijde Boodschap, een leven – nu reeds – in het eigen Rijk van God. Want, zoals Hij vlak vóór zijn dood nog zei: ‘geen dienaren noem ik jullie, maar jullie heb ik vrienden genoemd.’
Kinderen, wij moeten niet liefhebben met de mond, met woorden, maar waarachtig, met daden. Dan weten we dat we voortkomen uit de waarheid, en kunnen we met een gerust hart voor God staan. Zelfs als ons hart ons aanklaagt, want God is groter dan ons hart en Hij weet alles. (1ste Brief van Johannes 3,18-20)
Jullie zijn al gezuiverd door het woord dat Ik jullie verkondigd heb. Laten we met elkaar verbonden blijven, jullie en Ik, want zoals een rank geen vrucht kan dragen uit eigen kracht, maar alleen als ze verbonden blijft met de wijnstok, zo kunnen ook jullie geen vrucht dragen als je niet met Mij verbonden blijft. (Johannes 15,3-4)
‘LEVEN VAN ZIJN LEVEN’
We werden allen opgevoed in grote eerbied en ontzag voor de almachtige God, hoog verheven in de hemel, ver boven ons, mensjes van niemendal. Zo hebben wij tot God gebeden, vele en vele keren, en telkens weer hebben we ons klein, hulpeloos en nietig gevoeld. Het is een houding die passend is, maar evenzeer is het ook maar één kant van het hele verhaal. Als God zo ver BOVEN ons, kleine mensen, staat, als Hij zo ver BOVEN ons leven staat, komt Hij ook vlug BUITEN ons leven te staan. Hij is dan te groot en te ver, ongenaakbaar en onbereikbaar. HIJ woont in de coulissen van zijn hoge hemel, en WIJ leven, even maar, op het kleine podium van dit stukje aarde. GOD ZIJ DANK is er méér, GOD ZIJ DANK is er Jezus, en GOD ZIJ DANK mochten wij op onze levensweg Jezus ontmoeten,in bezinning en gebed, in gewone ervaringen van ons leven, en bovenal in het evangelie. En HIJ, Jezus, sprak ons – ook vandaag – van een wijnstok: Zie, zei Hij, zo dicht zijn wij bij elkaar, als ranken met de stam verbonden. Zo ben Ik één met de Vader, zo ben Ik in de Vader. Zo ben Ik één met jullie, zo LEEF Ik ook in jullie. Evenzeer als het sap van de stam ook het sap van de ranken wordt. Evenzeer als het leven van de stam ook het leven van de ranken wordt. Zo heeft Hij het zelf gewild: God kan niet zonder de mensen. Hij leeft zich uit in zijn mensen zolang Hij hun leven mag geven, zo lang Hij hun leven mag zijn. Geloven is niet alleen: klein staan voor God. Geloven is ook groeien en groter worden omdat wij Hem in ons laten werken, omdat wij ons door Hem laten snoeien. De vruchten van onze gegevenheid zijn op Zijn overgave geënt.
Geïnspireerd door: Bezinningen Dominicanen
Houd mij vast
Heer Jezus, door uw vaders hand in onze mensengrond geplant, en bloeiend in dit barre land, o houd mij vast.
Zoals de wijnstok sappen geeft aan elke rank die van hem leeft en vreugde aan zijn vruchten heeft houdt U mij vast.
Ik kan niet zonder U, ik moet het hebben van uw hartenbloed dat alle leven kloppen doet. Dus houd mij vast.
Laat mij, al doet het groeien pijn, een kleine rank van waarde zijn; maak mij een druppel van uw wijn. O, houd mij vast.
Hoe zal het ooit zichtbaar worden dat God met ons verbonden blijft als er geen mensen gevonden worden die voor elkaar willen instaan?
Hoe zal God ooit onder ons kunnen wonen als er geen mensen gevonden worden die voor elkaar ruimte maken, ook al hebben ze elkaar niet uitgezocht?
Hoe kan Gods woord tot ons spreken als er geen mensen gevonden worden, die elkaar daarop durven aanspreken?
Hoe kan in deze wereld geloofwaardig worden dat God met ons meegaat als er geen mensen te vinden zijn die het met elkaar willen uithouden en elkaar houden aan Zijn Woord?
Hoe kan God mensen rechtop doen gaan als er geen mensen te vinden zijn, die te maken willen hebben met hen die zijn terneergedrukt?
Toen, in een mist aan een oever, dit lichaam leeg lag, brak den grond der ziel een vuur uit dat de wereld in vlammen stak.
Afgronden braken open, hemelen sloten dicht; van grond tot wolken sloeg er een roode orkaan van licht.
Ik vluchtte, mijn handen geslagen tegen mijn aangezicht …
Ik weet niet hoe ik weervond een weg, die verloren was; ik kwam aan een glinsterend water en bloemen en zacht gras; daar speelde God met een kind, dat nog niet geboren was.
Ik dacht een tijding te staamlen: ‘De wereld is vergaan’ … God sprak: ‘Wat mijn stem niet doen kon, dat heeft mijn vuur gedaan: gij kwaamt. Ga naar het water; uw hoofd is nog zwart van roet, en wasch er van uw handen de vegen asch en bloed’.
Toen vroeg het kind: ‘Wat is dat: de wereld?’ en God zei blij na bedroefd herdenken: ‘De wereld is voorbij’
en toen tot zichzelven: ‘nu blijven zij beiden weer bij mij’.
Ik wiesch mij in ’t glinstrende water; God speelde met het wicht … ik legde mij in de bloemen; mijn oogen vielen dicht.
Toen ik ontwaakte lag ik in licht en bloemen alleen; vreemd en verzaligd zag ik over een water heen.
4de PAASZONDAG B – 22 APRIL 2018 ‘MENS VOOR DE MENSEN ZIJN’
Vandaag viert de Kerk ‘roepingenzondag’, met het evangelie van de Goede Herder, die zijn schapen kent en ervan houdt. De schapen vertrouwen hem dan ook en luisteren naar zijn stem. Elke roeping begint bij Jezus, die op vele wijzen tot ons hart spreekt. Naar Hem hebben we geluisterd, naar Hem blijven we luisteren. Zijn vraag om zijn boodschap uit te dragen is van alle tijden en nodigt ons uit tot toewijding en overgave.
Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft! Wij worden kinderen van God genoemd, en we zijn het ook. De wereld kent ons niet, omdat zij Hem niet heeft erkend. (Eerste Brief van Johannes 3,1)
Ik ben de goede herder: Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken; Ik geef dan ook mijn leven voor mijn schapen. (Johannes 10,14-15)
‘HERDER OF HUURLING’
Vandaag de dag is de herder uit ons straatbeeld verdwenen, zelfs op het platteland, zoals we dat vroeger kenden. Een herder, die met zijn kudde langs kalme wegen trekt, het is van een andere tijd, wereldvreemd in een landschap met havens, industrie en snelwegen. Maar de betekenis van de vergelijking is niet verouderd of verdwenen. Ook vandaag zijn er mensen die vertrouwd zijn met elkaar en bij elkaar horen. Mensen die op elkaar zijn aangewezen en afgestemd zijn op elkaar, net zoals herder en kudde bij elkaar horen en op elkaar zijn afgestemd. Ook vandaag zijn er nog mensen die herders en hoeders zijn voor elkaar. En ook de huurling heeft de tijd overleefd, soms zelfs diep in ons eigen hart. De huurling die koel zijn profijt berekent, zijn uren klopt en alles afweegt. Die huurling, die in mij kan wonen, fluistert mij dan in: ‘Laat maar gebeuren, het is tenslotte jouw zaak niet! Trek het je niet aan en was je handen maar in onschuld, liever dan ze vuil te maken.’ De huurling, die in mij kan wonen, zet zich in tot op het ogenblik dat het gevaarlijk wordt of tot er niets meer te verdienen valt. En dan wendt de huurling zich af, of ‘loopt in een boog erom heen’, zoals de priester en de leviet in die mooie parabel van Jezus.
(Geïnspireerd door een tekst van ‘Levensecht’)
Aan het einde van elke eucharistie worden wij nochtans gezonden en gezegend om trouw te blijven aan onze roeping. En die roeping zal nooit anders of verouderd zijn: gestalte geven aan Jezus, de Goede Herder, de veilige gids, de Mens voor de mensen.
Vader, hier ben ik om vereenzaamde, 'overbodige' mensen warmte en geborgenheid te geven.
Uw troost vraag ik om gebroken, geknakte mensen te doen blijven hopen, Uw zachtmoedigheid vraag ik om de wereld, uw schepping een stukje goddelijker, een beetje menselijker te maken.
Uw gerechtigheid vraag ik, om onrecht en eigenliefde in mij en rondom mij tegen te gaan. Uw barmhartigheid vraag ik om met een open hart naar mensen toe te gaan. Uw zuiverheid vraag ik om uw stem in de stilte horen.
Uw vrede hoor ik om aan al uw kinderen te vertellen dat Gij Vader en Moeder zijt. Opdat uw wil geschieden zou ben ik bereid. Vader, hier ben ik, zend mij.
Misschien is bidden in alle rust je dag overschouwen, blij om het mooie dat je beleefde, spijt om het domme dat je deed, en op het einde niet vergeten te zeggen: Dank je wel.
Misschien is bidden samen zoeken naar helende kracht om het morgen beter te doen, durven zeggen en laten zeggen: 'Mens ik jou van je, jammer, dat ik het zo weinig laat zien en voelen.'
Misschien is bidden beseffen hoe klein je bent, bang en hulpeloos, aanvaarden dat je de andere zo nodig hebt, en dat je zelf zo nodig bent, en elkaar en ook God laten zeggen: Dank je wel.
Misschien is bidden, helemaal niets doen, niets horen, niets zeggen, alleen maar zijn en geloven. God, misschien leer je me verder hoe ik bidden moet.
Ik ben zo blij dat ik weer triestig ben. Nu zal ik weer veel verzen kunnen schrijven, nu zal ik weer de poëzie bedrijven. Want wààr verdriet alleen beweegt mijn pen.
Ik ben U dankbaar, Heer, voor deze traan. Nu kan ik wenen, vrolijk en vol ijver. Ik heb het nodig, want ik ben een schrijver. Van vreugd en lachen kan geen kunst bestaan.
Ik zie de bloemen en ik voel de zon. Maar bloemen worden in de knop gebroken en achter wolken zit de zon verdoken - Goddank! - zo vaak dat ik nog dichten kon.
Ik ben zo blij dat ik weer triestig ben. O Heer, gij die de weemoed hebt geschapen, laat mij toch nooit te veel aan vreugde rapen. En àls het moet, breek dan desnoods mijn pen.
3de PAASZONDAG B – 15 APRIL 2018 ‘OPEN ONS HART VOOR UW WOORD’
Een hart, dat openstaat voor Gods Goede, Heilige Geest, een hart dat niet verduisterd is door de geest van deze wereld, een hart dat niet verzuurd is, of bot en afgestompt, maar dat aandacht heeft voor wat goed en mooi is. Laten wij daar vandaag om bidden! Het evangelie geeft vandaag alvast het goede voorbeeld! Overigens valt het bij herhaling op dat reeds kort na lijden, dood en verrijzenis van Jezus – en na de nederdaling van de Heilige Geest op die allereerste Pinksteren – de leerlingen er niet voor terugdeinsden om de Joden terecht te wijzen omdat zij weigerden hun hart te openen voor die Jezus, van wie de profeten – zonder zijn naam te kennen – reeds zo veelvuldig gesproken hadden. Het boek ‘Handelingen’ geeft daarvan vele getuigenissen, zoals vandaag bij monde van Petrus.
In die dagen zei Petrus tot het volk: U hebt de heilige en rechtvaardige verloochend, en verzocht om de vrijlating van een moordenaar. De leidsman ten leven hebt u ter dood gebracht, maar God heeft Hem opgewekt uit de doden; daarvan zijn wij getuigen. (Handelingen 3,14-15)
In die tijd vertelden de twee leerlingen wat er op weg naar Emmaüs was gebeurd en hoe ze Jezus hadden herkend bij het breken van het brood. Terwijl zij dit aan het vertellen waren, stond Hij opeens in hun midden. `Vrede!' zei Hij tegen hen. In hun opwinding en hun schrik dachten ze dat ze een geest zagen. `Waarom zijn jullie zo in de war?' vroeg Hij. `Waarom die twijfel in je hart? (Lucas 24,35-38)
‘BRANDDE ONS HART NIET IN ONS TERWIJL HIJ MET ONS SPRAK?’ (LUCAS 24,32)
Drie uitzonderlijke jaren waren het geweest, samen met Hem, van verwondering naar verwondering en van vreugde naar vreugde. Een nieuwe toekomst diende zich aan, hun diepste hoop was werkelijkheid aan het worden. En dan waren er die vreselijke dagen: de beklemmende stemming bij dat Laatste Avondmaal, het verraad van Judas, de hof van Olijven, de marteling en de smadelijke dood tussen twee boeven aan een kruis genageld. Weg die heerlijke droom nu, weg die hoop op een nieuwe toekomst. Het was mooi geweest … maar nu was het ‘geweest’, voorbij, o en voorgoed voorbij. Met droefheid in het hart dan maar terug naar de gewone orde van de dag, naar de gewone, dagelijkse, routineuze dingen. Naar Emmaüs waren zij onderweg nu, net zoals wij onze dagelijkse weg gaan. Naar Emmaüs ging Hij met hen mee, ook als zij de verkeerde richting uit gaan, weg van Jeruzalem. Hij wordt niet herkend, maar is een vreemdeling voor hen. Wel stelt Hij het eerst een vraag: ‘Waarover lopen jullie zo druk met elkaar te praten?’ En dan mogen zij vertellen … honderduit. Het lijkt wel ons leven. We kennen Hem, er is ons zoveel over Hem verteld en in onze dierbaarste momenten hebben we een glimp van Hem opgevangen … en zo is Hij zelf een vraag voor ons geworden: ‘Wat houdt jullie bezig? Waar is jullie hart?’ En wij mogen, met of zonder woorden, ons eigen verhaal vertellen, onze hoop en onze ontgoocheling. Onze vreugde, ons leed. Een persoonlijk gebed, een gesprek van mens tot mens, waarbij wij mogen kiezen waarover we praten. En zoals toen loopt Hij met ons mee en luistert … en kijkt ons liefdevol aan. Als wij ons hart dan voor Hem openstellen, begint Hij te vertellen, zijn verhaal, met woorden, beelden en verhalen uit de Schrift. Als wij luisteren laat Hij zich kennen, heel eenvoudig en klein, zoals Hij ooit eens vol tederheid zei: ‘Kom tot Mij, gij allen, die onder lasten gebukt gaat en Ik zal u rust en verlichting schenken.’ Hij geeft zijn geheim, de sleutel van zijn leven, de sleutel van DE WEG, die Hij zelf ging en voorhoudt: ‘wees zachtmoedig en nederig van hart’, ‘heb elkander lief, zoals Ik u heb liefgehad’. Ons hart wordt warm bij zijn woorden. Hij raakt onze diepste menselijke ervaringen, vervult onze innigste verlangens naar innerlijke rust. Maar Hij dwingt niet en laat ons vrij. Hij is bereid ook zo verder te gaan, zonder ons. Maar als ons hart openstaat en niet verward is, vragen wij net als de twee leerlingen: ‘Blijf bij ons! Het wordt avond.’ Hij heeft iets wakker gemaakt in ons. Door zijn woorden, door de toon van zijn stem, door het delen van het brood van alledag … en door hen, die geen brood hebben om te delen. In wat Hij zegt, in wat Hij doet, door mensen op onze weg, vatten we wie Hij is … en keren we terug, naar ons Jeruzalem, naar het land waar mensen wonen. Om te vertellen wat ons ten diepste beroert. En om zijn weg, DE WEG, te gaan.
DE WEG NAAR BINNEN
Toen zei die ene jongen met de deurknop in zijn hand: ‘Kom binnen, blijf bij ons want ’t is al donker, veel te laat om nu nog verder te gaan.’
Hij heeft niet gezegd: ‘Ik wens je nog een goede reis, vreemdeling, en ’t allerbeste. We zien elkaar wel weer.’
Zij zijn toen alle drie in huis gegaan, zich warmend aan elkaar braken zij het brood en zagen plots dat Hij het was. En heel hun leven was veranderd.
Met de deurknop van ons hart in onze handen, kunnen wij beleefd, zoals het hoort aan Jezus zeggen: ‘Prima boodschap, veel succes. Ik wens Je ’t allerbeste. We zien mekaar nog wel.’
Dan gaat Hij verder in de nacht … Wij breken ’t brood lijk alle dagen. Er is nog niets veranderd in ons hart en niets veranderd hier te lande.