Jezus heeft al heel wat wonderen verricht, zelfs op de sabbat de verschrompelde hand van een man genezen. Daarom zijn veel mensen nieuwsgierig naar de Man die zulke wonderen verricht. En waar Hij komt, stroomt dan ook een grote menigte bij elkaar om Hem te zien, om naar Hem te luisteren. Maar niet iedereen is zo enthousiast, zeker de Farizeeën niet: zij ergeren zich aan Hem, zij zoeken naar middelen om Hem de mond te snoeren.
Dit is ook zijn familie ter ore gekomen en zij willen wel eens poolshoogte gaan nemen. Zij willen Hem overhalen om terug naar huis te komen, weg van de wetgeleerden, terug naar de anonimiteit van gewone, kleine mensen. Maar het is Jezus niet te doen om wonderen, om aanzien of macht, maar om zijn opdracht om Gods Boodschap te verkondigen, waar te maken: om duidelijk te maken dat God elke mens graag ziet en hoopt dat wij dit ook zouden doen. Zó en op geen enkele andere manier worden en zijn wij familie van Jezus, van God.
(Bron: Dominicanen)
Jezus ging naar huis
en weer stroomde er zoveel volk samen
dat ze niet eens gelegenheid hadden om te eten.
Toen zijn verwanten dit hoorden
trokken ze erop uit om Hem mee te nemen,
want men zei dat Hij niet meer bij zijn verstand was.
De schriftgeleerden die uit Jerusalem gekomen waren
zeiden dat Beëlzebul in Hem huisde
en dat Hij door de vorst der duivels
de duivels uitdreef.
(Marcus 3, 20-22)
EEN LEVEN LANG KIEZEN …
In de evangelietekst van vandaag hoorden wij de zwaarste beschuldiging ooit tegen Jezus geuit. De verblindheid van zijn tegenstanders ging zover dat zij Hem verweten gebruik te maken van duivelse, kwade machten. Jezus was nochtans Gods goedheid zelf. Heel zijn optreden was er juist op gericht het kwade te bestrijden. Door zijn kracht stonden gekwetste en zieke mensen weer op, genezen, bevrijd. Zijn voortdurende strijd tegen alle vormen van het kwaad werd het teken dat het Rijk van Gods liefde groeide en dat Hij handelde in naam van de goede God. Jezus was onverdeelde goedheid.
Niet bij Hem, wel bij ons, mensen, vinden wij die mengeling van goed en kwaad. Zoals Paulus het zegt : ‘Het goede dat wij willen doen, doen wij niet. En het kwade dat wij niet willen doen, doen wij toch’. Soms kennen wij zelfs momenten van grote zwakheid, waarbij wij de indruk hebben dat het kwaad bij ons volledig binnendringt en als een tiran gaat heersen over ons hart. Dat wordt op dat moment dan heel vlug een gesloten burcht, waar wij liefst niemand anders meer binnenlaten. Maar wij mogen het toch weten: de liefde, die wij dan hebben buitengesloten, wacht geduldig onder de muren van onze versterkte stad. Tot het moment komt - een moment van nederigheid en vreugde - waarop wij de ophaalbrug weer neerlaten en de liefde weer binnenlaten in ons leven. Dan nodigt zijzelf ons uit met haar mee te strijden om de muren af te breken waarmee wij onszelf hadden opgesloten en geïsoleerd van de anderen. Dat niet meer het vaandel van het kwaad, maar de standaard van de liefde weer wappert op onze stad, betekent een heerlijke, bevrijdende ervaring, zowel voor ons als voor diegenen die met ons begaan zijn.
Wij moeten er ons echter geen illusie over maken. Ook na een overwinning blijft de geest van het kwaad ons bedreigen, niet alleen van buiten, maar ook van binnenuit. Het evangelie van vandaag stelt ons het leven voor als een voortdurende strijd tussen goed en kwaad. En dat is het inderdaad. De dag wat wij die strijd zouden opgeven, zou de ergste nederlaag betekenen en de totale verwoesting van ons huis.
Hoe komt het toch dat het Rijk Gods van de liefde zo dikwijls opnieuw moet worden bevochten en veroverd? Gewoon omdat het leven evolueert, omdat wij veranderen. Wij worden ouder, de kinderen worden groter, of de kleinkinderen komen op ons beroep doen, de economische situatie verslechtert, of onze werksfeer verandert, in ons lichaam ervaren wij kleine ongemakken, wij ontmoeten nieuwe mensen, of diegenen die ons juist tot steun waren, overlijden of verdwijnen, of een nieuwe kans wordt ons geboden. ‘Leven’ betekent onvermijdelijk ‘veranderen en groeien’. Wij evolueren en treden steeds weer nieuwe levensfasen binnen. En de concrete situaties waarin wij terecht komen zijn ongewild telkens nieuwe gevechtsterreinen waar een strijd moet geleverd worden opdat ook dáár de liefde, de dankbaarheid, de vergeving en de openheid, het zou halen van de haat, de veeleisendheid, het egoïsme en het isolement, opdat ook dáár de goedheid sterker zou zijn dan het kwaad.
Misschien lijkt het evangelie van vandaag nogal strijdlustig. Het is in feite zeer realistisch. Ons leven eist inderdaad een voortdurende keuze tegen het kwaad, vóór het goede. Op dat punt bestaat ‘niet kiezen’ eigenlijk niet. Want wie niet kiest, wordt onvermijdelijk meegesleurd en wel steeds naar één kant, nl. naar de kant van zijn gemakzucht en zijn eigenbelang. Echt menselijk leven is er steeds opnieuw voor kiezen in de liefdestroom van God te gaan staan, de liefde in ons hart binnen te laten, is ervoor kiezen niet op onszelf gekeerd, maar verbonden te willen leven met God, de mensen en de wereld.
Jezus wil bij ons vele duivels uitdrijven. Zijn woord van vandaag ‘Wie niet vóór mij is, is tegen mij’ nodigt ons uit tot hernieuwde keuze voor het goede, en dat wel op het punt waar wij nu gekomen zijn, op de plaats waar wij vandaag staan.
Zes jaar was ik leraar in Lokeren. Toen ik in 1976 het college verliet, schreef de 'Superior' in zijn afscheidswoord voor het collegeblad: 'Waar rust was, bracht hij onrust.’ Toen begreep ik het nog niet zo goed, maar ik denk dat hij gelijk had. Een mens moet wat ouder worden om zichzelf te leren kennen. Ook al probeer ik de rust te bewaren, de drang is vaak sterker dan mezelf. Door die onrust die in mij zit, word ik juist getroffen door de beelden die Jezus gebruikte en die de wereld toen en nu nog altijd op zijn kop zetten. Ze spreken mij het meeste aan. Het is ook datgene wat ik in Jezus het meeste bewonder.
Enkele voorbeelden:
'Als je op je linkerwang geslagen wordt, keer dan ook je rechterwang toe. En 'Vergeld geen kwaad met kwaad', integendeel: sla niet terug, want dan kom je in een spiraal van geweld terecht. Dit blijft een ware revolutie tegenover 'Oog om oog, tand om tand' ... de wereld op zijn kop.
Een ander voorbeeld: 'Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste zijn en anderen dienen: In ons denken is dat moeilijk te begrijpen, maar Jezus zet de wereld op zijn kop.
Een derde voorbeeld: 'Als je aalmoezen geeft, mag je rechterhand niet weten wat je linkerhand doet: Hierbij denk ik aan iemand op de parochie die 100 euro wegmoffelde in een briefje van 10, opdat het niet zou opvallen. Hierover zegt Jezus: 'Je Vader in de hemel ziet wel wat in het verborgene gebeurt.’ Ook hier de wereld op zijn kop: je doet iets niet voor het oog van de mensen, maar voor God.
Als ik de woorden van Jezus ter harte neem, verwacht Hij dan niet van mij dat ook ik – waar ik kan – de wereld een beetje op zijn kop zet? En onrust breng waar er rust is.
(Bernard Lenaerts)
Bron: ‘Tussendoor. Hoe Jezus van Nazareth ons inspireert’, mei 2018
Ook vandaag nog willen wij het feest van Sacramentsdag vieren en onze gedachten laten uitgaan naar Jezus’ woorden bij het Laatste Avondmaal: ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’.
Jezus zegt ons dat Hij in tekenen van brood en wijn bij ons zal blijven. Zo is elke eucharistie een uiting van geloof: wij geloven dat we in dit sacrament één worden met Jezus.
Maar evenzeer is elke eucharistie, van onzentwege, een belofte, die wij aangaan voor ons dagelijkse leven. Als wij daar – in dat dagelijkse leven – niet delen van onszelf, moeten wij nog meer bezield worden door die woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
Terwijl ze aten, nam Jezus een brood,
sprak de zegenbede uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘
Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’
En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker,
en allen dronken eruit. Hij zei tegen hen:
‘Dit is mijn bloed,
het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.
(Mc 14, 22-24)
GEGEVEN, GEBROKEN,GEDEELD
Ons geloof cirkelt rond de eucharistie. Als we van iemand zeggen: ‘Hij gaat alle weken naar de eucharistieviering…’ Dan weten we dat we te doen hebben met iemand die gelovig is. Het bijwonen van de eucharistie is zowat de graadmeter van ons geloof geworden.
Maar als een buitenstaander u zou vragen: wat die eucharistie wel inhoudt, wat daar gebeurt dan zouden wij misschien terugvallen op die catechismus van weleer en dan zouden wij aarzelend zeggen: brood en wijn worden lichaam en bloed van Jezus Christus. Misschien zouden we het wat eigentijdser zeggen: brood en wijn worden teken van zijn aanwezigheid.
De vraagsteller zal u gegarandeerd verwonderd aankijken. Hij zou die taal nooit verstaan. Eigenlijk zouden we moeten beginnen bij de bron, van waar het begonnen is. Eucharistie wordt maar verstaanbaar van binnenuit. Als we die woorden ‘Neemt en eet dit is mijn lichaam’ uit hun oorspronkelijk verband rukken, dan komt dat over als een hocus pocus en dat was zeker hun oorspronkelijke bedoeling niet.
Maar keren we even terug naar het ogenblik waarop zij zijn uitgesproken. Het avondmaal dat Jezus met zijn vrienden nam was niet zo maar een etentje, niet zomaar een afscheidsmaal. Het was het paasmaal, het vieren van de pesach, een symbolisch geladen maaltijd zoals wij dat niet kennen. Een herinneringsmaaltijd aan de bevrijding uit Egypte. Met op de tafel het pas geslachte lam.
Wetend dat het zijn laatste avond was, gaat Hij dieper in op de symboliek van dat gebeuren en ziet Hij in dat geslachte lam zichzelf. Een zinloos geweld zal Hem ter dood brengen. Dat zinloos geweld brengt Hem niet tot wedergeweld, niet tot verbittering of wanhoop of woede maar wel tot een gebaar van liefde. Hij blijft als mens overeind. Dat is de grote verandering die daar plaatsgrijpt. Die ommekeer wil Hij doorgeven in een tastbaar teken. Hij ziet die matzes daar op tafel liggen, die ongedesemde broden en de beker met de wijn van de zegening. Daarop zegt Hij, Dit ben ik voor u: gebroken brood en gedeelde beker. Dat is de verandering die Jezus brengt met dat gebaar: zelfs zinloos geweld beantwoorden met liefde. De geestelijke ommekeer voltrekt zich.
We kunnen dit niet losmaken van dat andere woord: ‘Doe dit tot mijn gedachtenis.’ Gij, op uw beurt, moet op dezelfde wijze reageren op zinloos geweld: Dit ben ik voor u: gebroken brood en gedeelde beker. De eucharistie staat inderdaad centraal in ons leven als gelovige als we dit beleven als een omzetten van zinloos geweld in liefde. Slechts van hieruit kunnen we de eucharistie verstaan. Als een oproep om geweld te beantwoorden met liefde. Is dat redelijk. Neen, zeker in onze maatschappij is dat niet redelijk. Maar liefde is toch nooit redelijk. Als liefde tussen twee mensen redelijk wordt dan is het geen liefde meer.
Gods liefde is ook niet redelijk, ook niet in zijn schepping, ook niet in zijn vergeving. Gelukkig maar voor ons.
Eucharistie vieren wat is dat? Dat is binnentreden in die wondere wereld waar zinloos geweld, onder welke vorm dan ook, beantwoordt wordt met liefde. Waar dat gebeurt komt de Heer Jezus tastbaar, lijfelijk aanwezig. Eucharistie is geen hocus pocus maar wel een levenskeuze die zeer diep ingrijpt in het leven van elke dag. Uiteindelijk zijn wij het die moeten veranderen in het mystiek lichaam van Christus.
Op Kerstmis, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren hebben we de geschiedenis van God-met-ons herdacht en gevierd. We hoorden er hoe God met mensen omgaat. In die geschiedenis mogen we een glimp opvangen van God. Maar Hem geheel in woorden vatten, kunnen we niet. Hij is altijd groter dan wij kunnen verstaan.
God als Drie-eenheid benoemen, Vader, Zoon en Heilige Geest is nederig het hoofd buigen, en vol geloof bidden met de woorden van Huub Oosterhuis: ‘Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien eer ik werd geboren.’
Zusters en broeders,
U hebt de Geest niet ontvangen
om opnieuw als slaven in angst te leven,
u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn,
en om hem te kunnen aanroepen
met ‘Abba, Vader’.
(Romeinen 8,15)
Jezus kwam op hen toe en zei:
‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde.
Ga dus op weg
en maak alle volken tot mijn leerlingen.
Doop hen in de naam
van de Vader, de Zoon en de heilige Geest,
en leer hun alles onderhouden
wat ik jullie opgedragen heb.
En houd dit voor ogen:
ik ben met jullie,
alle dagen,
tot aan de voltooiing van deze wereld.’
(Matteus 28,19-20)
EEN NAAM VOOR GOD
De H. Drievuldigheid, een moeilijk woord, dat we als kind van buiten leerden in de catechismus, zonder er iets van te begrijpen. Het was zeker goed bedoeld: laat de kinderen maar van buiten leren. Ons verstand werd, meer dan het aankon, naar een denken over God gesleept, zonder dat ons hart werd aangesproken: als zij de echte waarheid kennen, dan komt alles wel goed. Zo is het helaas niet verlopen: velen haakten af, om vele redenen, maar toch ook wel omdat de kilte van het denken zo veraf staat van de warmte van het hart, dat ontroerd wordt door de ontmoeting met God.
Hoe God in zichzelf is – één in drie personen – dat gaat ons petje te boven, en dat is zelfs niet eens zo erg. Wat belangrijk is, is dat we zien hoe God zichzelf geleidelijk aan liet noemen. En dan komen we bij de bronnen van ons geloof, die een veel eenvoudiger taal spreken.
Eén belangrijke bron vinden we al in O.T. Mozes liet de kudden grazen. Eens ging hij zeer ver weg en de Heer verscheen hem: in een struik, die in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd. Hij krijgt daar de opdracht om de Israëlieten uit het slavenhuis van Egypte weg te leiden. Maar hij zegt: ‘Als ik naar de Israëlieten ga en zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: ‘Wat is de naam van die God? Wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem: ‘IK BEN DIE ER ZIJN ZAL’.
‘IK ZAL ER ZIJN’, het is de eerste naam, die God aan zichzelf geeft. Die naam is meteen ook een ontzaglijke bron van vertrouwen, ook al weten wij niet steeds op welke wijze God voor ons zorgt en wij er dikwijls anders over denken.
Elders, bij Johannes, vinden we een gelijkaardige naam voor God: ‘GOD IS LIEFDE’. In deze namen, die God zichzelf toekent raken we zijn diepste wezen, zijn meest intieme ‘Ik’. Zo wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven en ons streven. Wij, rusteloze zoekers naar geluk, vinden slechts rust in de warme geborgenheid van de eeuwige Liefde, zoals wij God mogen noemen. Daarom zegt Augustinus terecht ‘onrustig is mijn hart tot het rust vindt in U’.
De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb. (Johannes 14, 26)
De heilige Geest laat zich moeilijk vatten in woorden. Maar Hij is aan het werk in mensen, waar iets bijzonders van uitgaat: hun woorden, hun daden komen diep uit hun hart, en wijzen ons de goede weg. Laten wij bidden om zulke mensen te worden, mensen bezield door de Heilige Geest, in wie Jezus zelf woont en ook vandaag nog zichtbaar wordt.
Heer God, geef ons die diepe genegenheid, die onze blik op Jezus richt, en die zijn hart wil zijn in deze harde wereld.
Geef ons de vreugde om dankbaar te leven dankbaar voor alles wat we gekregen hebben dankbaar voor alles wat wij mogen zijn.
Geef ons geduld: geduld met anderen die anders zijn, geduld met onszelf, omdat wij zwak zijn, en soms veel tijd nodig hebben om die mens te worden, die we willen zijn.
Geef ons warmte in de omgang met elkaar en laat ons gevoelig worden voor elkaars leed: het groot verdriet misschien maar ook die kleine pijnen, waaraan een mens traag doodgaat.
Geef ons die goedheid, die iedereen het beste gunt. Die ons open en onbevangen naar mensen toekeert, zonder argwaan of bijbedoelingen, maar vol vertrouwen op hun goede wil.
Geef ons trouw om het gegeven woord nooit te breken, en om onze roeping niet te vluchten.
Geef ons zachtheid om te beseffen hoe kleine wonden pijn kunnen doen en zachtheid om nooit één mens te kwetsen.
(vrij naar Carlos Desoete en Valeer Deschacht)
Die mooie gaven van de Geest wil ik u van harte toewensen op dit feest van Pinksteren, deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
---
De Geest waait waar hij wil en staat nooit stil. Nu eens bij u, dan bij een ander. Waarom bezien wij zo elkander? Zie, wat bij u is, is bij mij. ’t Komt uit hetzelfde klaar getij, gelijk de waatren van de beken zich voeden aan dezelfde stroom of uit dezelfde bronne breken. Wij zijn de takken van één boom, van ’t zelfde huis de gangen, de aders van het eendre bloed. En of de Geest met vlam en zangen bij u nu, dan bij mij verwijlt, of weer verterend naar een ander ijlt. Hij is in ons! In ons! Zo is het goed. En laat ons zwijgen en verlangen.
gezegend de mensen die zijn als Jezus van Nazareth mensen die goed zijn en barmhartig, met een hand die niet slaat als hij geslagen wordt; met een mond die niet verraadt als hij verraden wordt; mensen als een vriend die zijn vijand niet verloochent.
Gezegend de vrouw voor de man en de man voor de vrouw en oud voor jong en sterk voor zwak.
Gezegend de barmhartigen en zij die open zijn en lief, met wie het goed omgaan is bij alle gebreken.
Gezegend zij die elkaar bewaren, troosten, voorthelpen en verdragen.
Gezegend jij die klein of groot tastend doet als Hij, het kwaad vergeldt door goed te doen.
Het regent en niemand om aan te vertellen hoe nat ik ben. Het regent en niemand om aan te vertellen dat mijn nieuwe schoenen nu al lek zijn. Jac, ik ben in een plas gestapt en mijn schoenen zijn lek, ik ben nat, door en door. Jac, en jij?
Hoe hard het regent? Het regent heel hard. Heel erg hard. Harder dan ooit.
6de PAASZONDAG B – 6 MEI 2018 ‘WANT GOD IS LIEFDE’
De eeuwen door hebben vragen over God mensen in de ban gehouden. Bestaat Hij eigenlijk wel, echt en daadwerkelijk? Of hebben wij hem zelf ‘uitgevonden’ omdat we ‘zo Iemand’ nodig hadden en gewoonweg niet zonder konden? En als Hij bestaat: welke voorstelling, welk beeld kunnen wij ons beeld van Hem vormen? Hoe is Hij eigenlijk, Wie is Hij eigenlijk. Vandaag antwoordt Johannes met kinderlijke klaarheid in de lezing uit zijn eerste brief: ‘God is Liefde’ In het evangelie boomt hij daar nog wat meer over door, met woorden van Jezus tijdens het Laatste Avondmaal: ‘Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.’
Geliefde broeders en zusters, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt uit God voort. Ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde. (1 Johannes 4,7-8)
Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt zoals Ik u heb liefgehad. Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Ik noem u geen dienaars meer want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd … (Johannes 15,12-13 en15)
‘ZOALS IK JULLIE HEB LIEFGEHAD’
Zusters en broeders, we kunnen heel veel van elkaar verschillen, maar dit hebben we toch wel gemeen met elkaar: we willen gelukkig zijn. Daar gaan Jezus’ woorden vandaag over: ‘Ik zeg u dit alles, opdat mijn vreugde in u mag zijn en uw vreugde volkomen mag worden.’ Jezus verlangt ernaar dat zijn diepe vreugde ook in ons mag wonen. En Hij voegt eraan toe: ‘Als je die volkomen vreugde wil ervaren, moet je elkaar liefhebben, zoals ik jullie heb liefgehad.’ Een andere weg is er niet, alleen de liefde zoals Hij zelf ons liefhad. Liefde! De eeuwen door is er over gezongen, geschreven en gepraat. Met zoveel verschillende betekenissen: huwelijksliefde, moederliefde, kalverliefde, naastenliefde, eigenliefde, liefdoenerij, liefdadigheid, verliefdheid … Van de ene kant is het woord tot op de draad versleten omdat het te pas en te onpas gebruikt wordt. En van de andere kant is het onverslijtbaar en onmisbaar, zoals een dichter schreef ’Liefde is het hart van het heelal’. Vandaag zegt Jezus ons: ‘Geen groter liefde kan iemand hebben dan dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden’. Het gaat hier niet over sterven voor elkaar, maar over leven voor elkaar: jezelf geven, jezelf vergeten in gewone dagelijkse dingen. Het is ‘iets doen’ en ook ‘iets gaarne doen’, om de ander gelukkig te maken … ook als dit moeite kost . Het is jezelf vergeten omwille van de ander. Meer nog: liefde is jezelf geven, met wat je hebt en met wat je bent – zoals Jezus heeft voorgedaan. We kunnen mensen gaarne zien, omdat ze goed zijn voor ons. Bij Jezus wordt die volgorde omgekeerd. Zijn liefdevolle blik of gebaar komt eerst en daardoor wordt iemand goed. Hij bemint Zacheüs, een egoïstische uitzuiger, en daardoor geeft die de helft van zijn bezit aan de armen. Hij bemint Petrus die hem driemaal verloochende en Petrus wordt een rots van geloof. Jezus’ liefde maakt iemand goed. Ook onze liefde kan mensen anders maken. Daarom heeft iemand terecht gezegd: ‘Liefde verandert de wereld niet … maar liefde verandert de mensen, en mensen veranderen de wereld.’
Zoals u
Zoals u hier hebt liefgehad, ons als een broeder toevertrouwd, met hart en ziel, zo wilt u dat ook ik van al uw mensen houd.
Zoals u ons hebt opgericht door al uw aandacht en geduld en ons weer zette in het licht voorbij de sleur, voorbij de schuld;
zoals u doven horen deed, en lammen lopen, blinden zien, de warme hoop in alle leed, zo wilt u dat ik mensen dien.
Zoals u was in alles goed en mild, altijd en overal, en schaamteloos vol goede moed, zo wilt u dat ik worden zal.
Zoals u hier bent rondgegaan, en heel de wereld weet nog hoe, en elke mens hebt welgedaan, zo wilt u, meester, dat ik doe.
Zo blijft u leven na uw dood, als licht in angst, als troost in pijn. Zo blijft u onze lotgenoot. En zo zal God verheerlijkt zijn.
Lieve Maria, omdat de Vader in elke mens het verlangen gelegd heeft van Hem en bij Hem te zijn, voelen wij ons voortdurend onderweg, pelgrims, soms wat ontheemd, hopend op de dag dat Hij ons opneemt in een eeuwige omhelzing.
Maar nu en dan ook bang omdat we onzekere, kleingelovige mensen zijn die zich vasthouden aan wat ze zien.
Neem Jij, Maria,ons bij de hand, zodat we niet bang hoeven te zijn en breng ons langzaam maar zeker langs je Zoon Jezus naar onze enige echte thuis, in de armen van onze God. Amen.
In de voetsporen van Jozef ga je binnen in de droom waarin de Zoon van David – handen open en ’t hoofd op hol geslagen van zijn vrouw – een engel ziet die hem de vrees ontneemt, de glimlach van het weten geeft.
Het Kind dat is als elke en ‘made in heaven’ wacht in het schootveld van zijn moeder op verlossing, alleen de ezel met zijn lange oren wil niet mee naar Bethlehem waarheen Jozef hem trekt.
Zoveel gezien als toegevoegde waarde(1) houdt hij de wacht die man, maar weet: geen man gaat naar zijn vrouw en kind tenzij langs hem, deel van de poort naar God is hij, daar bij die grot. Alleen het ‘schorriemorrie’(2) gaat er door, een herder en een schaap, een koning zonder troon, of – klein genoeg – ook jij misschien.
Want hoe gebukt als elke vluchteling gaat dit gezin het land Egypte in, de ballingschap. Heb je die Hand gezien?
En God beminnend als hun Kind zijn zij op engelvoeten terug de weg naar huis gegaan; want uit dat verre land – als ooit zijn volk – riep God de Heer zijn Zoon, een takje uit de oude stam(3) van David – Isaï – Ruth tot Abraham.
De Geest van Jahwe rust op Hem met de gaven zevenvoud, shalom, zoals Jesaja profeteerde; in Nazareth gerechtigheid geleerd als milde regen neergedaald is Hij in die verdwaalde tijd.
‘k Hou van de dingen van mijn Vader ik baad mij in dit eeuwenoude zevenlicht ik draag de tempeltafels van Wet, ik honger met zovelen, ‘k wil wonen in ’t Huis van Brood(4), ik leef al nu voorbij de dood.
Omer Gielliet (Biervliet 14 mei 1925 – Breskens 7 mei 2017)
Voetnoten:
(1) De naam Jozef betekent eigenlijk ‘de toegevoegde’. (2) ‘Schorriemorrie’ is eigenlijk de Nederlandse verschrijving voor twee Hebreeuwse woorden voor os en ezel. Het is een aanduiding voor ‘arme’ mensen en zwervers. (3) ’t Hebreeuwse woord ‘nezer-nazer’ betekent twijg, takje. Het werd door Mattheüs gebruikt om de profetie van Jesaja naar Nazareth te laten verwijzen. (4) Beth-lehem d.i. Brood-huis. Jezus wordt ’t Brood des Levens genoemd.
(Het beeld ‘In de voetsporen van Jozef’ – eveneens van priester Omer Gielliet – staat buiten aan de kerk van Maldegem-Donk)
5de PAASZONDAG B – 29 APRIL 2018 ‘WIE MET MIJ VERBONDEN BLIJFT’
‘Laten we met elkaar verbonden blijven, jullie en ik,’ en ‘Alleen wie met Mij verbonden blijft – zoals Ik met hem – draagt rijkelijk vrucht’. Zo spreekt Jezus vandaag tot ons in het evangelie. Met Hem verbonden blijven, zoals de ranken met de wijnstok, en zijn woorden blijvend in ons laten wonen, daar gaat het om. Het volstaat niet om Zijn boodschap even te beluisteren, ’s zondags in de kerk, en er dan – de duur van een ademtocht – ontroerd door te worden. Het komt erop aan om de woorden van Hem, die het Woord is, diep te laten doordringen, wortel te laten schieten in ons hart en ze als het ware tot onze innigste, diepste en nieuwe natuur te laten openbloeien: onszelf laten kneden naar en door de woorden van het Woord. Zo worden we ten volle zijn leerlingen en mogen we de vreugde smaken van de Blijde Boodschap, een leven – nu reeds – in het eigen Rijk van God. Want, zoals Hij vlak vóór zijn dood nog zei: ‘geen dienaren noem ik jullie, maar jullie heb ik vrienden genoemd.’
Kinderen, wij moeten niet liefhebben met de mond, met woorden, maar waarachtig, met daden. Dan weten we dat we voortkomen uit de waarheid, en kunnen we met een gerust hart voor God staan. Zelfs als ons hart ons aanklaagt, want God is groter dan ons hart en Hij weet alles. (1ste Brief van Johannes 3,18-20)
Jullie zijn al gezuiverd door het woord dat Ik jullie verkondigd heb. Laten we met elkaar verbonden blijven, jullie en Ik, want zoals een rank geen vrucht kan dragen uit eigen kracht, maar alleen als ze verbonden blijft met de wijnstok, zo kunnen ook jullie geen vrucht dragen als je niet met Mij verbonden blijft. (Johannes 15,3-4)
‘LEVEN VAN ZIJN LEVEN’
We werden allen opgevoed in grote eerbied en ontzag voor de almachtige God, hoog verheven in de hemel, ver boven ons, mensjes van niemendal. Zo hebben wij tot God gebeden, vele en vele keren, en telkens weer hebben we ons klein, hulpeloos en nietig gevoeld. Het is een houding die passend is, maar evenzeer is het ook maar één kant van het hele verhaal. Als God zo ver BOVEN ons, kleine mensen, staat, als Hij zo ver BOVEN ons leven staat, komt Hij ook vlug BUITEN ons leven te staan. Hij is dan te groot en te ver, ongenaakbaar en onbereikbaar. HIJ woont in de coulissen van zijn hoge hemel, en WIJ leven, even maar, op het kleine podium van dit stukje aarde. GOD ZIJ DANK is er méér, GOD ZIJ DANK is er Jezus, en GOD ZIJ DANK mochten wij op onze levensweg Jezus ontmoeten,in bezinning en gebed, in gewone ervaringen van ons leven, en bovenal in het evangelie. En HIJ, Jezus, sprak ons – ook vandaag – van een wijnstok: Zie, zei Hij, zo dicht zijn wij bij elkaar, als ranken met de stam verbonden. Zo ben Ik één met de Vader, zo ben Ik in de Vader. Zo ben Ik één met jullie, zo LEEF Ik ook in jullie. Evenzeer als het sap van de stam ook het sap van de ranken wordt. Evenzeer als het leven van de stam ook het leven van de ranken wordt. Zo heeft Hij het zelf gewild: God kan niet zonder de mensen. Hij leeft zich uit in zijn mensen zolang Hij hun leven mag geven, zo lang Hij hun leven mag zijn. Geloven is niet alleen: klein staan voor God. Geloven is ook groeien en groter worden omdat wij Hem in ons laten werken, omdat wij ons door Hem laten snoeien. De vruchten van onze gegevenheid zijn op Zijn overgave geënt.
Geïnspireerd door: Bezinningen Dominicanen
Houd mij vast
Heer Jezus, door uw vaders hand in onze mensengrond geplant, en bloeiend in dit barre land, o houd mij vast.
Zoals de wijnstok sappen geeft aan elke rank die van hem leeft en vreugde aan zijn vruchten heeft houdt U mij vast.
Ik kan niet zonder U, ik moet het hebben van uw hartenbloed dat alle leven kloppen doet. Dus houd mij vast.
Laat mij, al doet het groeien pijn, een kleine rank van waarde zijn; maak mij een druppel van uw wijn. O, houd mij vast.
Hoe zal het ooit zichtbaar worden dat God met ons verbonden blijft als er geen mensen gevonden worden die voor elkaar willen instaan?
Hoe zal God ooit onder ons kunnen wonen als er geen mensen gevonden worden die voor elkaar ruimte maken, ook al hebben ze elkaar niet uitgezocht?
Hoe kan Gods woord tot ons spreken als er geen mensen gevonden worden, die elkaar daarop durven aanspreken?
Hoe kan in deze wereld geloofwaardig worden dat God met ons meegaat als er geen mensen te vinden zijn die het met elkaar willen uithouden en elkaar houden aan Zijn Woord?
Hoe kan God mensen rechtop doen gaan als er geen mensen te vinden zijn, die te maken willen hebben met hen die zijn terneergedrukt?
Toen, in een mist aan een oever, dit lichaam leeg lag, brak den grond der ziel een vuur uit dat de wereld in vlammen stak.
Afgronden braken open, hemelen sloten dicht; van grond tot wolken sloeg er een roode orkaan van licht.
Ik vluchtte, mijn handen geslagen tegen mijn aangezicht …
Ik weet niet hoe ik weervond een weg, die verloren was; ik kwam aan een glinsterend water en bloemen en zacht gras; daar speelde God met een kind, dat nog niet geboren was.
Ik dacht een tijding te staamlen: ‘De wereld is vergaan’ … God sprak: ‘Wat mijn stem niet doen kon, dat heeft mijn vuur gedaan: gij kwaamt. Ga naar het water; uw hoofd is nog zwart van roet, en wasch er van uw handen de vegen asch en bloed’.
Toen vroeg het kind: ‘Wat is dat: de wereld?’ en God zei blij na bedroefd herdenken: ‘De wereld is voorbij’
en toen tot zichzelven: ‘nu blijven zij beiden weer bij mij’.
Ik wiesch mij in ’t glinstrende water; God speelde met het wicht … ik legde mij in de bloemen; mijn oogen vielen dicht.
Toen ik ontwaakte lag ik in licht en bloemen alleen; vreemd en verzaligd zag ik over een water heen.
4de PAASZONDAG B – 22 APRIL 2018 ‘MENS VOOR DE MENSEN ZIJN’
Vandaag viert de Kerk ‘roepingenzondag’, met het evangelie van de Goede Herder, die zijn schapen kent en ervan houdt. De schapen vertrouwen hem dan ook en luisteren naar zijn stem. Elke roeping begint bij Jezus, die op vele wijzen tot ons hart spreekt. Naar Hem hebben we geluisterd, naar Hem blijven we luisteren. Zijn vraag om zijn boodschap uit te dragen is van alle tijden en nodigt ons uit tot toewijding en overgave.
Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft! Wij worden kinderen van God genoemd, en we zijn het ook. De wereld kent ons niet, omdat zij Hem niet heeft erkend. (Eerste Brief van Johannes 3,1)
Ik ben de goede herder: Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken; Ik geef dan ook mijn leven voor mijn schapen. (Johannes 10,14-15)
‘HERDER OF HUURLING’
Vandaag de dag is de herder uit ons straatbeeld verdwenen, zelfs op het platteland, zoals we dat vroeger kenden. Een herder, die met zijn kudde langs kalme wegen trekt, het is van een andere tijd, wereldvreemd in een landschap met havens, industrie en snelwegen. Maar de betekenis van de vergelijking is niet verouderd of verdwenen. Ook vandaag zijn er mensen die vertrouwd zijn met elkaar en bij elkaar horen. Mensen die op elkaar zijn aangewezen en afgestemd zijn op elkaar, net zoals herder en kudde bij elkaar horen en op elkaar zijn afgestemd. Ook vandaag zijn er nog mensen die herders en hoeders zijn voor elkaar. En ook de huurling heeft de tijd overleefd, soms zelfs diep in ons eigen hart. De huurling die koel zijn profijt berekent, zijn uren klopt en alles afweegt. Die huurling, die in mij kan wonen, fluistert mij dan in: ‘Laat maar gebeuren, het is tenslotte jouw zaak niet! Trek het je niet aan en was je handen maar in onschuld, liever dan ze vuil te maken.’ De huurling, die in mij kan wonen, zet zich in tot op het ogenblik dat het gevaarlijk wordt of tot er niets meer te verdienen valt. En dan wendt de huurling zich af, of ‘loopt in een boog erom heen’, zoals de priester en de leviet in die mooie parabel van Jezus.
(Geïnspireerd door een tekst van ‘Levensecht’)
Aan het einde van elke eucharistie worden wij nochtans gezonden en gezegend om trouw te blijven aan onze roeping. En die roeping zal nooit anders of verouderd zijn: gestalte geven aan Jezus, de Goede Herder, de veilige gids, de Mens voor de mensen.
Vader, hier ben ik om vereenzaamde, 'overbodige' mensen warmte en geborgenheid te geven.
Uw troost vraag ik om gebroken, geknakte mensen te doen blijven hopen, Uw zachtmoedigheid vraag ik om de wereld, uw schepping een stukje goddelijker, een beetje menselijker te maken.
Uw gerechtigheid vraag ik, om onrecht en eigenliefde in mij en rondom mij tegen te gaan. Uw barmhartigheid vraag ik om met een open hart naar mensen toe te gaan. Uw zuiverheid vraag ik om uw stem in de stilte horen.
Uw vrede hoor ik om aan al uw kinderen te vertellen dat Gij Vader en Moeder zijt. Opdat uw wil geschieden zou ben ik bereid. Vader, hier ben ik, zend mij.