Op een keer brak er in de coulissen van de schouwburg brandt uit. De komiek kwam het publiek waarschuwen, maar het dacht dat hij een grap maakte en hij kreeg applaus. Toen hij bleef aandringen werd er nog harder gelachen.
Ik denk dat de wereld op die manier zal ten onder gaan: onder algemene hilariteit van geestrijke mensen die denken dat het om een grap gaat.
Zal het ooit zon vaart lopen ? laten we hopen van niet. Toch heb ik af en toe de indruk dat we, niet alleen toekijken, maar volop meewerken aan onze eigen ondergang.
Dit is geen uiting van fatalisme, wel een aansporing om waakzaam te zijn en ons actief in te zetten ten einde zon doemscenario te voorkomen.
Hieronder een uittreksel uit de pauselijke bul Romanus Pontifex 1455 (van Nicholas V)
January 5, 1455
waarin de slavernij en de onderdrukking van de volkeren werd toegestaan
We [therefore] weighing all and singular the premises with due meditation, and noting that since we had formerly by other letters of ours granted among other things free and ample faculty to the aforesaid King Alfonso -- to invade, search out, capture, vanquish, and subdue all Saracens and pagans whatsoever, and other enemies of Christ wheresoever placed, and the kingdoms, dukedoms, principalities, dominions, possessions, and all movable and immovable goods whatsoever held and possessed by them and to reduce their persons to perpetual slavery, and to apply and appropriate to himself and his successors the kingdoms, dukedoms, counties, principalities, dominions, possessions, and goods, and to convert them to his and their use and profit
Om bij de slavernij te blijven, deze werd afgeschaft in Denemarken (het erste land) in 1802. In Engeland en de VS in 1807. In dat laatste land was dat een officiële datum, want in de zuidelijke staten zou ze pas worden afgeschaft met de secessie-oorlog van 1861-1865. Nederland volgde in 1814 en Brazili¨sluit de rij af met 1888.
Zoals u op de foto kunt zien was het niet erg comfortabel op zon slavenschip, hoewel de illustratie wel een extreem voorbeeld is. Maar toch, er werd ooit gezegd dat de negers erin waren opgeborgen als books within a shelf. De slavenschepen lagen lange tijd voor de West-Afrikaanse kust, en de slaven werden gekocht van plaatselijke negerkoningen. Zij ruilden hun eigen onderdanen en gevangenen van andere stammen tegen waren uit Europa. Het sterftecijfer onder de getransporteerde slaven liep soms op tot 50 %. Toch werd hun toestand mettertijd wat beter, niet uit menslievendheid van de kapitein, maar gewoon omdat er meer geld kon verdiend worden met het leveren van gezonde slaven. Zo mochten ze dagelijks aan dek komen, waar ze wel verplicht werden om te dansen en te zingen, desnoods onder dwang van geselingen. Soms werden ze beter behandeld dan de bemanning van het slavenschip. Deze bestond namelijk grotendeels uit misdadigers en criminelen, en die waren geen geld waard zoals de slaven.
Er waren dan ook geregeld opstanden op deze schepen. Een bekende naam is de Amistad-opstand, waarbij de opstandelingen de kapitein en de kok doodden, en de bemanning aan wal lieten gaan. De aan boord gebleven slavenhandelaars werd opdracht gegeven hen naar Afrika terug te brengen. Er kwam een proces van en de negers herkregen hun vrijheid.
Novelle uit 1855 (150 jaar geleden dus, laat het dan maar een herdenking zijn) van Melville (1819-1991) over wie ik hier vroeger al uitvoerig heb geschreven (zijn biografie).
Het verhaal berust op een min of meer gebeurde geschiedenis, waarvan Melville de officiële stukken heeft gebruikt, en waardoor enkele critici hem destijds van plagiaat hebben beschuldigd. Niets van, want hij heeft er een verhaal van gemaakt.
In het jaar 1799 ligt een robbenjager aangemeerd in een onbewoond eiland aan de zuidkust van Chili, om water in te doen. Er doemt plots een geheimzinnig schip op. Daar het dreigt op een klip te lopen, laat de kapitein van de robbenjager (de Bachelors Delight) er zich naartoe roeien. Dat schip heet de San Dominick en het staat onder het bevel van een Spaanse kapitein, Benito Cereno. Het schip is er slecht aan toe en de kapitein al evenzeer. Hij is totaal verzwakt en wordt voortdurend bijgestaan door een zwarte negerslaaf Babo, die geen seconde van zijn zijde wijkt. De San Dominick vervoert een groep slaven, maar die genieten blijkbaar enige mate van vrijheid. Volgens zeggen van Benito Cereno heeft het schip stormen en ziekten meegemaakt, vandaar dat velen, maar vooral hij, er zo slecht aan toe is. Amasa Delano, de kapitein van de robbenjager blijft aan boord. Hij is een goedgelovige man. Hij voelt dat er iets niet in de haak is met het schip en zijn bemanning, maar hij kan de vinger niet op de wonde leggen. Hij heeft soms argwaan, maar dan redeneert hij die weg. Dat duurt zo tot bij de ontknoping die ik niet verraad (want ik veronderstel natuurlijk dat iedereen dit verhaal gaat lezen).
Het werkje is ooit als prisma 1771 verschenen met nog enkele andere verhalen van Melville.
Zoals steeds bij deze auteur krioelt het in zijn werk van de metaforen en symbolen. Zo is bijvoorbeeld de San Dominick een symbool voor de afgetakelde macht van de Spanjaarden als koloniale macht, terwijl de robbenjager symbool staat voor het nieuwe Amerika. Het verhaal is opgezet als een klassiek drama, met eenheid van tijd (24 uur), plaats (het slavenschip) en handeling (uitlopend op de ontknoping). De toestand op de San Dominick is ook als een theater, waar door iedereen geacteerd wordt. Het thema van het verhaal is tweeledig. Enerzijds is de werkelijkheid verborgen en geheimzinnig. Daarnaast is het kwade een realiteit.
Waardering: geen, daar het om mijn lievelingsauteur gaat en ik sowieso voor elke zin die hij heeft geschreven een 10 zou geven.
De auteur is een Amerikaan, geboren in 1896 en gestorven in 1940. In 1917 ging hij bij het leger en werd gestationeerd in Alabama. Daar werd hij verliefd op de zeventienjarige Zelda Sayre. Een meisje dat er gesteld was op luxe, plezier en ontspanning. Een thema dat terugkomt in deze roman.
De roman speelt in de jaren twintig, The Jazz Age in Amerika. In de American Dream (ontdekkingen, individualisme, het nastreven van geluk) waren serieuze deuken gekomen. Een groep mensen was gemakkelijk heel rijk geworden (Gastby in de roman), en dat leidde tot cynisme, het nastreven van genot, lossere zeden, enz.Er was een tegenstelling tussen de wansmaak van deze nieuwe rijken (Gatsby draagt een roze pak) en de goede smaak van de oudere aristocraten.
Gatsby is zo een nieuwe rijke, die een kast van een villa bewoont en feestjes organiseert, waar iedereen kan binnenlopen. Zijn rijkdom dankt hij aan criminele activiteiten. Zijn buurman is de verteller in het boek. Gatsby is nog steeds verliefd op een vrouw die hij destijds (toen hij arm was) kende maar die intussen getrouwd is. Hij probeert haar terug te winnen en slaagt daar ook min of meer in (het echtpaar neemt het niet zo ernstig met de huwelijksmoraal). Toch zal zijn avontuur fataal aflopen. Hij wordt vermoord.
Dit boek is belangrijk in de Amerikaanse literatuur, omdat het bepaalde aspecten van de jaren twintig zo goed typeert. Er zit veel symboliek in en het verhaal kan ook nog boeien.
Wie het boek wil lezen, kan ik de volgende site heel sterk aanbevelen, waar het boek trouwens volledig op staat in het Engels: http://www.sparknotes.com/lit/gatsby/
Dit keer geen roman en ook geen reisverhaal, maar een beetje geschiedenis met deze Afrikaanse rivier als hoofdthema.
Het boek is een populair geschiedkundig werk. Het belicht enkele bewogen periodes uit de geschiedenis van die regio. De schrijver begint zijn verhaal op het einde van de 18e eeuw. De tempels liggen nog begraven onder het zand, het Egyptisch schrift was nog niet ontcijferd, er was vrijwel geen handelsverkeer op de Nijl en het land werd geregeerd door de mamelukken. De eerste figuur die de auteur belicht is de Schot James Bruce (1730 1794). In 1768 vatte hij zijn reis aan naar de bronnen van de Nijl. Hij beschrijft er de gewoontes van de bewoners, die nogal ruw zijn en die in Engeland op ongeloof worden onthaald. Zo snijden de Ethiopiërs vlees uit de levende dieren en eten dat rauw op. Het resultaat van zijn reis heeft hij neergelegd in vijf boekdelen.
Het tweede deel gat over de Franse invasie in Egypte onder leiding van Napoleon Bonaparte. Egypte werd toen geregeerd door de mamelukken (blanke slaven). Deze slaven werden in arme boerenfamilies in Georgië en de Kaukasus gekocht en in Egypte ingevoerd, waar ze door hun meesters (die voorheen ook dergelijke slaven waren) werden opgevoed om het land op militaire wijze te regeren. Het waren grote ruiters, heel kleurig gekleed en wreed. Hun oorlogsvoering was echter niet aan de tijd aangepast en Bonaparte had er niet zoveel moeite mee om ze te verslaan. In dat leger van Napoleon reisde ook een grote groep geleerden mee. Tussen de krijgsverrichtingen door onderzochten zij de monumenten en maakten schetsen en beschrijvingen.
Het derde deel gaat over de Turken in Soedan.
Het vierde deel over de Britten in Ethiopië. In dat laatste hoofdstuk maken we kennis met de half krankzinnige keizer Theodoros. Hij hield een groep Britten gegijzeld en dat was voor de Britten de aanleiding om met een enorme legermacht hun landgenoten te komen bevrijden.
Het is een prachtig boek, dat geen moment verveelt. Een mengeling van geschiedenis, aardrijkskunde, cultuur, gewoontes, volkeren, slavenhandel, krijgsverrichtingen, enz. met een groot aantal afbeeldingen.
Alan Moorehead was een Australiër die leefde van 1910 tot 1983. Hij was onder andere oorlogsjournalist in de Tweede Wereldoorlog voor de London Daily Express. Daarmee werd hij wereldberoemd. Hij heeft nog een groot aantal andere werken geschreven, o.a. over
Nat Turner (1800 1831) was de leider van een slavenopstand in 1831 in de zuidelijke staat Virginia. In die tijd was de slavernij in de noordelijke staten al afgeschaft en vele zuidelijke slaven probeerden naar het noorden te vluchten.Nat Turner was een vrij ontwikkelde neger, maar ook een religieuze fanaticus. Hij kreeg ingevingen van de Heilige Geest en bepaalde tekenen in de hemel zouden hem aanzetten tot de opstand. De aanleiding was een zonne-eclips.
Op de bewuste nacht trok hij met een klein groepje slaven naar zijn baas van dat moment en vermoordde het hele gezin. Ze trokken verder van slavenhouder naar slavenhouder en doodden iedereen die ze tegenkwamen, van jong tot oud. In totaal zouden 59 mensen worden uitgemoord. Daarna kwam er verzet van de blanken en konden de opstandelingen ingerekend worden. Nat Turner kon voorlopig nog ontkomen, maar later werd hij ook gevat. Hij kreeg een proces en werd veroordeeld tot de strop. Tijdens zijn gevangenschap heeft hij aan dokter Gray zijn biecht gedicteerd. Hij verteld erin hoe hij tot de opstand is gekomen, en op welke manier de mensen werden afgeslacht. Belangstellenden kunnen zijn bekentenis nalezen op het volgende adres: http://docsouth.unc.edu/turner/turner.html
De Amerikaanse schrijver William Styron schreef in 1967 een boek over die geschiedenis. The Confessions of Nat Turner. Hij kruipt daarin in de huid van de negerslaaf. Het boek won destijds de Pulitzer Prize.
Een novelle uit 1945 van deze Italiaanse schrijver die leefde van 1907 tot 1990.
Het is het verhaal van een veertienjarige jongen, Agostino, die zijn onschuld verliest. Het begint heel idyllisch wanneer hij samen met zijnmoeder, een rijke weduwe, de vakantie doorbrengt in een badplaats. Ze gaan samen roeien op zee, de sfeer is heel liefelijk en ook sensueel. Daar komt verandering in wanneer de moeder een verhouding begint met een jongeman. Na een eerste fase van jaloezie, wordt Agostino nieuwsgierig naar wat er tussen zijn moeder en de man gebeurt. Hij ontvlucht zijn moeder nu en komt in contact met een groep ruwe straatjongens, eigenlijk strandjongens. Ze verzamelen onder een tent bij een badmeester, die het op knaapjes voorzien heeft. De jongens plagen hem met de verhouding van zijn moeder met de jongeman, later ook met een roeitochtje dat hij gemaakt heeft met de badmeester, maar waar niets is gebeurd. Hij wordt in vechtpartijen betrokken, maar toch blijft hij het groepje steeds opzoeken.
Op een van hun tochtjes passeren ze een bordeel. Agostiono wil uitzoeken wat daar gebeurt en eindelijk aan den lijve dat ondervinden waar de jongens altijd over praten. Hij gaat ernaartoe met een vriendje, maar wordt er niet toegelaten.
Als hij thuiskomt vraagt hij zijn moeder om de volgende dag naar huis te vertrekken.
De laatste zin luidt: Maar hij was geen man; en nog een lange ongelukkige tijd zou moeten verlopen voordat hij zover was.
We maken mee hoe deze jongen zijn onzekere seksuele gevoelens ontdekt. Aanvankelijk nog onbewust, via de liefde en zachtheid van zijn moeder. Als de moeder een verhouding begint met een jongeman, begint hij haar lichaam ook anders te zien, erotischer. Die onbezoedelde gevoelens krijgen echter een deuk wanneer hij de jongens op een nogal vulgaire manier toespelingen hoort maken, en verder ook door de geaardheid van de badmeester. Wat er eigenlijk ontbreekt om zijn seksualiteit zich natuurlijk te laten ontplooien, zijn meisjes. Daarom blijft het allemaal wat verwrongen in zijn hoofd en wil hij weg.
Zoals ik al aangaf is de novelle erg sensueel. Je voelt de hitte van het strand, het water, de vakantiesfeer, het niets om handen hebben.
Flannery O'Connor: De kreupelen zullen ons voorgaan
Flannery OConnor: De kreupelen zullen ons voorgaan
Deze Amerikaanse schrijfster is geboren in 1925 in Savannah, Georgia.. Vanaf 1955 werd ze invalide en moest ze zich behelpen op krukken. Ze stierf in 1964 aan lupus. Ze heeft voornamelijk kortverhalen geschreven.
Er staan vier verhalen in deze in bundel die in 1980 in het Nederlands werd vertaald.Het zijn harde verhalen, de bijbel is niet ver weg en de verhoudingen met de zwarten spelen er een grote rol in. Een ander thema dat erin terugkeert is de verhouding ouders of grootouders en kinderen. In het tweede verhaal, Dag des Oordeels, wordt een oude man verzorgd door zijn dochter in New York. Hij kan er niet aarden en wil terug naar het zuiden, waar hij destijds opzichter was over een aantal zwarten. Met een daarvan heeft hij lang samengewoond, maar ze waren volkomen onderkomen geraakt. Hij wacht een gelegenheid af tot zijn dochter het huis uit is, om af te reizen naar het zuiden, maar hij is zo verzwakt dat hij niet verder komt dan de trap. Hij wordt er vermoord door een zwarte, die er pas was komen wonen en met wie hij vriendschap wou sluiten, maar dat zo onhandig deed dat de zwarte er woest van wordt.
Het laatste verhaal gaat over een grootvader en zijn kleindochter. Zij is zijn oogappel, maar op het eind van het verhaal zal hij haar vermoorden.
Geen opbeurende lectuur, maar wel knappe verhalen. Voor mij is deze schrijfster een ontdekking.
Luis Sepúlveda: De oude man die graag liefdesromans las
Luis Sepúlveda: De oude man die graag liefdesromans las
De schrijver is een in 1949 geboren Chileen. Na de moord op Allende in 1973 is hij zijn land ontvlucht, eerst naar Zuid-Amerika, vervolgens naar Duitsland.
Het verhaal speelt zich af in een dorpje in het Amazonewoud. Een vette burgemeester zwaait er de plak. De oude man uit de titel had een tijdje geprobeerd wat land te verbouwen, maar het zaaigoed werd altijd weggespoeld als het regenseizoen aanbrak. Zijn vrouw overleeft de barre omstandigheden niet en hij gaat onder de indianen leven. Hij wordt een van hen, maar na een tijdje moet hij de groep toch verlaten, na een man op de verkeerde manier te hebben gedood. Hij leidt nu een rustig leventje in het dorpje, tot de streek onveilig wordt gemaakt door een ocelot (zie afbeelding). Hij wordt aangemaand om het dier mee te gaan vangen, en ten slotte zal hij helemaal alleen de strijd met het dier aanbinden.
Een avontuurlijk verhaal, eigenlijk een spannend jongensboek. Het leven in het oerwoud en onder de indianen wordt beschreven, met veel gevaarlijke dieren als ingrediënten. De titel verwijst naar de hoofdpersoon die toevallig tot de ontdekking kwam dat hij nog kon lezen en sindsdien verslingerd is op liefdesromans. Het boek is geschreven in 1987. Toen was de belangstelling voor wat er in het Amazonewoud allemaal misliep nog groot. Misschien doet het boekje daarom wat gedateerd aan, vanzelfsprekend ten onrechte, daar de problemen op dat continent nog even groot zijn als toen.
Deze schrijfster uit het zuiden van de VS leefde van 1909 tot 2001. Een vrouw met een rijk gevuld leven die vooral bekend is voor haar verhalen.
Het begin van Music from Spain is verrassend.
One morning at breakfast Eugene MacLain was opening his paper and without the least idea of why he did it, when his wife said some innocent thing to him Crumb on your chin or the like he leaned across the table and slapped her face. They were in their forties, married twelve years she was the older: she was looking it now.
Daarop verlaat de man zijn woning en trekt de stad in. Hij redt het leven van een Spaanse artiest die bijna onder een auto liep en samen lopen ze door San Francisco. Ze kunnen niet met elkaar praten, want ze verstaan elkaar niet. Toch blijven ze de hele dag samen, gaan samen uit eten, wandelen langs de kust, enz. We vernemen dat het gezin van Eugene een jaar tevoren een dochtertje heeft verloren. De Spanjaard blijft een gesloten boek. Op het einde van het verhaal stapt hij op de bus en verdwijnt. Eugene keert naar huis en zijn vrouw doet alsof er niets is gebeurd.
Het verhaal deed me denken aan Het Dwaallicht van Elsschot. Ook een tocht door de stad, nergens naartoe, en mensen die elkaar niet begrijpen.
Ik weet niet of dit verhaal vertaald is. In de bib in Gent zijn er wel twee bundels verhalen in het Nederlands beschikbaar, maar ze zijn weggestopt in het magazijn.
Ik heb enkele mooie fotos van de schrijfster gevonden, oordeel zelf maar.
Via een vriend kreeg ik de onderstaande vertaling toegestuurd. Ze is van de dichter Albe en dateert uit 1959. Het is een uitgave van Willy Godenne, Brussel.
DE VERWONDING EN DE DOOD
Om vijf uur van de middag.
Het was vijf uur stipt van de middag.
Een knaap droeg het witte laken
om vijf uur van de middag.
Een mand met kalk stond klaar reeds
om vijf uur van de middag.
Al het andere was dood en alleen dood
om vijf uur van de middag.
De wind bracht de watten aan
om vijf uur van de middag.
En de oxyde zaaidekristal en nikkel
om vijf uur van de middag.
Reeds vechten de duif en de luipaard
om vijf uur van de middag.
En een dij met een desolate hoorn
om vijf uur van de middag.
Het bonzen van de gongklok begon
om vijf uur van de middag.
De klokken van arsenik en de walm
om vijf uur van de middag.
Bij de straathoeken groepen van stilte
om vijf uur van de middag.
En alleen de stier het hart hoog!
om vijf uur van de middag.
Toen het sneeuwzweet aan het uitbreken was
om vijf uur van de middag,
toen de plaza zich met jodium overdekte
om vijf uur van de middag,
lei de dood eieren in de wonde
om vijf uur van de middag.
Om vijf uur van de middag.
Om vijf uur stipt van de middag.
Een doodskist op wielen is het bed
om vijf uur van de middag.
Knekels en fluiten weerklinken in zijn oor
om vijf uur van de middag.
De stier loeide langs zijn voorhoofd
om vijf uur van de middag.
De kamer iriseerde van doodstrijd
om vijf uur van de middag.
Van ver komt reeds het koudvuur aanzetten
om vijf uur van de middag.
Hoorngeschal van iris langs de groene liezen
om vijf uur van de middag.
De wonden gloeiden als zonnen
om vijf uur van de middag,
en de volksdrom breekt de ramen stuk
om vijf uur van de middag.
Om vijf uur van de middag.
Ach! wat een ijzingwekkende vijf uur van de middag!
Het was vijf uur op al de klokken!
Het was vijf uur in de schaduw van de middag!
La cogida y la muerte
A las cinco de la tarde.
Eran las cinco en punto de la tarde.
Un niño trajo la blanca sábana a las cinco de la tarde.
Una espuerta de cal ya prevenida a las cinco de la tarde.
Lo demás era muerte y sólo muerte a las cinco de la tarde.
El viento se llevó los algodones a las cinco de la tarde.
Y el óxido sembró cristal y níquel a las cinco de la tarde.
Ya luchan la paloma y el leopardo a las cinco de la tarde.
Y un muslo con un asta desolada a las cinco de la tarde.
Comenzaron los sones del bordón a las cinco de la tarde.
Las campanas de arsénico y el humo a las cinco de la tarde.
En las esquinas grupos de silencio a las cinco de la tarde.
¡Y el toro, solo corazón arriba! a las cinco de la tarde.
Cuando el sudor de nieve fue llegando a las cinco de la tarde,
cuando la plaza se cubrió de yodo a las cinco de la tarde,
la muerte puso huevos en la herida a las cinco de la tarde.
A las cinco de la tarde.
A las cinco en punto de la tarde.
Un ataúd con ruedas es la cama a las cinco de la tarde.
Huesos y flautas suenan en su oído a las cinco de la tarde.
El toro ya mugía por su frente a las cinco de la tarde.
El cuarto se irisaba de agonía a las cinco de la tarde.
A lo lejos ya viene la gangrena a las cinco de la tarde.
Trompa de lirio por las verdes ingles a las cinco de la tarde.
Las heridas quemaban como soles a las cinco de la tarde,
y el gentío rompía las ventanas a las cinco de la tarde.
A las cinco de la tarde.
¡Ay qué terribles cinco de la tarde! ¡Eran las cinco en todos los relojes! ¡Eran las cinco en sombra de la tarde!
Zoals beloofd hier de Spaanse versie met een foto van Mejías.
Ter informatie: hebt u al ontdekt dat je bij Google nu ook gemakkelijk afbeeldingen kunt oproepen ? Bij de home page van Google staat een knop Afbeeldingen. Klik die aan en vul de persoon in van wie u een afbeelding wilt zien. Je krijgt een hele reeks.
ALMA AUSENTE
No te conoce el toro ni la higuera, ni caballos ni hormigas de tu casa. No te conoce el niño ni la tarde porque te has muerto para siempre.
No te conoce el lomo de la piedra, ni el raso negro donde te destrozas. No te conoce tu recuerdo mudo porque te has muerto para siempre.
El otoño vendrá con caracolas, uva de niebla y monjes agrupados, pero nadie querrá mirar tus ojos porque te has muerto para siempre.
Porque te has muerto para siempre, como todos los muertos de la Tierra, como todos los muertos que se olvidan en un montón de perros apagados.
No te conoce nadie. No. Pero yo te canto. Yo canto para luego tu perfil y tu gracia. La madurez insigne de tu conocimiento. Tu apetencia de muerte y el gusto de tu boca. La tristeza que tuvo tu valiente alegría.
Tardará mucho tiempo en nacer, si es que nace, un andaluz tan claro, tan rico de aventura. Yo canto su elegancia con palabras que gimen y recuerdo una brisa triste por los olivos.
Het is niet met opzet dat ik weer een treurig gedicht heb gekozen. Heet viel me gewoon in handen en het leek me wel interessant er wat meer rond te vertellen. Het gedicht komt uit het boek Federico García Lorca, De mooiste gedichten. Een prachtige tweetalige uitgave van Het Davidsfonds uit 2001. De gedichten zijn vertaald door Piet Thomas en Christian de Paepe, met een inleiding van laatstgenoemde. Het boek heeft een mooie layout en is mooi geïllustreerd.
Lorca is geboren in Granada in 1898 en in 1936 werd hij er vermoord door de Guarda Civil wegens zijn politieke overtuigingen. Het was de tijd van Franco.
Het gedicht komt uit de bundel Llanto por Ignacio Sánchez Mejías. Een treurzang op deze vriend van de auteur. Deze professionele stierenvechter was een mecenas voor jonge auteurs. In 1934, toen hij het stierenvechten al had opgegeven, probeerde hij een comeback, maar hij werd door de stier gedood.
AFWEZIGE ZIEL
De stier kent je niet noch de vijgenboom,
de paarden niet, noch de mieren in je huis.
Het kind kent je niet, noch het middaguur
want je bent dood voor altijd.
De rug van je grafsteen kent je niet,
noch het zwarte satijn waarin je verpulvert.
Je verstomde herinnering kent je niet
want je bent dood voor altijd.
Straks komt de herfst met zijn hoorngeschal,
druiventrossen in nevellicht en bergen dicht bijeen,
maar niemand zal je ogen willen zien
want je bent dood voor altijd.
Want je bent dood voor altijd
zoals de doden van de Aarde,
zoals alle doden die vergeten zijn
als honden op een vaalt, vergaan.
Geen mens die je kent? Niet een. Maar ik bezing je.
Ik bezing je slanke figuur en je gracie voor later.
De onvolprezen rijpheid van je inzicht.
Je hunker naar de dood en de smaak van zijn mond.
De droefheid in je vreugde en je moed.
Lang duurt het voor geboren wordt, als het gebeurt,
een Andalusiër, zo beroemd en rijk aan avonturen.
Ik eer zijn elegantie met mijn klagend zingen
en ik gedenk een droeve bries die door olijfhout waait.
De Spaanse versie staat in het volgende blokje, met een foto van Mejías.
Een ander bekend gedicht uit deze klaagzang is A las cinco de la tarde. Dat is het tijdstip waarop het stierengevecht plaatshad. Het gedicht bestaat uit een vijfentwintigtal strofen van twee regels en in elke regel komt de titel voor. Ik heb er jammer genoeg geen Nederlandse vertaling van gevonden.
Ik vernoem het gedicht hier omdat het ook de titel is van een kunstwerk, een video-installatie van de Vlaamse kunstenares Marie-Jo Lafontaine. Haar werk is eigendom van het SMAK in Gent maar ik geloof niet dat het momenteel wordt tentoongesteld. Het toont op 15 schermen die in een cirkel staan opgesteld een stierengevecht in slow motion. Als ik het me goed herinner is de muziek van Mahler. Het geheel is een aangrijpend werk. Toen ik het voor het eerst zag was ik erg geshockeerd door het lot van de stier. Voor mij was dat het hoofdpersonage van de video. Maar daarnaast was er ook de elegantie en kunst van de stirenvechter. U kunt een stukje van het werk zien op de website van deze kunstenares. Het adres is: http://www.marie-jo-lafontaine.com/
Zodra u binnen bent op de website moet u naar artworks gaan, en daar video sculptures aanklikken. Dan komt u wel bij het werk terecht.
Kijk verder ook eens bij haar fotos: Belle Jeunesse en Babylon babies. Het zijn prachtige fotos van jonge mensen. Enkele jaren geleden hebben ze op de kaft gestaan van het tijdschrift Streven, elke maand een foto, en alleen daarom zou je het tijdschrift hebben gekocht.
Het gaat om een Koreaans verhaal. Ik sta er vooral bij stil om aandacht de schenken aan de reeks waarin het verschenen is. De Oosterse Bibliotheek, die in de jaren 70 en 80 verscheen bij Meulenhoff. De boeken waren destijds te duur voor me om ze te kopen, en nu worden ze in sommige bibliotheken afgevoerd. Misschien kent u ze nog, een zwarte omslag, een mooie letter en een figuur op de kaft. Elk deel met een inleiding en een aanhangsel met noten. Juweeltjes, en eigenlijk is het een schande dat bibliotheken ze wegdoen. Ze zouden er beter aan doen die werken geregeld onder de aandacht te brengen. Nu Azië een courante reisbestemming is geworden, kan de literatuur misschien ook een afzet vinden.
Dit verhaal stamt uit de zestiende eeuw. De schrijver ervan is niet met zekerheid bekend, maar het verhaal zou voor een stuk gebaseerd zijn op een figuur die toen leefde. Deze redder der armen is een jongeman die in zijn carrière in de ambtenarij gefnuikt wordt, omdat hij de zoon is van weliswaar een geachte vader, maar een minder geachte moeder. Uit frustratie wordt hij een roverhoofdman, een soort Robin Hood, en hij zal het nog tot koning van een rijkje brengen. Om een idee te geven van de stijl van het verhaal, volgt hieronder de episode waarin de hoofdpersoon zal verwekt worden. De minister had een droom waarin hij een voorteken zag dat hij een pracht van een zoon zou krijgen.
Onverwijld ging hij naar de vrouwenvertrekken en toen zijn echtgenote, de dame Yu, opstond en hem tegemoet trad, vatte Zijne Excellentie haar vol vreugde bij haar blanke handen en trok haar naar zich toe om haar terstond zijn liefde te betuigen. Maar zijn echtgenote zei met een strenge uitdrukking op het gelaat: Hoewel de positie van Uwe Excellentie uiterst eerbiedwaardig is, wilt u zich misdragen als een jonge losbol. Ik zal u hierbij niet terwille zijn. Ze zweeg, trok zich los en liep weg. Zijne Excellentie was zeer in verlegenheid gebracht en kon zijn ergernis niet onderdrukken. Hij ging naar zijn eigen vertrekken en verzuchtte dat het zijn vrouw aan begrip ontbrak.
Op dat ogenblik juist kwam de slavin Chunsom hem thee brengen. Ze waren alleen en hij troonde haar mee naar een zijkamertje, waar hij haar zonder omhaal zijn liefde betoonde. Chunsom was toen zeventien jaar oud.
Toch fantastisch dat we in het Nederlands iets kunnen lezen dat in de zestiende eeuw in Korea werd geschreven.
Deze Engelse dichter leefde van 1795 tot 1821. Nadat hij aanvankelijk in de leer was gegaan bij een chirurg, besloot hij zich volledig aan de literatuur te wijden. Zijn creatieve periode was echter zeer kort, nauwelijks vier jaar. Hij stierf in Rome aan tuberculose, een kwaal waaraan ook een van zijn broers bezweken was. Op de afbeelding zien we een tekening van Keats op zijn doodsbed. De tekening is van Joseph Severn, een kunstenaar met wie hij naar Italië was getrokken en die hem in Rome nog zou verzorgen en gezelschap houden. Wie er belangstelling voor heeft, kan de aangrijpende brieven van Joseph Severn over de laatste ziekte van Keats nalezen op het volgende adres:
Het gedicht dat ik van hem gekozen heb is een van zijn laatste.
Bright star! would I were steadfast as thou art Not in lone splendour hung aloft the night, And watching, with eternal lids apart, Like Natures patient sleepless Eremite, The moving waters at their priestlike task Of pure ablution round earths human shores, Or gazing on the new soft fallen mask Of snow upon the mountains and the moors Noyet still steadfast, still unchangeable, Pillowd upon my fair loves ripening breast, To feel for ever its soft fall and swell, Awake for ever in a sweet unrest, Still, still to hear her tender-taken breath, And so live everor else swoon to death.
Hieronder volgt de vertaling ervan door Paul Claes. Ze is verschenen in De liefste: onsterfelijke liefdesverzen, uitgegeven in Amsterdam 1990. Het gedicht is ook opgenomen in het boek: John Keats Gedichten Uitgegeven bij Ambi in 1991. Daarin zijn van dit gedicht drie vertalingen opgenomen, maar die van Claes is veruit de beste.
Ster ! was ik zo standvastig als gij niet
Vol stille glans verheven in de nacht
Als een geduldig kluizenaar op wacht,
Die, met het ooglid eeuwig open, ziet
Hoe t woelig water rond het wereldstrand
Zijn priesterlijke zuivering vervult,
Of hoe het pas gevallen masker hult
In sneeuw de heuvels en het heideland
Neen, maar dat ik standvastig, zonder eind,
Steeds op de prille borst van mijn beminde
Als op een kussen liggen mocht dat deint,
Steeds zoete onrust in mijn waak mocht vinden
En, luisterend naar haar tere ademtocht,
Steeds leven of in dood verzinken mocht.
Een beetje commentaar bij dit sonnet. In de eerste regel wil de dichter zo standvastig zijn als een ster aan de hemel (de maan ?). Ongewoon is dat hij zichzelf identificeert met die ster en niet zijn geliefde. Maar in regel twee corrigeert hij dat ideaal al. Hij moet niets hebben van de doodse standvastigheid van de ster die eenzaam aan de hemel staat, de ogen altijd open, en die als een kluizenaar toekijkt hoe het water op aarde rijst en daalt en de kust en haar bewoners telkens opnieuw schoonwast, reinigt. Of die toekijkt hoe een masker van sneeuw zich over de heuvels en heide legt.
De dichter wil een andere standvastigheid, een die vervuld is van leven. Hij wil zijn hoofd leggen op de borst van zijn geliefde, en voor altijd haar borst voelen op- en neergaan (cf. eb en vloed in het tweede kwatrijn). Hij wil eeuwig wakker blijven, niet als de gevoelloze ster aan de hemel, maar wel in zoete onrust. Zo wil hij altijd blijven leven, of anders verzinken in de dood.
Zoete onrust of sweet unrest is een oxymoron. Dit is een stijlfiguur waarbij twee aan elkaar tegengestelde begrippen in één uitdrukking worden samengevat (Buddingh: Lexicon der poëzie). Men hoort hierin een seksuele ondertoon, die trouwens ook aanwezig is in swoon to death¸ waarbij men kan denken aan la petite mort.
Maar eerder zullen we die laatste regel moeten lezen als een capitulatie. Eeuwigheid is voor de mens niet weggelegd.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey