Deze schrijfster uit het zuiden van de VS leefde van 1909 tot 2001. Een vrouw met een rijk gevuld leven die vooral bekend is voor haar verhalen.
Het begin van Music from Spain is verrassend.
One morning at breakfast Eugene MacLain was opening his paper and without the least idea of why he did it, when his wife said some innocent thing to him Crumb on your chin or the like he leaned across the table and slapped her face. They were in their forties, married twelve years she was the older: she was looking it now.
Daarop verlaat de man zijn woning en trekt de stad in. Hij redt het leven van een Spaanse artiest die bijna onder een auto liep en samen lopen ze door San Francisco. Ze kunnen niet met elkaar praten, want ze verstaan elkaar niet. Toch blijven ze de hele dag samen, gaan samen uit eten, wandelen langs de kust, enz. We vernemen dat het gezin van Eugene een jaar tevoren een dochtertje heeft verloren. De Spanjaard blijft een gesloten boek. Op het einde van het verhaal stapt hij op de bus en verdwijnt. Eugene keert naar huis en zijn vrouw doet alsof er niets is gebeurd.
Het verhaal deed me denken aan Het Dwaallicht van Elsschot. Ook een tocht door de stad, nergens naartoe, en mensen die elkaar niet begrijpen.
Ik weet niet of dit verhaal vertaald is. In de bib in Gent zijn er wel twee bundels verhalen in het Nederlands beschikbaar, maar ze zijn weggestopt in het magazijn.
Ik heb enkele mooie fotos van de schrijfster gevonden, oordeel zelf maar.
Via een vriend kreeg ik de onderstaande vertaling toegestuurd. Ze is van de dichter Albe en dateert uit 1959. Het is een uitgave van Willy Godenne, Brussel.
DE VERWONDING EN DE DOOD
Om vijf uur van de middag.
Het was vijf uur stipt van de middag.
Een knaap droeg het witte laken
om vijf uur van de middag.
Een mand met kalk stond klaar reeds
om vijf uur van de middag.
Al het andere was dood en alleen dood
om vijf uur van de middag.
De wind bracht de watten aan
om vijf uur van de middag.
En de oxyde zaaidekristal en nikkel
om vijf uur van de middag.
Reeds vechten de duif en de luipaard
om vijf uur van de middag.
En een dij met een desolate hoorn
om vijf uur van de middag.
Het bonzen van de gongklok begon
om vijf uur van de middag.
De klokken van arsenik en de walm
om vijf uur van de middag.
Bij de straathoeken groepen van stilte
om vijf uur van de middag.
En alleen de stier het hart hoog!
om vijf uur van de middag.
Toen het sneeuwzweet aan het uitbreken was
om vijf uur van de middag,
toen de plaza zich met jodium overdekte
om vijf uur van de middag,
lei de dood eieren in de wonde
om vijf uur van de middag.
Om vijf uur van de middag.
Om vijf uur stipt van de middag.
Een doodskist op wielen is het bed
om vijf uur van de middag.
Knekels en fluiten weerklinken in zijn oor
om vijf uur van de middag.
De stier loeide langs zijn voorhoofd
om vijf uur van de middag.
De kamer iriseerde van doodstrijd
om vijf uur van de middag.
Van ver komt reeds het koudvuur aanzetten
om vijf uur van de middag.
Hoorngeschal van iris langs de groene liezen
om vijf uur van de middag.
De wonden gloeiden als zonnen
om vijf uur van de middag,
en de volksdrom breekt de ramen stuk
om vijf uur van de middag.
Om vijf uur van de middag.
Ach! wat een ijzingwekkende vijf uur van de middag!
Het was vijf uur op al de klokken!
Het was vijf uur in de schaduw van de middag!
La cogida y la muerte
A las cinco de la tarde.
Eran las cinco en punto de la tarde.
Un niño trajo la blanca sábana a las cinco de la tarde.
Una espuerta de cal ya prevenida a las cinco de la tarde.
Lo demás era muerte y sólo muerte a las cinco de la tarde.
El viento se llevó los algodones a las cinco de la tarde.
Y el óxido sembró cristal y níquel a las cinco de la tarde.
Ya luchan la paloma y el leopardo a las cinco de la tarde.
Y un muslo con un asta desolada a las cinco de la tarde.
Comenzaron los sones del bordón a las cinco de la tarde.
Las campanas de arsénico y el humo a las cinco de la tarde.
En las esquinas grupos de silencio a las cinco de la tarde.
¡Y el toro, solo corazón arriba! a las cinco de la tarde.
Cuando el sudor de nieve fue llegando a las cinco de la tarde,
cuando la plaza se cubrió de yodo a las cinco de la tarde,
la muerte puso huevos en la herida a las cinco de la tarde.
A las cinco de la tarde.
A las cinco en punto de la tarde.
Un ataúd con ruedas es la cama a las cinco de la tarde.
Huesos y flautas suenan en su oído a las cinco de la tarde.
El toro ya mugía por su frente a las cinco de la tarde.
El cuarto se irisaba de agonía a las cinco de la tarde.
A lo lejos ya viene la gangrena a las cinco de la tarde.
Trompa de lirio por las verdes ingles a las cinco de la tarde.
Las heridas quemaban como soles a las cinco de la tarde,
y el gentío rompía las ventanas a las cinco de la tarde.
A las cinco de la tarde.
¡Ay qué terribles cinco de la tarde! ¡Eran las cinco en todos los relojes! ¡Eran las cinco en sombra de la tarde!
Zoals beloofd hier de Spaanse versie met een foto van Mejías.
Ter informatie: hebt u al ontdekt dat je bij Google nu ook gemakkelijk afbeeldingen kunt oproepen ? Bij de home page van Google staat een knop Afbeeldingen. Klik die aan en vul de persoon in van wie u een afbeelding wilt zien. Je krijgt een hele reeks.
ALMA AUSENTE
No te conoce el toro ni la higuera, ni caballos ni hormigas de tu casa. No te conoce el niño ni la tarde porque te has muerto para siempre.
No te conoce el lomo de la piedra, ni el raso negro donde te destrozas. No te conoce tu recuerdo mudo porque te has muerto para siempre.
El otoño vendrá con caracolas, uva de niebla y monjes agrupados, pero nadie querrá mirar tus ojos porque te has muerto para siempre.
Porque te has muerto para siempre, como todos los muertos de la Tierra, como todos los muertos que se olvidan en un montón de perros apagados.
No te conoce nadie. No. Pero yo te canto. Yo canto para luego tu perfil y tu gracia. La madurez insigne de tu conocimiento. Tu apetencia de muerte y el gusto de tu boca. La tristeza que tuvo tu valiente alegría.
Tardará mucho tiempo en nacer, si es que nace, un andaluz tan claro, tan rico de aventura. Yo canto su elegancia con palabras que gimen y recuerdo una brisa triste por los olivos.
Het is niet met opzet dat ik weer een treurig gedicht heb gekozen. Heet viel me gewoon in handen en het leek me wel interessant er wat meer rond te vertellen. Het gedicht komt uit het boek Federico García Lorca, De mooiste gedichten. Een prachtige tweetalige uitgave van Het Davidsfonds uit 2001. De gedichten zijn vertaald door Piet Thomas en Christian de Paepe, met een inleiding van laatstgenoemde. Het boek heeft een mooie layout en is mooi geïllustreerd.
Lorca is geboren in Granada in 1898 en in 1936 werd hij er vermoord door de Guarda Civil wegens zijn politieke overtuigingen. Het was de tijd van Franco.
Het gedicht komt uit de bundel Llanto por Ignacio Sánchez Mejías. Een treurzang op deze vriend van de auteur. Deze professionele stierenvechter was een mecenas voor jonge auteurs. In 1934, toen hij het stierenvechten al had opgegeven, probeerde hij een comeback, maar hij werd door de stier gedood.
AFWEZIGE ZIEL
De stier kent je niet noch de vijgenboom,
de paarden niet, noch de mieren in je huis.
Het kind kent je niet, noch het middaguur
want je bent dood voor altijd.
De rug van je grafsteen kent je niet,
noch het zwarte satijn waarin je verpulvert.
Je verstomde herinnering kent je niet
want je bent dood voor altijd.
Straks komt de herfst met zijn hoorngeschal,
druiventrossen in nevellicht en bergen dicht bijeen,
maar niemand zal je ogen willen zien
want je bent dood voor altijd.
Want je bent dood voor altijd
zoals de doden van de Aarde,
zoals alle doden die vergeten zijn
als honden op een vaalt, vergaan.
Geen mens die je kent? Niet een. Maar ik bezing je.
Ik bezing je slanke figuur en je gracie voor later.
De onvolprezen rijpheid van je inzicht.
Je hunker naar de dood en de smaak van zijn mond.
De droefheid in je vreugde en je moed.
Lang duurt het voor geboren wordt, als het gebeurt,
een Andalusiër, zo beroemd en rijk aan avonturen.
Ik eer zijn elegantie met mijn klagend zingen
en ik gedenk een droeve bries die door olijfhout waait.
De Spaanse versie staat in het volgende blokje, met een foto van Mejías.
Een ander bekend gedicht uit deze klaagzang is A las cinco de la tarde. Dat is het tijdstip waarop het stierengevecht plaatshad. Het gedicht bestaat uit een vijfentwintigtal strofen van twee regels en in elke regel komt de titel voor. Ik heb er jammer genoeg geen Nederlandse vertaling van gevonden.
Ik vernoem het gedicht hier omdat het ook de titel is van een kunstwerk, een video-installatie van de Vlaamse kunstenares Marie-Jo Lafontaine. Haar werk is eigendom van het SMAK in Gent maar ik geloof niet dat het momenteel wordt tentoongesteld. Het toont op 15 schermen die in een cirkel staan opgesteld een stierengevecht in slow motion. Als ik het me goed herinner is de muziek van Mahler. Het geheel is een aangrijpend werk. Toen ik het voor het eerst zag was ik erg geshockeerd door het lot van de stier. Voor mij was dat het hoofdpersonage van de video. Maar daarnaast was er ook de elegantie en kunst van de stirenvechter. U kunt een stukje van het werk zien op de website van deze kunstenares. Het adres is: http://www.marie-jo-lafontaine.com/
Zodra u binnen bent op de website moet u naar artworks gaan, en daar video sculptures aanklikken. Dan komt u wel bij het werk terecht.
Kijk verder ook eens bij haar fotos: Belle Jeunesse en Babylon babies. Het zijn prachtige fotos van jonge mensen. Enkele jaren geleden hebben ze op de kaft gestaan van het tijdschrift Streven, elke maand een foto, en alleen daarom zou je het tijdschrift hebben gekocht.
Het gaat om een Koreaans verhaal. Ik sta er vooral bij stil om aandacht de schenken aan de reeks waarin het verschenen is. De Oosterse Bibliotheek, die in de jaren 70 en 80 verscheen bij Meulenhoff. De boeken waren destijds te duur voor me om ze te kopen, en nu worden ze in sommige bibliotheken afgevoerd. Misschien kent u ze nog, een zwarte omslag, een mooie letter en een figuur op de kaft. Elk deel met een inleiding en een aanhangsel met noten. Juweeltjes, en eigenlijk is het een schande dat bibliotheken ze wegdoen. Ze zouden er beter aan doen die werken geregeld onder de aandacht te brengen. Nu Azië een courante reisbestemming is geworden, kan de literatuur misschien ook een afzet vinden.
Dit verhaal stamt uit de zestiende eeuw. De schrijver ervan is niet met zekerheid bekend, maar het verhaal zou voor een stuk gebaseerd zijn op een figuur die toen leefde. Deze redder der armen is een jongeman die in zijn carrière in de ambtenarij gefnuikt wordt, omdat hij de zoon is van weliswaar een geachte vader, maar een minder geachte moeder. Uit frustratie wordt hij een roverhoofdman, een soort Robin Hood, en hij zal het nog tot koning van een rijkje brengen. Om een idee te geven van de stijl van het verhaal, volgt hieronder de episode waarin de hoofdpersoon zal verwekt worden. De minister had een droom waarin hij een voorteken zag dat hij een pracht van een zoon zou krijgen.
Onverwijld ging hij naar de vrouwenvertrekken en toen zijn echtgenote, de dame Yu, opstond en hem tegemoet trad, vatte Zijne Excellentie haar vol vreugde bij haar blanke handen en trok haar naar zich toe om haar terstond zijn liefde te betuigen. Maar zijn echtgenote zei met een strenge uitdrukking op het gelaat: Hoewel de positie van Uwe Excellentie uiterst eerbiedwaardig is, wilt u zich misdragen als een jonge losbol. Ik zal u hierbij niet terwille zijn. Ze zweeg, trok zich los en liep weg. Zijne Excellentie was zeer in verlegenheid gebracht en kon zijn ergernis niet onderdrukken. Hij ging naar zijn eigen vertrekken en verzuchtte dat het zijn vrouw aan begrip ontbrak.
Op dat ogenblik juist kwam de slavin Chunsom hem thee brengen. Ze waren alleen en hij troonde haar mee naar een zijkamertje, waar hij haar zonder omhaal zijn liefde betoonde. Chunsom was toen zeventien jaar oud.
Toch fantastisch dat we in het Nederlands iets kunnen lezen dat in de zestiende eeuw in Korea werd geschreven.
Deze Engelse dichter leefde van 1795 tot 1821. Nadat hij aanvankelijk in de leer was gegaan bij een chirurg, besloot hij zich volledig aan de literatuur te wijden. Zijn creatieve periode was echter zeer kort, nauwelijks vier jaar. Hij stierf in Rome aan tuberculose, een kwaal waaraan ook een van zijn broers bezweken was. Op de afbeelding zien we een tekening van Keats op zijn doodsbed. De tekening is van Joseph Severn, een kunstenaar met wie hij naar Italië was getrokken en die hem in Rome nog zou verzorgen en gezelschap houden. Wie er belangstelling voor heeft, kan de aangrijpende brieven van Joseph Severn over de laatste ziekte van Keats nalezen op het volgende adres:
Het gedicht dat ik van hem gekozen heb is een van zijn laatste.
Bright star! would I were steadfast as thou art Not in lone splendour hung aloft the night, And watching, with eternal lids apart, Like Natures patient sleepless Eremite, The moving waters at their priestlike task Of pure ablution round earths human shores, Or gazing on the new soft fallen mask Of snow upon the mountains and the moors Noyet still steadfast, still unchangeable, Pillowd upon my fair loves ripening breast, To feel for ever its soft fall and swell, Awake for ever in a sweet unrest, Still, still to hear her tender-taken breath, And so live everor else swoon to death.
Hieronder volgt de vertaling ervan door Paul Claes. Ze is verschenen in De liefste: onsterfelijke liefdesverzen, uitgegeven in Amsterdam 1990. Het gedicht is ook opgenomen in het boek: John Keats Gedichten Uitgegeven bij Ambi in 1991. Daarin zijn van dit gedicht drie vertalingen opgenomen, maar die van Claes is veruit de beste.
Ster ! was ik zo standvastig als gij niet
Vol stille glans verheven in de nacht
Als een geduldig kluizenaar op wacht,
Die, met het ooglid eeuwig open, ziet
Hoe t woelig water rond het wereldstrand
Zijn priesterlijke zuivering vervult,
Of hoe het pas gevallen masker hult
In sneeuw de heuvels en het heideland
Neen, maar dat ik standvastig, zonder eind,
Steeds op de prille borst van mijn beminde
Als op een kussen liggen mocht dat deint,
Steeds zoete onrust in mijn waak mocht vinden
En, luisterend naar haar tere ademtocht,
Steeds leven of in dood verzinken mocht.
Een beetje commentaar bij dit sonnet. In de eerste regel wil de dichter zo standvastig zijn als een ster aan de hemel (de maan ?). Ongewoon is dat hij zichzelf identificeert met die ster en niet zijn geliefde. Maar in regel twee corrigeert hij dat ideaal al. Hij moet niets hebben van de doodse standvastigheid van de ster die eenzaam aan de hemel staat, de ogen altijd open, en die als een kluizenaar toekijkt hoe het water op aarde rijst en daalt en de kust en haar bewoners telkens opnieuw schoonwast, reinigt. Of die toekijkt hoe een masker van sneeuw zich over de heuvels en heide legt.
De dichter wil een andere standvastigheid, een die vervuld is van leven. Hij wil zijn hoofd leggen op de borst van zijn geliefde, en voor altijd haar borst voelen op- en neergaan (cf. eb en vloed in het tweede kwatrijn). Hij wil eeuwig wakker blijven, niet als de gevoelloze ster aan de hemel, maar wel in zoete onrust. Zo wil hij altijd blijven leven, of anders verzinken in de dood.
Zoete onrust of sweet unrest is een oxymoron. Dit is een stijlfiguur waarbij twee aan elkaar tegengestelde begrippen in één uitdrukking worden samengevat (Buddingh: Lexicon der poëzie). Men hoort hierin een seksuele ondertoon, die trouwens ook aanwezig is in swoon to death¸ waarbij men kan denken aan la petite mort.
Maar eerder zullen we die laatste regel moeten lezen als een capitulatie. Eeuwigheid is voor de mens niet weggelegd.
Dit is op korte tijd de derde roman die ik van deze auteur (1903-1966) lees. Het zal nu wel een tijdje duren voordat ik opnieuw een boek van hem lees. Niet omdat dit boek me ontgoocheld heeft, integendeel, het was opnieuw heel humoristisch en nooit vervelend.
Hoewel, het begin en het einde van het boek vond ik het beste, de middenmoot was minder.
William Boot schrijft in de krant een rubriek over de natuur. (Zo had hij een artikel over dassen geschreven, maar een familielid had in zijn stuk de das overal vervangen door een gekuifde fuut, met alle gevolgen van dien). Door een persoonsverwisseling (er volgen er nog verschillende) wordt hij naar Afrika gestuurd, naar Ismailië, waar een putch ophanden zou zijn. De hoofdmoot bestaat uit zijn belevenissen in dat land, belevenissen die zich in feite afspelen in het kringetje van journalisten dat er verblijft en weinig uitricht, tenzij gefantaseerde telegrammen naar het thuisfront versturen. Tegen alle verwachtingen in wordt William toch nog de held van het verhaal, en terug thuis zou hij gelauwerd worden, maar ook dat loopt mis.
Zoals wel meer in de werken van Waugh, wordt er van de weinige dames die in het stuk voorkomen, een weinig fraai beeld geschetst. Ik zou eigenlijk zijn biografie eens moeten lezen, om te weten hoe dat eigenlijk komt.
Het boek is een parodie op het wereldje van de schrijvende pers. Een beetje overtrokken, dat wel, maar toch altijd plezierig.
Van verschillende kanten was dit boekje (120 blz., 16 op 11 cm) me al aanbevolen, en het heeft mijn verwachtingen niet beschaamd. Het is een zeer poëtische geschiedenis van een man die zijde maakt en daarvoor de rupsen gaat halen in Japan. Een avontuurlijke tocht, want Japan laat in die tijd (1863) geen handel toe. De man, Hervé Joncour, geraakt toch aan zijn rupsen, dankzij een Japanner die rijk is geworden met smokkelen. Hervé wordt verliefd op de raadselachtige vrouw van deze potentaat. Hervé Joncour hield niet op met praten maar keek instinctief omlaag naar haar en wat hij zag, zonder op te houden met praten, was dat die ogen geen oosterse vorm hadden, en dat ze, met een verwarrende intensiteit, op hem gericht waren: alsof ze vanaf het begin niets anders hadden gedaan, van onder de oogleden.
Ik citeer dit fragment, omdat ik dat laatste stukje kijken van onder de oogleden zo mooi vind.
Het werkje is heel ingehouden en sober geschreven, zeer poëtisch en fijnzinnig. Veel meer kan ik er niet over zeggen, ik kan u alleen maar aanraden het te lezen.
Het donkere jaar is 1913. In 1912 was Albanië onafhankelijk geworden, na gedurende eeuwen geregeerd te zijn door de Turken (Ottomaanse Rijk). Tegen die onafhankelijkheid rees echter verzet van Rusland en Frankrijk (die partij kozen voor de Serviërs). In 1913 werd Albanië een soeverein vorstendom onder prins Wilhelm von Wied, maar het moest grondgebied prijsgeven. Die vorst zou het onbestuurbare land echter een jaar later al verlaten.
De roman begint met het verschijnen van een komeet aan de hemel, die de meeste mensen als een brenger van onheil beschouwen. Het boek eindigt met het verdwijnen van de komeet. Ik citeer de laatste paragraaf van het boek, zonder daarbij iets te verraden.
En zo, met deze droevige gebeurtenissen, liep het jaar ten einde. De komeet begon langzaam te verbleken, het was alsof hij de terugreis aanvaardde na wekenlang te hebben geobserveerd wat er op deze wereld gebeurde. De mensen, altijd geneigd de dingen vanuit hun eigen natuur te interpreteren, probeerden ongetwijfeld te raden welke betekenis het vertrek van de komeet kon hebben. Maar niemand kon erachter komen wat hij op zijn terugreis mee zou nemen: afgrijzen over wat hij op deze wereld had gezien, een boosaardige vreugde om het onheil dat hij met zijn stralen had gebracht, of noch het een, noch het ander, maar eerder iets van een onbestemd en vaag verdriet dat hij op zijn lange reis door de koude uitgestrektheid van de kosmos met zich mee zou blijven dragen.
We maken kennis met drie mannen die hun dorp verlaten en ten strijde trekken. Tegen wie ? Ze weten het zelf niet al te best. De toestand in het land is enorm verward, met de aanwezigheid van een groot aantal buitenlandse troepen en plaatselijke potentaten. Het drietal groeit uit tot een miserabel legertje en het trekt het land door, her en der vechtend, terugkerend op hun schreden, weer vechtend, enz. tot ze ten slotte allemaal omkomen. Het zijn primitieve mannen in een woest land. Op een bepaald moment begraven ze een medestrijder. Ze graven de sneeuw weg tot het graf plots met water wordt gevuld: ze bevinden zich op een dichtgevroren meer zonder het te beseffen. Ze zijn het slachtoffer van de buitenlandse troepen, de natuur en hun eigen patriottische gevoelens. De personages zijn niet zo scherp getekend, ze gaan eerder op in de natuur en in de gebeurtenissen.
Bij het lezen zie je als het ware schilderijen voor je. Bijvoorbeeld bij het kruisigen van een rebel:
Het was donker en Shestans lange, blonde haren die hier en daar met bloed waren bevlekt, glansden zacht in het schijnsel van de fakkels. Het kwam misschien door deze glans dat er in de ogen van de esadisten (aanhangers van een Turks legerleider) iets van vrees verscheen, want het was alsof de gekruisigde, zoals al geruime tijd werd gefluisterd, inderdaad iets van de komeet in zich had, zodat ze wel eens zouden kunnen worden gestraft voor wat ze hem nu aandeden.
Het boek beschrijft een primitieve wereld, vol van bijgeloof en geweld. De auteur mengt fictie en werkelijkheid door elkaar. Hij laat zien hoe er mythen ontstaan.
Kadare schrijft heel zelfzeker en met een grote overtuiging. Hij is een geboren verteller. Ik weet niet of hij de Nobelprijs al heeft gewonnen, maar volgens mij maakt hij veel kans hem te winnen. Nog enkele dagen geduld ! (Een andere grote kandidaat is volgens mij John Updike).
De auteur is Albanees en werd geboren in 1936. Er zijn (gelukkig) veel werken van hem vertaald.
Het boek is geschreven in 1985. De Nederlandse vertaling uit 2002 werd uitgegeven bij Van Gennep.
Ein Reiter durch das Bergtal zieht, Im traurig stillen Trab: Ach ! zieh ich jetzt wohl in Liebchens Arm, Oder zieh ich ins dunkle Grab? Die Bergstimme Antwort gab: Ins dunkle Grab!
Und weiter reitet der Reitersmann, Und seufzet schwer dazu: So zieh ich denn hin ins Grab so früh- Wohlan, im Grab ist Ruh! Die Stimme sprach dazu: Ins Grab ist Ruh!
Dem Reitersmann eine Träne rollt Von der Wange kummervoll: Und ist nur im Grabe die Ruhe für mich- So ist mir im Grabe wohl. Die Stimm erwidert hohl: Im Grabe wohl!
In de Londense wijk Chelsea Marina (Marina omdat er een jachthaventje is) (en ik weet niet of de wijk echt bestaat), bestaat de bevolking voor het merendeel uit middenklassers, artsen, architecten, enz. die echter aan prestige hebben ingeboet. Hun haat richt zich op de maatschappij, en dit keer zijn zij het en niet de proletariërs die de revolutie zullen maken. Er volgen betogingen, brandstichtingen, enz. De mensen zijn tot het inzicht gekomen dat elke zin uit hun leven verdwenen is. Schijnbaar los daarvan is er een bom ontploft op Heathrow, waarbij de ex-vrouw van het hoofdpersonage, David Markham, om het leven komt. Deze zal nu proberen te ontdekken wie die moord op zijn geweten heeft. Hij raakt echter helemaal in de ban van de revolutionairen en hun leiders en leidsters, waardoor hij aan hun acties gaat deelnemen.
Een thriller is het boek niet, daarvoor is de uitkomst te voorspelbaar. Het is wel een ironisch boek waarin die middenklasse belachelijk wordt gemaakt en dat misschien een beetje inzicht verschaft in de technieken die worden gebruikt om mensen over te halen om misdaden te begaan. De meeste personen zijn geschift.
Ik herinner me dat dit boek vorig jaar een goede recensie kreeg in minstens één krant. Jammer dat ik niet meer weet wat er zo goed werd gevonden, het was wat te veel van hetzelfde. Een boek ter verstrooiing, om te lezen en weg te leggen.
De auteur is een Brit die geboren werd in 1930. Er zijn al enkele boeken van hem verfilmd, o.a. Het Keizerrijk van de Zon, door Spielberg en Crash door David Cronenburg.
Crash las ik vorig jaar. Het is voor mensen die houden van sex en crashende auto's. Waardering: 7/10
Een eigenzinnig reisdagboek uit 1937 van een Engelse dichter die leefde van 1907 tot 1973. Hij schrijft (voor mij) nogal moeilijke gedichten, maar dit reisboek is veel lichter van toon.Het is heel gevarieerd. Gedichten wisselen af met brieven naar het thuisfront en de auteur kruipt zelfs in de huid van een meisje dat met een groepje en onder leiding van de Spartaanse Miss Greenhalge een trektocht maakt door het barre en koude IJsland. (Ofbestaat het meisje werkelijk en is het niet de vermomde schrijver ? Ik weet het niet en vind ook nergens een verklaring).
Er staat een lang gedicht in, een Brief aan Lord Byron, die niet zozeer over IJsland gaat, dan wel over literatuur en kunst en die een korte biografie bevat van de schrijver. Verder een hoofdstuk met uitspraken van reizigers die vroeger IJsland hadden bezocht. Enkele voorbeelden:
Alles liever dan een oude dag in dat visland
IJsland verdient weinig woorden, op de stokvis na
Het is niet bepaald een groot genoegen zich te verdiepen in de wijze waarop de IJslanders hun voedsel bereiden.
Enkele spreekwoorden:
Hoe ver de schelvis ook zwerft, altijd heeft hij dezelfde vlek op zijn flank.
De wolf sticht in een ommezien vrede tussen vechtende zwijnen.
De gierigste gast heeft het gulzigste oog.
Van pissen in je schoen blijf je niet lang warm.
Het boek verscheen in 1990 bij uitgeverij Veen en het is vertaald door Anneke Brassinga.
Als toemaatje typ ik een gedicht van Auden over. Het gaat over het Museum voor Schone Kunsten in Brussel. Het is een van zijn meer toegankelijke gedichten.
Musée des Beaux Arts
About sufferings they were never wrong,
The Old Masters: how well they understood
Its human position; how it takes place
While someone else is eating or opening a window or just walking dully along;
How, when the aged are reverently, passionately waiting
For the miraculous birth, there always must be
Children who did not specially want it to happen, skating
On a pond at the edge of the wood:
They never forgot
That even the dreadful martyrdom must run it course
Anyhow in a corner, some untidy spot
Where the dogs go on with their doggy life and the torturers horse
Scratches its innocent behind on a tree.
In Brueghels Icarus, for instance: how everything turns away
Quite leisurely from the disaster; the ploughman may
Have heard the splash, the forsaken cry,
But for him it was not an important failure; the sun shone
As it had to on the white legs disappearing into the green
Water; and the expensive delicate ship that must have seen
De laatste weken trof ik op verschillende plaatsen, in kranten en boeken, min of meer dezelfde opvattingen weer over de tegenstelling optimisme / pessimisme.
Guido Morselli schreef in zijn boek De verdamping van de menselijke soort, (onlangs hier besproken) de volgende zin: Radicaal pessimisme slaat over in optimisme. Misschien een eigenaardige uitspraak van deze auteur, als men weet dat hij zelfmoord pleegde op de dag waarop hij het manuscript van deze roman (zijn laatste) op de bus had gedaan.
In de krant De Standaard noemt Amir Haberkorn zich een optimistische pessimist. Zijn bijdrage stond in de rubriek De verloren zoon die elke dinsdag verschijnt en waar een persoon schrijft over de zin van het leven. Er is al een groot aantal van die bijdragen verschenen, en daaruit kan men leren dat de zin voor het leven voor elke mens anders is. (Vandaag las ik in de krant dat die artikelen nu ook verschenen zijn in een boek). Amir Haberkorn rechtvaardigt zijn houding van optimistisch pessimist als volgt: In de wereld gaat alles mis, maar we moeten blijven hopen dat het niet zo verder gaat.
Een laatste citaat is van Nietzsche en het komt uit het boek van Martin Walser:
Ze denken dat de werkelijkheid lelijk is:
maar hieraan denken ze niet,
dat het inzicht ook in de lelijkste
werkelijkheid mooi is
Dat heeft wel niet direct te maken met optimisme en pessimisme, maar de strekking is toch dezelfde.
Ik ben het met die paradox, dat pessimisme omslaat in optimisme, eigenlijk eens, maar ik begrijp het zelf niet zo goed, laat staan dat ik het probeer uit te leggen. Kunnen we eigenlijk niet-pessimistisch zijn ? Op het vlak van de kosmos weten we dat het leven op aarde ooit zal ophouden te bestaan. Hoogstwaarschijnlijk zullen wij dat einde niet meemaken, maar het biedt toch weinig perspectief. Op louter menselijk vlak weten we dat ons leven kort is. Als we van een ding in dit leven zeker zijn, dan is het wel dat we zeker weten dat we zullen sterven. Als je dat besef goed tot je laat doordringen, dan stel je je toch vragen bij de dolle wereld waarin we leven. Hoewel we dagelijks op tv en in de pers met honderden doden worden geconfronteerd, lijken die ons niet te raken. We leven gewoon door alsof we zelf onsterfelijk zijn. Is dat optimisme ? Ik denk het niet, ik vind dat eerder een vorm van verblinding.
Waar vind ik dan wel optimisme ? Optimisme is maar mogelijk als je je verzoend hebt met de dood. Als je weet dat dit het einde is dat ons wacht, hoef je er niet bang voor te zijn. Pas wanneer je de angst voor de dood overwonnen hebt, als je je erbij hebt neergelegd dat ze onvermijdelijk deel uitmaakt van ons aardse bestaan, komt er ruimte vrij om optimistisch te zijn. Je weet dan dat je in het korte tijdbestek dat je ter beschikking staat, zin aan je leven moet proberen te geven. Zin voor je zelf, maar die vooral gericht is op je medemens, je mede-sterfelijke mens.
Over deze dingen kan men nadenken en redeneren, een theorie opstellen enz. Maar optimisme is toch vooral een kwestie van een levenshouding die men aanneemt. En waar dat optimisme vandaan komt weet ik ook niet. Is het de drang om te overleven, is het een vorm van naïviteit?
Bij de eerste bladzijden dacht ik eindelijk nog eens een echt degelijke roman in handen te hebben. Geen lichtgewicht, eerder een ideeënroman waar de Duitsers vaak een patent hebben. Maar toen het boek uit was, had het de verwachtingen toch niet helemaal ingelost.
Hans Lach, schrijver en vriend van de ik-persoon Michel Landolf, wordt verdacht van de moord op de criticus Ehrl-König, nadat die zijn laatste roman had afgebroken in een tv-show. Een lijk is er voorlopig niet en zal er uiteindelijk ook niet zijn. Het slachtoffer was gewoon voor een tijdje ondergedoken bij een geliefde. In die zin is het boek ook een lichte parodie op het thrillergenre. Maar het hoofdthema van het boek is satire. Satire op de almacht van een bepaalde literatuurpaus in Duitsland, met name Marcel Reich Ranicki. Het boek heeft in Duitsland opschudding verwekt omdat een bepaalde passage die betrekking had op de criticus, antisemitisch zou zijn. Van die bewering is echter niet veel heel gebleven. Maar de satire op de criticus is wel heel scherp en bijtend. Zo heeft de man in werkelijkheid en in het boek een spraakgebrek. Het is wel grappig in het boek, maar misschien toch misplaatst. De satire is zo hard doorgetrokken, dat ze niet meer met de werkelijkheid strookt en dus eigenlijk louter als satire moet beschouwd worden en niet enkel betrokken op de persoon van Marcel Reich Ranicki.
De van de moord beschuldigde Hans Lach weigert mee te werken met zijn ondervragers en weigert met hen te praten, wat hij zelf als volgt typeert: hij behoorde tot een vogelsoort die in gevangenschap niet zong. In zijn tv-show bespreekt de criticus altijd een goed boek en een slecht boek. Het slechte werk wordt echt afgemaakt en de auteur ervan gekleineerd. Als voorbeeld zijn openingszin bij de bespreking van het slechte boek van Hans Lach: Waarom zou Hans Lach, zolang hij een uitgever heeft die slechte boeken goed kan verkopen, goede boeken schrijven ? Van die one-liners, die hij trouwens niet zelfuitvindt, heeft hij er enkele tientallen.
Behalve satire bevat het boek toch ook een groot aantal ernstige beschouwingen. Verder hanteert de auteur verschillende stijlen. Er zit veel humor in het werk, vooral in de beschrijving van de tv-show en van de verschillende personages.
De opdracht van het boek luidt: Voor hen die mijn collegas zijn. Bedoeld zijn de collegas schrijvers die hij wil waarschuwen zich niet te laten intimideren door de critici en de uitgeverswereld.
In het laatste deel was ik even in de war. Plots bleek dat de veronderstelde moordenaar en de ik-persoon dezelfde persoon zijn. Tenminste als ik goed gelezen heb.
De auteur Martin Walser in een grote naam in de Duitse literatuur.Hij werd geboren in 1927 en heeft een enorm oeuvre op zijn naam staan.
Het boek is in 2003 uitgegeven bij uitgeverij De Geus.
Omstreeks 1640 was waren de Zuidelijke Nederlanden nog altijd onder Spaans bestuur. Vanuit het zuiden kwamen er aanvallen van de Fransen, die grote delen van Frans-Vlaanderen veroverden. Vanuit het noorden werden onze contreien belaagd door Frederik Hendrik die in 1644 en 1645 onder andere Sas van Gent en Hulst kon veroveren. Bijgevolg lag de weg naar Antwerpen open. Constantijn Huygens, die zich in het legerkamp van de prins van Oranje bevond, stuurde een dichterlijke oproep tot de stad Antwerpen om zich goedschiks aan de zijde van Frederik Hendrik te scharen. Hij deed dat met het volgende gedicht:
Hoort schoon, hoort fiere stadt; versuymt u niet te neigen,
All spreeckt het Hollandsch, voor des Hemels tijdigh dreigen.
Tot uw behoudenis heeft Spagnen macht noch moet:
En Hollant heeft geen dorst, naer uw vergoten bloed.
Tijdens de lectuur van het boek stelde ik vast dat ik het al een keer had gelezen. Gelukkig was het een dun boekje (107 blz.) en bovendien herinnerde ik me er niet zoveel van.
Het boek bestaat uit twee delen. In het eerste maken we mee hoe een ex-oorlogsmisdadiger (in een fictief land) wordt vermoord door drie mannen van het andere kamp. Zijn zoon komt daarbij ook om het leven en zijn dochter die weggestopt was onder een luik, overleeft het, hoewel een van de moordenaars haar had ontdekt. In het tweede deel zijn we jaren later. Het meisje dat aan de dood was ontsnapt, is nu een vrouw op leeftijd en ze ontmoet de man die toen haar leven had gespaard, maar die wel haar vader en broer had helpen vermoorden. We kunnen vermoeden dat ze de andere twee mannen heeft gedood, maar de confrontatie met deze derde man loopt heel anders af. Hoewel hij vreest ook gedood te zullen worden en hij zich daarbij neerlegt, wordt zijn leven gespaard en vraagt de vrouw zelfs dat hij de liefde met haar zou bedrijven. Een van de themas is de rechtvaardiging van de oorlog, en van de wandaden die daarin gebeuren. De vrouw confronteert de man daarmee, maar hij blijft zijn houding van toen verdedigen.
Het boek is heel sober geschreven. Het weet te boeien en er zit een beetje spanning in.
De auteur is geboren in 1958 in Turijn en is in zijn land een heel populaire schrijver. Er zijn nog werken van hem in het Nederlands vertaald.
Dit boek werd uitgegeven bij De Geus in 2003. De vertaling is van Manon Simons.
José van Dijk : Filips II, heerser van een wereldrijk
José van Dijk: Filips II, heerser van een wereldrijk
Voor een keer geen literatuur. De laatste drie romans waarin ik was begonnen, heb ik niet uitgelezen, en daarom wou ik eens iets anders onder ogen krijgen.
Het is een vulgariserend werkje dat al van 1983 dateert. Toch is het interessant, omdat je erin een algemener beeld van Filips II (1527 1598) krijgt, niet alleen in zijn hoedanigheid van heerser over de Nederlanden. Zo vernemen we wat over zijn strijd tegen de Turken, de opstand van de moren in Granada, de inquisitie, de opstand in de Nederlanden, de vernietiging van de Armada, enz.
Een van de bekende figuren die in het boek optreedt is Cervantes (1547-1616). Hij nam deel aan de slag bij Lepanto in 1571, waar de Turkse oorlogsvloot werd verwoest door een Spaanse vloot onder de leiding van Don Juan. (Een Italiaanse admiraal die aan die strijd deelnam was Andrea Doria. Een naam die wel bekend zal zijn bij mensen die van zeilschepen houden). Cervantes raakte ernstig gewond aan de linkerhand wat hem de bijnaam el manco de Lepanto (de éénhandige van Lepanto) bezorgde. In 1573 neemt hij deel aan een expeditie tegen Tunis. In 1575 wil hij terugkeren naar Napels, maar zijn schip wordt door de Turken overvallen en Cervantes wordt afgevoerd naar Algiers waar toen al meer dan 25.000 christenen als slaven gevangen zaten. In 1580 werd hij vrijgekocht.
De roman is een halve thriller, maar niet echt spannend. De hoofdpersoon Javier Mossen werkt voor een krant in Buenos Aires. Hij moet een joodse man Elias Traum afhalen op de luchthaven. Maar deze wordt voor zijn neus weggekaapt. Later zal hij er nog mee in contact komen en uit de verhalen van de man vernemen wat er aan de hand was en is. Elias Traum maakte deel uit van een groep guerrilleros. Ze vormden een trio waarvan de twee andere werden vermoord. De spanning in het verhaal bestaat in de dreiging dat Traum ook zal vermoord worden. Om het verhaal wat bij te kleuren wordt de afgebroken relatie van Mossen behandeld en de avontuurtjes die hij beleeft. Verder is het de roman van een stad, meer bepaald van de joodse gemeenschap in Buenos Aires.
Het boek is vlot geschreven, maar verder heeft het mij nogal onverschillig gelaten.
Voor 20 cent kocht ik onderstaand boek. Het bestaat uit twee delen, samen ongeveer 1500 bladzijden.
De Dichtwerken
van
Mr. Willem Bilderdijk,
met uitzondering van eenige stichtelijke dichtstukken,
naar tijdsorde gerangschikt en met vele ophelderende aanteekeningen uitgegeven
door
Dr. J. Van Vloten
Benevens als inleiding De Voorlezing over Bilderdijk
door
Dr. Nicolaas Beets
Ik neem aan dat weinig mensen hierin geïnteresseerd zullen zijn, maar toch wil ik hier geregeld een vers van die dichter overtypen. Voor de aardigheid, niet omdat het hoogstaande poëzie is. Trouwens, ik houd ervan om wat in het verleden te graven, om in deze computertijden wat ouderwets te zijn.
Aan den Heer P. J. Uylenbroek,
In antwoord op zijn brief van 19 mei 1778.
Een samenloop van bezigheden,
Verdrietlijk uit den aard voor t oefengraag verstand,
Of liever (waarom toch de waarheid niet beleden:
Wie hoort altoos de stem der reden,
En houdt het rustloos hart geduurzaam in den band?)
Een kwade luim had me overrompeld
En in mistroostigheid gedompeld;
Een kwaal, waartoe t gestel mijns lichaams overhelt,
Wanneer ik, juist van pas om deze harsenbeelden,
Die door mijn doffe zinnen speelden,
Te teugelen in hun geweld,
Uw vriendelijken brief mij zag ter hand gesteld.
De brief gaat nog verder, maar ik vrees dat ik Bilderdijk in kleine dosissen zal moeten opvoeren. Let toch eens op het volgende: in regel zes een kwade luimdie hij in regel acht samenvoegt in het woordje kwaal.
Guido Morselli: De verdamping van de menselijke soort
Guido Morselli: De verdamping van de menselijke soort
Een eigenaardige titel voor een van de vreemdste boeken die ik ooit heb gelezen. Deze Italiaanse auteur leefde van 1912 tot 1973. Zijn boek is van 1973, het jaar waarin hij zich van het leven heeft beroofd. Als je het boek leest, komt dat niet als een verrassing. Kort samengevat is dit de plot: een man onderneemt een zelfmoordpoging ergens in een afgelegen grot. Hij ziet echter op het laatste moment van zijn voornemen af. Als hij terug in de bewoonde wereld komt, zijn er geen mensen meer te bespeuren. Alle mensen zijn verdampt, hij is de enige overlevende. Wat er is gebeurd, weten we niet, en het doet ook niet ter zake. Verder in de roman gaat de man op onderzoek uit naar andere overlevenden, maar er is niemand meer. Een verhaal zit er niet in. Het boek is overwegend filosofisch van aard, met veel bespiegelingen. Maar daarnaast is er ook plaats voor gewonere dingen. Voorbeeld:
Kroniek uit Arcadië: door kletsnatte bossen en velden zit ik achter een van de geiten van mijn herders aan, ik krijg haar te pakken. Ik ben haar bij toeval tegengekomen. Sleep haar, letterlijk, naar huis, zet haar aan een touw vast in de lege stal, haar stoten ontwijkend, niet allemaal. Ik melk haar tot we uitgeput zijn, ik en zij. De dikke melk, zout, vet, maar met de smaak van de wildernis, is een Ur Milch, zo jong en zo oud als een doorvertelde legende, een verrukking.
Maar meestal is het boek abstracter. Voorbeeld:
Ik overleef. Ik ben dus uitverkoren, of ik ben verworpen. Niks geen toeval: wil. De interpretatie ervan berust bij mij, dat wel. Als ik veronderstel dat de mensheid het in de nacht van 2 juni had verdiend aan haar einde te komen, en de dissipatio een straf was, kom ik tot de conclusie dat ik de uitverkorene ben. Als ik veronderstel dat het een glorievol geheim was, tenhemelopneming, verengeling van de soort enzovoort, kom ik tot de conclusie dat ik de verworpene ben.
Geen boek voor mensen die tuk zijn op een vlot verhaal, wel voor wie kennis wil nemen van soms vreemde redeneringen en beschouwingen. Een boek dat tijd vergt en dat om herlezing vraagt. Ik was er weg van.
Voor wie wat Italiaans begrijpt, dit fragment uit zijn dagboek, pessimistischer kan moeilijk.
«Tutto è inutile. Ho lavorato senza mai un risultato; ho oziato, la mia vita si è svolta nella identica maniera. Ho pregato, non ho ottenuto nulla; ho bestemmiato, non ho ottenuto nulla. Sono stato egoista sino a dimenticarmi dellesistenza degli altri; nulla è cambiato né in me né intorno a me. Ho amato, sino a dimenticarmi di me stesso; nulla è cambiato né in me né intorno a me. Ho fatto qualche poco di bene, non sono stato compensato; ho fatto del male, non sono stato punito. Tutto è ugualmente inutile». (Guido Morselli, Diario, 6 novembre 1959)
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey