Ein Reiter durch das Bergtal zieht, Im traurig stillen Trab: Ach ! zieh ich jetzt wohl in Liebchens Arm, Oder zieh ich ins dunkle Grab? Die Bergstimme Antwort gab: Ins dunkle Grab!
Und weiter reitet der Reitersmann, Und seufzet schwer dazu: So zieh ich denn hin ins Grab so früh- Wohlan, im Grab ist Ruh! Die Stimme sprach dazu: Ins Grab ist Ruh!
Dem Reitersmann eine Träne rollt Von der Wange kummervoll: Und ist nur im Grabe die Ruhe für mich- So ist mir im Grabe wohl. Die Stimm erwidert hohl: Im Grabe wohl!
In de Londense wijk Chelsea Marina (Marina omdat er een jachthaventje is) (en ik weet niet of de wijk echt bestaat), bestaat de bevolking voor het merendeel uit middenklassers, artsen, architecten, enz. die echter aan prestige hebben ingeboet. Hun haat richt zich op de maatschappij, en dit keer zijn zij het en niet de proletariërs die de revolutie zullen maken. Er volgen betogingen, brandstichtingen, enz. De mensen zijn tot het inzicht gekomen dat elke zin uit hun leven verdwenen is. Schijnbaar los daarvan is er een bom ontploft op Heathrow, waarbij de ex-vrouw van het hoofdpersonage, David Markham, om het leven komt. Deze zal nu proberen te ontdekken wie die moord op zijn geweten heeft. Hij raakt echter helemaal in de ban van de revolutionairen en hun leiders en leidsters, waardoor hij aan hun acties gaat deelnemen.
Een thriller is het boek niet, daarvoor is de uitkomst te voorspelbaar. Het is wel een ironisch boek waarin die middenklasse belachelijk wordt gemaakt en dat misschien een beetje inzicht verschaft in de technieken die worden gebruikt om mensen over te halen om misdaden te begaan. De meeste personen zijn geschift.
Ik herinner me dat dit boek vorig jaar een goede recensie kreeg in minstens één krant. Jammer dat ik niet meer weet wat er zo goed werd gevonden, het was wat te veel van hetzelfde. Een boek ter verstrooiing, om te lezen en weg te leggen.
De auteur is een Brit die geboren werd in 1930. Er zijn al enkele boeken van hem verfilmd, o.a. Het Keizerrijk van de Zon, door Spielberg en Crash door David Cronenburg.
Crash las ik vorig jaar. Het is voor mensen die houden van sex en crashende auto's. Waardering: 7/10
Een eigenzinnig reisdagboek uit 1937 van een Engelse dichter die leefde van 1907 tot 1973. Hij schrijft (voor mij) nogal moeilijke gedichten, maar dit reisboek is veel lichter van toon.Het is heel gevarieerd. Gedichten wisselen af met brieven naar het thuisfront en de auteur kruipt zelfs in de huid van een meisje dat met een groepje en onder leiding van de Spartaanse Miss Greenhalge een trektocht maakt door het barre en koude IJsland. (Ofbestaat het meisje werkelijk en is het niet de vermomde schrijver ? Ik weet het niet en vind ook nergens een verklaring).
Er staat een lang gedicht in, een Brief aan Lord Byron, die niet zozeer over IJsland gaat, dan wel over literatuur en kunst en die een korte biografie bevat van de schrijver. Verder een hoofdstuk met uitspraken van reizigers die vroeger IJsland hadden bezocht. Enkele voorbeelden:
Alles liever dan een oude dag in dat visland
IJsland verdient weinig woorden, op de stokvis na
Het is niet bepaald een groot genoegen zich te verdiepen in de wijze waarop de IJslanders hun voedsel bereiden.
Enkele spreekwoorden:
Hoe ver de schelvis ook zwerft, altijd heeft hij dezelfde vlek op zijn flank.
De wolf sticht in een ommezien vrede tussen vechtende zwijnen.
De gierigste gast heeft het gulzigste oog.
Van pissen in je schoen blijf je niet lang warm.
Het boek verscheen in 1990 bij uitgeverij Veen en het is vertaald door Anneke Brassinga.
Als toemaatje typ ik een gedicht van Auden over. Het gaat over het Museum voor Schone Kunsten in Brussel. Het is een van zijn meer toegankelijke gedichten.
Musée des Beaux Arts
About sufferings they were never wrong,
The Old Masters: how well they understood
Its human position; how it takes place
While someone else is eating or opening a window or just walking dully along;
How, when the aged are reverently, passionately waiting
For the miraculous birth, there always must be
Children who did not specially want it to happen, skating
On a pond at the edge of the wood:
They never forgot
That even the dreadful martyrdom must run it course
Anyhow in a corner, some untidy spot
Where the dogs go on with their doggy life and the torturers horse
Scratches its innocent behind on a tree.
In Brueghels Icarus, for instance: how everything turns away
Quite leisurely from the disaster; the ploughman may
Have heard the splash, the forsaken cry,
But for him it was not an important failure; the sun shone
As it had to on the white legs disappearing into the green
Water; and the expensive delicate ship that must have seen
De laatste weken trof ik op verschillende plaatsen, in kranten en boeken, min of meer dezelfde opvattingen weer over de tegenstelling optimisme / pessimisme.
Guido Morselli schreef in zijn boek De verdamping van de menselijke soort, (onlangs hier besproken) de volgende zin: Radicaal pessimisme slaat over in optimisme. Misschien een eigenaardige uitspraak van deze auteur, als men weet dat hij zelfmoord pleegde op de dag waarop hij het manuscript van deze roman (zijn laatste) op de bus had gedaan.
In de krant De Standaard noemt Amir Haberkorn zich een optimistische pessimist. Zijn bijdrage stond in de rubriek De verloren zoon die elke dinsdag verschijnt en waar een persoon schrijft over de zin van het leven. Er is al een groot aantal van die bijdragen verschenen, en daaruit kan men leren dat de zin voor het leven voor elke mens anders is. (Vandaag las ik in de krant dat die artikelen nu ook verschenen zijn in een boek). Amir Haberkorn rechtvaardigt zijn houding van optimistisch pessimist als volgt: In de wereld gaat alles mis, maar we moeten blijven hopen dat het niet zo verder gaat.
Een laatste citaat is van Nietzsche en het komt uit het boek van Martin Walser:
Ze denken dat de werkelijkheid lelijk is:
maar hieraan denken ze niet,
dat het inzicht ook in de lelijkste
werkelijkheid mooi is
Dat heeft wel niet direct te maken met optimisme en pessimisme, maar de strekking is toch dezelfde.
Ik ben het met die paradox, dat pessimisme omslaat in optimisme, eigenlijk eens, maar ik begrijp het zelf niet zo goed, laat staan dat ik het probeer uit te leggen. Kunnen we eigenlijk niet-pessimistisch zijn ? Op het vlak van de kosmos weten we dat het leven op aarde ooit zal ophouden te bestaan. Hoogstwaarschijnlijk zullen wij dat einde niet meemaken, maar het biedt toch weinig perspectief. Op louter menselijk vlak weten we dat ons leven kort is. Als we van een ding in dit leven zeker zijn, dan is het wel dat we zeker weten dat we zullen sterven. Als je dat besef goed tot je laat doordringen, dan stel je je toch vragen bij de dolle wereld waarin we leven. Hoewel we dagelijks op tv en in de pers met honderden doden worden geconfronteerd, lijken die ons niet te raken. We leven gewoon door alsof we zelf onsterfelijk zijn. Is dat optimisme ? Ik denk het niet, ik vind dat eerder een vorm van verblinding.
Waar vind ik dan wel optimisme ? Optimisme is maar mogelijk als je je verzoend hebt met de dood. Als je weet dat dit het einde is dat ons wacht, hoef je er niet bang voor te zijn. Pas wanneer je de angst voor de dood overwonnen hebt, als je je erbij hebt neergelegd dat ze onvermijdelijk deel uitmaakt van ons aardse bestaan, komt er ruimte vrij om optimistisch te zijn. Je weet dan dat je in het korte tijdbestek dat je ter beschikking staat, zin aan je leven moet proberen te geven. Zin voor je zelf, maar die vooral gericht is op je medemens, je mede-sterfelijke mens.
Over deze dingen kan men nadenken en redeneren, een theorie opstellen enz. Maar optimisme is toch vooral een kwestie van een levenshouding die men aanneemt. En waar dat optimisme vandaan komt weet ik ook niet. Is het de drang om te overleven, is het een vorm van naïviteit?
Bij de eerste bladzijden dacht ik eindelijk nog eens een echt degelijke roman in handen te hebben. Geen lichtgewicht, eerder een ideeënroman waar de Duitsers vaak een patent hebben. Maar toen het boek uit was, had het de verwachtingen toch niet helemaal ingelost.
Hans Lach, schrijver en vriend van de ik-persoon Michel Landolf, wordt verdacht van de moord op de criticus Ehrl-König, nadat die zijn laatste roman had afgebroken in een tv-show. Een lijk is er voorlopig niet en zal er uiteindelijk ook niet zijn. Het slachtoffer was gewoon voor een tijdje ondergedoken bij een geliefde. In die zin is het boek ook een lichte parodie op het thrillergenre. Maar het hoofdthema van het boek is satire. Satire op de almacht van een bepaalde literatuurpaus in Duitsland, met name Marcel Reich Ranicki. Het boek heeft in Duitsland opschudding verwekt omdat een bepaalde passage die betrekking had op de criticus, antisemitisch zou zijn. Van die bewering is echter niet veel heel gebleven. Maar de satire op de criticus is wel heel scherp en bijtend. Zo heeft de man in werkelijkheid en in het boek een spraakgebrek. Het is wel grappig in het boek, maar misschien toch misplaatst. De satire is zo hard doorgetrokken, dat ze niet meer met de werkelijkheid strookt en dus eigenlijk louter als satire moet beschouwd worden en niet enkel betrokken op de persoon van Marcel Reich Ranicki.
De van de moord beschuldigde Hans Lach weigert mee te werken met zijn ondervragers en weigert met hen te praten, wat hij zelf als volgt typeert: hij behoorde tot een vogelsoort die in gevangenschap niet zong. In zijn tv-show bespreekt de criticus altijd een goed boek en een slecht boek. Het slechte werk wordt echt afgemaakt en de auteur ervan gekleineerd. Als voorbeeld zijn openingszin bij de bespreking van het slechte boek van Hans Lach: Waarom zou Hans Lach, zolang hij een uitgever heeft die slechte boeken goed kan verkopen, goede boeken schrijven ? Van die one-liners, die hij trouwens niet zelfuitvindt, heeft hij er enkele tientallen.
Behalve satire bevat het boek toch ook een groot aantal ernstige beschouwingen. Verder hanteert de auteur verschillende stijlen. Er zit veel humor in het werk, vooral in de beschrijving van de tv-show en van de verschillende personages.
De opdracht van het boek luidt: Voor hen die mijn collegas zijn. Bedoeld zijn de collegas schrijvers die hij wil waarschuwen zich niet te laten intimideren door de critici en de uitgeverswereld.
In het laatste deel was ik even in de war. Plots bleek dat de veronderstelde moordenaar en de ik-persoon dezelfde persoon zijn. Tenminste als ik goed gelezen heb.
De auteur Martin Walser in een grote naam in de Duitse literatuur.Hij werd geboren in 1927 en heeft een enorm oeuvre op zijn naam staan.
Het boek is in 2003 uitgegeven bij uitgeverij De Geus.
Omstreeks 1640 was waren de Zuidelijke Nederlanden nog altijd onder Spaans bestuur. Vanuit het zuiden kwamen er aanvallen van de Fransen, die grote delen van Frans-Vlaanderen veroverden. Vanuit het noorden werden onze contreien belaagd door Frederik Hendrik die in 1644 en 1645 onder andere Sas van Gent en Hulst kon veroveren. Bijgevolg lag de weg naar Antwerpen open. Constantijn Huygens, die zich in het legerkamp van de prins van Oranje bevond, stuurde een dichterlijke oproep tot de stad Antwerpen om zich goedschiks aan de zijde van Frederik Hendrik te scharen. Hij deed dat met het volgende gedicht:
Hoort schoon, hoort fiere stadt; versuymt u niet te neigen,
All spreeckt het Hollandsch, voor des Hemels tijdigh dreigen.
Tot uw behoudenis heeft Spagnen macht noch moet:
En Hollant heeft geen dorst, naer uw vergoten bloed.
Tijdens de lectuur van het boek stelde ik vast dat ik het al een keer had gelezen. Gelukkig was het een dun boekje (107 blz.) en bovendien herinnerde ik me er niet zoveel van.
Het boek bestaat uit twee delen. In het eerste maken we mee hoe een ex-oorlogsmisdadiger (in een fictief land) wordt vermoord door drie mannen van het andere kamp. Zijn zoon komt daarbij ook om het leven en zijn dochter die weggestopt was onder een luik, overleeft het, hoewel een van de moordenaars haar had ontdekt. In het tweede deel zijn we jaren later. Het meisje dat aan de dood was ontsnapt, is nu een vrouw op leeftijd en ze ontmoet de man die toen haar leven had gespaard, maar die wel haar vader en broer had helpen vermoorden. We kunnen vermoeden dat ze de andere twee mannen heeft gedood, maar de confrontatie met deze derde man loopt heel anders af. Hoewel hij vreest ook gedood te zullen worden en hij zich daarbij neerlegt, wordt zijn leven gespaard en vraagt de vrouw zelfs dat hij de liefde met haar zou bedrijven. Een van de themas is de rechtvaardiging van de oorlog, en van de wandaden die daarin gebeuren. De vrouw confronteert de man daarmee, maar hij blijft zijn houding van toen verdedigen.
Het boek is heel sober geschreven. Het weet te boeien en er zit een beetje spanning in.
De auteur is geboren in 1958 in Turijn en is in zijn land een heel populaire schrijver. Er zijn nog werken van hem in het Nederlands vertaald.
Dit boek werd uitgegeven bij De Geus in 2003. De vertaling is van Manon Simons.
José van Dijk : Filips II, heerser van een wereldrijk
José van Dijk: Filips II, heerser van een wereldrijk
Voor een keer geen literatuur. De laatste drie romans waarin ik was begonnen, heb ik niet uitgelezen, en daarom wou ik eens iets anders onder ogen krijgen.
Het is een vulgariserend werkje dat al van 1983 dateert. Toch is het interessant, omdat je erin een algemener beeld van Filips II (1527 1598) krijgt, niet alleen in zijn hoedanigheid van heerser over de Nederlanden. Zo vernemen we wat over zijn strijd tegen de Turken, de opstand van de moren in Granada, de inquisitie, de opstand in de Nederlanden, de vernietiging van de Armada, enz.
Een van de bekende figuren die in het boek optreedt is Cervantes (1547-1616). Hij nam deel aan de slag bij Lepanto in 1571, waar de Turkse oorlogsvloot werd verwoest door een Spaanse vloot onder de leiding van Don Juan. (Een Italiaanse admiraal die aan die strijd deelnam was Andrea Doria. Een naam die wel bekend zal zijn bij mensen die van zeilschepen houden). Cervantes raakte ernstig gewond aan de linkerhand wat hem de bijnaam el manco de Lepanto (de éénhandige van Lepanto) bezorgde. In 1573 neemt hij deel aan een expeditie tegen Tunis. In 1575 wil hij terugkeren naar Napels, maar zijn schip wordt door de Turken overvallen en Cervantes wordt afgevoerd naar Algiers waar toen al meer dan 25.000 christenen als slaven gevangen zaten. In 1580 werd hij vrijgekocht.
De roman is een halve thriller, maar niet echt spannend. De hoofdpersoon Javier Mossen werkt voor een krant in Buenos Aires. Hij moet een joodse man Elias Traum afhalen op de luchthaven. Maar deze wordt voor zijn neus weggekaapt. Later zal hij er nog mee in contact komen en uit de verhalen van de man vernemen wat er aan de hand was en is. Elias Traum maakte deel uit van een groep guerrilleros. Ze vormden een trio waarvan de twee andere werden vermoord. De spanning in het verhaal bestaat in de dreiging dat Traum ook zal vermoord worden. Om het verhaal wat bij te kleuren wordt de afgebroken relatie van Mossen behandeld en de avontuurtjes die hij beleeft. Verder is het de roman van een stad, meer bepaald van de joodse gemeenschap in Buenos Aires.
Het boek is vlot geschreven, maar verder heeft het mij nogal onverschillig gelaten.
Voor 20 cent kocht ik onderstaand boek. Het bestaat uit twee delen, samen ongeveer 1500 bladzijden.
De Dichtwerken
van
Mr. Willem Bilderdijk,
met uitzondering van eenige stichtelijke dichtstukken,
naar tijdsorde gerangschikt en met vele ophelderende aanteekeningen uitgegeven
door
Dr. J. Van Vloten
Benevens als inleiding De Voorlezing over Bilderdijk
door
Dr. Nicolaas Beets
Ik neem aan dat weinig mensen hierin geïnteresseerd zullen zijn, maar toch wil ik hier geregeld een vers van die dichter overtypen. Voor de aardigheid, niet omdat het hoogstaande poëzie is. Trouwens, ik houd ervan om wat in het verleden te graven, om in deze computertijden wat ouderwets te zijn.
Aan den Heer P. J. Uylenbroek,
In antwoord op zijn brief van 19 mei 1778.
Een samenloop van bezigheden,
Verdrietlijk uit den aard voor t oefengraag verstand,
Of liever (waarom toch de waarheid niet beleden:
Wie hoort altoos de stem der reden,
En houdt het rustloos hart geduurzaam in den band?)
Een kwade luim had me overrompeld
En in mistroostigheid gedompeld;
Een kwaal, waartoe t gestel mijns lichaams overhelt,
Wanneer ik, juist van pas om deze harsenbeelden,
Die door mijn doffe zinnen speelden,
Te teugelen in hun geweld,
Uw vriendelijken brief mij zag ter hand gesteld.
De brief gaat nog verder, maar ik vrees dat ik Bilderdijk in kleine dosissen zal moeten opvoeren. Let toch eens op het volgende: in regel zes een kwade luimdie hij in regel acht samenvoegt in het woordje kwaal.
Guido Morselli: De verdamping van de menselijke soort
Guido Morselli: De verdamping van de menselijke soort
Een eigenaardige titel voor een van de vreemdste boeken die ik ooit heb gelezen. Deze Italiaanse auteur leefde van 1912 tot 1973. Zijn boek is van 1973, het jaar waarin hij zich van het leven heeft beroofd. Als je het boek leest, komt dat niet als een verrassing. Kort samengevat is dit de plot: een man onderneemt een zelfmoordpoging ergens in een afgelegen grot. Hij ziet echter op het laatste moment van zijn voornemen af. Als hij terug in de bewoonde wereld komt, zijn er geen mensen meer te bespeuren. Alle mensen zijn verdampt, hij is de enige overlevende. Wat er is gebeurd, weten we niet, en het doet ook niet ter zake. Verder in de roman gaat de man op onderzoek uit naar andere overlevenden, maar er is niemand meer. Een verhaal zit er niet in. Het boek is overwegend filosofisch van aard, met veel bespiegelingen. Maar daarnaast is er ook plaats voor gewonere dingen. Voorbeeld:
Kroniek uit Arcadië: door kletsnatte bossen en velden zit ik achter een van de geiten van mijn herders aan, ik krijg haar te pakken. Ik ben haar bij toeval tegengekomen. Sleep haar, letterlijk, naar huis, zet haar aan een touw vast in de lege stal, haar stoten ontwijkend, niet allemaal. Ik melk haar tot we uitgeput zijn, ik en zij. De dikke melk, zout, vet, maar met de smaak van de wildernis, is een Ur Milch, zo jong en zo oud als een doorvertelde legende, een verrukking.
Maar meestal is het boek abstracter. Voorbeeld:
Ik overleef. Ik ben dus uitverkoren, of ik ben verworpen. Niks geen toeval: wil. De interpretatie ervan berust bij mij, dat wel. Als ik veronderstel dat de mensheid het in de nacht van 2 juni had verdiend aan haar einde te komen, en de dissipatio een straf was, kom ik tot de conclusie dat ik de uitverkorene ben. Als ik veronderstel dat het een glorievol geheim was, tenhemelopneming, verengeling van de soort enzovoort, kom ik tot de conclusie dat ik de verworpene ben.
Geen boek voor mensen die tuk zijn op een vlot verhaal, wel voor wie kennis wil nemen van soms vreemde redeneringen en beschouwingen. Een boek dat tijd vergt en dat om herlezing vraagt. Ik was er weg van.
Voor wie wat Italiaans begrijpt, dit fragment uit zijn dagboek, pessimistischer kan moeilijk.
«Tutto è inutile. Ho lavorato senza mai un risultato; ho oziato, la mia vita si è svolta nella identica maniera. Ho pregato, non ho ottenuto nulla; ho bestemmiato, non ho ottenuto nulla. Sono stato egoista sino a dimenticarmi dellesistenza degli altri; nulla è cambiato né in me né intorno a me. Ho amato, sino a dimenticarmi di me stesso; nulla è cambiato né in me né intorno a me. Ho fatto qualche poco di bene, non sono stato compensato; ho fatto del male, non sono stato punito. Tutto è ugualmente inutile». (Guido Morselli, Diario, 6 novembre 1959)
Eigenlijk was ik het afgelopen weekend graag naar de mars voor het gezin geweest. De beelden op tv toonden een groep mensen die echt tevreden leken onder gelijkgestemden te kunnen vertoeven. Niet verwonderlijk, bij afwezigheid van dissidenten, als er geen gevaar is voor vervelende vragen en als men zich in alle rust zalig kan wiegen in het eigen gelijk. Om toch maar geen enkele wanklank te laten doorklinken, kreeg de betoging trouwens het label voor het gezin, hoewel ze eigenlijk gericht was tegen de adoptie van kinderen door holebis. Ik ken die mensen hun argumenten niet zo goed. Als ik ervan uitga dat ze overwegend vrij van vooroordelen zijn, dan zal hun belangrijkste argument wel zijn dat ze het kind willen beschermen tegen negatieve reacties in het latere leven. Alleen vraag ik me dan af waarom ze dan ook niet reageren tegen witte hetero ouders die een kleurkind adopteren. Ook dat kind kan later met de vinger gewezen worden.
Mijn grootste verwijt naar die groep mensen is hun oppervlakkigheid. (Trouwens niet zo verschillend van de oppervlakkigheid van de voorstanders die met slogans als gelijkheid en geen discriminatie schermen). Beide groepen durven, kunnen of willen niet nadenken, of beter, kunnen zich niet inleven in de situatie, het zielenleven van een homokoppel dat een kind wenst te adopteren. Hebben zij er al eens bij stilgestaan wat een belangrijke beslissing dat inhoudt voor bijvoorbeeld twee mannen die een kind wensen te adopteren? Zij maken niet zomaar een kind, zij wensen bewust een kind groot te brengen. In hun situatie is die keuze des te moeilijker, daar ze beseffen bloot te staan aan veel kritiek van buitenaf.
Twee mensen die deze beslissing nemen, geven daardoor blijk van een groot vertrouwen in elkaar, zijn bereid beiden een grote mate van verantwoordelijkheid op zich te nemen en zijn bereid hun liefde te delen met een derde.
Wat doen de tegenstanders met die gevoelens ? Ze negeren, om vooral de eigen zielenrust niet te verstoren ? Dat zijn ten slotte de enige gevoelens en overwegingen die er toe doen. Kan een kind zich een veiliger en warmer nest wensen ?
Onlangs kreeg ik dit boek van een vriend cadeau, en nu is het plots actueel geworden. Een van de verhalen uit dit boek is Twee Cowboys. Het is op dit verhaal dat de regisseurAng Lee zonet in Venetië met zijn film Brokeback Mountain de Gouden Leeuw voor de beste film in Venetië heeft gewonnen.
Twee plattelandsjongens, Jack en Ennis, zijn elk afzonderlijk op zoek naar werk. Ze worden in dienst genomen om tijdens de zomer schapen te laten weiden op Brokeback Mountain. Daar komt het tot een relatie tussen de twee mannen. Als de zomer voorbij is, gaan ze uit elkaar. Een van beiden trouwt. Na vier jaar ontmoeten ze elkaar weer. De liefde blijkt nog niet over te zijn.
Op een dag verneemt Ennis dat Jack verongelukt is. Officieel een auto-ongeluk, maar waarschijnlijk is hij pmgebracht door een homohater.
Het is eens iets anders, een liefdesgeschiedenis tussen twee mannen, en dan nog wel geschreven door een vrouwelijke auteur. Het verhaal speelt in een ruige omgeving, in een ruwe natuur. De verhouding tussen de mannen is navenant, een passionele relatie. Het verhaal is daarom niet plat geschreven. Integendeel, de wat ruwe intimiteit tussen de hoofdpersonen is op haar manier heel poëtisch.
Van de film heb ik nog niet veel gezien, alleen enkele beelden van een gesprek tussen de twee hoofdrolspelers. Mijn eerste indruk was dat de casting niet zo gelukkig was. De gezichten van de acteurs waren wat te fijn, te mooi. De figuren in het verhaal had ik mij helemaal anders voorgesteld.
Een roman over de joodse gemeenschap in Ferrara in de jaren dertig, tijdens de opkomst van het fascisme in Italië. De Finzi-Contini zijn een rijke joodse intellectuele familie in Ferrara. Hun grote huis is omgeven door een tuin die de ik-persoon altijd al heeft geïntrigeerd. Hij kent de familie oppervlakkig van de bezoeken aan de synagoge. Als de plaatselijke tennisvereniging de toegang aan de joden ontzegt, stelt de vader Finzi-Contini zijn tennisveld open voor de joodse jongeren. De hoofdpersoon wordt verliefd op de dochter van het huis, maar die affaire draait uit op niets.
De roman gaat in de eerste plaats misschien wel over de stad Ferrara. Hij werd geschreven in 1962 en de auteur heeft de sfeer uit de jaren dertig willen oproepen. De personages zijn overwegend intellectuelen met het gevolg dat er veel over cultuur in het boek wordt gepraat, vooral over mij onbekende Italiaanse auteurs.
De foto is uit de gelijknamige film van Vittorio de Sica uit 1971
Dit toneelstuk is geschreven in het dialect van Nevele. Het werd voor het eerst opgevoerd in 1903 in de Multatuli-Kring in Gent. We kunnen het een sociaal plattelandsdrama noemen. Het gezin van boer Paemel, met drie zonen en drie dochters, pacht een hoeve van de baron. Er zijn onlusten in Gent waar de arbeiders in opstand zijn gekomen tegen de lage lonen. Ten huize Van Paemel zijn de meningen daarover verdeeld. De oudste zoon Eduard krijgt het aan de stok met zijn vader en verlaat het gezin. Een andere zoon wordt opgeroepen bij het leger en zal deserteren omdat hij niet op de arbeiders kan schieten. De derde zoon is gehandicapt. Hij werd in zijn been geschoten door de zoon van de baron. De familie van de baron komt op bezoek bij boer Van Paemel om de jongste dochter op te eisen als dienstmeid voor de zoon (die haar later met een kind zal opzadelen), om de pacht op te slaan en om te waarschuwen dat de verloofde van de andere dochter, een stroper, niet meer over de vloer mag komen.
Alles loopt verkeerd. Twee zonen zullen uitwijken naar Amerika, de gebrekkige zoon sterft, een dochter gaat in het klooster, een andere vertrekt naar Amerika. Uiteindelijk blijft de boer alleen met zijn vrouw.
Alle elementen voor een sociaal drama zijn dus aanwezig. Het voorbeeld voor Buysse was het toneelstuk De Wevers van Hauptmann. Buysse heeft zijn stuk gesitueerd op het platteland in de streek van Nevele. Het verhaal kan misschien niet meer overtuigen, daarvoor is het wat te eenvoudig en te stereotiep. De themas die aan bod komen zijn het conflict vader/zoon, de barre sociale en economische toestanden in die tijd, de willekeur van de landeigenaar, de emigratie naar Amerika, het stilzwijgend pact tussen kerk en adel, enz. Dit alles samengebald in een werk van nauwelijks 50 blafzijden. De taal, het dialect, is prachtig. Het moet de moeite zijn het echt te zien en te horen spelen. Het herinnert aan het Gents van Romain De Coninck. De gezinsleden van de baron spreken onder elkaar Frans en als ze het woord richten tot de Van Paemels, is dat in gebroken Nederlands. Een voorbeeldje. Moeder van Paemel had een dutje gedaan en richt het woord tot de baron en zijn vrouw:
Moeder Van Paemel: Wel, Menier den Bron, en Mevreiwe, wa plezier van ulder hier te zien. Da es toch woarme, newoar? En zulk n schuen were! Excuseert, Mevreiwe: t es s morgens toch zuedoanig vroeg op te zijn en we lagen wij allemoal n uurken te noestonden. Kom binnen, Mevreiwe, en Menier den Bron en gezelschap, ge goat ulder n beetse zetten en n beetse rusten. Zoedt-e gien gloazeke melk drijnken.
De Barones: Merci, Bazin Van Paemel, wij zul niets gebruik, maar breng ons hier wat stoel. Wij zijn moe en zul n beetje rust onder de booms.
Het werk staat in het deel over Buysse in de reeks Klassieken uit Vlaanderen, een uitgave van Meulenhoff Amsterdam en Manteau Antwerpen. Er zijn nog drie toneelwerken opgenomen en verder ook de novelle Tantes, waarover wat meer te lezen is op de weblog http://blog.seniorennet.be/reynaert/
Zoals je aan de titel kunt merken lees ik dit werk in een oude uitgave, van 1949, terwijl het in 1930 verschenen is. Het is een bundel met vijf zeer gevarieerde verhalen. Ik kende wel al de gedichten van deze scheepsarts, maar deze verhalen waar mijn eerste (plezierige) kennismaking met zijn proza. Het eerste verhaal De Erfgenaam is een Oosters verhaal. Over een zekere Hassein die wacht op de dood van een rijke oom. Die sterft en Hassein erft zijn rijkdom, die hem al vlug afhandig wordt gemaakt door sluwe medeburgers. Het verhaal begint met een gebed dat Hassein van een schriftgeleerde had gekocht en waarin hij Allah rijkdom afsmeekt. Ik typ het graag over, omdat het personage er zo kleinmenselijk uit naar voren komt en verwaand als hij denkt dat hij Allah kan overtuigen met zijn kromme redeneringen.
O, Allah! De zielloze aarde zendt Gij na een tijd van droogte en verschroeiing toch eindelijk lafenis: Uw bevruchtenden regen.
Maar o, Allah, wanneer zult Gij mij rijkdom zenden, mij die van armoede en ontbering ben verschrompeld !
O, Allah ! als Gij U eindelijk ontfermt, zendt mij dan ook een Uwer liefelijkste dochteren om de genade die Gij gaaft met mij te deelen. Samen zullen wij Uw naam loven, iederen morgen voor den maaltijd, iederen avond voor de omhelzinge. Allah: hoe kan ik mij anders Uw verknochten dienaar toonen ?
Ging ik nu ter pelgrimstocht, ik verliet slechts een ellendig bestaan. Waar was de deugd? Zend mij rijkdom, en Gij zult zien dat ik mij toch opmaak en de lendenen omgord.
Zend mij Uw engel; ik zal mij losmaken uit haar heerlijke omhelzing, haar koele armen, om de felle hitte van de verre woestijnen, zoo schaars door U van oasen voorzien, het hoofd en de voetzool te bieden, en aldus onweerlegbaar U te bewijzen dat ik alle wereldsche weelden verzaak, dorstend naar het kussen van Uw Heiligen Steen.
Een van de personen die Hassein zijn geld ontfutselen is de plaatselijke vorst. Zo ontvangt hij Hassein op zijn paleis: Hassein raakte met zijn voorhoofd den vloer. De vorst deed hem herrijzen. Daarna verhief ook hij zich. Het was hem een zichtbare moeite, maar hij had het voor Hassein over. Zijn buik werd gesteund door twee jonge kastraten.
Nadat Hassein hem zijn lievelingsvrouw heeft moeten afstaan, wordt hij beloond met het oppergezag over de vloot. Toen sloeg de sultan nogmaals op de bel en een vierde neger trad binnen. Hij droeg een gouden kooi, achter welker tralies het hoofd van den vorigen vlootvoogd grijnsde.
U merkt het, veel humor en ironie. Het doet soms denken aan Joodse verhalen.
Een ander verhaal waarover ik nog wat wil schrijven, heet De laatste reis van de Nyborg. Het is een zeeverhaal met alle ingrediënten die eigen zijn aan zon verhaal: storm, muiterij, drank enz.
Het schip de Nyborgis een mislukt vaartuig. Een enorme kist, die een voor- en achtersteven had gekregen om schip te worden. De woordkeuze is niet willekeurig, want het schip vervoert wel een heel bijzondere lading. Dode Chinezen in kisten. Ze zijn gestorven in Amerika en worden naar China vervoerd om daar te worden begraven. Het wordt een lugubere en avontuurlijke reis die verkeerd afloopt. In een storm komen de doodkisten vrij uit het ruim en de beschrijving van dat spektakel is hallucinant.
De andere verhalen gaan over de zoektocht van een Russische landeigenaar-soldaat die op zoek gaat naar zichzelf, over een man die op zoek gaat naar een vrouw die hij vluchtig vanuit de trein had gezien, en die hij weer zal aantreffen op de meest onverwachte plaatsen in de wereld en ten slotte over een westers gezelschap dat in China aan de kost komt en daar een leeg bestaan lijdt.
Voor mij zijn deze verhalen een openbaring. Ik heb ze met veel plezier gelezen, vooral de twee die ik wat uitvoeriger heb besproken.
Het debuut van een jonge Franse auteur uit 1993. Een korte (73 blz.) historische novelle.
Het verhaal begint in het jaar 1787, twee jaar voor de Franse revolutie. De keizer van Vietnam (een zevenjarige knaap) komt aan het hof van Lodewijk XVI om hulp vragen, want zijn vader was onttroond. Lodewijk heeft echter al problemen genoeg in eigen land en gaat niet in op het verzoek. Een bisschop aan het hof, Pierre Pigneau de Bréhaine vat sympathie op voor de jongen, hij brengt hem de eerste beginselen van het katholicisme bij, maar de jonge keizer sterft. De bisschop rust twee schepen uit met een aantal priesters en nonnen aan boord die naar Vietnam zullen reizen om daar het geloof te brengen. Van dan af volgen we geestelijken op hun reis door Vietnam. Twee (een man en een vrouw) blijven er over. Ze zijn het diepe binnenland ingetrokken, leven onder de plattelandsbevolking, verliezen langzamerhand hun geloof en ontdekken op het eind de liefde, die hen nog het leven zal redden.
Het boek is geschreven in korte zinnen, in het begin nogal droog, maar na een tijdje begint men zich in te leven in het verhaal. De schrijver probeert aan te tonen dat het geen zin heeft om een godsdienst te exporteren en dat het geloof stilaan verloren gaat als de voedingsbodem wegvalt, in dit geval het contact met het vaderland. Het verhaal loopt over verschillende jaren en tussendoor krijgen we historische feiten over de nasleep van de Franse Revolutie, over de rol van de Fransen in Vietnam enz. Dat maakt het boek interessant.
Jürg Federspiel: Die Ballade von der Typhoid Mary
Jürg Federspiel: Die Ballade von der Typhoid Mary
Mary Mallon, of Typhoid Mary heeft echt bestaan. Ze werd geboren in 1869 in Cookstown, Ierland, en emigreerde naar Amerika toen ze 15 was. Ze was aanvankelijk werkzaam als dienstbode en later als kokkin. Van 1900 tot 1907 werkte ze op zeven verschillende plaatsen en daar werden 22 mensen ziek, van wie er een stierf. In totaal zou ze 47 mensen hebben besmet, van wie er drie zijn gestorven. (In de roman van Federspiel is het aantal slachtoffers veel groter). Mary was drager van de tyfusbacil, zonder dat ze er zelf last van had, maar ze besmette wel andere mensen, vooral door haar werk in de keuken. Er werd een specialist ter zake ingehuurd om de oorzaak van die uitbarstingen van tyfus op te sporen, namelijk Georges Soper, die ook in de roman voorkomt. Hij komt erachter dat de oorzaak bij Mary Mallon ligt en zijn eerste ontmoeting met haar verloopt als volgt:
I had my first talk with Mary in the kitchen of this house. . . . I was as diplomatic as possible, but I had to say I suspected her of making people sick and that I wanted specimens of her urine, feces and blood. It did not take Mary long to react to this suggestion. She seized a carving fork and advanced in my direction. I passed rapidly down the long narrow hall, through the tall iron gate, . . . and so to the sidewalk. I felt rather lucky to escape.2
De roman van Federspiel is gebaseerd op het leven van Typhoid Mary. Hij noemt het terecht een ballade, want het boek telt niet minder dan 45 korte hoofdstukjes, waarin telkens een episode in het leven van Mary wordt verhaald. De roman is niet waarheidsgetrouw, de fantasie speelt er een grote rol in. De roman begint met een schip dat in de haven van New York aankomt en dat een verschrikkelijke stank verspreidt. Aan boord is tyfus uitgebroken en nagenoeg alle passagiers zijn ziek. Een jong meisje, Mary, wordt opgevangen door een arts die haar mee naar huis neemt, en haar niet alleen verzorgt. Hij zal het eerste slachtoffer worden. We volgen dan verder de belevenissen van Mary in Amerika en de vele slachtoffers die ze maakt. Uiteindelijk dringt het tot haar door dat zij de oorzaak is van al die sterfgevallen, maar ze aanvaardt dit niet, en blijft verder werken als kokkin, met alle nare gevolgen vandien. Ten slotte wordt ze opgespoord en in bewaring genomen. Dat dit ook in de werkelijkheid niet van een leien dakje verliep, mag blijken uit het Engelse citaat hierboven.
Enkele links met meer informatie over de echte Typhoid Mary:
De auteur Jürg Federspiel is een Zwitser die in 1931 is geboren. Hij heeft geregeld in New York gewoond en er ook over geschreven. Meer over hem vind je op het volgende adres:
Op zaterdag 17 september heeft in Bachte Maria Leerne een boekenverkoop plaats. Er zijn 37 verkopers ingeschreven, waaronder ikzelf. Als ik terugkijk naar de vorige jaren is het aanbod heel groot en interessant, maar waren er altijd te weinig kopers. Je vindt er van alles: literatuur, boeken over wetenschappen, godsdienst, antiquariaat, strips, kinderboeken, enz.
Er is een tent opgesteld waar je s middags iets kunt eten. Ik heb stand 35, nogal afgelegen achter de tent. Ik zal er vooral staan met literatuur, Nederlandse, Franse, Engelse en Duitse. Enkele Italiaanse boeken, en mochten er gegadigden zijn dan breng ik ook Portugese boeken mee. Mijn boeken zijn niet duur.
Bachte Maria Leerne ligt op de baan van Gent naar Deinze, de N466. Wie via de E40 komt, neemt afrit 13 Drongen, Gent-West en volgt de richting Deinze. Het marktje bevindt zich in een zijstraat van die baan, ter hoogte van een instelling voor gehandicapten. Vergis u niet, wie van Gent komt, komt eerst in Sint Martens Leerne. Bachte Maria Leerne ligt een dorp verder in de richting van Deinze.
De streek zelf is ook een bezoek waard. In de buurt ligt het kasteel van Ooidonk en ook Sint Martens Latem ligt dicht in de buurt. Daar kunt u eventueel enkele musea bezoeken. In Deinze zelf is er het Museum van Deinze en de Leiestreek, met o.a. werken van Emiel Claus en andere schilders uit de Leiestreek.
In de buurt zijn ook talrijke verzorgde restaurants gevestigd en in Deinze op de markt zijn er enkele cafétarias.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey