De auteur (geboren in 1940) was het nakomertje in het gezin. Zijn broer, over wie hij schrijft, was 16 jaar ouder.Hij werd in 1924 geboren en stierf in een lazaret in Rusland in 1943, nadat zijn twee benen gedeeltelijk waren geamputeerd.
De auteur heeft met het schrijven van dit boek gewacht tot zijn moeder en zuster gestorven waren. Erst als auch die Schwester gestorven war, die letzte, die ihn kannte, war ich frei über ihn zu schreiben, und frei meint, alle Fragen stellen zu können, auf nichts, auf niemanden Rücksicht nehmen zu müssen.
Welke vragen stelt hij ? Waarom zijn broer zich vrijwillig meldde bij de Waffen-SS. Wat er omgaat bij iemand op het slagveld. (Aan de ene kant is de broer verontwaardigd over wat er op het thuisfront gebeurt, namelijk het platbombarderen van Hamburg. Aan de andere kant heeft hij blijkbaar geen oog voor wat het Duitse leger en hijzelf op dat ogenblik aanrichten in Rusland.).
Toen de broer was gestorven, werd een pakketje naar zijn moeder gestuurd met enkele persoonlijke bezittingen, waaronder een summier dagboek, fotos, een kam (Und an diesem Kammmist das, was von seinem Körper blieb, ein paar blonde Haare).Uit het dagboek volgt de auteur de oorlogsverrichtingen aan het front, en hij citeert er onder andere de laatste zin uit: Hier schließe ich mein Tagebuch, da ich für unsinnig halte, über so grausame Dinge wie sie manchmal geschehen, Buch zu führen.
Het is een eerlijk, aangrijpend en gevoelig geschreven boek. De auteur gaat geen vragen uit de weg en probeert te begrijpen wat de mensen destijds, voor en na de oorlog bezielde. Waarom ze de oorlog steunden, hoe ze er achteraf mee probeerden in het reine te komenof hem goed te praten (bijvoorbeeld door nieuwe begrippen uit te vinden zoals Befehlsnotstand , de verplichting om een bevel uit te voeren), enz. Er waren de mensen die er niet konden over zwijgen en de anderen die alles verzwegen.
Fast alle haben weggesehen und geschwiegen, als die jüdischen Nachbarn abgeholt wurden und einfach verschwanden, und die meisten schwiegen abermals nach dem Krieg, als man erfuhr, wohin die Verschwundenen verschwunden waren.
In diesem Schweigen sieht Primo Levi die tiefste Schuld der Deutschen. Dieses Totschweigen war schrecklicher als das langatmige Reden derjenigen, die sich mit dem Wir-haben-nichts-gewußt zu entschuldigen suchten.
Er is al veel over de oorlog geschreven, maar een boekje als dit kan er altijd nog bij. Voor jonge mensen zou het verplichte lectuur moeten zijn. Het vormt een aanklacht tegen oorlog, haat, waarschuwt voor de gevaren van totalitaire regimes en roept op om de eigen samenleving kritisch te beoordelen.
Achteraf heb ik vastgesteld dat het boek ook in het Nederlands is vertaald. Het werd in 2004 uitgegeven bij de uitgeverij Van Halewijck. En wie een grondigere bespreking van het boek wenst te lezen, vindt die op het volgende adres: http://www.liberales.be/cgi-bin/showframe.pl?boek&timm.
Jacques Perk is vooral bekend van zijn Mathilde-cyclus. De gedichten ontstonden in 1879 1880, nadat Perk in juli in Laroche gedurende vijf dagen Mathilde Thomas had ontmoet. Zoals bekend is Perk heel vroeg gestorven, op de leeftijd van 22 jaar in het jaar 1881.
In het voorjaar of de zomer van 1880 schreef Perk ook een aantal gedichten naar aanleiding van zijn vriendschap met Willem Kloos. De twee vrienden maakten in juli 1880 samen een uitstap naar Brussel en Laroche. Kort daarna raakten ze gebrouilleerd. Een van de redenen kan zijn dat Perk niet opgezet was met de homoseksuele geaardheid van Kloos.
Na de dood van Perk zal Kloos de Mathilde-cyclus uitgeven. Daarbij heeft hij veel gedichten aangepast en ook de oorspronkelijke volgorde grondig veranderd.
Ik laat hier nu twee gedichten volgen die een uiting zijn van hun vriendschap. Het eerste is van Kloos. Het gedicht van Perk, dat niet in zijn Mathilde-cyclus staat, verwijst naar het gedicht van Kloos.
Ik denk altoos aan u als aan die dromen,
Waarin een gansen, langen, zaalgen nacht
Een nooit gezien gelaat ons tegenlacht,
Zó onuitspreeklijk lief, dat bij het domen
Des bleken uchtends nog de tranen stromen
Uit halfgeloken ogen, tot we ons zacht
En zwijgend heffen met de stille klacht,
Dat schone dromen niet weerommekomen.
Want alles ligt in eeuwgen slaap bevangen,
In de eeuwgen nacht, waarop geen morgen daagt.
En heel dit leven is een wondre, abnge,
Ontzebre droom, dien eens de nacht weer vaagt.
Maar in dien droom een droom vol licht en zangen,
Mijn droom, zo zoet begroet, zo zacht beklaagd.
Wanneer in ademloozen schemerschijn
De vleermuis zwijgend wiekt in breede kringen
En de aarde staart naar de eerste tintelingen
Der zilvren spangen van het nachtgordijn;
Als dan door t loof der fluistrende jasmijn
De geurge luwtjes wiegeliedren zingen,
En zoete sluimer daalt op duivezwingen
Dan is het zalig om alleen te zijn.
Dan is het zalig t lachend oog te luiken
Waar zacht de rust op neerzijgt, die verkwikt,
En leeft van t zoete liefdedroomen sluiken.
Maar driewerf zalig wien het werd beschikt
Om in de zee der sluimring neer te duiken,
Als in zijn droom een vriend hem tegenblikt.
Het gedicht van Kloos is duidelijk beter geslaagd dan dat van Perk. Beide jongelingen waren ongeveer 21 jaar toen ze deze verzen schreven.
Een door de uitgeverij Lannoo/Atlas uitgegeven boekje in de reeks De mooiste van
De mooiste zijn gedichten, in dit geval van Hikmet, in het Turks en het Nederlands afgedrukt en voorafgegaan van een inleiding over de schrijver. Daaruit haal ik de schrijversinformatie.
Hikmet werd in 1902 geboren in Tessaloniki, dat toen deel uitmaakte van het Osmaanse Rijk. In 1920 gaat hij in het verzet. Na een verblijf in Moskou, waar hij kennismaakt met de poëzie van Majakovski, keert hij in 1924 terug naar Turkije. Hij wordt lid van de Turkse Kommunistische Partij, wat hem voor enige tijd in de gevangenis brengt. Dat lot treft hem opnieuw van 1938 tot 1950. Na zijn vrijlating vreest hij opnieuw problemen met het bewind en ontvlucht hij op spectaculaire wijze het land (een vriend bracht hem met een snelle motorboot de Zwarte Zee op, waar hij op een Roemeens schip asiel aanvroeg). De rest van zijn dagen sleet hij in Moskou waar hij in 1963 overleed.
De schrijver, in 1935 in Turkije geboren, vluchtte in de jaren zestig naar Engeland vanwege zijn familie, het antisemitisme en de regering. In 1964 werd hij Brits staatsburger.
De roman werd geschreven in 2004 en in 2005 in het Nederlands uitgegeven bij uitgeverij De Geus. De vertaling is van Frans van Delft.
Een roman die men niet in één keer hoeft uit te lezen, want hij bestaat uit dertien verhalen die men gemakkelijk afzonderlijk kan lezen. De titel van elk verhaal bestaat uit een naam, van de persoon die de geschiedenis verhaalt, en uit een aanduiding van het onderwerp. De dertien verhalen spelen zich af in Istanbul en gaan van de aanloop van WO II tot de periode erna. De dertien verschillende personen zijn telkens van een andere leeftijd, van jonge kinderen tot de laatste dagen van een wijze man die tevoren al in verschillende verhalen werd opgevoerd.
We maken kennis met een smeltkroes van rassen en volkeren: Joden, Islamieten, Turken, Grieken, enz. Doorheen de verhalen beleven we die Turkse periode mee. De gevolgen van de secularisering door Atatürk (en de ontaarding ervan na zijn dood in het kemalisme, een ultranationalistische beweging), de oorlogsperiode, enz.
Sommige verhalen zijn heel ontroerend, misschien op het sentimentele af. Het boek is een kennismaking met de Turkse cultuur en gewoonten (onder andere een bezoek van de kinderen aan het vrouwenbadhuis) en het hele werk is doortrokken van erotiek. Nooit stuitend, maar wel prominent aanwezig, van de seksualiteit onder kinderen, over jongeren tot volwassenen. De Turkse samenleving komt er heel viriel uit.
Een andere figuur die in het boek optreedt is de dichter Nâzim Hikmet, over wie ik hierna een stukje zal schrijven.
Ik vond het een prachtig boek, heel leerzaam en verrijkend. Ik heb op een aangename manier kennis gemaakt met de Turkse cultuur. Het is een boek dat ik wil aanbevelen aan lezers met een ruime blik of lezers die hun horizon willen verruimen. Na het lezen werd me nog maar eens duidelijk wat een bekrompen visie er in ons land wordt op nagehouden door de aanhangers van een bepaalde partij.
Een vriendschap is de ondertitel van het boekje. Het is dus autobiografisch, maar in welke mate het authentiek is weet ik niet zeker.
Je bent voor Bernhard of tegen hem.Zelf ben ik een fan van hem, maar ik kan me voorstellen dat velen hem een eersteklaszeurkous zullen vinden, en een enorme zwartkijker. Het is belangrijk te weten dat hij een Oostenrijker is en met zijn land op voet van oorlog heeft geleefd. Vooral dan met Wenen en het wereldberoemde Burgtheater in die stad. In dit boek trekt hij hard van leer tegen het theater omdat ze een stuk van hem om zeep zouden hebben geholpen. Hij is maar gelukkig als hij kan kankeren. Om de stijl van de auteur te illustreren, een fragmentje (en dan weet je al direct of je boek wilt lezen of niet).
Want sinds het theater bestaat beslist in Wenen in feite niet de directeur maar beslissen de acteurs, en vooral de directeur van het Burgtheater heeft niets te vertellen, het zijn altijd de zogenaamde lievelingsacteurs van het Burgtheater geweest die daar de beslissingen namen, uitsluitend die lievelingsacteurs, die zonder meer zwakzinnig genoemd mogen worden omdat ze enerzijds totaal geen verstand hebben van de theaterkunst en anderzijds met een ongekende schaamteloosheid hun theaterprostitutie bedrijven, en zo gaat het nog wel enkele bladzijden door.
Bernhard en Paul Wittgenstein, de neef van de filosoof Ludwig Wittgenstein, ontmoeten elkaar in 1967 in een ziekenhuis. Bernhard is er opgenomen in het paviljoen Hermann, waar longpatiënten verblijven, en Paul in het paviljoen Ludwig voor gekken. (Terzijde, er was nog een Paul Wittgenstein, maar dat was de broer van de filosoof. Die Paul was pianist en verloor in de eerste WO zijn rechterarm. Het is met name voor die man dat Ravel zijn pianoconcerto voor de linkerhand heeft geschreven ). Die ontmoeting is de aanleiding voor de auteur om hun vriendschap te recapituleren. Een vriendschap die vooral steunt op hun wederzijdse liefde voor muziek en op hun beider gekte. Want terwijl hij zijn vriend beschrijft, krijgen we ook een zelfportret van de schrijver. De familie Wittgenstein was een van de rijkste families van Oostenrijk. Maar deze Paul heeft zijn geld allemaal over de balk gegooid en is berooid gestorven. Hij veroorzaakte voortdurend opschudding in Wenen, onder andere door zijn gedrag in de Weense opera.
Zoals ik al zei, Bernhard is een zwartkijker, een notoire pessimist. Maar door zijn gezeur en geëmmer is hij ook humoristisch. Als hij een vondst heeft gedaan, in de zin van iets treffend of plezierig te hebben verwoord, dan zal hij dat woord of die uitdrukking nog ettelijke keren herhalen. Sommige lezers zullen zich eraan ergeren, anderen zullen ermee kunnen lachen. Er komen hilarische passages in het boek voor. Zo hun tocht door half Oostenrijk om een Zwitserse krant te kopen die nergens te verkrijgen is. Het is niet zomaar een krant, maar wel de belangrijkste Zwitsers krant. En dat hij ze nergens vindt, is nog maar eens gefundenes Fressen om af te geven op het achterlijke Oostenrijk.
En toch, de hier beschreven vriendschap van twee mensen in moeilijkheden is ook ontroerend. Vriendschap is een schaars goed, zeker bij oudere en zieke mannen.
Een erotisch werkje uit de Franse keuken. En wat de keuken betreft, eieren spelen er een belangrijke rol in. Maar ik zal beter niet in details treden, op straffe van geëxcommuniceerd te worden uit het seniorennet.
De auteur had vroeger al een erotisch werk gepubliceerd, LImage, maar dan onder de naam Jean de Berg. Niet dat het er veel toe doet. De naam is een pseudoniem, want haar eigenlijke naam is Cathérine Robbe-Grillet. D.w.z. Robbe-Grillet is de naam van haar echtgenoot. Hij heet met zijn voornaam Alain en is een bekend schrijver en regisseur. Haar echte naam voor zover ik kon nagaan is Rstakian, en dat lijkt me Armeens. In ieder geval, de schrijfster is geboren in 1930. Ze heeft verder nog een boek met memoires geschreven, en was verder actrice.
Cérémonies de femmes gaat over een vrouw die met enkele gelijkgestemde vriendinnen sm-bijeenkomsten organiseert, nadat ze eerst op verkenning was gegaan in enkele sinistere clubs in New York. Het zijn de dames die het heft in handen nemen en de heren zijn de gewillige slachtoffers. Al bij al gaat het er nog netjes aan toe. Misschien omdat het door een vrouw geschreven is ? De lezer krijgt geen rauwe seks voorgeschoteld.
In Frankrijk is er altijd een traditie geweest van dergelijke werken. Ze hebben aanvankelijk altijd opschudding verwekt en naderhand zijn het klassiekers in hun genre geworden.
Deze Nederlandse, maar in het Frans publicerende schrijfster is hier vooral bekend van het werk Keetje Tippel en de verfilming ervan. Ze leefde van 1858 tot 1942. Vanaf 1873 werkte ze in Brussel als schildersmodel en prostitué. Later is ze uit het leven gestapt, getrouwd en beginnen schrijven. De boeken over Keetje verschenen in 1919 en 1921.
Het boekje dat ik nu las is een korte verzameling verhalen. Ze gaan over de onderkant van de maatschappij, over arme mensen, bordelen enz. Sommige verhaaltjes zijn pittig geschreven, maar veel blijft er toch niet van hangen.
Deze Engelse auteur leefde van 1866 tot 1946 en schreef dit werk in 1898. Als we Jules Verne even buiten beschouwing laten, was hij een van de eerste science fiction schrijvers.
Het werk is vooral om twee redenen bekend. De eerste doordat Orson Welles deze roman gebruikte voor het hoorspel dat hij op de radio liet horen en dat toen paniek bij de bevolking veroorzaakte. De mensen dachten dat er een echte invasie van marsmannetjes plaatshad. De tweede vorm van bekendheid dankt de roman aan de verfilming van enkele jaren terug met Tom Cruise in de hoofdrol. Zo heeft men me toch verteld, want zelf heb ik de film niet gezien.
De roman zelf vind ik nogal zwak en hij betekent niet veel in het licht van de sf die achteraf is geschreven.
Astronomen nemen eigenaardige gebeurtenissen waar op de planeet Mars. Op het Engelse platteland ziet men vallende sterren voorbijschieten. Het blijken later een soort grote cilinders te zijn. Daaruit komen grote strijdmachines te voorschijn, 15 meter hoog, op drie poten, een kap die als hoofd dienst doet en als wapen een hittestraal. Later komen uit die strijdmachines de eigenlijke marsmannetjes. Het zijn grote ronde hoofden met aan de voorkant een gezicht, met twee grote ogen en een mond. Rondom de mond zitten 16 tentakels die als handen worden gebruikt. De wezens voeden zich met het bloed van de aardbewoners dat ze rechtstreeks in hun aders spuiten. Hoewel de strijd aanvankelijk hopeloos lijkt, zullen de marsbewoners ten slotte het onderspit delven. Ze blijken niet bestand te zijn tegen de bacteriën op aarde en rotten weg.
Een groot deel van het verhaal gaat over de hoofdpersoon die aan de marsbewoners tracht te ontsnappen en daarbij nogal wat beleeft. Hij ontmoet verschillende personen, onder wie een laffe priester en verder een artillerist die ondergronds het verzet tegen de marsbewoners wil organiseren. Hij vertoont wel enkele nazistische trekjes avant la lettre.
De titel van de korte roman is niet helemaal correct, want het verhaal beperkt zich tot Engeland, dat toen blijkbaar als het middelpunt van de aarde werd beschouwd. Veel science fiction is er niet bij. Het is eerder een avonturenroman, en bovendien nogal saai en verouderd.
In deze postuum uitgegeven bundel staan vijf verhaaltjes. Sommige bevatten autobiografische gegevens, andere zijn gefantaseerd. Bij het lezen van de verhalen dacht ik direct aan Elsschot. Van de Velde schrijft ook in een zakelijke en heldere stijl. Alleen de onderwerpen zijn verschillend. Ze sluiten in feite beter aan bij de bittere gedichten van Elsschot dan bij diens proza. Ze zijn vaak schrijnend en gaan over gekwetste mensen. In het titelverhaal bijvoorbeeld beschrijft de verteller de poëzie van de gaatjes in een stuk kaas. Een tijdje later, in een café, ziet hij een man die de gaatjes in zijn kaas dichtstopt met slagroom. Hij spreekt hem aan en er ontstaat een scherpe discussie. Achteraf verneemt hij dat de man veertig jaar lang kaartjesknipper is geweest op de tram en geen gaatjes meer kon zien.
Het verhaal Côtes de Kabylie is autobiografisch. Het gaat over de drankverslaving van de auteur. Côtes de Kabylie is de merknaam van een minderwaardige Algerijnse wijn, waarvan de verteller altijd enkele flessen binnen bereik heeft. In het warenhuis had ik een vulgaire soort Algerijnse wijn ontdekt met een tamelijk koppig boeket: Côtes de Kabylie. Een schraal afvalproduct, dat onder een riant etiket in lompe literflessen geïmporteerd werd ten gerieve van de weinig kieskeurige gastarbeiders die in kolonies samenhokten langs de havenkant.
Hij krijgt problemen op zijn werk en een collega, ex-drankverslaafde, zal hem attent maken op de moeilijkheden die hem te wachten staan. Veel zal het niet uithalen. Toch nog even deze prachtige passage citeren: Mijn enige zorg was: zo spoedig mogelijk na het werk thuis te zijn. Thuis, dat wilde zeggen: bij de flessen Côtes de Kabylie naast het gasfornuis.
Een mooi verhaaltje is ook Sabine over Poesjkin. In de klas heeft dit meisje les gekregen over deze Russische dichter. Ze heeft er geleerd dat hij onder andere vertederende gedichten schreef over mooie meisjesvoetjes. Het verhaaltje bevat de aantekeningen die het meisje s avonds maakt. Ze kan daarin niet begrijpen dat er zoveel tamtam gemaakt wordt om voeten, die ze helemaal niet mooi vindt. De reden: Langzaam ontkleedt zij zich voor de spiegel van de lavabo en schopt haar linkerschoen achteloos over het tapijt. Dan knoopt zij, lichtjes voorovergebogen op de rand van het bed, de veters los van haar orthopedische rechterschoen.
Is dit dan weer niet een typisch Tsjechov-verhaaltje ?
Van de twee andere verhalen gaat het ene over seksuele voorlichting aan een puberdochter, met de nodige hypocrisie en onzekerheid, en het andere Van de hoeren naar de vrouwenarts, over het geplande bezoek aan een bordeel, omdat de vrouw naar de zin van de man niet meer zo gewillig is, en de ontnuchtering als hij thuiskomt, waar hij verneemt dat zijn vrouw met een gynaecologisch probleem sukkelt.
Ik draag het boeddhisme een warm hart toe. Het is een zachte en vreedzame leer. Maar als universele leer kan hij me toch niet helemaal overtuigen. Ook op mijn bureau staat een boeddhabeeldje, maar ik ben me ervan bewust dat het maar weinig uitstaans heeft met het ware boeddhisme. Het leidt maar af van het wezenlijke, het misleidt zelfs. Het gevaar bestaat dat men het beeldje, of zelfs de historische boeddha, gaat vereren. Door een altaartje in te richten, te bidden enz. Net dat is wat boeddhisme niet wil zijn. Waarmee ik me eventueel wel zou kunnen verzoenen is een beeldje van een lachende boeddha. Niet een die lacht omdat hij het nirwana heeft bereikt, omdat hij gelukkig is en vrede uitstraalt, wel een die je uitlacht. Een die zegt: Zie je dan niet dat ik maar een beeldje ben, naar mij kijken is wegkijken. Een boeddhabeeldje betekent niet meer dan de pen waarmee ik schrijf, de ogen waarmee ik kijk, het stof dat ik overal rondom mij zie liggen
Mocht ik een boeddhaleraar zijn, ik zou mijn leerlingen enkel dit meegeven: Doe geen vlieg kwaad. En dat mag men letterlijk opvatten.
Zon boeddhabeeldje is voor mij ook de dalai lama. Iemand die de wereld rondreist en sportpaleizen laat vollopen. Die vreemd staat te doen vanuit een cultuur die wij ons maar moeilijk kunnen voorstellen. En wat erger is, die zich de rol van zedenprediker aanmeet. Voor mij viel hij door de mand toen hij het over seksualiteit had en oordeelde dat bepaalde lichaamsopeningen niet voor seks geschikt zijn. Het gaat er nog niet om dat hij hiermee impliciet een veroordeling uitsprak over homoseksualiteit (en hij mee in de rij mag staan met pausen, kardinalen en ayatollahs), maar wat heeft die uitspraak in godsnaam met boeddhisme te maken ?
De sportpaleishappening bracht me deze strofe uit Music-Hall van Paul van Ostaijen in herinnering:
Nu lopen weer al de mensen uit één,
Alsof ze nooit één geweest waren voorheen.
Niet meer bij elkaar sluiten zij zich aan.
Nu zijn er weer schamele mensen langs de baan:
Arme mensen, die alleen en sjofel staan,
Onzeker, verder gaan.
Een ander zwak punt in het boeddhisme vind ik de navelstaarderij. We zijn straks met zeven miljard mensen op deze wereld en er sterven dagelijks duizenden mensen door geweld en honger. En dan gaat men op een tapijtje zitten mediteren. Ziet men dan niet in hoe nietig en onbelangrijk een individu is ? Het boeddhisme zoals men er hier tegenwoordig kennis kan mee maken, is gesneden op maat van de rijke en zelfvoldane westerling. Voor velen is het boeddhisme niet meer dan een manier om het geweten te sussen, een manier om geluk na te streven. Maar wie wil er nu in deze wereld gelukkig zijn, zolang er nog één kind van honger omkomt ?
De ikpersoon is sinds drie maanden terug uit Italië, in Engeland. Hij is getrouwd met een Italiaanse, ze hebben twee kinderen, een geadopteerde dochter en een zoon van henzelf. In de lounge van het hotel waar hij verblijft, krijgt hij een telefoontje om te melden dat zijn zoon zelfmoord heeft gepleegd. Niet zozeer de dood van zijn zoon, die in een psychiatrische inrichting verbleef, dan wel de vaststelling dat door die dood zijn relatie met zijn vrouw geen zin meer heeft, treft hem het meest.
In een lange stream of consciousness, beleven we de crisis van de hoofdpersoon. Zoals hij zelf zegt: babbelde mijn brein voort tegen zichzelf. Of op een andere plaats: iedereen moet op elk moment toch minstens wat rommel in zijn kop hebben. Zijn crisis komt tot uiting op verschillende vlakken: in het huwelijk met zijn vrouw, in de dood van zijn zoon, in zijn beroep, zijn gezondheid (bijna het hele boek door, gelukkig maar 48 uur, is hij geconstipeerd). Al die themas, en nog vele andere, gebruikt de auteur door elkaar. In één alinea wipt hij geregeld, zin na zin, van het ene thema naar het andere. En toch blijft het gemakkelijk om de lijn van het verhaal te volgen. Een hele krachttoer.
Een ander hoofdthema in het boek is Italië. In werkelijkheid woont Parks ook in Italië en is hij met een Italiaanse getrouwd. In de roman (die hopelijk niet autobiografisch is) is dat ook het geval. Hij wil zijn baan als journalist opgeven en een boek schrijven over de Italiaanse volksaard. (In werkelijkheid heeft hij ook enkele naar het schijnt zeer vermakelijke boeken over Italië geschreven). De politiek is aanwezig in de figuur van oud-premier Andreotti, van wie de hoofdpersoon een interview wil afnemen.
Onze held heeft een pessimistische kijk op het leven. Schopenhauer en de oosterse filosofie zijn nooit ver weg. Een citaat: Eigenschappen, zei Schopenhauer, en hij bedoelde karaktereigenschappen, vormen een continuüm: een goede eigenschap gaat over in een slechte zonder zichtbare onderbreking die de overgang van positief naar negatief aangeeft. Geduld glijdt af naar uitstelgedrag; onstuimigheid rijpt tot daadkracht; tederheid wordt verstikking.
Er zit veel psychologie en filosofie in de roman, maar het ligt er nooit dik op, het wordt nooit pedant. Voorbeeld: Al een aantal jaren heeft mijn vrouw haar identiteit opgebouwd, haar meest intieme ik is gevlochten rond het kruis van ongelukkig moederschap. Of dit over masochisme: Wanneer een patiënt die dit ziektebeeld vertoont overgaat tot masochistische zelfverminking is het derhalve best mogelijk dat hij dit nooit bedoelt of beschouwt als een aanval op zichzelf, als een bedreiging van de normale voortzetting van zijn individuele identiteit. Je kastijdt het vlees om de ziel te bevrijden, en weigert te erkennen dat identiteit wordt begrensd door geboorte en dood. Hier refereert hij aan de oosterse leer van de incarnatie.
Een pessimistisch boek (het deed me soms denken aan Mijnheer Vissers Hellevaart van Vestdijk), maar er is ook veel humor aanwezig. Bij een moeilijke landing met een vliegtuig stelt hij zijn vrouw gerust met de volgende woorden: Maak je geen zorgen, ik heb gezien dat ze genoeg kolen hebben ingeladen. Of over de Italiaanse spoorwegen: Ondanks al het gefluit zijn we nog steeds niet vertrokken.
Enkele wijsheden: Wanneer je iets niet kunt zeggen, dan weet je dat het de waarheid is.
Het heeft geen zin met mensen te praten die niet aan zichzelf twijfelen.
Ik hoef niet te zeggen dat ik het een prachtig boek vond. Het is in 2001 uitgegeven bij de Arbeiderspers. De Engelse titel is Destiny.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey