De schrijver, in 1935 in Turkije geboren, vluchtte in de jaren zestig naar Engeland vanwege zijn familie, het antisemitisme en de regering. In 1964 werd hij Brits staatsburger.
De roman werd geschreven in 2004 en in 2005 in het Nederlands uitgegeven bij uitgeverij De Geus. De vertaling is van Frans van Delft.
Een roman die men niet in één keer hoeft uit te lezen, want hij bestaat uit dertien verhalen die men gemakkelijk afzonderlijk kan lezen. De titel van elk verhaal bestaat uit een naam, van de persoon die de geschiedenis verhaalt, en uit een aanduiding van het onderwerp. De dertien verhalen spelen zich af in Istanbul en gaan van de aanloop van WO II tot de periode erna. De dertien verschillende personen zijn telkens van een andere leeftijd, van jonge kinderen tot de laatste dagen van een wijze man die tevoren al in verschillende verhalen werd opgevoerd.
We maken kennis met een smeltkroes van rassen en volkeren: Joden, Islamieten, Turken, Grieken, enz. Doorheen de verhalen beleven we die Turkse periode mee. De gevolgen van de secularisering door Atatürk (en de ontaarding ervan na zijn dood in het kemalisme, een ultranationalistische beweging), de oorlogsperiode, enz.
Sommige verhalen zijn heel ontroerend, misschien op het sentimentele af. Het boek is een kennismaking met de Turkse cultuur en gewoonten (onder andere een bezoek van de kinderen aan het vrouwenbadhuis) en het hele werk is doortrokken van erotiek. Nooit stuitend, maar wel prominent aanwezig, van de seksualiteit onder kinderen, over jongeren tot volwassenen. De Turkse samenleving komt er heel viriel uit.
Een andere figuur die in het boek optreedt is de dichter Nâzim Hikmet, over wie ik hierna een stukje zal schrijven.
Ik vond het een prachtig boek, heel leerzaam en verrijkend. Ik heb op een aangename manier kennis gemaakt met de Turkse cultuur. Het is een boek dat ik wil aanbevelen aan lezers met een ruime blik of lezers die hun horizon willen verruimen. Na het lezen werd me nog maar eens duidelijk wat een bekrompen visie er in ons land wordt op nagehouden door de aanhangers van een bepaalde partij.
Een vriendschap is de ondertitel van het boekje. Het is dus autobiografisch, maar in welke mate het authentiek is weet ik niet zeker.
Je bent voor Bernhard of tegen hem.Zelf ben ik een fan van hem, maar ik kan me voorstellen dat velen hem een eersteklaszeurkous zullen vinden, en een enorme zwartkijker. Het is belangrijk te weten dat hij een Oostenrijker is en met zijn land op voet van oorlog heeft geleefd. Vooral dan met Wenen en het wereldberoemde Burgtheater in die stad. In dit boek trekt hij hard van leer tegen het theater omdat ze een stuk van hem om zeep zouden hebben geholpen. Hij is maar gelukkig als hij kan kankeren. Om de stijl van de auteur te illustreren, een fragmentje (en dan weet je al direct of je boek wilt lezen of niet).
Want sinds het theater bestaat beslist in Wenen in feite niet de directeur maar beslissen de acteurs, en vooral de directeur van het Burgtheater heeft niets te vertellen, het zijn altijd de zogenaamde lievelingsacteurs van het Burgtheater geweest die daar de beslissingen namen, uitsluitend die lievelingsacteurs, die zonder meer zwakzinnig genoemd mogen worden omdat ze enerzijds totaal geen verstand hebben van de theaterkunst en anderzijds met een ongekende schaamteloosheid hun theaterprostitutie bedrijven, en zo gaat het nog wel enkele bladzijden door.
Bernhard en Paul Wittgenstein, de neef van de filosoof Ludwig Wittgenstein, ontmoeten elkaar in 1967 in een ziekenhuis. Bernhard is er opgenomen in het paviljoen Hermann, waar longpatiënten verblijven, en Paul in het paviljoen Ludwig voor gekken. (Terzijde, er was nog een Paul Wittgenstein, maar dat was de broer van de filosoof. Die Paul was pianist en verloor in de eerste WO zijn rechterarm. Het is met name voor die man dat Ravel zijn pianoconcerto voor de linkerhand heeft geschreven ). Die ontmoeting is de aanleiding voor de auteur om hun vriendschap te recapituleren. Een vriendschap die vooral steunt op hun wederzijdse liefde voor muziek en op hun beider gekte. Want terwijl hij zijn vriend beschrijft, krijgen we ook een zelfportret van de schrijver. De familie Wittgenstein was een van de rijkste families van Oostenrijk. Maar deze Paul heeft zijn geld allemaal over de balk gegooid en is berooid gestorven. Hij veroorzaakte voortdurend opschudding in Wenen, onder andere door zijn gedrag in de Weense opera.
Zoals ik al zei, Bernhard is een zwartkijker, een notoire pessimist. Maar door zijn gezeur en geëmmer is hij ook humoristisch. Als hij een vondst heeft gedaan, in de zin van iets treffend of plezierig te hebben verwoord, dan zal hij dat woord of die uitdrukking nog ettelijke keren herhalen. Sommige lezers zullen zich eraan ergeren, anderen zullen ermee kunnen lachen. Er komen hilarische passages in het boek voor. Zo hun tocht door half Oostenrijk om een Zwitserse krant te kopen die nergens te verkrijgen is. Het is niet zomaar een krant, maar wel de belangrijkste Zwitsers krant. En dat hij ze nergens vindt, is nog maar eens gefundenes Fressen om af te geven op het achterlijke Oostenrijk.
En toch, de hier beschreven vriendschap van twee mensen in moeilijkheden is ook ontroerend. Vriendschap is een schaars goed, zeker bij oudere en zieke mannen.
Een erotisch werkje uit de Franse keuken. En wat de keuken betreft, eieren spelen er een belangrijke rol in. Maar ik zal beter niet in details treden, op straffe van geëxcommuniceerd te worden uit het seniorennet.
De auteur had vroeger al een erotisch werk gepubliceerd, LImage, maar dan onder de naam Jean de Berg. Niet dat het er veel toe doet. De naam is een pseudoniem, want haar eigenlijke naam is Cathérine Robbe-Grillet. D.w.z. Robbe-Grillet is de naam van haar echtgenoot. Hij heet met zijn voornaam Alain en is een bekend schrijver en regisseur. Haar echte naam voor zover ik kon nagaan is Rstakian, en dat lijkt me Armeens. In ieder geval, de schrijfster is geboren in 1930. Ze heeft verder nog een boek met memoires geschreven, en was verder actrice.
Cérémonies de femmes gaat over een vrouw die met enkele gelijkgestemde vriendinnen sm-bijeenkomsten organiseert, nadat ze eerst op verkenning was gegaan in enkele sinistere clubs in New York. Het zijn de dames die het heft in handen nemen en de heren zijn de gewillige slachtoffers. Al bij al gaat het er nog netjes aan toe. Misschien omdat het door een vrouw geschreven is ? De lezer krijgt geen rauwe seks voorgeschoteld.
In Frankrijk is er altijd een traditie geweest van dergelijke werken. Ze hebben aanvankelijk altijd opschudding verwekt en naderhand zijn het klassiekers in hun genre geworden.
Deze Nederlandse, maar in het Frans publicerende schrijfster is hier vooral bekend van het werk Keetje Tippel en de verfilming ervan. Ze leefde van 1858 tot 1942. Vanaf 1873 werkte ze in Brussel als schildersmodel en prostitué. Later is ze uit het leven gestapt, getrouwd en beginnen schrijven. De boeken over Keetje verschenen in 1919 en 1921.
Het boekje dat ik nu las is een korte verzameling verhalen. Ze gaan over de onderkant van de maatschappij, over arme mensen, bordelen enz. Sommige verhaaltjes zijn pittig geschreven, maar veel blijft er toch niet van hangen.
Deze Engelse auteur leefde van 1866 tot 1946 en schreef dit werk in 1898. Als we Jules Verne even buiten beschouwing laten, was hij een van de eerste science fiction schrijvers.
Het werk is vooral om twee redenen bekend. De eerste doordat Orson Welles deze roman gebruikte voor het hoorspel dat hij op de radio liet horen en dat toen paniek bij de bevolking veroorzaakte. De mensen dachten dat er een echte invasie van marsmannetjes plaatshad. De tweede vorm van bekendheid dankt de roman aan de verfilming van enkele jaren terug met Tom Cruise in de hoofdrol. Zo heeft men me toch verteld, want zelf heb ik de film niet gezien.
De roman zelf vind ik nogal zwak en hij betekent niet veel in het licht van de sf die achteraf is geschreven.
Astronomen nemen eigenaardige gebeurtenissen waar op de planeet Mars. Op het Engelse platteland ziet men vallende sterren voorbijschieten. Het blijken later een soort grote cilinders te zijn. Daaruit komen grote strijdmachines te voorschijn, 15 meter hoog, op drie poten, een kap die als hoofd dienst doet en als wapen een hittestraal. Later komen uit die strijdmachines de eigenlijke marsmannetjes. Het zijn grote ronde hoofden met aan de voorkant een gezicht, met twee grote ogen en een mond. Rondom de mond zitten 16 tentakels die als handen worden gebruikt. De wezens voeden zich met het bloed van de aardbewoners dat ze rechtstreeks in hun aders spuiten. Hoewel de strijd aanvankelijk hopeloos lijkt, zullen de marsbewoners ten slotte het onderspit delven. Ze blijken niet bestand te zijn tegen de bacteriën op aarde en rotten weg.
Een groot deel van het verhaal gaat over de hoofdpersoon die aan de marsbewoners tracht te ontsnappen en daarbij nogal wat beleeft. Hij ontmoet verschillende personen, onder wie een laffe priester en verder een artillerist die ondergronds het verzet tegen de marsbewoners wil organiseren. Hij vertoont wel enkele nazistische trekjes avant la lettre.
De titel van de korte roman is niet helemaal correct, want het verhaal beperkt zich tot Engeland, dat toen blijkbaar als het middelpunt van de aarde werd beschouwd. Veel science fiction is er niet bij. Het is eerder een avonturenroman, en bovendien nogal saai en verouderd.
In deze postuum uitgegeven bundel staan vijf verhaaltjes. Sommige bevatten autobiografische gegevens, andere zijn gefantaseerd. Bij het lezen van de verhalen dacht ik direct aan Elsschot. Van de Velde schrijft ook in een zakelijke en heldere stijl. Alleen de onderwerpen zijn verschillend. Ze sluiten in feite beter aan bij de bittere gedichten van Elsschot dan bij diens proza. Ze zijn vaak schrijnend en gaan over gekwetste mensen. In het titelverhaal bijvoorbeeld beschrijft de verteller de poëzie van de gaatjes in een stuk kaas. Een tijdje later, in een café, ziet hij een man die de gaatjes in zijn kaas dichtstopt met slagroom. Hij spreekt hem aan en er ontstaat een scherpe discussie. Achteraf verneemt hij dat de man veertig jaar lang kaartjesknipper is geweest op de tram en geen gaatjes meer kon zien.
Het verhaal Côtes de Kabylie is autobiografisch. Het gaat over de drankverslaving van de auteur. Côtes de Kabylie is de merknaam van een minderwaardige Algerijnse wijn, waarvan de verteller altijd enkele flessen binnen bereik heeft. In het warenhuis had ik een vulgaire soort Algerijnse wijn ontdekt met een tamelijk koppig boeket: Côtes de Kabylie. Een schraal afvalproduct, dat onder een riant etiket in lompe literflessen geïmporteerd werd ten gerieve van de weinig kieskeurige gastarbeiders die in kolonies samenhokten langs de havenkant.
Hij krijgt problemen op zijn werk en een collega, ex-drankverslaafde, zal hem attent maken op de moeilijkheden die hem te wachten staan. Veel zal het niet uithalen. Toch nog even deze prachtige passage citeren: Mijn enige zorg was: zo spoedig mogelijk na het werk thuis te zijn. Thuis, dat wilde zeggen: bij de flessen Côtes de Kabylie naast het gasfornuis.
Een mooi verhaaltje is ook Sabine over Poesjkin. In de klas heeft dit meisje les gekregen over deze Russische dichter. Ze heeft er geleerd dat hij onder andere vertederende gedichten schreef over mooie meisjesvoetjes. Het verhaaltje bevat de aantekeningen die het meisje s avonds maakt. Ze kan daarin niet begrijpen dat er zoveel tamtam gemaakt wordt om voeten, die ze helemaal niet mooi vindt. De reden: Langzaam ontkleedt zij zich voor de spiegel van de lavabo en schopt haar linkerschoen achteloos over het tapijt. Dan knoopt zij, lichtjes voorovergebogen op de rand van het bed, de veters los van haar orthopedische rechterschoen.
Is dit dan weer niet een typisch Tsjechov-verhaaltje ?
Van de twee andere verhalen gaat het ene over seksuele voorlichting aan een puberdochter, met de nodige hypocrisie en onzekerheid, en het andere Van de hoeren naar de vrouwenarts, over het geplande bezoek aan een bordeel, omdat de vrouw naar de zin van de man niet meer zo gewillig is, en de ontnuchtering als hij thuiskomt, waar hij verneemt dat zijn vrouw met een gynaecologisch probleem sukkelt.
Ik draag het boeddhisme een warm hart toe. Het is een zachte en vreedzame leer. Maar als universele leer kan hij me toch niet helemaal overtuigen. Ook op mijn bureau staat een boeddhabeeldje, maar ik ben me ervan bewust dat het maar weinig uitstaans heeft met het ware boeddhisme. Het leidt maar af van het wezenlijke, het misleidt zelfs. Het gevaar bestaat dat men het beeldje, of zelfs de historische boeddha, gaat vereren. Door een altaartje in te richten, te bidden enz. Net dat is wat boeddhisme niet wil zijn. Waarmee ik me eventueel wel zou kunnen verzoenen is een beeldje van een lachende boeddha. Niet een die lacht omdat hij het nirwana heeft bereikt, omdat hij gelukkig is en vrede uitstraalt, wel een die je uitlacht. Een die zegt: Zie je dan niet dat ik maar een beeldje ben, naar mij kijken is wegkijken. Een boeddhabeeldje betekent niet meer dan de pen waarmee ik schrijf, de ogen waarmee ik kijk, het stof dat ik overal rondom mij zie liggen
Mocht ik een boeddhaleraar zijn, ik zou mijn leerlingen enkel dit meegeven: Doe geen vlieg kwaad. En dat mag men letterlijk opvatten.
Zon boeddhabeeldje is voor mij ook de dalai lama. Iemand die de wereld rondreist en sportpaleizen laat vollopen. Die vreemd staat te doen vanuit een cultuur die wij ons maar moeilijk kunnen voorstellen. En wat erger is, die zich de rol van zedenprediker aanmeet. Voor mij viel hij door de mand toen hij het over seksualiteit had en oordeelde dat bepaalde lichaamsopeningen niet voor seks geschikt zijn. Het gaat er nog niet om dat hij hiermee impliciet een veroordeling uitsprak over homoseksualiteit (en hij mee in de rij mag staan met pausen, kardinalen en ayatollahs), maar wat heeft die uitspraak in godsnaam met boeddhisme te maken ?
De sportpaleishappening bracht me deze strofe uit Music-Hall van Paul van Ostaijen in herinnering:
Nu lopen weer al de mensen uit één,
Alsof ze nooit één geweest waren voorheen.
Niet meer bij elkaar sluiten zij zich aan.
Nu zijn er weer schamele mensen langs de baan:
Arme mensen, die alleen en sjofel staan,
Onzeker, verder gaan.
Een ander zwak punt in het boeddhisme vind ik de navelstaarderij. We zijn straks met zeven miljard mensen op deze wereld en er sterven dagelijks duizenden mensen door geweld en honger. En dan gaat men op een tapijtje zitten mediteren. Ziet men dan niet in hoe nietig en onbelangrijk een individu is ? Het boeddhisme zoals men er hier tegenwoordig kennis kan mee maken, is gesneden op maat van de rijke en zelfvoldane westerling. Voor velen is het boeddhisme niet meer dan een manier om het geweten te sussen, een manier om geluk na te streven. Maar wie wil er nu in deze wereld gelukkig zijn, zolang er nog één kind van honger omkomt ?
De ikpersoon is sinds drie maanden terug uit Italië, in Engeland. Hij is getrouwd met een Italiaanse, ze hebben twee kinderen, een geadopteerde dochter en een zoon van henzelf. In de lounge van het hotel waar hij verblijft, krijgt hij een telefoontje om te melden dat zijn zoon zelfmoord heeft gepleegd. Niet zozeer de dood van zijn zoon, die in een psychiatrische inrichting verbleef, dan wel de vaststelling dat door die dood zijn relatie met zijn vrouw geen zin meer heeft, treft hem het meest.
In een lange stream of consciousness, beleven we de crisis van de hoofdpersoon. Zoals hij zelf zegt: babbelde mijn brein voort tegen zichzelf. Of op een andere plaats: iedereen moet op elk moment toch minstens wat rommel in zijn kop hebben. Zijn crisis komt tot uiting op verschillende vlakken: in het huwelijk met zijn vrouw, in de dood van zijn zoon, in zijn beroep, zijn gezondheid (bijna het hele boek door, gelukkig maar 48 uur, is hij geconstipeerd). Al die themas, en nog vele andere, gebruikt de auteur door elkaar. In één alinea wipt hij geregeld, zin na zin, van het ene thema naar het andere. En toch blijft het gemakkelijk om de lijn van het verhaal te volgen. Een hele krachttoer.
Een ander hoofdthema in het boek is Italië. In werkelijkheid woont Parks ook in Italië en is hij met een Italiaanse getrouwd. In de roman (die hopelijk niet autobiografisch is) is dat ook het geval. Hij wil zijn baan als journalist opgeven en een boek schrijven over de Italiaanse volksaard. (In werkelijkheid heeft hij ook enkele naar het schijnt zeer vermakelijke boeken over Italië geschreven). De politiek is aanwezig in de figuur van oud-premier Andreotti, van wie de hoofdpersoon een interview wil afnemen.
Onze held heeft een pessimistische kijk op het leven. Schopenhauer en de oosterse filosofie zijn nooit ver weg. Een citaat: Eigenschappen, zei Schopenhauer, en hij bedoelde karaktereigenschappen, vormen een continuüm: een goede eigenschap gaat over in een slechte zonder zichtbare onderbreking die de overgang van positief naar negatief aangeeft. Geduld glijdt af naar uitstelgedrag; onstuimigheid rijpt tot daadkracht; tederheid wordt verstikking.
Er zit veel psychologie en filosofie in de roman, maar het ligt er nooit dik op, het wordt nooit pedant. Voorbeeld: Al een aantal jaren heeft mijn vrouw haar identiteit opgebouwd, haar meest intieme ik is gevlochten rond het kruis van ongelukkig moederschap. Of dit over masochisme: Wanneer een patiënt die dit ziektebeeld vertoont overgaat tot masochistische zelfverminking is het derhalve best mogelijk dat hij dit nooit bedoelt of beschouwt als een aanval op zichzelf, als een bedreiging van de normale voortzetting van zijn individuele identiteit. Je kastijdt het vlees om de ziel te bevrijden, en weigert te erkennen dat identiteit wordt begrensd door geboorte en dood. Hier refereert hij aan de oosterse leer van de incarnatie.
Een pessimistisch boek (het deed me soms denken aan Mijnheer Vissers Hellevaart van Vestdijk), maar er is ook veel humor aanwezig. Bij een moeilijke landing met een vliegtuig stelt hij zijn vrouw gerust met de volgende woorden: Maak je geen zorgen, ik heb gezien dat ze genoeg kolen hebben ingeladen. Of over de Italiaanse spoorwegen: Ondanks al het gefluit zijn we nog steeds niet vertrokken.
Enkele wijsheden: Wanneer je iets niet kunt zeggen, dan weet je dat het de waarheid is.
Het heeft geen zin met mensen te praten die niet aan zichzelf twijfelen.
Ik hoef niet te zeggen dat ik het een prachtig boek vond. Het is in 2001 uitgegeven bij de Arbeiderspers. De Engelse titel is Destiny.
Voor dit werk, dat ik een documentaire zou willen noemen, kreeg de auteur in 2005 de Gouden Uil.
Het boek begint in 1983, in het Catalaanse stadje Banyoles. De auteur en zijn vriend zijn er al liftend toevallig aangekomen. In het museum in dat stadje bevindt zich El Negro, een opgezette Bosjesman uit de 19e eeuw. De auteur is gefascineerd door de figuur en zal trachten de herkomst van die man te achterhalen. Zijn zoektocht brengt hem uiteindelijk in Botswana, waar de resten van de man begraven zijn. Tegen deze opgezette Bosjesman was protest gerezen. Bepaalde mensen vonden het een uiting van racisme om een mens op te zetten en ten toon te stellen. Zoals in het boek wordt geschreven, stel je maar even voor dat je in een Afrikaans land, in een museum met opgezette dieren, plots zou geconfronteerd worden met een opgezette blanke.
De auteur vertelt niet alleen de geschiedenis van El Negro, maar we reizen met hem mee naar Jamaica en Peru. In dat laatste land bijvoorbeeld stelt hij kritische vragen bij de ontwikkelingshulp.
Racisme, slavernij, kolonisatie, het zijn allemaal themas die in het boek worden behandeld aan de hand van de plaatsen die de auteur in een twintigtal jaren heeft bezocht.
Carry van Bruggen (3) : Grootvader en zijn schoolkameraad
Carry van Bruggen (3): Grootvader en zijn schoolkameraad
Het is herfst en terwijl ons meisje het benauwd heeft in de klas (sommetjes maken in die somberte), klinkt er plots een liedje dat ze de voorbije zomer had gehoord en dat nu herinneringen in haar losmaakt.
Zoals ze het in de eerste zin van het verhaal zegt: Er is een tovermacht, in mensen opgesloten.
(Let er eens op hoe origineel dat gezegd is: levendig en verwachtingsvol. Een mindere stilist zou er een saaie zin van hebben gemaakt, zoiets als: In de mensen is een tovermacht opgesloten. Bij Van Bruggen is het een poëzieregel. De klemtoon ligt op de tovermacht, wat ze nog benadrukt door in deze constructie het lidwoord de voor mensen weg te laten. De mensen doen er niet toe, de tovermacht wel).
Als het zingen ophoudt, gaat het volgende om in haar hoofd: Zomer !... en toen zongen ze niet langer, het liedje was uit en geen graslucht meer, geen lente meer, geen ruimte en licht, geen warm verlangen naar de zomertoekomst er was de somberte en het sommetjes maken, als had zich een deur gesloten O neen, zo niet, niet iets dat zo dicht is en zo afsluit als een deur want je kunt eraan blijven denken Maar wat betekent dat eigenlijk weinig, als je enkel aan iets denken kunt kijken lijkt het door een dichtgeweven gordijn, zó weinig als je onderscheidt, en meer is denken niet .
De rest van het verhaal zal ik niet vertellen. Het gaat over de grootvader en een oude schoolkameraad. Vrienden en kennissen komen de grootvader opzoeken in zijn loofhut (tijdens het Joodse Loofhuttenfeest). Ze halen herinneringen op, vertellen Joodse grappen (moeilijk te begrijpen voor mij), kibbelen en blijven ten slotte toch vrienden.
Carry van Bruggen schrijft van het meest fijnzinnige en fijngevoelige proza dat ik ken. Ze is een auteur die je heel traag moet lezen en herlezen. Dan zie je pas hoe verrassend elke regel is, welke rijkdom er in schuilt. Je kunt haar proza vaak echt als poëzie lezen.
Het laatste verhaaltje laat ik onbesproken. Geen inspiratie meer.
Wie wat meer over het bewogen leven van de schrijfster wil vernemen, kan terecht op het volgende adres: http://www.carryvanbruggen.tk/
Vooral de moeite waard zijn de herinneringen van Annie Salomons aan Carry van Bruggen.
Het zomerverhaal moet het vooral van zijn verrassende opbouw hebben, want inhoudelijk is het een niemendalletje.
De hoofdpersoon staat op een keerpunt, aan een sluis die de grens vormt tussen het stadje (kale, saaie hoofdstraat, rasperig in de zon, stugge huisjes) dat ze wil verlaten, en het dorpje (donker, koel en stil, een beschutte smalle straat) waar ze naartoe wil. Pas na een tijdje beseffen we dat het om een kind gaat (ik had slimmer moeten zijn, want de vier schetsen gaan natuurlijk over het jonge meisje). Ze ontvlucht de stad waar een groot feest aan de gang is. Waarom ze weg wil, weten we nog niet. Ze heeft een plannetje beraamd en nu voert ze het uit. De fantasie is werkelijkheid geworden: En nu weet ze dan ook, en weet voor het eerst van haar leven, dat het mogelijk is. Je zo iets niet alleen voor te nemen, het in jezelf te beramen, het op te bouwen en te bekijken binnen in je, maar het ook wezenlijk uit te voeren en te doen.
Plots treedt er een alinea lang een hij op. Hij wordt niet nader genoemd, maar verderop kan men misschien afleiden dat het haar broer is.
Ze loopt het dorp in, slaat een veldweg is, vlijt zich neer en valt in slaap.
Als ze wakker wordt, begint ze bij zichzelf na te denken waarom ze is weggegaan. Hier begint haar verhaal. In het feestprogramma van het stadje stond de volgende zin:De kinderen van de hoogste klasse der Lagere Scholen zullen op het bordes van het Raadhuis worden opgesteld. Dat zijn de hatelijke woorden van de titel van het verhaal. Het woord opgesteld vervult haar met walg. Het wekt bij haar hetzelfde gevoel op dat ze ervaart als ze ziet hoe een hond wordt afgeranseld zie maar eens een hond ranselen en het zweet breekt je uit en de ellende kruipt op in je keel. Een gevoel van opstandigheid tegen elk gezag, een beetje anarchistisch en feministisch. Ze praat erover met haar broer. Ze vraagt of de leerlingen van zijn school ook zullen worden opgesteld. Neen, De leerlingen van de Franse School zullen gymnastische oefeningen ten beste geven. Ze wordt ermee geplaagd en dat doet haar besluiten om die dag te spijbelen, zich niet te laten opstellen. Het hoogtepunt voor haar is het moment waarop ze het hem kan zeggen.
Later op de dag passeert er een rijtuig met een jonge boer. Hij vraagt haar of ze zin heeft om mee te rijden. En zo beleeft zij haar trotse blijde intrede in het feestvierende dorpje.
Een dun verhaaltje, niets spectaculairs, maar toch heel gevoelig geschreven.
Aan deze Nederlandse schrijfster heb ik vroeger al een bespreking gewijd. Daar vindt de belangstellende wat biografische gegevens en een foto van deze mooie vrouw.
De eerste schets heet Het verduisterd geluk. Hij speelt in een Joods gezin in een Nederlands stadje op het einde van de 19e eeuw. Het is vrijdagavond, het begin van de sabbat. Het meisje ziet haar vader en broers terugkomen van de sjoel (ik veronderstel de synagoge). Ze hebben een gast bij zich. Een Rus die de pogroms in Rusland is ontvlucht. Hij vertelt het verhaal van een landgenoot die in een ander gezin werd opgevangen. De man werd zijn tong uitgerukt omdat hij zijn belagers had uitgescholden en beledigd. Dit alles werkt in op de fantasie van het kind. Er is vooraf in de kranten al gewag gemaakt van die pogroms en de vluchtelingen, en zo ervaart het jonge kind het nadat haar vader het heeft voorgelezen: En s avonds in bed, dan zag je het allemaal voor je gesloten ogen, die nat en koud van afgekoelde tranen waren -, je zag ze lopen, de weggejaagden, de beroofden, de verstotenen-, in die wereld, die je maakt van wat je hoort en leest en die zich opent als je ogen dichtgaan, zag je ze als kleine, donkere, kromgebogen poppetjes.
Hoe ervaart ze de komst van die vreemdeling ?
Neen, feestelijkheid brengt zo een gast niet mee, maar iets anders dat je niet dadelijk kunt noemen, ofschoon je weet dat er een woord voor is, een woord waarin alles tegelijk ligt besloten, dat ze nu in zich voelt. Er is een woord voor dat om haar fladdert en telkens dicht bij is, en weer weg is en weer komt en wacht eens, ze heeft het, ze heeft het beet, en het woord is, plechtig.
Het verhaal speelt zich af in de beginnende lente:
want is er wel een heerlijker tijd om gelukkig in te zijn, dan dit eerste begin van de lente, na een winter die na maanden nog niet uit de weg wilde gaan ? Die wel elke keer beloofde te lauwen in dooi, te versmelten in regen, en dan toch tergend weer opstak in koude, felle oostervorst.
Het meisje voelt medelijden met wat de verjaagde Joden is overkomen. Hoe mooi de dag ook is, dat medelijden bederft de pret.
O, medelijden kan zon kwelling zijn, zon onverjaagbaar tergen, als kiespijn, of als een mug, niet erg genoeg om het uit te schreeuwen, maar net voldoende om alles te bederven.
Er wordt beslist om in het stadje een collecte te houden voor die vluchtelingen. Dat vervult haar met vreugde. Die actie is nodig om het medelijden te verjagen, om daarna weer volop en vrij te mogen ademen in het geluk en onbelemmerd enkel aan de Lente te kunnen denken.
Haar medelijden strekt zich zelfs uit tot levenloze voorwerpen, een vlieger, een oude stoel in het water. Maar ook tot een rat, die hier symbool staat voor de dolende Joodse verschoppeling.
Of een rat een rat is niet dood als een vlieger of een stoel, maar je houdt toch niet van ratten, je griezelt ervan, je bent er bang voor, en kunt er dan toch zon medelij mee hebben een rat in een bijt in de avond rusteloos zwemt hij de kanten langs, en klimt weer op het ijs en duikt opnieuw in dezelfde of een andere bijt en schijnt maar niet te weten waar hij het zoeken moet
Carry van Bruggen blikt in dit verhaal terug op haar kinderjaren . Ze laat in dit korte verhaal zien hoe de psyche van een kind gevormd wordt door de omstandigheden thuis (het Joodse gezin en zijn gebruiken) en de externe omstandigheden (de pogroms in Rusland). Ze laat ook zien hoe belangrijk de fantasie van een kind is voor de totstandkoming van een geweten.
Er is het ontzag voor de ouders, vooral voor de vader. Vader en Moeder worden met hoofdletter geschreven. De deugden die in die gemeenschap leven zijn gastvrijheid, bezorgdheid om de medemens, medelijden. Dit alles in een arm gezin, maar hoe rijk aan inhoud, en waar voldoening en geluk heersen.
De laatste roman van de in 2005 overleden auteur die voor dit boek postuum De Gouden Uil 2006 kreeg.
De roman speelt in drie perioden waarin de belangrijkste personages terugkomen. De locatie is de oostkust van de Middellandse Zee, ik vermoed Turkije. In het eerste deel Azuur 1955 1958 maken we kennis met Joakim, de hoofdpersoon. Een jongen van een jaar of 15 die op scoutskamp vertrekt en daar verkracht wordt. Thuis had hij een verhouding met zijn halfzus Aysel. Tijdens zijn afwezigheid heeft Aysel een verhouding met Charis, een jonge Griek, die later zal worden doodgeknuppeld. Als Joakim thuiskomt, is Aysel er niet meer. Ze was zwanger en naar Europa vertrokken. Joakim is een luitspeler geworden.
In het tweede deel, 1971 -1977, heeft Aysel in Frankfurt een snackbar geopend. Ze leeft er samen met een man en heeft intussen een dochter Özlem, van wie Joakim, haar halfbroer, de vader is. Deze is daar echter niet van op de hoogte. Özlem komt in Nederland terecht, waar ze kennis maakt met een hermafrodiet en in het leven belandt.
In deel drie, 1989 2000, keert Özlem terug naar haar moederland. Ook hier werkt ze als prostitué en krijgt Joakim, haar vader, als klant. Ze beginnen een verhouding. Özlem krijgt door dat Joakim haar vader is, maar ze laat hem in het ongewisse.
Seksualiteit is prominent aanwezig in deze roman. Incest, homoseksualiteit, prostitutie, een hermafrodiet Het motto vooraan in het boek is van de Griekse dichter Kavafis. Deze kwam ook voor in de romancyclus The Alexandria Quartet van Lawrence Durrell. Hij wordt daar de dichter van de stad genoemd. Ik herinner me dat in het eerste deel van dat kwartet, in de roman Justine, over Alexandrië wordt gezegd dat het een stad is waar de bewoners gewond zijn in hun seksualiteit. In de roman van Van Woerden is dat niet anders. Maar ondanks alles blijven de personages overeind. Het is alsof ze de seksualiteit als een fatum beleven, ze ondergaan haar, maar blijven toch zichzelf. Ondanks de vele ongewone seks blijft het boek sereen. Het is een ode aan de veelzijdigheid van de liefde. Daardoor lijkt het wat vergezochte thema van de dubbele incest ook niet zo extreem.
Een ander thema in het boek is de Arabische cultuur, vooral dan de traditionele muziek. Joakim is in de leer gegaan bij een oude blinde luitspeler en ontvangt na zijn leertijd een instrument van de oude man. De manier waarop Van Woerden over die muziek schrijft zet direct aan om met die muziek kennis te maken. De passage waarin hij de luit van de oude man in ontvangst mag nemen is heel ontroerend. De luitspeler vindt zonder moeite zijn weg tussen het meubilair en de curiositeiten in de verduisterde kamer. Hij geeft hem een koffer in handen zonder een woord te zeggen. In het donker voelt hij de oude man broos worden in zijn armen.
Zijn eerste bezoek aan het huis van de oude man en zijn familie is ook heel mooi beschreven. Hij weet niet wat hij moet terugzeggen, hij kent de code niet. Zo is het dus: mensen die in een villa wonen, leven met een villa in het hoofd. Het huis schrijft gedrag voor. Er is een bepaalde omgangsvorm, een soort beschaafdheid die het tot woning maakt.
In de loop van het verhaal en naarmate de tijd verstrijkt, zien we hoe de oorspronkelijkheid van het land verloren gaat. Op politiek gebied zijn er problemen, we merken hoe moeilijk Aysel het in Duitsland heeft om zich aan te passen en geneigd is fundamentalistisch te worden. Het commerciële toerisme vernietigt het landschap enz. De ondertoon van het boek is duidelijk nostalgisch.
Van Woerden schrijft een prachtige heldere taal. Het boek is terecht bekroond, hoewel ik de boeken van de andere kanshebbers niet heb gelezen.
Een psychologisch spookverhaal. Een jonge gouvernante heeft opdracht gekregen om op een landgoed twee weeskinderen op te voeden. Ze moet zich uit de slag trekken en mag haar opdrachtgever niet lastigvallen met eventuele problemen.
Na een tijdje beeldt ze zich in dat de twee jonge kinderen onder de invloed staan van twee overleden personen: een knecht en de gouvernante die haar vooraf is gegaan. Die twee zouden een verhouding hebben gehad, er zou wat gebeurd zijn tussen de knecht en het jongetje enz. De gouvernante heeft verschillende doelstellingen: ze wil verhinderen dat de geesten contact zouden krijgen met de kinderen en ze wil de demonen uit de kinderen verjagen (als die er al aanwezig zijn). Ze zal in haar pogingen mislukken, want het jongetje zal het leven laten.
Het hele verhaal draait erom of die geesten echt zijn, of dat het de verbeelding van de gouvernante is die op hol is geslagen. Zijn de kinderen boosaardig, of zijn het gewone heel brave kinderen ? Alles blijft dubbelzinnig, er wordt niets uitgesproken of uitgeklaard.
Er is over dit verhaal veel geschreven. Heel verschillende psychologische verklaringen werden aangevoerd. Maar ik weet eigenlijk niet of het verhaal op zich al die moeite waard is. Mij is het wat tegengevallen.
Werk uit 1990 van een Portugese auteur die in 1943 geboren is.
Op de omslag staat Dom Sebastião afgebeeld. Hij was een Portugese koning, geboren in 1554 en in 1578 gestorven. Hij had het in zijn hoofd gehaald om de Moren in Marokko te verslaan, maar zijn leger werd de woestijn in gelokt en volkomen vernietigd. Er waren maar enkele Portugese overlevenden en het lijk van de koning werd nooit teruggevonden. Zo ontstond de mythe dat hij ontsnapt was en zijn toevlucht had gezocht op een eiland vanwaar hij ooit naar Portugal zou terugkeren, toen om de Spanjaarden te verdrijven, later als een soort messias.
De roman van Faria gaat niet over de historische figuur. Zijn held is een 20e eeuwse jongeman die gelijkenis vertoont met Dom Sebastião, wiens ouders dezelfde naam dragen als die van de koning enz. Hij is ook een veroveraar, maar dan van vrouwen. In deze korte roman (100 blz.) lezen we hoe en welke vrouwen hij allemaal verleidt (twee van zijn slachtoffers heten Julieta en Justina, verwijzingen naar twee werken van de markies de Sade).
De roman is een satire. Op het sebastianisme (het geloof dat Dom Sebastião als mesias zal terugkeren), op het bijgeloof in de Portugese samenleving, op de nationalistische gevoelens enz.
Bij verschijnen verwekte het boek dan ook een schandaal. De trots van het Portugese volk en zijn geschiedenis werd belachelijk gemaakt.
Voor een buitenstaander of buitenlander betekent de roman niet zoveel. Hij is vooral geschreven voor binnenlands gebruik.
Echt een roman van deze tijd. De locatie is Londen en de hoofdpersonen vormen een welstellend en gelukkig middenklassegezin. De man, Henry Perowne, is neurochirurg. En dat zullen we geweten hebben. We krijgen uitvoerige details over hersenoperaties en hersenziektes. Uit het nawoord blijkt dat de auteur zich uitvoerig heeft gedocumenteerd. De beschrijvingen zijn geen vorm van pedanterie, zelfs voor een leek zijn ze interessant. Zijn echtgenote is advocate, de zoon een beginnend bluesmuzikant (en ook over de bluesmuziek geeft McEwan gedetailleerde informatie: neurochirurgen en bluesliefhebbers zullen het boek dus zeker moeten lezen). De dochter is studente en dichter en zal vandaag, zaterdag 15 februari 2003, na zes maanden uit Parijs terugkeren naar huis.
Het is de vrije zaterdag van Henry. In de vroege ochtend ziet hij door zijn raam hoe een vliegtuig met brandende motor boven Londen vliegt. Daarmee snijdt hij het thema van het terrorisme aan. Hij gaat een partijtje squashen met een collega uit het ziekenhuis. Ook hier weer een gedetailleerde weergave van een wedstrijd die uitdraait op geruzie. In Londen is er een grote betoging aan de gang tegen de voorgenomen oorlog tegen Irak. Daarover zal hij met zijn dochter redetwisten. Onderweg heeft hij een licht ongeval met zijn auto, en dat zal later in de roman erge gevolgen hebben. Terug thuis bereidt hij een maaltijd (het recept is terug te vinden op het volgende adres: http://www.ianmcewan.com/bib/articles/fishstew.html).
De familieleden komen thuis en als laatste zijn vrouw. Zij is echter in het gezelschap van twee mannen, twee van de drie met wie Henry vroeger op de dag een aanrijding had. Zij gijzelen en terroriseren het gezin. Voor de leider loopt het slecht af.
Alles is heel herkenbaar voor de hedendaagse lezer. De internationale politiek, het geweld, gezin en werk als veilige thuishaven, de confrontatie ouders en kinderen. Poëzie speelt een belangrijke rol in het verhaal. Er staan ontroerende passages in, o.a. die waarin de moeder van Henry een staaltje geeft van haar zwemkunst voor de klas van de jongen. En er is zoveel meer.
Het is een boek dat iedereen zeker moet lezen. Van de moderne romans is het de beste die ik dit jaar al las. Tot slot enkele citaten
Wie een utopie nastreeft duldt uiteindelijk elke uitwas, elk meedogenloos middel om haar te verwezenlijken. Als vaststaat dat uiteindelijk iedereen voorgoed gelukkig wordt, wat kan het dan voor misdaad zijn om nu een paar miljoen mensen af te slachten ?
Maar als het huidige bestel op dat moment wordt weggevaagd, zal de toekomst op ons terugkijken als goden, zeker in deze stad, gelukkige goden gezegend met rijke voorziene supermarkten, stromen toegankelijke informatie, warme kleren die niets wegen, lange levensverwachtingen, wonderapparaten.
Niet het rationalisme zal de godsdienstfanaten overwinnen, maar het alledaagse winkelen en alles wat dat met zich meebrengt werk om maar iets te noemen, en vrede, en een zekere inzet voor uitvoerbare genoegens, de belofte van gestilde trek in deze wereld, niet in de volgende. Liever winkelen dan bidden.
Romans en films, rusteloos en modern, jagen ons voor- of achteruit door de tijd, door dagen, jaren of zelfs generaties. Maar de dichtkunst verricht haar waarneming en beoordeling door te balanceren op de speldenknop van het moment.
Bij de thuiskomst van zijn dochter is hij ontroerd:
Het moment dat hij volschiet komt en gaat in één enkele golf die meteen weer weg is. Hij is nog maar in de leer voor oude gek, is pas een beginneling.
Het koninkrijk van Christus op aarde, het arbeidersparadijs, de islamitische heilsstaat. Maar alleen in de muziek, en alleen bij zeldzame gelegenheden, gaat het geheim van deze gemeenschapsdroom ook echt omhoog, en tergend wordt deze tevoorschijn getoverd voordat hij met de laatste noten weer vervaagt.
Geen bespreking, want ik heb het boek nog niet gelezen. En omdat het vakantie is, zal ik er losjes over schrijven hoe het in mijn bezit gekomen is.
Ik bezoek geregeld kringloopwinkels op zoek naar interessante boekenkoopjes. Vorige week was ik naar een winkel in E. gefietst, 14 km van waar ik woon. De oogst:
-Marius Flothuis: Denken over muziek
-Helma Wolf-Catz: De vrijheid roept de diepste slapers
-Van Deyssel: Een liefde
-Glucksmann: De meesterdenkers (kritische studie over Hegel, Marx, Nietzsche)
-Henry James: In de greep (The turn of the screw)
Totale prijs: 2,75 euro.
Ik had ook het boek van Faulkner in de hand, maar ik was ervan overtuigd dat ik het al bezat. Thuisgekomen in de kasten en de dozen op zolder gekeken. Ik had me vergist. Sanctuary had ik niet, wel The Unvanquished. Een Amerikaanse Signet pocket, die je alleen al zou kopen voor de afbeelding op de omslag. Bovenaan staat in vette letters: Violence Rebellion Heroism, en daaronder By the author of Sanctuary.
Enkele dagen later ben ik dan samen met mijn dochter opnieuw naar de winkel gefietst. Heen en terug: 28 km. Er aangekomen was de winkel gesloten: 11 juli, Vlaamse feestdag. Van de fietstocht hadden we echter geen spijt. Een stuk ervan liep langs een breed kanaal, aan de ene kant en een goederenspoor aan de andere kant. We passeerden twee enorme windmolens, we zagen hoe enorme stalen platen uit een binnenschip werden gelost, we moesten stoppen voor een grijper die modderig grind over onze hoofden dreigde te storten. Kortom: de Vlaamse industrie in actie. Het riep warme herinneringen op aan mijn jeugd in Antwerpen waar ik een tijdje in het havengebied heb gewerkt en waar ik als jonge knaap, fel tegen mijn zin, over de middag boterhammen naar mijn vader moest brengen, die op zijn vrije dagen in de dokken vis probeerde te vangen.
Terug naar het boek. Sanctuary heet het in het Engels, een heilige plaats die bescherming biedt. Het exemplaar dat ik kocht was in het Nederlands en de titel luidde: Het gangstermeisje Temple Drake. Op de omslag: een foto van een vamp met half ontblote borst.
Temple Drake: het is ook de naam van het vrouwelijke hoofdpersonage in Requiem for a nun. Dat is bij Faulkner wel meer het geval. Zo komt ook de familie Satoris in verschillende van zijn romans voor.
O ja, bij die gelegenheid kocht ik voor 20 cent nog een boekje van Bart Moyaert, Mansoor. Klein formaat, een veertigtal bladzijden. Het gaat over jonge kinderen. Een jongen en een meisje die een ander meisje pesten en haar dwingen om een giftige plant, mansoor, op te eten. Ik las het boekje uit in de trein, op weg naar enkele boekenwinkeltjes in Brussel, waar ik onder andere een geannoteerde uitgave van de gedichten van Shakespeare kocht en The Reivers van Faulkner .
Een zeer eigenaardig boek. Het is opgevat als een toneelstuk in drie bedrijven. Niet alle delen echter zijn in dialoogvorm. Het eerste bedrijf bijvoorbeeld The Courthouse begint met een lange inleiding in proza. Ze gaat over het ontstaan van het gerechtsgebouw in de pionierstijd en ze leidt de eerste scène in die zich 100 jaar later afspeelt in datzelfde gebouw. Daar wordt Nancy Mannigoe, een zwarte kinderoppas (en gewezen drugsverslaafde hoer) veroordeeld om te worden opgehangen wegens moord op de blanke baby van Temple Drake, die haar uit de goot had gehaald en bij wie ze in dienst is. In de volgende bedrijven lezen we hoe de moord er is gekomen. De aanleiding was het gedrag van Temple Drake, die van plan was eruit te trekken met een minnaar en het kind in de steek te laten. Voor Nancy kon dat niet (misschien projecteerde ze haar eigen verleden in het kind) en daarom vermoordde ze de baby. Temple Drake heeft wroeging en samen met de advocaat van Nancy zal ze nog proberen de terechtstelling te voorkomen door een bezoek aan de gouverneur van de staat.
Alle scènes worden dus voorafgegaan door een stuk proza. Het tweede gaat over de stad Jackson, waar het gouverneurshuis zich bevindt, en het laatste over de gevangenis waar Nancy opgesloten is.
In die prozagedeelten wordt telkens de geschiedenis van de plaats en het gebouw beschreven, met allerlei anekdotes. Die prozastukken zijn aartsmoeilijk. Met het woordenboek bij de hand, bleef er nog heel wat onduidelijk (een uitdaging voor de anglofielen in de groep !). Faulkner schrijft vaak ellenlange zinnen, plots onderbroken door lange uitweidingen tussen haakjes, hij stapelt de adjectieven op, gebruikt slang uit de zuiden van de VS enz.
De auteur raakt in het boek allerlei themas aan. Hij werkt ze niet uit, maar zegt er genoeg over om de lezer zelf een oordeel te laten vellen: over de gebiedsroof van de indianen, de slavernij, de doodstraf, de rechteloosheid in de pionierstijd enz.
Ik was van plan het boek in het Nederlands te herlezen, maar voor zover ik het kon nagaan is het niet vertaald in het Nederlands, wat ik nauwelijks kan geloven.
Een kunstschilder heeft zich teruggetrokken op een eilandje voor de Bretoense kust. Hij heeft een kunstcriticus naar zich toe gelokt om zijn portret te schilderen.
De roman is één lange monoloog van de kunstenaar. Hij spreekt hem uit terwijl hij in verschillende sessies het portret schildert. De criticus wordt volledig ontluisterd. Hij is gedeeltelijk verantwoordelijk voor de mislukte carrière van de kunstenaar en daarnaast heeft hij nog veel meer op zijn kerfstok. Wat kan ik niet verklappen want het boek wordt geacht een thriller te zijn. Welnu, het thrillergehalte komt pas tot uiting op de laatste twintig bladzijden van het boek. Wat daarvoor komt is ook interessant, tenminste voor lezers die van schilderkunst houden. Er wordt nogal afgerekend met de kunstkritiek die bepaalt wie een kans op de markt krijgt.
Op de achterflap staat dat deze auteur de beste historische thriller ooit zou hebben geschreven. De titel daarvan is Het goud van de waarheid. Heeft iemand die soms gelezen ?
De auteur leefde van 1872 tot 1963. Hij studeerde in Cambridge en doceerde literatuur in Oxford, Cambrigde en de Verenigde Staten. Wolf Solent schreef hij tijdens zijn verblijf in Amerika en de roman getuigt onder andere van zijn heimwee naar zijn geboortestreek, Wales. Niet alleen de landschappen, maar ook de magie, de bevolking. Powys is nooit een populaire schrijver geweest. Zijn werk heeft een religieuze en filosofische inslag en hij is nogal zwaar op de hand. Wolf Solent is zijn eerste roman. Hij schreef hem in 1929, op de leeftijd van 57 jaar.
Vestdijk heeft over de schrijver een essay geschreven, Een geval van religieus materialisme, maar dat gaat vooral over een andere omvangrijke roman, namelijk A Glastonbury Romance.Ik citeer er toch even uit, omdat het fragment ook toepasselijk is op Wolf Solent. Onder religieus materialisme bij Powys verstaat Vestdijk het volgende: mystieke of semi-mystieke aandoeningen, opgewekt door onbezielde en vaak volslagen onbeduidende voorwerpen, zoals stokken, stenen, enz. De materie leidt hier rechtstreeks tot religieuze ontroering, zonder de omweg over de geest, of het hogere. Mystiek is een kortsluiting tussen het laagste en het hoogste.
Wolf Solent is een 35-jarige vrijgezel. Hij keert vanuit Londen terug naar zijn geboortestreek, waar hij zal meewerken aan een boek, een soort schandaalkroniek, over personen die vroeger in de streek hebben gewoond.Hij komt er terecht in een wereld vol spanningen, geruchten en schandalen uit het verleden. Zijn overleden vader had er 2 minnaressen en een onecht kind, een boekhandelaar (van overwegend pornografisch werk) had een incestueuze verhouding met zijn dochter en bij haar een kind verwekt, er is een alcoholische priester enz.
Wolf leert dat verleden kennen. Het vormt de aanleiding voor een confrontatie met het lijk van zijn vader (de geest uit Hamlet, de doodgraver) en met zijn nog levende moeder van wie hij moeilijk los kan komen. Hij is een man die op zoek is naar een eigen identiteit. Maar zijn karakter is zo zwak en hij wordt zo beheerst door irreële en onbewuste krachten dat hij geen lijn in zijn leven krijgt. Hij huwt bijvoorbeeld met een meisje (dat hij louter sensueel bemint en met wie hij ook in conflict zal komen) maar is verliefd op een andere vrouw die hij echter alleen platonisch liefheeft.
Powys was een bewonderaar van Dostojewski en ook bij hem komen vaak gekwelde zielen voor. Om een idee van zijn stijl te geven, laat ik een fragment volgen.
Hij boog zijn hoofd over zijn knieën en keek hoe en kevertje een neerbuigend grassprietje beklom. Voor het heelal, dacht hij, maakt het niets uit of ik Gerda voor Christie verlaat of dat die kever de top van de stengel bereikt! Gerda ? Christie ? Wat zijn dat ? Twee skeletten bedekt met vlees. De een rijk en soepel bedekt de ander schaars en schraal ! Het zijn er twee dat is alles slechts twee !
Het is geen gemakkelijk boek en het leest zeker niet vlot weg. Bovendien telt het 745 bladzijden. Dat ik als liefhebber van dunne boeken het uitgelezen heb en tot het einde geboeid bleef, wil toch iets zeggen.
Het boek is in 1984 uitgegeven bij De Arbeiderspers. Ik heb even nagekeken in de catalogus van de Gentse bibliotheek of er nog ander werk van hem vertaald was in het Nederlands, maar dat is niet het geval. Wel zijn er nog enkele Engelse werken en ook wat vertalingen in het Frans beschikbaar.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey