De auteur leefde van 1872 tot 1963. Hij studeerde in Cambridge en doceerde literatuur in Oxford, Cambrigde en de Verenigde Staten. Wolf Solent schreef hij tijdens zijn verblijf in Amerika en de roman getuigt onder andere van zijn heimwee naar zijn geboortestreek, Wales. Niet alleen de landschappen, maar ook de magie, de bevolking. Powys is nooit een populaire schrijver geweest. Zijn werk heeft een religieuze en filosofische inslag en hij is nogal zwaar op de hand. Wolf Solent is zijn eerste roman. Hij schreef hem in 1929, op de leeftijd van 57 jaar.
Vestdijk heeft over de schrijver een essay geschreven, Een geval van religieus materialisme, maar dat gaat vooral over een andere omvangrijke roman, namelijk A Glastonbury Romance.Ik citeer er toch even uit, omdat het fragment ook toepasselijk is op Wolf Solent. Onder religieus materialisme bij Powys verstaat Vestdijk het volgende: mystieke of semi-mystieke aandoeningen, opgewekt door onbezielde en vaak volslagen onbeduidende voorwerpen, zoals stokken, stenen, enz. De materie leidt hier rechtstreeks tot religieuze ontroering, zonder de omweg over de geest, of het hogere. Mystiek is een kortsluiting tussen het laagste en het hoogste.
Wolf Solent is een 35-jarige vrijgezel. Hij keert vanuit Londen terug naar zijn geboortestreek, waar hij zal meewerken aan een boek, een soort schandaalkroniek, over personen die vroeger in de streek hebben gewoond.Hij komt er terecht in een wereld vol spanningen, geruchten en schandalen uit het verleden. Zijn overleden vader had er 2 minnaressen en een onecht kind, een boekhandelaar (van overwegend pornografisch werk) had een incestueuze verhouding met zijn dochter en bij haar een kind verwekt, er is een alcoholische priester enz.
Wolf leert dat verleden kennen. Het vormt de aanleiding voor een confrontatie met het lijk van zijn vader (de geest uit Hamlet, de doodgraver) en met zijn nog levende moeder van wie hij moeilijk los kan komen. Hij is een man die op zoek is naar een eigen identiteit. Maar zijn karakter is zo zwak en hij wordt zo beheerst door irreële en onbewuste krachten dat hij geen lijn in zijn leven krijgt. Hij huwt bijvoorbeeld met een meisje (dat hij louter sensueel bemint en met wie hij ook in conflict zal komen) maar is verliefd op een andere vrouw die hij echter alleen platonisch liefheeft.
Powys was een bewonderaar van Dostojewski en ook bij hem komen vaak gekwelde zielen voor. Om een idee van zijn stijl te geven, laat ik een fragment volgen.
Hij boog zijn hoofd over zijn knieën en keek hoe en kevertje een neerbuigend grassprietje beklom. Voor het heelal, dacht hij, maakt het niets uit of ik Gerda voor Christie verlaat of dat die kever de top van de stengel bereikt! Gerda ? Christie ? Wat zijn dat ? Twee skeletten bedekt met vlees. De een rijk en soepel bedekt de ander schaars en schraal ! Het zijn er twee dat is alles slechts twee !
Het is geen gemakkelijk boek en het leest zeker niet vlot weg. Bovendien telt het 745 bladzijden. Dat ik als liefhebber van dunne boeken het uitgelezen heb en tot het einde geboeid bleef, wil toch iets zeggen.
Het boek is in 1984 uitgegeven bij De Arbeiderspers. Ik heb even nagekeken in de catalogus van de Gentse bibliotheek of er nog ander werk van hem vertaald was in het Nederlands, maar dat is niet het geval. Wel zijn er nog enkele Engelse werken en ook wat vertalingen in het Frans beschikbaar.
Een stadje in Rusland. Op een dag wordt het gerucht verspreid dat er een revisor, een hoge inspecteur, op komst is.De notabelen, de burgemeester op kop, raken in paniek. Ieder van hen heeft wel iets op zijn kerfstok of wat te verbergen. De gewaande revisor is echter een losbol die de rol van revisor graag op zich neemt en op die manier de ingezetenen honderden roebel weet afhandig te maken.
In een kort voorwoord schrijft Karel van het Reve dat we geen diepere betekenis in het stuk moeten zoeken. Geen sociale mistoestanden, geen uitgediepte karakters, geen typisch portret van een Russisch stadje uit die periode. Het is niet meer dan een klucht. Misschien klinkt het stuk in het Russisch anders en zitten er meer spitsvondigheden in. In de Nederlandse vertaling is het toch maar gewoontjes. Ik werd er niet koud of warm van. Maar ja, een toneelstuk moet je op de planken zien en niet uit een boekje lezen.
Ik herinner me in mijn jeugd in Antwerpen nog een opeeraversie van het werk te hebben gezien. De componist was Werner Egk.
Deze Franse schrijver-piloot leefde van 1900 tot 1944. Hij werd door de Duitsers boven de Middellandse Zee neergeschoten.
Hij volgde een opleiding tot piloot, waarna hij in Zuid-Amerika nachtpostvluchten verzorgde. In 1934 trad hij in dienst van Air France en in 1939 werd hij gemobiliseerd. Na de overgave van Frankrijk sloot hij zich aan bij het verzet in Noord-Afrika.
La terre nous en apprend plus long sur nous que tous les livres. Parce quelle nous résiste. Lhomme se découvre quand il se mesure avec lobstacle.
Het hele boek is in feite de uitwerking van deze openingszinnen. Liefde voor de aarde en vooral voor haar bewoners, strijden om er iets van te maken. Piloot in die dagen was geen lachertje. Je moest avontuurlijk aangelegd zijn. A bord des avions découverts, par mauvais temps, on sinclinait hors du pare-brise, pour mieux voir, et les gifles de vent sifflaient longtemps dans les oreilles.
Kameraadschap en solidariteit waren in die omstandigheden van levensbelang.
Een groot gedeelte van het verhaal gaat over vluchten boven de Sahara. Op een bepaald moment moeten de auteur en zijn copiloot een noodlanding maken in de woestijn. Ze worden maar op het nippertje gered. Hier en ook in andere passages blijkt ook de grote belangstelling van de auteur voor de woestijnbewoners. In latere werken zal hij het er nog vaak over hebben.
Hij denkt ook na over de relatie mens en techniek. De techniek vervreemdt ons aanvankelijk van onszelf, maar we moeten hem leren te assimileren:
Chaque progrès nous a chassés un peu plus loin hors dhabitudes que nous avions à peine acquises, et nous sommes véritablement des émigrants qui nont pas fondé encore leur patrie La vérité, pour lun, fut de bätir, elle est, pour lautre, dhabiter.
In deze tijd, waarin veel wordt gezeurd over een gebrek aan respect, over de zinloosheid van het bestaan, over de teloorgang van waarden, kan het misschien nuttig zijn dergelijke boeken van onder het stof te halen. Ze brengen een boodschap en pleiten voor engagement.
Het citaat dat hier onlangs ter sprake kwam, had niet zozeer betrekking op de liefde tussen man en vrouw, dan wel op de kameraadschap. Oordeel zelf maar:
Liés à nos frères par un but commun et qui se situe hors de nous, alors seulement nous respirons et lexpérience nous montre quaimer ce nest point nous regarder lun lautre, mais regarder ensemble dans la même direction.
Ik begin met de bespreking van het eerste hoofdstuk, want als ik wacht tot het boek uit is, zal ik te veel interessante passages vergeten zijn. Of ik de volgende hoofdstukken ook afzonderlijk zal bespreken, weet ik nog niet. Het zal niet alleen afhangen van hun inhoud, maar ook, spijtig genoeg, van de concentratie waarmee ik ze zal kunnen lezen. Er volgen tenslotte nog 400 bladzijden.
Japanse romans zijn dikwijls heel vreemd voor ons. Dat is ook nu weer het geval. De ikpersoon Mitsu ontwaakt en voelt zich ellendig. Hij verlaat zijn woning en met een zieke hond in zijn armen daalt hij af in een kuil die werklieden de vorige dag hebben gegraven. Er staan enkele centimeters water in de kuil, maar: Terwijl ik met mijn achterwerk op de grond ging zitten, voelde ik dat het water door mijn pyjama en mijn onderbroek heen mijn achterste nat maakte, wat ik lijdzaam aanvaardde als iets waartegen ik me absoluut niet hoorde te verzetten. We treffen hier het thema aan van de onderdanigheid, het masochisme, dat verder nog ter sprake komt.
Op het einde van het hoofdstuk wordt hij in de kuil ontdekt door een melkbezorger. Het was een jonge melkbezorger, die een apart soort werkpak aanhad, dat op een reddingsvest leek met in ieder luchtkussentje een melkfles.
In de kuil laat hij zijn gedachten gaan over zijn vriend die zich de afgelopen zomer had opgehangen, met over zijn gezicht oranjerode verf, spiernaakt, en met een komkommer in zijn aars.
Die vriend was krankzinnig geworden.
Een gelegenheid voor de auteur om over de dood te schrijven. En met zijn drieën hielden wij de nachtwake bij de dode, wiens ontelbare cellen met hun karakteristieke eigenschappen kalm maar snel en zonder onderbreking tot ontbinding overgingen. Als een dam hield de uitgedroogde huid de zoetzure cellen tegen, die in een glibberig gesmolten, onherkenbare substantie waren veranderd.
Een volgend thema in de roman is het achterlijke kind van de hoofdpersoon. En daarmee samenhangend het alcoholisme van zijn vrouw. Oë zelf had ook een gehandicapt kind en het is dan ook opvallend in dit werk, hoe zakelijk, op het eerste gezicht gespeend van enig gevoel, hij erover schrijft.
Het is allemaal hard en wrang. De seksualiteit in het boek is allesbehalve idyllisch. Ze gaat over perversiteit (de vriend is masochist) en van de jongere broer van Mitsu vernemen we wat over de geslachtsziekte die hij heeft opgedaan.
De personages worden gedreven door duistere krachten uit het onbewuste. Zij hebben het dagelijks leven niet onder controle. Krankzinnigheid ligt overal op de loer.
Terugbladerend in het boek waaruit ik het gedicht van Herder haalde, trof ik tot mijn verwondering een gedicht van Mozart aan. Geen grote poëzie, maar wel een leuke vondst.
Kleiner Rat
An seine Schwester Nannerl
Du wirst im Ehstand viel erfahren, Was dir ein halbes Rätsel war; Bald wirst du aus Erfahrung wissen, Wie Eva einst hat handeln müssen, Daß sie hernach den Kain gebar.
Doch, Schwester, diese Ehstandspflichten Wirst du von Herzen gern verrichten, Denn glaube mir, sie sind nicht schwer. Doch jede Sache hat zwo Seiten: Der Ehstand bringt zwar viele Freuden Allein auch Kummer bringt er.
Drum, wenn dein Mann dir finstre Mienen, Die du nicht glaubest zu verdienen, In seiner übeln Laune macht, So denke, das ist Männergrille, Und sag: Herr, es gescheh dein Wille Bei Tag, und meiner in der Nacht.
Safranski: Friedrich Schiller of de uitvinding van het Duitse idealisme
Geen bespreking van dit boek, want ik heb nog maar enkele hoofdstukken gelezen. De auteur heeft al verschillende biografieën op zijn actief: over Heidegger, Schopenhauer en Nietzsche. Het boeiendste aan die werken is altijd de situering van die figuren. Safranski schetst altijd de tijdgeest, behandelt andere belangrijke personen uit die tijd, enz. De verleiding is dan altijd groot om ook over die mindere goden iets op te zoeken, en zo doet men vaak leuke ontdekkingen. Neem nu het volgende gedicht van Herder (1744 1803):
Destijds heeft Marquez met Duizend jaar eenzaamheid het startsein gegeven voor de bloei van de Zuid-Amerikaanse literatuur hier in het Westen. Plots bleek dat op dat continent boeiende literatuur werd geschreven. Donoso is een van de schrijvers die toen bekendheid kregen. Hij is een Chileense auteur die leefde van 1925 tot 1996. Het bekendste werk van hem in ons Nederlandse taalgebied is De obscene nachtvogel.
Het werk dat ik nu las, heet in het Spaans El lugar sin límites en het dateert van 1967.
De eerste bladzijden vielen wat tegen. Ze bevatten ingrediënten die ik al zo vaak in de Latijns-Amerikaanse literatuur had aangetroffen: een godvergeten dorpje en een bordeel. Er worden personages opgevoerd, maar het is moeilijk om ze thuis te brengen. Na enkele hoofdstukken worden de lijnen echter duidelijk. En ze blijken nogal verrassend te zijn. Het boek opent met de figuur van La Manuela die wakker wordt en met moeite haar oogleden van elkaar krijgt. Ze ligt in bed met la Japonesita. La Manuela is de hoerenmadam. Maar het is geen madam, zij is een man, een nicht, een flikker. Het meisje naast haar/hem is zijn dochter. Verder in het verhaal lezen we hoe alles in zijn werk is gegaan. De figuur van La Manuela is fantastisch beschreven. De dubbelzinnigheid, de mannen die zich tegen hun zin tot haar aangetrokken voelen en die haar vernederen. Het is allemaal heel hard.
Naast La Manuela spelen er nog twee mannen een hoofdrol in het verhaal. Een plaatselijke rijkaard, die het hele dorp in zijn macht heeft, en een ruwe vrachtrijder, van wie La Manuela een heilige schrik heeft.
Het is een krachtige (korte) roman. Heel gebald geschreven. Het motto vooraan in het boek komt uit Doctor Faustus van Marlowe en het gaat over de hel. De hel is het dorpje waar het verhaal zich afspeelt. De mensen hebben er geen toekomst en geven zich over aan drank en genot. Er valt nog weinig menselijkheid te bespeuren.
Het boek is in 1974 verschenen bij de Arbeiderspers.
W.G.Sebald: De natuurlijke historie van de verwoesting
W.G.Sebald: De natuurlijke historie van de verwoesting
Een essay dat aansluit bij het boek Der Untergang van Nossack. Sebald vraagt zich af hoe het komt dat Duitse schrijvers zo weinig hebben geschreven over de bombardementen van de geallieerden op de Duitse steden. Nossack is eigenlijk de enige die kort na de gebeurtenissen zijn verslag heeft geschreven. De verwoesting was zo onvoorstelbaar dat de Duitsers het niet wilden zien. Zo schreef Stig Dagerman, die in 1946 in de buurt van Hamburg een treinreis van een kwartier doorheen het verwoeste landschap maakte, dat geen enkele passagier naar buiten keek. Hij was de enige en daaraan kon je merken dat hij een buitenlander was.
Op het eind van zijn essay laat Sebald wel verstaan dat die aanvallen ergens te verklaren zijn. Zo had Göring het plan opgevat om heel Londen door middel van brandbommen plat te branden. Verder waren de eerste aanvallen in de luchtoorlog uitgevoerd door de Duitsers, namelijk op Guernica, Warschau, Belgrado, Rotterdam. Ik citeer de laatste paragraaf uit dit werkje, die duidelijk voor zich spreekt:
En als wij denken aan de vuurnachten van Keulen en Hamburg en Dresden, dan zouden we ons ook meoten herinneren dat al in augustus 1942, toen de voorhoedes van het zesde leger de Wolga hadden bereikt en velen ervan droomden zich na de oorlog te vestigen in de kersentuinen van een landgoed aan de stille Don, dat toen de stad Stalingrad, die op dat moment uitpuilde van de vluchtelingen net zoals later Dresden, door twaalfhonderd bommenwerpers werd beschoten, en dat daar tijdens die aanval, die de Duitse troepen aan de overkant van de rivier in verrukking bracht, 40.000 mensen het leven lieten.
Het boekje werd in 2004 gepubliceerd bij de Bezige Bij.
Alexander McCall Smith: De filosofieclub van Isabel Dalhousie
Alexander McCall Smith: De filosofieclub van Isabel Dalhousie
Na de schitterende Piñol van een week geleden, opnieuw een recent boek. Het gaat de verkeerde kant met me uit !
Het woord filosofieclub in de titel fascineerde me, vandaar. Maar de titel is enigszins misleidend, want ironisch bedoeld. De club bestaat namelijk uit alleen uit het titelpersonage. Zij is redactrice van een filosofietijdschrift. Op een avond is ze in de schouwburg getuige van een ongeluk. Een jongeman valt van het balkon naar beneden en is morsdood. Isabel is erg nieuwsgierig van aard en gaat op onderzoek uit. Ze gelooft niet erg in de ongeluksversie. En wat dacht je, ze krijgt gelijk. Door haar nieuwsgierige aard kan ze intussen ook nog voorkomen dat een nichtje in een lekkend huwelijksbootje stapt. Een dame die dus van aanpakken weet.
De leidraad in het verhaal is eigenlijk dat je met filosofie niet ver komt. De hoofdpersoon moet het hebben van haar impulsiviteit en van het gezond verstand van haar huishoudster. De filosofen in het boek zijn niet meer dan decorstukken.
De schrijver is een Schot. Het verhaal speelt in Edinburgh met heel wat couleur locale. Terloops maken we kennis met wat onbekende Schotse dichters en met WH Auden van wie Isabel erg veel houdt. Het boek is vlot geschreven en de personages zijn prettige mensen. Op de flap staat dat dit werk wordt beschouwd als het meesterwerk van de schrijver. Dat ontslaat me direct van de opdracht om nog ander werk van hem te lezen.
Toch was het ontspannende lectuur die me niet heeft verveeld.
Geen roman of novelle, de schrijver noemt het ergens in zijn tekst een bericht. Een bericht over het bombardement van Hamburg in 1943. Hamburg was de eerste grote Duitse stad waarop massale bombardementen werden uitgevoerd die drie kwart van de stad verwoestten.
De schrijver was door het toeval aan het bombardement ontsnapt. Enkele dagen tevoren was hij met zijn vrouw ingetrokken in een gehuurd vakantiehuisje op 15 km van Hamburg.Was trieb uns denn, es zu verlassen so kurz vorher, wie Tiere, die es plötzlich zwingt, ihre alten Höhlen zu verlassen ? Sie wissen nicht warum, und kurz nachher bricht ein Erdbeben aus. Van daar zagen ze eskadrons bommenwerpers overvliegen. Na enkele dagen van bombardementen zijn ze naar de stad getrokken om vast te stellen dat ook hun woning verwoest was.
Dit bericht is heel sober geschreven. Geen uitvoerige beschrijvingen van de vernielingen, wel proberen te verstaan wat er in de mensen toen omging.Een voorbeeld:
Und noch etwas anderes: Ich habe nicht einen einzigen Menschen auf die Feinde schimpfen oder ihnen die Schuld für die Zerstörung geben hören. Wenn in den Zeitungen Ausdrücke wie Luftpiraten oder Mordbrenner standen, so hatten wir kein Ohr dafür. ... Und so habe ich auch nicht einen einzigen Menschen getroffen, der sich mit dem Gedanken an eine Rache tröstete. Im Gegenteil, man sagte oder dachte: Wozu sollen die andern auch noch zugrunde gehen ?
Bij het zien van een platgebombardeerde achterbuurt die hij vroeger meed en afschuwelijk vond, heeft hij de volgende bedenkingen:
Haben wir nicht gesprochen: Dies ist ein häßlicher Stadtteil, menschenunwurdig und abbruchreif; die Straßen eng und voller Geschrei; die Höfe ohne Licht, ohne Farbe, ohne Luft; die Häuser schmutzig und stumpf ? Wie konnten hier Millionen Menschen leben, ohne daß ihr Atem die Enge sprengte ? Und auf den Treppen roch es nach Essen und kleine Leuten; wir rümpften die Nase darüber. .... Wer würde es noch wagen, über diese Dingen zu spotten?
Tot slot dit aangrijpende kinderliedje:
Maikäfer, flieg,
Mein Vater ist im Krieg,
Meine Mutter ist in Pommerland,
Pommerland ist abgebrannt.
Het boek is in 1968 in het Nederlands vertaald. Ik zie dat er in de Gentse bib een exemplaar aanwezig is, maar een Duits is er niet.
Dit boekje is voor mij een kleinood. Het overtuigt door zijn nuchterheid. Het past in het rijtje van de grote anti-oorlogsboeken, waartoe ik bijvoorbeeld ook Mijn kleine Oorlog van Boon en Afscheid van Catalonië van Orwell reken.
Iedereen zal dit boek al wel gelezen of de film gezien hebben. We leven in een verre toekomst, die hopelijk nooit aanbreekt, met de brandman Montag. Geen brandweerman, maar een brandman. Hij maakt deel uit van een korps dat speciale vuurtjes stookt. Hij verbrandt namelijk boeken. Hij stelt zich daar geen vragen bij, tot hij een nieuw buurmeisje ontmoet dat er afwijkende ideeën op na houdt. Ze is het niet eens met het asociale regime waarin elke kritische noot verboden is. Na een dag van hersenspoeling blijft er enkel dit over. Ze stampen ons zo vol dat we aan het eind van de dag enkel nog naar bed kunnen gaan of naar een pretpark om er mensen te pesten, ruiten te breken in de Sla-ze-aan-diggelen-tent of autos te vernielen met de grote stalen bal in de Beuk-ze-tot-prak-tent.
Wie weet maken we dit ook nog mee. Als de gewelddadige videospelletjes niet meer boeien of niet genoeg meer opbrengen, kan er wel iemand op het idee van dergelijke pretparken komen.
Mildred, de vrouw van Montag, is helemaal ingekapseld in deze wereld. Ze brengt haar dagen door in een kamer waarvan drie wanden onafgebroken een soap vertonen. Ze onderneemt een zelfmoordpoging, wordt gered en herinnert er zich niets van.
Montag komt in verzet tegen dit bestaan. Als eerste verzetsdaad houdt hij een boek achter. Hij wordt betrapt en de vertegenwoordigers van het systeem zullen trachten hem te vernietigen. Met veel geluk ontkomt hij aan zijn belagers en hij komt terecht in een gezelschap van andere dissidenten. Deze mensen hebben allemaal een boek uit het hoofd geleerd. Met die mensen zal hij verder optrekken.
Wie meer over dit werk wil lezen, kan terecht op het volgende adres:
Ik heb de laatste tijd al veel over deze auteur geschreven, daarom maak ik het me nu eens gemakkelijk en laat alleen wat citaten volgen. Ze zullen een veel beter beeld geven van deze schrijver dan al wat ik er nog zou aan toevoegen.
Aan de rand van oude provinciesteden heb je van die vervallen stroken. Mensen komen er dikwijls rechtstreeks vanuit de natuur wonen.
Zachar Pavlowitsj zweeg. Menselijke taal was voor hem hetzelfde als het geruis van bomen voor een bosbewoner - je hoort het niet meer.
Er was een oude vrouw, Ignatjeva, die voor kleine kinderen een middeltje tegen de honger wist. Ze gaf hun paddestoelen op brandewijn, vermengd met zoete kruiden en de peuters sliepen vredig in, met droog schuim op de lippen. De moeder kuste haar kind op het ouwelijke, rimpelige voorhoofdje en fluisterde: Mijn schatje is uit zijn lijden verlost. De Here zij geprezen!
De opzichter werd het kantoor in gedragen en vandaar begon men met het station te telefoneren. Sasja was verbaasd dat het bloed zo rood en jong was en de opzichter zo grijs en oud, net of hij van binnen nog een klein kind was.
zit je niet af te pijnigen met dat boek als er iets belangrijks in stond, hadden de mensen elkaar al lang omhelsd.
Nog een ding. Waardoor ik ook voor deze schrijver ingenomen ben. Hij heeft zijn oeuvre moeten schrijven in heel moeilijke omstandigheden. Onder de dreiging van de Stalinterreur, in armoede, zijn zoon die werd opgepakt en later overleed. Als je die omstandigheden vergelijkt met de luxe waarin hedendaagse Vlaamse en Nederlandse auteurs kunnen schrijven
Onlangs hoorde ik deze politicus verkondigen dat we af moeten van het wij- en zijgevoel. Eerst dacht ik nog dat hij het had over het vijandige gevoel tussen wij (de autochtonen) en zij (de allochtonen). Daar kan natuurlijk iedereen mee instemmen. Maar Somers gaat veel verder. Volgens hem moeten wij en zij verdwijnen. Want wat stelthij in de plaats: het individu. We zijn allemaal individuen. We moeten elkaar tegemoet treden als individuen. Op die manier verdwijnen alle verschillen van ras, geaardheid, leeftijd enz. Eerst en vooral is dat onzin, want wij zijn niet enkel individuen. We zijn opgegroeid in een groep, een samenleving met een bepaalde geschiedenis, bepaalde gewoonten, overtuigingen enz. Elkaar als groep, met al die verschillen, tegemoet treden, mag dus niet enkel gezien worden in een perspectief van vijandigheid. Het kan ook verrijkend zijn. En bovendien bestaat dat abstracte individu niet: ieder van ons is blank, zwart, oud, jong, hetero, homo enz.
Verder is dat groepsgevoel normaal. Turken zullen zich meer thuis voelen onder elkaar dan in het gezelschap van Vlamingen. Als ik soms in een Kosovaars gezin kom, staat daar de televisie steevast afgestemd op een zender uit Kosovo. We kunnen dat betreuren, maar dat is de realiteit. Wij zouden in het buitenland juist hetzelfde doen. Voor allochtonen is hun cultuur een manier om zich thuis te voelen in onze samenleving. Zonder die band met hun thuisland zouden ze hier niet kunnen aarden.
Waarom gebruikt Somers in zijn betoog de term individu ? Omdat dit een leeg en abstract begrip is dat hem goed uitkomt. Had hij bijvoorbeeld de term 'mens' gebruikt, dan had zijn redenering niet geklopt. Waarom niet ? Omdat het woord 'mens' veel geladener is. Wie 'mens' zegt denkt automatisch aan een wezen dat kan liefhebben, lijden, behoeftig zijn. Je denkt aan je medemensen. In het woord 'individu' is die inhoud afwezig is. Het is onpersoonlijk en dus heel dienstig om maar de helft van het verhaal te vertellen. Een allochtoon een individu noemen of een allochtoon een mens noemen, maakt een wereld van verschil uit.
Maar Somers en consorten zijn natuurlijk gediend met die individualisering, met de reductie, met de atomisering van de maatschappij tot een geheel van individuen. Dit past in het liberale discours: ieder voor zich, ieder op eigen kracht. Dat leidt tot een samenleving waarin de sterkste, de rijkste, de machtigste het voor het zeggen heeft. Want er wordt geen weerwerk meer geleverd door georganiseerde mensen. Niet door vakbonden (en ik ontken niet dat daar veel kritiek op geuit kan worden), niet door organisaties van allochtonen die opkomen voor hun belangen enz.
Somers stelling was onder andere gericht tegen het VB. Maar met zijn redenering komt hij heel dicht in de buurt van de politiek die door deze partij wordt gevoerd. Alleen zijn zij al een stap verder. Die partij wordt geleid door een kleine groep mensen, een elite, waarvan de voorzitter zelfs niet is verkozen. Zij ziet de samenleving als een organisch geheel, waarin ieder individu zijn plaats heeft. De mensen zijn herleid tot radertjes die moeten draaien zoals de partijtop decreteert.
Als we Somers volgen, komen we ook ooit in een dergelijke elitaire maatschappij terecht.
Op de flap staat dat de roman al in eenendertig talen vertaald is. Als dat geen aanbeveling is ! Het is dan ook echt een goede roman.
Een man wordt voor een jaar afgezet op een eilandje in de zuidelijke Atlantische oceaan. Hij zal er de winden bestuderen. Hij is een Ierse vrijheidsstrijder die voor die vlucht heeft gekozen om uit de handen van de Engelsen te blijven. Het verhaal speelt in het begin van de twintigste eeuw. Hij vindt de hut waar hij moet verblijven in een erbarmelijke toestand. Verder op het eiland is er nog een vuurtoren die bewoond wordt door een half verwilderde man, Batís Caffó. De vuurtoren is een versterkte burcht en het zal duidelijk worden waarom. Tijdens de eerste nacht wordt de hoofdpersoon in zijn hut aangevallen door vreemde wezens.Hij kan de aanval afslaan en zal later zijn intrek nemen in de vuurtoren. Die wezens komen uit de zee. Het zijn een soort reuzenkikkers, met erg menselijke trekken. Een vrouwelijk wezen (Aneris) van de stam (de citauca) is door Batís tot vrouw, of beter, lustobject genomen. Wie de namen van achteren naar voren leest, zal al een en ander duidelijk worden. De beide mannen houden zich vooral bezig met zich te verdedigen tegen en met het verdelgen van die zeeschepsels die hen voortdurend aanvallen.
Ik zal nog niet verklappen hoe alles evolueert en afloopt. Je kunt het boek lezen als een avonturenroman, halve science fiction. Maar het gaat ook over de condition humaine. De eerste zinnen van het boek luiden: We staan nooit zover af van degenen die we haten. Alleen al daarom komen we nooit echt nader tot degenen die we liefhebben. Dat thema wordt in de roman uitgewerkt. De haat geldt de vijandigheid van de twee mannen tegenover die vreemde wezens. De liefde heeft betrekking op de verhouding van de twee mannen met Aneris. Bij de hoofdpersoon evolueert het misprijzen tot echte liefde, als hij merkt dat dit wezen bepaalde menselijke eigenschappen lijkt te bezitten.
Het boek schetst een beeld van onze harde samenleving, van het onbegrip voor het andere, voor die mensen die niet zijn zoals wij. Al die aspecten worden niet expliciet of belerend aangebracht. Ze vormen de ondergrond van het werk.
Ondanks de aanwezigheid van deze reuzenkikkers of monsters is het boek toch heel geloofwaardig en overtuigend.
Eerst iets over de schrijfster. Ze is geboren (1883) en gestorven (1975) in Edegem, bij Antwerpen, op het familiedomein Missenburg, dat nu Muizenburg heet. Als kind uit de burgerij werd ze in het Frans, thuis, opgevoed en in die taal heeft ze haar werken geschreven.
De Dijkgravin (La comtesse des digues) was haar eerste roman. Ze schreef hem in 1931 toen ze al 48 jaar was. Een dijkgraaf is een voorzitter van een dijk- of polderbestuur. Zijn taak bestaat erin de kwaliteit van de dijken te controleren.
Suzanna, de hoofdpersoon uit de roman, is de dochter van een dijkgraaf, die zopas overleden is. Ze treedt in zijn voetsporen en wordt door het bestuur op haar beurt verkozen tot dijkgravin. Als jonge vrouw was dat niet vanzelfsprekend, maar haar capaciteiten geven de doorslag. Zo had ze kort geleden bij een springtij nog een dijkbreuk voorkomen. Het verhaal is gesitueerd in Weert, in de Scheldepolders, tussen Temse en Sint-Amands. In het verhaal is ook een liefdesgeschiedenis verweven. Suzanna twijfelt of ze zal trouwen met een mooie jonge knecht, Trifon, die bij haar in dienst is. De hinderpaal is echter het standverschil. Maar de jongeman emigreert naar Schotland en trouwt daar. Op die manier komt de weg vrij voor een buitenstaander, een man die in de polder een stuk grond had gekocht.
Het centrale thema in de roman is echter de Schelde en het polderlandschap. En ook de nauwe, lichamelijke band van de vrouwelijke hoofdpersoon met dat landschap. Het is voor een stuk een bildungsroman (een roman waarin de geestelijke of innerlijke vorming en ontwikkeling van de hoofdpersoon wordt uitgebeeld) en een streekroman (roman die in een bepaalde streek speelt en daarvan de sfeer weergeeft). Dat laatste komt bijvoorbeeld tot uiting in de typische beschrijving van het landschap, met zijn grienden (waard, strook grond aan het water, waar rijshout geteeld wordt), schorren (buitendijks stuk grond dat alleen bij zeer hoog water onder water loopt), tenen (twijgen van wilgenhout voor het mandenvlechten) enz.
De roman deed me denken aan Filip De Pillecijn, van wie het knappe werk Mensen achter de Dijk, zich iets verderop langs de Schelde, in Hamme, afspeelt.
Het boek is me toevallig in handen gevallen, een cadeau van een vriend. Maar tegelijk is het een vergiftigd geschenk, want nu ben ik in de verleiding gebracht om ook het andere werk van Marie Gevers te lezen. Haar beste werken zouden zijn Madame Orpha ou la sérénade de mai en Vie et mort dun étang (over haar jeugd en latere leven op Muizenburg. Over de bombardementen van 1944 waarbij haar zoon in Mechelen om het leven kwam en haar man in 1945 in de schuilkelder op het domein in zijn slaap overleed).
Het boek is in 1996 in het Nederlands uitgegeven bij Meulenhoff/Manteau en het is vertaald door Stefaan van den Bremt.
Dit keer geen roman, maar wel een heel leerrijk boek voor wie zich interesseert voor het Rusland onder Stalin. De titel is afkomstig van deze despoot. De Sovjet-Unie werd onder deze despoot op grote schaal geïndustrialiseerd en met de ingenieurs van de ziel bedoelde hij de schrijvers, die romans moesten schrijven waarin deze industrialisatie en meer in het algemeen het communisme werd bewierookt en verheerlijkt.
Het boek behandelt twee themas: schrijvers die onder het bewind van Stalin actief waren en de grote waterbouwkundige werken die door de Sovjets werden uitgevoerd.
De auteur beschrijft telkens de voorvallen in het verleden en hij gaat die plekken ook opnieuw opzoeken. Om met dat laatste te beginnen, de auteur besteedt veel aandacht aan de baai van Kara Bogaz, en wat daar allemaal mee gebeurd is. Die baai ligt ongeveer in het midden op de oostkust van de Kaspische zee. Ze is 13.000 km2 groot en de toegang ertoe is heel smal. Er werd natriumsulfaat gewonnen. Op een bepaald moment werd ze afgesloten, daarna werd ze weer opengemaakt en in de periode dat de schrijver het boek schreef en er op bezoek was, was er een Vlaming actief die een fabriek voor pekelkreeftjes had opgericht.
De centrale auteur in het boek is Paustovski. Hij schreef onder andere een verheerlijkende roman over de baai, in de toen opgelegde sociaal-realistische stijl. Zijn serieuzere werk, de herinneringen aan zijn leven, zijn in het Nederlands gepubliceerd in de reeks Privé domein. Een andere figuur waarmee we kennismaken is Gorki. Hij stond heel lang in de gratie bij Stalin, maar op het eind van zijn carrière viel hij ook min of meer in ongenade. Verder schrijft de auteur over Platonov, een schrijver die ik pas kort geleden heb ontdekt en die fantastische werken heeft geschreven. Een pijnlijke anekdote in verband met deze schrijver. Hoewel de auteur door de geheime dienst op de voet werd gevolgd, werd niet hij maar zijn vijftienjarige zoon opgepakt. Deze werd veroordeeld tot tien jaar dwangarbeid in een goelag boven de poolcirkel. Door tussenkomst van Sjocholov (De Stille Don) kon Platonov zijn zoon terughalen naar Moskou. Na twee jaar kwam hij vrij, maar hij had in de goelag tbc opgelopen waaraan hij drie jaar later zou bezwijken. Platonov was toen oorlogscorrespondent. Door zijn zoon te verplegen had hij ook tbc opgelopen. Na de publicatie van zijn novelle De familie Ivanov ( De Thuiskomst) werd hij veroordeeld en viel hij in ongenade. Ik citeer nu een passage uit het boek van Westerman die daarover gaat en die direct een goed beeld geeft van het boek.
Na deze veroordeling lag Andrej Platonov er definitief uit. De laatste jaren van zijn leven bewoonde hij kamer 27 in een zijvleugel van het Gorki Literatuur Instituut. Hij greep naar de wodka, verwaarloosde zichzelf en werd door leerling-schrijvers aangezien voor de conciërge.
Als docent aan deze schrijversvakschool zag Konstantin Paustovski hem op de binnenplaats wegkwijnen. Die man die daar de stoep veegt, zo had hij eens in de beslotenheid van het klaslokaal opgemerkt. Dat is een genie.
Toch durfde geen van de literatuurdocenten, ook Paustovski niet, zich over hem te ontfermen. Wie zich associeerde met een uitgestotene liep het gevaar zelf uitgestoten te worden, en de vrees daarvoor was zo groot dat niemand zich na Platonovs dood (hij stierf op 9 januari 1951) aan een lovende necrologie of een andere geste van waardering had gewaagd.
Het boek staat vol wetenswaardigheden en het is in een heel mooie taal geschreven. Wie belangstelling heeft voor de voormalige Sovjet-Unie of voor de Russische literatuur moet het zeker lezen. Wie er zijn tijd niet wil aan besteden, moet het in de bibliotheek toch maar even uit het rek nemen en vlug de proloog lezen. Ik vrees dat men dan alsnog in de verleiding zal komen om het hele boek te lezen.
Om het boek nog wat meer aan te bevelen, kan ik zeggen dat het enkele prijzen heeft gewonnen en al in negen talen is vertaald.
Trollope was een tijdgenoot van Dickens, dus ook een Victoriaan, maar hij schreef heel andere romans dan Dickens. Beschrijft Dickens voornamelijk de onderkant van de samenleving, Trollope houdt zich op in de wat betere kringen. Deze roman is het voorlaatste deel (deel 5) van de Barsetshire cyclus. De delen kunnen los van elkaar worden gelezen, het enige verband zijn enkele personages die in een volgende roman een bijrol krijgen en verder de plaatsen waar de romans zich afspelen. Ik heb nu al vijf delen gelezen en ben de schrijver nog steeds niet beu. Vooral de milde ironie, de geestige dialogen, de humor en de stijl trekken me aan. De verhalen doen misschien denken aan een hedendaagse soap, want veel inhoud hebben ze niet. In deze roman gaat het om een weduwe en haar twee dochters die in het kleine huis wonen en die afhankelijk zijn van een oom. Het verhaal draait om het huwelijk van de twee dochters. De eerste zou met een neef-erfgenaam moeten trouwen, maar dat huwelijk gaat niet door omdat de dochter niet verliefd is op die neef. Met de tweede dochter loopt het ook niet goed af. Zij is dolverliefd op een jongeman die haar echter na twee weken laat vallen voor een andere, rijkere vrouw. Hij huwt met die dame maar na een maand is het huwelijk al om zeep.
Het verhaal kabbelt rustig voort, de auteur richt geregeld het woord tot de lezer die blijft doorlezen. Veel valt er niet te beleven. Niet voor niets is het een Victoriaanse roman. Als er tussen de verliefde personen al een zoen wordt gewisseld, dan is het zeker geen vurige kus. De enige gewelddadige actie in de roman is een vuistslag tussen twee heren met een blauw oog tot gevolg.
Het is een lichte roman, maar hij wordt nooit saai.
De bespreking nodigt niet direct uit tot lezen, maar liefhebbers van negentiende eeuwse Engelse literatuur moeten toch eens iets van deze auteur lezen. Recent is er geen werk van hem vertaald. In de bibliotheken zijn wel enkele Engelstalige romans beschikbaar. Wie in Gent woont, vindt wel wat werk van Trollope in de Engelse boekhandel op de Ajuinlei. Daar zit nog veel interessant werk.
Poolse schrijver, geboren in 1846 en gestorven in 1916. In 1905 ontving hij de Nobelprijs voor letterkunde.
De woorden Quo vadis, Domine, (waar gaat gij heen Heer) stammen uit een legende. Petrus vroeg dit aan Jezus, toen hij uit Rome vluchtte (64 nC om aan de christenvervolgingen van Nero te ontsnappen. Jezus zou geantwoord hebben: Daar gij Mijn kudde verlaat, ga Ik naar Rome om Mij ten tweede male te laten kruisigen.
De ondertitel van de roman luidt: Een verhaal uit de tijd van Nero. Centraal staat de liefdesaffaire tussen Marcus Vinicius, een Romeinse legeraanvoerder die verliefd wordt op Lygia, een koningsdochter die destijds van een krijgstocht was meegevoerd en die zich intussen tot het christendom heeft bekeerd. Marcus pakt het nogal onhandig aan om Lygia te veroveren (door zijn superioriteitsgevoel als Romein, zijn misprijzen voor de vrouw, enz.), maar uiteindelijk zullen ze elkaar vinden. Een andere hoofdpersoon is Petronius (de schrijver van de Satyricon). Hij is een raadsman (de arbiter elegantiae) van Nero. Zijn taak bestaat erin Nero te vleien met zijn dichtkunst en zang. Hij zal op het eind echter in ongenade vallen en samen met zijn geliefde slavin zelfmoord plegen. Andere ingrediënten van het boek zijn de bekende wrede feesten van Nero, met wilde dieren, gladiatoren, enz. Verder is er de brand van Rome, de kuiperijen en intriges aan het hof, het leven van de eerste christenen, het optreden van Petrus en Paulus enz.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey