Alexander McCall Smith: De filosofieclub van Isabel Dalhousie
Alexander McCall Smith: De filosofieclub van Isabel Dalhousie
Na de schitterende Piñol van een week geleden, opnieuw een recent boek. Het gaat de verkeerde kant met me uit !
Het woord filosofieclub in de titel fascineerde me, vandaar. Maar de titel is enigszins misleidend, want ironisch bedoeld. De club bestaat namelijk uit alleen uit het titelpersonage. Zij is redactrice van een filosofietijdschrift. Op een avond is ze in de schouwburg getuige van een ongeluk. Een jongeman valt van het balkon naar beneden en is morsdood. Isabel is erg nieuwsgierig van aard en gaat op onderzoek uit. Ze gelooft niet erg in de ongeluksversie. En wat dacht je, ze krijgt gelijk. Door haar nieuwsgierige aard kan ze intussen ook nog voorkomen dat een nichtje in een lekkend huwelijksbootje stapt. Een dame die dus van aanpakken weet.
De leidraad in het verhaal is eigenlijk dat je met filosofie niet ver komt. De hoofdpersoon moet het hebben van haar impulsiviteit en van het gezond verstand van haar huishoudster. De filosofen in het boek zijn niet meer dan decorstukken.
De schrijver is een Schot. Het verhaal speelt in Edinburgh met heel wat couleur locale. Terloops maken we kennis met wat onbekende Schotse dichters en met WH Auden van wie Isabel erg veel houdt. Het boek is vlot geschreven en de personages zijn prettige mensen. Op de flap staat dat dit werk wordt beschouwd als het meesterwerk van de schrijver. Dat ontslaat me direct van de opdracht om nog ander werk van hem te lezen.
Toch was het ontspannende lectuur die me niet heeft verveeld.
Geen roman of novelle, de schrijver noemt het ergens in zijn tekst een bericht. Een bericht over het bombardement van Hamburg in 1943. Hamburg was de eerste grote Duitse stad waarop massale bombardementen werden uitgevoerd die drie kwart van de stad verwoestten.
De schrijver was door het toeval aan het bombardement ontsnapt. Enkele dagen tevoren was hij met zijn vrouw ingetrokken in een gehuurd vakantiehuisje op 15 km van Hamburg.Was trieb uns denn, es zu verlassen so kurz vorher, wie Tiere, die es plötzlich zwingt, ihre alten Höhlen zu verlassen ? Sie wissen nicht warum, und kurz nachher bricht ein Erdbeben aus. Van daar zagen ze eskadrons bommenwerpers overvliegen. Na enkele dagen van bombardementen zijn ze naar de stad getrokken om vast te stellen dat ook hun woning verwoest was.
Dit bericht is heel sober geschreven. Geen uitvoerige beschrijvingen van de vernielingen, wel proberen te verstaan wat er in de mensen toen omging.Een voorbeeld:
Und noch etwas anderes: Ich habe nicht einen einzigen Menschen auf die Feinde schimpfen oder ihnen die Schuld für die Zerstörung geben hören. Wenn in den Zeitungen Ausdrücke wie Luftpiraten oder Mordbrenner standen, so hatten wir kein Ohr dafür. ... Und so habe ich auch nicht einen einzigen Menschen getroffen, der sich mit dem Gedanken an eine Rache tröstete. Im Gegenteil, man sagte oder dachte: Wozu sollen die andern auch noch zugrunde gehen ?
Bij het zien van een platgebombardeerde achterbuurt die hij vroeger meed en afschuwelijk vond, heeft hij de volgende bedenkingen:
Haben wir nicht gesprochen: Dies ist ein häßlicher Stadtteil, menschenunwurdig und abbruchreif; die Straßen eng und voller Geschrei; die Höfe ohne Licht, ohne Farbe, ohne Luft; die Häuser schmutzig und stumpf ? Wie konnten hier Millionen Menschen leben, ohne daß ihr Atem die Enge sprengte ? Und auf den Treppen roch es nach Essen und kleine Leuten; wir rümpften die Nase darüber. .... Wer würde es noch wagen, über diese Dingen zu spotten?
Tot slot dit aangrijpende kinderliedje:
Maikäfer, flieg,
Mein Vater ist im Krieg,
Meine Mutter ist in Pommerland,
Pommerland ist abgebrannt.
Het boek is in 1968 in het Nederlands vertaald. Ik zie dat er in de Gentse bib een exemplaar aanwezig is, maar een Duits is er niet.
Dit boekje is voor mij een kleinood. Het overtuigt door zijn nuchterheid. Het past in het rijtje van de grote anti-oorlogsboeken, waartoe ik bijvoorbeeld ook Mijn kleine Oorlog van Boon en Afscheid van Catalonië van Orwell reken.
Iedereen zal dit boek al wel gelezen of de film gezien hebben. We leven in een verre toekomst, die hopelijk nooit aanbreekt, met de brandman Montag. Geen brandweerman, maar een brandman. Hij maakt deel uit van een korps dat speciale vuurtjes stookt. Hij verbrandt namelijk boeken. Hij stelt zich daar geen vragen bij, tot hij een nieuw buurmeisje ontmoet dat er afwijkende ideeën op na houdt. Ze is het niet eens met het asociale regime waarin elke kritische noot verboden is. Na een dag van hersenspoeling blijft er enkel dit over. Ze stampen ons zo vol dat we aan het eind van de dag enkel nog naar bed kunnen gaan of naar een pretpark om er mensen te pesten, ruiten te breken in de Sla-ze-aan-diggelen-tent of autos te vernielen met de grote stalen bal in de Beuk-ze-tot-prak-tent.
Wie weet maken we dit ook nog mee. Als de gewelddadige videospelletjes niet meer boeien of niet genoeg meer opbrengen, kan er wel iemand op het idee van dergelijke pretparken komen.
Mildred, de vrouw van Montag, is helemaal ingekapseld in deze wereld. Ze brengt haar dagen door in een kamer waarvan drie wanden onafgebroken een soap vertonen. Ze onderneemt een zelfmoordpoging, wordt gered en herinnert er zich niets van.
Montag komt in verzet tegen dit bestaan. Als eerste verzetsdaad houdt hij een boek achter. Hij wordt betrapt en de vertegenwoordigers van het systeem zullen trachten hem te vernietigen. Met veel geluk ontkomt hij aan zijn belagers en hij komt terecht in een gezelschap van andere dissidenten. Deze mensen hebben allemaal een boek uit het hoofd geleerd. Met die mensen zal hij verder optrekken.
Wie meer over dit werk wil lezen, kan terecht op het volgende adres:
Ik heb de laatste tijd al veel over deze auteur geschreven, daarom maak ik het me nu eens gemakkelijk en laat alleen wat citaten volgen. Ze zullen een veel beter beeld geven van deze schrijver dan al wat ik er nog zou aan toevoegen.
Aan de rand van oude provinciesteden heb je van die vervallen stroken. Mensen komen er dikwijls rechtstreeks vanuit de natuur wonen.
Zachar Pavlowitsj zweeg. Menselijke taal was voor hem hetzelfde als het geruis van bomen voor een bosbewoner - je hoort het niet meer.
Er was een oude vrouw, Ignatjeva, die voor kleine kinderen een middeltje tegen de honger wist. Ze gaf hun paddestoelen op brandewijn, vermengd met zoete kruiden en de peuters sliepen vredig in, met droog schuim op de lippen. De moeder kuste haar kind op het ouwelijke, rimpelige voorhoofdje en fluisterde: Mijn schatje is uit zijn lijden verlost. De Here zij geprezen!
De opzichter werd het kantoor in gedragen en vandaar begon men met het station te telefoneren. Sasja was verbaasd dat het bloed zo rood en jong was en de opzichter zo grijs en oud, net of hij van binnen nog een klein kind was.
zit je niet af te pijnigen met dat boek als er iets belangrijks in stond, hadden de mensen elkaar al lang omhelsd.
Nog een ding. Waardoor ik ook voor deze schrijver ingenomen ben. Hij heeft zijn oeuvre moeten schrijven in heel moeilijke omstandigheden. Onder de dreiging van de Stalinterreur, in armoede, zijn zoon die werd opgepakt en later overleed. Als je die omstandigheden vergelijkt met de luxe waarin hedendaagse Vlaamse en Nederlandse auteurs kunnen schrijven
Onlangs hoorde ik deze politicus verkondigen dat we af moeten van het wij- en zijgevoel. Eerst dacht ik nog dat hij het had over het vijandige gevoel tussen wij (de autochtonen) en zij (de allochtonen). Daar kan natuurlijk iedereen mee instemmen. Maar Somers gaat veel verder. Volgens hem moeten wij en zij verdwijnen. Want wat stelthij in de plaats: het individu. We zijn allemaal individuen. We moeten elkaar tegemoet treden als individuen. Op die manier verdwijnen alle verschillen van ras, geaardheid, leeftijd enz. Eerst en vooral is dat onzin, want wij zijn niet enkel individuen. We zijn opgegroeid in een groep, een samenleving met een bepaalde geschiedenis, bepaalde gewoonten, overtuigingen enz. Elkaar als groep, met al die verschillen, tegemoet treden, mag dus niet enkel gezien worden in een perspectief van vijandigheid. Het kan ook verrijkend zijn. En bovendien bestaat dat abstracte individu niet: ieder van ons is blank, zwart, oud, jong, hetero, homo enz.
Verder is dat groepsgevoel normaal. Turken zullen zich meer thuis voelen onder elkaar dan in het gezelschap van Vlamingen. Als ik soms in een Kosovaars gezin kom, staat daar de televisie steevast afgestemd op een zender uit Kosovo. We kunnen dat betreuren, maar dat is de realiteit. Wij zouden in het buitenland juist hetzelfde doen. Voor allochtonen is hun cultuur een manier om zich thuis te voelen in onze samenleving. Zonder die band met hun thuisland zouden ze hier niet kunnen aarden.
Waarom gebruikt Somers in zijn betoog de term individu ? Omdat dit een leeg en abstract begrip is dat hem goed uitkomt. Had hij bijvoorbeeld de term 'mens' gebruikt, dan had zijn redenering niet geklopt. Waarom niet ? Omdat het woord 'mens' veel geladener is. Wie 'mens' zegt denkt automatisch aan een wezen dat kan liefhebben, lijden, behoeftig zijn. Je denkt aan je medemensen. In het woord 'individu' is die inhoud afwezig is. Het is onpersoonlijk en dus heel dienstig om maar de helft van het verhaal te vertellen. Een allochtoon een individu noemen of een allochtoon een mens noemen, maakt een wereld van verschil uit.
Maar Somers en consorten zijn natuurlijk gediend met die individualisering, met de reductie, met de atomisering van de maatschappij tot een geheel van individuen. Dit past in het liberale discours: ieder voor zich, ieder op eigen kracht. Dat leidt tot een samenleving waarin de sterkste, de rijkste, de machtigste het voor het zeggen heeft. Want er wordt geen weerwerk meer geleverd door georganiseerde mensen. Niet door vakbonden (en ik ontken niet dat daar veel kritiek op geuit kan worden), niet door organisaties van allochtonen die opkomen voor hun belangen enz.
Somers stelling was onder andere gericht tegen het VB. Maar met zijn redenering komt hij heel dicht in de buurt van de politiek die door deze partij wordt gevoerd. Alleen zijn zij al een stap verder. Die partij wordt geleid door een kleine groep mensen, een elite, waarvan de voorzitter zelfs niet is verkozen. Zij ziet de samenleving als een organisch geheel, waarin ieder individu zijn plaats heeft. De mensen zijn herleid tot radertjes die moeten draaien zoals de partijtop decreteert.
Als we Somers volgen, komen we ook ooit in een dergelijke elitaire maatschappij terecht.
Op de flap staat dat de roman al in eenendertig talen vertaald is. Als dat geen aanbeveling is ! Het is dan ook echt een goede roman.
Een man wordt voor een jaar afgezet op een eilandje in de zuidelijke Atlantische oceaan. Hij zal er de winden bestuderen. Hij is een Ierse vrijheidsstrijder die voor die vlucht heeft gekozen om uit de handen van de Engelsen te blijven. Het verhaal speelt in het begin van de twintigste eeuw. Hij vindt de hut waar hij moet verblijven in een erbarmelijke toestand. Verder op het eiland is er nog een vuurtoren die bewoond wordt door een half verwilderde man, Batís Caffó. De vuurtoren is een versterkte burcht en het zal duidelijk worden waarom. Tijdens de eerste nacht wordt de hoofdpersoon in zijn hut aangevallen door vreemde wezens.Hij kan de aanval afslaan en zal later zijn intrek nemen in de vuurtoren. Die wezens komen uit de zee. Het zijn een soort reuzenkikkers, met erg menselijke trekken. Een vrouwelijk wezen (Aneris) van de stam (de citauca) is door Batís tot vrouw, of beter, lustobject genomen. Wie de namen van achteren naar voren leest, zal al een en ander duidelijk worden. De beide mannen houden zich vooral bezig met zich te verdedigen tegen en met het verdelgen van die zeeschepsels die hen voortdurend aanvallen.
Ik zal nog niet verklappen hoe alles evolueert en afloopt. Je kunt het boek lezen als een avonturenroman, halve science fiction. Maar het gaat ook over de condition humaine. De eerste zinnen van het boek luiden: We staan nooit zover af van degenen die we haten. Alleen al daarom komen we nooit echt nader tot degenen die we liefhebben. Dat thema wordt in de roman uitgewerkt. De haat geldt de vijandigheid van de twee mannen tegenover die vreemde wezens. De liefde heeft betrekking op de verhouding van de twee mannen met Aneris. Bij de hoofdpersoon evolueert het misprijzen tot echte liefde, als hij merkt dat dit wezen bepaalde menselijke eigenschappen lijkt te bezitten.
Het boek schetst een beeld van onze harde samenleving, van het onbegrip voor het andere, voor die mensen die niet zijn zoals wij. Al die aspecten worden niet expliciet of belerend aangebracht. Ze vormen de ondergrond van het werk.
Ondanks de aanwezigheid van deze reuzenkikkers of monsters is het boek toch heel geloofwaardig en overtuigend.
Eerst iets over de schrijfster. Ze is geboren (1883) en gestorven (1975) in Edegem, bij Antwerpen, op het familiedomein Missenburg, dat nu Muizenburg heet. Als kind uit de burgerij werd ze in het Frans, thuis, opgevoed en in die taal heeft ze haar werken geschreven.
De Dijkgravin (La comtesse des digues) was haar eerste roman. Ze schreef hem in 1931 toen ze al 48 jaar was. Een dijkgraaf is een voorzitter van een dijk- of polderbestuur. Zijn taak bestaat erin de kwaliteit van de dijken te controleren.
Suzanna, de hoofdpersoon uit de roman, is de dochter van een dijkgraaf, die zopas overleden is. Ze treedt in zijn voetsporen en wordt door het bestuur op haar beurt verkozen tot dijkgravin. Als jonge vrouw was dat niet vanzelfsprekend, maar haar capaciteiten geven de doorslag. Zo had ze kort geleden bij een springtij nog een dijkbreuk voorkomen. Het verhaal is gesitueerd in Weert, in de Scheldepolders, tussen Temse en Sint-Amands. In het verhaal is ook een liefdesgeschiedenis verweven. Suzanna twijfelt of ze zal trouwen met een mooie jonge knecht, Trifon, die bij haar in dienst is. De hinderpaal is echter het standverschil. Maar de jongeman emigreert naar Schotland en trouwt daar. Op die manier komt de weg vrij voor een buitenstaander, een man die in de polder een stuk grond had gekocht.
Het centrale thema in de roman is echter de Schelde en het polderlandschap. En ook de nauwe, lichamelijke band van de vrouwelijke hoofdpersoon met dat landschap. Het is voor een stuk een bildungsroman (een roman waarin de geestelijke of innerlijke vorming en ontwikkeling van de hoofdpersoon wordt uitgebeeld) en een streekroman (roman die in een bepaalde streek speelt en daarvan de sfeer weergeeft). Dat laatste komt bijvoorbeeld tot uiting in de typische beschrijving van het landschap, met zijn grienden (waard, strook grond aan het water, waar rijshout geteeld wordt), schorren (buitendijks stuk grond dat alleen bij zeer hoog water onder water loopt), tenen (twijgen van wilgenhout voor het mandenvlechten) enz.
De roman deed me denken aan Filip De Pillecijn, van wie het knappe werk Mensen achter de Dijk, zich iets verderop langs de Schelde, in Hamme, afspeelt.
Het boek is me toevallig in handen gevallen, een cadeau van een vriend. Maar tegelijk is het een vergiftigd geschenk, want nu ben ik in de verleiding gebracht om ook het andere werk van Marie Gevers te lezen. Haar beste werken zouden zijn Madame Orpha ou la sérénade de mai en Vie et mort dun étang (over haar jeugd en latere leven op Muizenburg. Over de bombardementen van 1944 waarbij haar zoon in Mechelen om het leven kwam en haar man in 1945 in de schuilkelder op het domein in zijn slaap overleed).
Het boek is in 1996 in het Nederlands uitgegeven bij Meulenhoff/Manteau en het is vertaald door Stefaan van den Bremt.
Dit keer geen roman, maar wel een heel leerrijk boek voor wie zich interesseert voor het Rusland onder Stalin. De titel is afkomstig van deze despoot. De Sovjet-Unie werd onder deze despoot op grote schaal geïndustrialiseerd en met de ingenieurs van de ziel bedoelde hij de schrijvers, die romans moesten schrijven waarin deze industrialisatie en meer in het algemeen het communisme werd bewierookt en verheerlijkt.
Het boek behandelt twee themas: schrijvers die onder het bewind van Stalin actief waren en de grote waterbouwkundige werken die door de Sovjets werden uitgevoerd.
De auteur beschrijft telkens de voorvallen in het verleden en hij gaat die plekken ook opnieuw opzoeken. Om met dat laatste te beginnen, de auteur besteedt veel aandacht aan de baai van Kara Bogaz, en wat daar allemaal mee gebeurd is. Die baai ligt ongeveer in het midden op de oostkust van de Kaspische zee. Ze is 13.000 km2 groot en de toegang ertoe is heel smal. Er werd natriumsulfaat gewonnen. Op een bepaald moment werd ze afgesloten, daarna werd ze weer opengemaakt en in de periode dat de schrijver het boek schreef en er op bezoek was, was er een Vlaming actief die een fabriek voor pekelkreeftjes had opgericht.
De centrale auteur in het boek is Paustovski. Hij schreef onder andere een verheerlijkende roman over de baai, in de toen opgelegde sociaal-realistische stijl. Zijn serieuzere werk, de herinneringen aan zijn leven, zijn in het Nederlands gepubliceerd in de reeks Privé domein. Een andere figuur waarmee we kennismaken is Gorki. Hij stond heel lang in de gratie bij Stalin, maar op het eind van zijn carrière viel hij ook min of meer in ongenade. Verder schrijft de auteur over Platonov, een schrijver die ik pas kort geleden heb ontdekt en die fantastische werken heeft geschreven. Een pijnlijke anekdote in verband met deze schrijver. Hoewel de auteur door de geheime dienst op de voet werd gevolgd, werd niet hij maar zijn vijftienjarige zoon opgepakt. Deze werd veroordeeld tot tien jaar dwangarbeid in een goelag boven de poolcirkel. Door tussenkomst van Sjocholov (De Stille Don) kon Platonov zijn zoon terughalen naar Moskou. Na twee jaar kwam hij vrij, maar hij had in de goelag tbc opgelopen waaraan hij drie jaar later zou bezwijken. Platonov was toen oorlogscorrespondent. Door zijn zoon te verplegen had hij ook tbc opgelopen. Na de publicatie van zijn novelle De familie Ivanov ( De Thuiskomst) werd hij veroordeeld en viel hij in ongenade. Ik citeer nu een passage uit het boek van Westerman die daarover gaat en die direct een goed beeld geeft van het boek.
Na deze veroordeling lag Andrej Platonov er definitief uit. De laatste jaren van zijn leven bewoonde hij kamer 27 in een zijvleugel van het Gorki Literatuur Instituut. Hij greep naar de wodka, verwaarloosde zichzelf en werd door leerling-schrijvers aangezien voor de conciërge.
Als docent aan deze schrijversvakschool zag Konstantin Paustovski hem op de binnenplaats wegkwijnen. Die man die daar de stoep veegt, zo had hij eens in de beslotenheid van het klaslokaal opgemerkt. Dat is een genie.
Toch durfde geen van de literatuurdocenten, ook Paustovski niet, zich over hem te ontfermen. Wie zich associeerde met een uitgestotene liep het gevaar zelf uitgestoten te worden, en de vrees daarvoor was zo groot dat niemand zich na Platonovs dood (hij stierf op 9 januari 1951) aan een lovende necrologie of een andere geste van waardering had gewaagd.
Het boek staat vol wetenswaardigheden en het is in een heel mooie taal geschreven. Wie belangstelling heeft voor de voormalige Sovjet-Unie of voor de Russische literatuur moet het zeker lezen. Wie er zijn tijd niet wil aan besteden, moet het in de bibliotheek toch maar even uit het rek nemen en vlug de proloog lezen. Ik vrees dat men dan alsnog in de verleiding zal komen om het hele boek te lezen.
Om het boek nog wat meer aan te bevelen, kan ik zeggen dat het enkele prijzen heeft gewonnen en al in negen talen is vertaald.
Trollope was een tijdgenoot van Dickens, dus ook een Victoriaan, maar hij schreef heel andere romans dan Dickens. Beschrijft Dickens voornamelijk de onderkant van de samenleving, Trollope houdt zich op in de wat betere kringen. Deze roman is het voorlaatste deel (deel 5) van de Barsetshire cyclus. De delen kunnen los van elkaar worden gelezen, het enige verband zijn enkele personages die in een volgende roman een bijrol krijgen en verder de plaatsen waar de romans zich afspelen. Ik heb nu al vijf delen gelezen en ben de schrijver nog steeds niet beu. Vooral de milde ironie, de geestige dialogen, de humor en de stijl trekken me aan. De verhalen doen misschien denken aan een hedendaagse soap, want veel inhoud hebben ze niet. In deze roman gaat het om een weduwe en haar twee dochters die in het kleine huis wonen en die afhankelijk zijn van een oom. Het verhaal draait om het huwelijk van de twee dochters. De eerste zou met een neef-erfgenaam moeten trouwen, maar dat huwelijk gaat niet door omdat de dochter niet verliefd is op die neef. Met de tweede dochter loopt het ook niet goed af. Zij is dolverliefd op een jongeman die haar echter na twee weken laat vallen voor een andere, rijkere vrouw. Hij huwt met die dame maar na een maand is het huwelijk al om zeep.
Het verhaal kabbelt rustig voort, de auteur richt geregeld het woord tot de lezer die blijft doorlezen. Veel valt er niet te beleven. Niet voor niets is het een Victoriaanse roman. Als er tussen de verliefde personen al een zoen wordt gewisseld, dan is het zeker geen vurige kus. De enige gewelddadige actie in de roman is een vuistslag tussen twee heren met een blauw oog tot gevolg.
Het is een lichte roman, maar hij wordt nooit saai.
De bespreking nodigt niet direct uit tot lezen, maar liefhebbers van negentiende eeuwse Engelse literatuur moeten toch eens iets van deze auteur lezen. Recent is er geen werk van hem vertaald. In de bibliotheken zijn wel enkele Engelstalige romans beschikbaar. Wie in Gent woont, vindt wel wat werk van Trollope in de Engelse boekhandel op de Ajuinlei. Daar zit nog veel interessant werk.
Poolse schrijver, geboren in 1846 en gestorven in 1916. In 1905 ontving hij de Nobelprijs voor letterkunde.
De woorden Quo vadis, Domine, (waar gaat gij heen Heer) stammen uit een legende. Petrus vroeg dit aan Jezus, toen hij uit Rome vluchtte (64 nC om aan de christenvervolgingen van Nero te ontsnappen. Jezus zou geantwoord hebben: Daar gij Mijn kudde verlaat, ga Ik naar Rome om Mij ten tweede male te laten kruisigen.
De ondertitel van de roman luidt: Een verhaal uit de tijd van Nero. Centraal staat de liefdesaffaire tussen Marcus Vinicius, een Romeinse legeraanvoerder die verliefd wordt op Lygia, een koningsdochter die destijds van een krijgstocht was meegevoerd en die zich intussen tot het christendom heeft bekeerd. Marcus pakt het nogal onhandig aan om Lygia te veroveren (door zijn superioriteitsgevoel als Romein, zijn misprijzen voor de vrouw, enz.), maar uiteindelijk zullen ze elkaar vinden. Een andere hoofdpersoon is Petronius (de schrijver van de Satyricon). Hij is een raadsman (de arbiter elegantiae) van Nero. Zijn taak bestaat erin Nero te vleien met zijn dichtkunst en zang. Hij zal op het eind echter in ongenade vallen en samen met zijn geliefde slavin zelfmoord plegen. Andere ingrediënten van het boek zijn de bekende wrede feesten van Nero, met wilde dieren, gladiatoren, enz. Verder is er de brand van Rome, de kuiperijen en intriges aan het hof, het leven van de eerste christenen, het optreden van Petrus en Paulus enz.
Het derde deel uit de twintigdelige reeks van de Rougon-Macquart. Centraal in deze roman staan Les Halles in Parijs. De overdekte markt waar destijds de handelaars hun waren kwamen aanbieden. We krijgen dan ook ellenlange beschrijvingen van alle soorten vis, vlees, groenten, kaas enz. Het verhaal komt eigenlijk pas op gang in de laatste honderd bladzijden van de vijfhonderd. Maar het was Zola dan ook te doen om een natuurgetrouwe beschrijving van die markt en de buurt er omheen.
Het verhaal zelf draait rond Florent. Een jongeman die wetens zijn politieke activiteiten verbannen was en nu terugkeert naar Parijs. Hij wordt er opgenomen in het gezin van zijn broer. Hij krijgt een baan als inspecteur van de marée, de aangevoerde vis. Er ontstaat onder de dames verkoopsters jaloezie en afgunst. Het leven wordt hem zuur gemaakt en de dames zullen hem uiteindelijk aangeven bij de politie. Hij was namelijknog altijd revolutionair en bereidde op amateuristische wijze een opstand voor. In zijn groep zaten echter ook een aantal verraders en profiteurs waardoor het hele opzet op een fiasco uitdraait.
Florent is het enige personage in de roman met goede eigenschappen. Maar hij is geweldig naïef, op het onnozele af. De andere figuren worden negatief getekend. Tot de kinderen toe. Achterklap, afgunst, nijd zijn de kernwoorden van dit werk.
Een novelle uit 1989, geschreven door een meisje dat toen negentien jaar was. Het boekje was destijds een succes en het verwekte heel wat schandaal. Het is het verhaal van een meisje dat in een achterlijk dorpje op Sicilië probeert volwassen te worden. Haar ouders houden er echter erg verstarde opvattingen op na en bovendien wordt ze geregeld afgetuigd door haar ouders. Verder wordt ze ook nog eens misbruikt door een oom. Kortom, een boekje vol ellende. Hopelijk is heet werk niet gebaseerd op werkelijke feiten.
Op een oude plaat met liederen van deze Franse componist vond ik dit mooie kwatrijn:
Quand contremont verras retourner Loyre,
Et ses poyssons en lair prendre pasture,
Les corbeaux blancz laissantz noyre vesture,
Alors de toy nauray plus de mémoire.
Als je de Loire bergop ziet stromen en de vissen in de lucht ziet weiden en als de kraaien hun zwarte tooi voor een witte hebben geruild, dan pas zul je uit mijn herinnering zijn verdwenen.
Dit verhaal cirkelt onder andere rond de vraag of volmaaktheid in de natuur en de mens wel kan en hoeft: Aylmer (Ailment betekent ziekte) is een geleerde, een soort alchemist die leeft voor de wetenschap. Maar op een dag he made an experience of a spiritual affinity more attractive than any chemical one. Hij wordt namelijk verliefd en huwt de heel mooie Georgiana. Maar kort na het huwelijk vraagt hij zijn vrouw: Georgiana, has it never occurred to you that the mark upon your cheek might be removed ?
Als lezer besef je dan dat dit verkeerd zal aflopen. De vlek, twee vingertoppen dik, heeft de vorm van een handje dat vooral zichtbaar wordt als Georgiana een bleke gelaatskleur krijgt. Maar bij een triumphant rush of blood verdwijnt de vlek volledig.
Voor Aylmer is die geboortevlek een smet. Ze symboliseert voor hem zonde, smart, aftakeling en dood. Daarom wil hij haar verwijderen. Hij slaagt er ook in, maar Georgiana sterft bij het experiment.
Hawthorne stelt in dit verhaal de overmoed van de mens en de wetenschap in vraag. nature permits us, indeed, to mar (bederven), but seldom to mend (verbeteren), and on no account to make
Volmaaktheid is niet des mensen.
Rappaccinis daughter
Giovanni Guasconti komt uit het zuiden van Italië om aan de universiteit van Padua te studeren. Hij huurt een kamer met uitzicht op een prachtige tuin met vreemde bloemen en planten. De tuin wordt onderhouden door Rappaccini en zijn dochter.Eerstgenoemde raakt de planten echter niet aan en draagt zelfs een masker om de geur van de bloemen niet te moeten opsnuiven. Zijn dochter, Beatrice, doet dat wel. Giovanni wordt verliefd op de dochter en ze ontmoeten elkaar geregeld in de tuin. Op een bepaald moment gooit Giovanni een ruiker bloemen in de tuin voor Beatrice. Maar nog voordat zij de tuin met de bloemen heeft verlaten, beginnen deze al te verwelken. Na een tijdje merkt Giovanni dat hij met zijn adem ook bloemen kan laten verwelken en dat hij zelfs een spin kan doden. De tuin staat namelijk vol giftige planten. Dat is het werk van Rappaccini, de incarnatie van het kwaad. Hij wil van zijn dochter een wezen maken dat anderen kan doden, maar dat zelf immuun blijft voor het gif. Hij begrijpt dan ook niet waarom zijn dochter een antidotum heeft ingenomen waaraan ze zal sterven. Why dost thou deem it misery to be as terrible as you are beautiful ? Wouldst thou, then, have preferred the condition of a weak woman, exposed to all evil and capable of none?
Ook in dit verhaal treffen we een man aan die meester over de natuur en de mensen wil worden. He would sacrifice human life, his own among the rest, or whatever else was dearet to him, for the sake of adding so much as a grain of mustard seed to the greet heap of his accumulated knowledge.
Dit is de openingszin van Moby-Dick, het meesterwerk van Herman Melville. Ismael betekent: God hoort. De naam komt uit de bijbel, meer bepaald uit Genesis 16:
1 Abrams vrouw Sarai baarde hem geen kinderen. Nu had zij een Egyptische slavin, Hagar. 2 Luister, zei Sarai tegen Abram, de HEER houdt mijn moederschoot gesloten. Je moest maar met mijn slavin slapen, misschien kan ik door haar nakomelingen krijgen. Abram stemde met haar voorstel in 3 en Sarai gaf hem haar Egyptische slavin Hagar tot vrouw; Abram woonde toen tien jaar in Kanaän. 4 Hij sliep met Hagar en zij werd zwanger. Toen Hagar merkte dat ze zwanger was, verloor ze elk respect voor haar meesteres. 5 Sarai zei tegen Abram: Voor het onrecht dat mij wordt aangedaan ben jij verantwoordelijk! Ik heb je mijn slavin ter beschikking gesteld, en nu ze weet dat ze zwanger is toont ze geen enkel respect meer voor mij. Laat de HEER maar beoordelen wie er in zijn recht staat: ik of jij. 6 Abram antwoordde: Het is jouw slavin, doe met haar wat je goeddunkt. Toen maakte Sarai haar het leven zo zwaar dat ze vluchtte.
7 Een engel van de HEER trof haar in de woestijn aan bij een waterbron, de bron die aan de weg naar Sur ligt. 8 Hagar, slavin van Sarai, waar kom je vandaan en waar ga je heen? vroeg hij. Ik ben gevlucht voor Sarai, mijn meesteres, antwoordde ze. 9 Ga naar je meesteres terug, zei de engel van de HEER, en wees haar weer gehoorzaam. 10 En hij vervolgde: Ik zal je heel veel nakomelingen geven, zo veel dat ze niet te tellen zullen zijn. 11 Je bent nu zwanger en je zult een zoon ter wereld brengen. Die moet je Ismaël noemen, want de HEER heeft gehoord hoe zwaar je het te verduren had. 12 Een wilde ezel van een mens zal hij zijn: hij schopt iedereen, iedereen schopt hem. Met al zijn verwanten zal hij in onmin leven. 13 Toen riep zij de HEER, die tot haar had gesproken, zo aan: U bent een God van het zien. Want, zei ze, heb ik hier niet hem gezien die naar mij heeft omgezien? 14 Daaraan dankt de bron die daar is zijn naam, Lachai-Roï;