Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
21-04-2013
UITVAART E. H. DRIES MOREL
Maandag 22 april heeft de uitvaart plaats van E. H. Dries Morel (1923-2013). Hij is één van de meest ‘menselijke’ en begaafde priesters, die ik in mijn leven mocht ontmoeten. Van 1973 tot 2002 was hij pastoor van de Sint-Bernadetteparochie te Gent. Gedurende 8 jaar had ik het uitzonderlijke geluk om tijdens de weekends als onderpastoor bij hem te mogen dienen.
Zijn overlijden is een uitgelezen gelegenheid om de tekst eens te hernemen, die hij bij zijn gouden priesterjubileum op het gedachtenisprentje had geschreven.
De jaren ons gegeven,
tijd van leven, van werk en van spel,
van succes en mislukking, alles wat voorbij is,
de mens, die we geworden zijn,
zegen dat alles, God,
zegen lief en leed.
De mensen die me hebben opgevangen
en aanvaard al die jaren,
de mensen, die me hebben geholpen,
geïnspireerd en gesteund,
zegen hen allen, God.
De kinderen die ik mocht opnemen
in onze gemeenschap,
de gezinnen, die gelukkig zijn,
en zij, die het moeilijk hebben,
de zieken, de eenzamen, de bedroefden,
die ik kon bezoeken en bemoedigen,
allen met wie en voor wie ik het Brood mocht breken,
allen tot wie ik over U mocht spreken,
zegen hen allen, God.
Allen van wie ik afscheid moest nemen,
die ons zijn voorgegaan naar de eeuwige vreugde,
zegen ons door hen, Vader.
De jaren die komen,
het nieuwe, het onbekende,
dat we verlangen en vrezen,
de mens, die we nog hopen te worden,
zegen dat alles, God.
Dries Morel
Omdat de jaren, die ik onder zijn leiding mocht werken, zo ingrijpend geweest zijn in mijn leven, vind ik het ook de moeite om hier dit eenvoudige tekstje te geven, dat ik bij de uitvaart zal overhandigen.
Vandaag viert de Kerk ‘roepingenzondag’, met het evangelie van de ‘Goede Herder’, die van zijn schapen houdt en naar wie zij luisteren. Elke roeping begint bij Jezus die op vele wijzen tot ons hart spreekt. Naar Hem hebben we geluisterd, naar Hem blijven we luisteren.
Zijn vraag om zijn boodschap uit te dragen is van alle tijden en nodigt ons uit tot toewijding en getuigenis. Laten wij Jezus tonen en Gods liefde uitstralen bij de mensen, die we ontmoeten.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en ze volgen Mij.
Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven.
Mijn Vader immers die ze Mij gegeven heeft is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. Ik en de Vader, Wij zijn één.’
(Johannes 10,27-30)
‘DE INNERLIJKE KRACHT VAN DE BOODSCHAP’
In deze paastijd horen we veel over de eerste leerlingen van Jezus. Een paar dingen zijn boven elke twijfel verheven: zij werden vaak gevangen genomen door de godsdienstige (mis)leiders van hun tijd, maar zij bleven enthousiast en fier, vervuld van vreugde zelfs omdat zij omwille van Jezus moesten lijden. Zo is er een mooi verhaal over enkele vrienden van Jezus, die vervolgd en aangehouden worden. Maar Gamaliël, een eerlijke farizeeër, zegt: ‘Laat die mensen toch met rust. De toekomst zal wel raad brengen en uitwijzen wat we moeten doen. Als hun zaak bedrog is, zal die vanzelf wel gauw verdwijnen. Maar als hun boodschap van God uitgaat, dan moeten wij oppassen, want als wij hen tegenwerken, verzetten wij ons tegen God. De innerlijke kracht van een boodschap is sterk genoeg op zichzelf. Vertellen zij leugens of prietpraat, dan zal het allemaal wel gauw tenietgaan. Is hun woord echter van God afkomstig, dan is het nutteloos, zelfs zondig om ons ertegen te verzetten.’
Heeft onze Kerk in het verleden niet al te zeer gebouwd op macht en pracht en praal, en niet op de innerlijke kracht van de boodschap, die zij bracht? Is zij zelf wel altijd trouw gebleven aan die boodschap?
Zolang wij deze vraag in de verleden tijd stellen, is het nog gemakkelijk. Het laat onszelf en onze kerk van vandaag buiten schot. Maar waarop bouwen wij nu om Zijn boodschap van geloof, hoop en liefde uit te dragen? Op de innerlijke kracht van de boodschap…of op macht, dwang en uiterlijk vertoon? Terwijl bij Jezus nooit of nergens sprake is van macht of dwang, laat staan van machtsmisbruik. Van Hem zegt het evangelie dat Hij gezag uitstraalde, en dat is iets heel anders dan dwang of macht.
Proberen wij zelf ons leven uit te bouwen in de geest van die boodschap, ook al is dat met vallen en opstaan? Toch is het duidelijk: alleen mensen, die leven in het spoor van Jezus, en niet een stortvloed van mooie woorden zullen de blijde boodschap doorgeven. Laten wij blijven geloven in de innerlijke kracht van onze roeping om een steentje bij te dragen aan de uitbouw van het Rijk van God!
Het Tweede Vaticaans Concilie ‘was een prachtig werk van de Heilige Geest’ maar wordt desondanks, 50 jaar later, onvoldoende in praktijk gebracht.
Dat heeft paus Franciscus dinsdag gezegd in zijn homilie in Casa Santa Marta. Er zijn ‘koppigen’ die de zaak terug willen draaien en ‘de Heilige Geest willen temmen’, aldus de paus. Hij bracht het concilie (1962-1965) ter sprake in zijn preek naar aanleiding van de lezing uit de Handelingen van de Apostelen over de steniging van Stefanus.
Die verweet de oudsten en de schriftgeleerden ‘hardnekkigen en onbesnedenen van hart’ te zijn omdat zij zich tegen de Heilige Geest verzetten.
De paus riep ook het verwijt van Jezus aan de Emmausgangers in herinnering wegens de ‘traagheid van hart’. ‘Altijd’, zei de paus, ook onder ons, is er weerstand tegen de Heilige Geest.’
‘Anders gezegd, DE HEILIGE GEEST BEZORGT ONS PROBLEMEN. Omdat Hij ons beweegt, ons drijft, de Kerk aanspoort vooruit te gaan. We zijn net als Petrus bij de Gedaanteverandering: 'ACH, WAT LEUK OM ZO SAMEN TE ZIJN, ZO BIJ ELKAAR!’ ... ZOLANG HIJ ONS MAAR NIET LASTIG VALT. WE WILLEN DAT DE HEILIGE GEEST INDOMMELT … WE WILLEN DE HEILIGE GEEST TEMMEN. Dat is verkeerd. Omdat Hij God is en Hij de wind is die komt en gaat en van wie men niet weet van waar Hij komt. Hij geeft ons troost en kracht om door te gaan, maar wel vooruit. Dat stoort ons. Gemak is beter!’
‘Het lijkt alsof we allemaal heel gelukkig zijn met de aanwezigheid van de Heilige Geest, maar dat is niet waar. Die bekoring blijft. Neem bijvoorbeeld het Concilie.’
‘Het Concilie was een prachtig werk van de Heilige Geest. Denk eens na over paus Johannes XXIII. Hij zag eruit als een goede pastoor. Hij heeft gehoorzaamd aan de Heilige Geest. Maar hebben wij 50 jaar later alles gedaan wat de Heilige Geest ons in het Concilie vertelde? Is het geëffectueerd? Nee, wij vieren het jubileum, richten een monument op, zolang het ons maar niet lastig valt. We willen niet veranderen. Bovendien willen sommige mensen terug. Dit is koppigheid. Dit noemen wij een poging om de Heilige Geest te temmen, dit is wat wij dwaasheid en traagheid van hart noemen.’
‘Hetzelfde gebeurt ook in ons persoonlijk leven’, aldus de paus. ‘De Geest spoort ons aan tot een meer evangelische weg’, maar wij verzetten ons. De laatste vermaning is ‘verzet je niet tegen de Heilige Geest. De Geest maakt ons vrij, met de vrijheid van Jezus, met de vrijheid van Gods kinderen.’
(Noot: cursivering en HOOFDLETTERS werden door mij aangebracht)
‘Weid mijn lammeren’. Tot driemaal toe horen we straks dit woord van Jezus. Tevoren, ook tot driemaal toe, is er zijn vraag aan Petrus: ‘PETRUS, BEMIN JE MIJ, HEB JE MIJ LIEF?’
Zoals steeds is het een woord, een vraag, die ook aan ons gericht is. En zo gemakkelijk zijn we dan overtuigd van onszelf … maar verstaan we de draagwijdte van de vraag wel: die heel concrete liefde in ons heel concrete leven?
In die tijd verscheen Jezus weer aan de leerlingen, nu bij het Meer van Tiberias. Dat gebeurde als volgt. Bij het meer waren Simon Petrus en Tomas (dat betekent ‘tweeling’), Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee andere leerlingen.
Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’ ‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen. Ze stapten in de boot, maar de hele nacht vingen ze niets. Toen het al ochtend werd, stond Jezus op de oever, al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was. Hij riep: ‘Hebben jullie soms iets te eten?’ ‘Nee,’ antwoordden ze. ‘Gooi het net aan stuurboord uit,’ riep Jezus, ‘dan lukt het wel.’ Ze wierpen het net uit en er zat zo veel vis in dat ze het niet omhoog konden trekken.
De leerling van wie Jezus hield zei tegen Petrus: ‘Het is de Heer!’ Zodra Simon Petrus dat hoorde, schortte hij zijn bovenkleed op – meer had hij niet aan – en sprong in het water. De andere leerlingen kwamen met de boot en sleepten het net vol vis achter zich aan. Ze waren niet ver van de oever, ongeveer tweehonderd el. Toen ze aan land kwamen zagen ze een vuurtje met vis erop en brood.
Jezus zei: ‘Breng ook wat van de vis die jullie net gevangen hebben.’ Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het niet. Jezus zei tegen hen: ‘Kom, eet iets.’ Geen van de leerlingen durfde hem te vragen wie hij was, ze begrepen dat het de Heer was. Jezus nam het brood en gaf hun ervan, en hij gaf hun ook vis. Dit was al de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen nadat hij uit de dood was opgestaan.
Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’
Nog eens vroeg hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’
En voor de derde maal vroeg hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van me?’ Petrus werd verdrietig omdat hij voor de derde keer vroeg of hij van hem hield. Hij zei: ‘Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Weid mijn schapen.’
‘Waarachtig, ik verzeker je: toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.’ Met deze woorden duidde hij aan hoe Petrus zou sterven tot eer van God. Daarna zei hij: ‘VOLG MIJ.’
(Johannes 21,1-19)
‘MIDDEN ONDER ONS’
Eigenlijk is er iets heel merkwaardig in die verschijningsverhalen. Hoewel zij enkele jaren met Jezus waren opgetrokken herkennen zijn leerlingen Hem niet, wanneer Hij na zijn verrijzenis weer aan hen verschijnt.
In zekere zin stemt dat overeen met onze eigen ervaring. Ook al is Hij niet langer in levenden lijve bij ons, toch geloven wij dat Hij ook nu met ons op weg gaat! We zien Hem niet, we kunnen niet zoals Thomas zijn wonden voelen. En toch kunnen we Hem bij ons weten! Maar hoe kunnen we Hem herkennen?
Vogels kennen we aan hun kleur en aan het lied, dat zij fluiten. Van bomen kennen we de bladeren. En van seizoenen de schoonheid van de lente of de herfst. En dieper nog: na verloop van tijd zijn we vertrouwd met de stap of de stem van een vriend.
Maar hoe kan je de Verrezen Jezus herkennen, als je zijn gelaatstrekken niet kent? Misschien in mensen die mild zijn en warmte uitstralen? Of in mensen die telkens opnieuw vergeven? Of in die mens die elke dag, ongezien en ongekend, met veel zorg een zieke te eten geeft?
Maar evenzeer spreekt Hij door de mond van mensen, die onrecht en valse leiders met striemende stem aanklagen. En Hij verschijnt in die vreemdeling of eenzame, die we vaak achteloos voorbijlopen. En in die onbekende man of vrouw op de trein, die luisterde, aandacht had en ons nieuwe moed gaf?
In vele gedaanten blijft Hij verschijnen, zoals Hij toen in vele gedaanten al weldoende rondging. Laten we bidden dat zijn weg ons pad mag kruisen en dat we Hem dan – in onze haast – niet ongezien voorbijgaan.
(geïnspireerd door een bezinning van de Federatie Kana)
De lente was dezelfde
De lente was dezelfde als jaren terug
en toch was alles anders.
God had het lijden van nabij gezien,
de dood geproefd
en in zijn lichaam alles meegeleden
wat de mensen lijden.
De lente was dezelfde,
met plotse bloemen in het bedauwde gras
en toch was alles anders.
De tranen in zijn ogen en de wonden in zijn vlees,
We zijn hier, net als de apostelen, bijeen op de achtste dag na Pasen. We hebben de Verrezen Heer niet in levenden lijve gezien, en toch weten we Hem hier onder ons aanwezig.
‘Gelukkig die niet zien en toch geloven’ zullen we Jezus tot Thomas horen zeggen.
We mogen de aanwezigheid van de Heer gewaarworden in het gelaat van onze medegelovigen. We mogen Hem aanwezig weten in zijn Woord dat hier wordt verkondigd. We mogen ons aan deze heilige tafel voeden met zijn Leven.
Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar. Hoewel de deur op slot was uit vrees voor de Joden, kwam Jezus. Ineens stond Hij in hun midden en zei: `Vrede!' Na deze groet toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. Vreugde vervulde de leerlingen toen ze de Heer zagen. `Vrede', zei Jezus nogmaals. `Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik jullie.' Na deze woorden ademde Hij over hen. `Ontvang de heilige Geest', zei Hij. `Als jullie iemand zijn zonden vergeven, dan zijn ze ook vergeven; als jullie ze niet vergeven, dan blijven ze behouden.'
Thomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was er niet bij toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelden hem: `We hebben de Heer gezien.' Maar hij zei: `Ik wil zijn handen zien, met de gaten van de spijkers erin; ik wil ze met mijn vingers voelen. Ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde voelen. Anders geloof ik niet.
Acht dagen later waren de leerlingen weer bijeen, en nu was Thomas erbij. Hoewel de deur op slot was, kwam Jezus. Ineens stond Hij in hun midden en zei: `Vrede!' Vervolgens richtte Hij zich tot Thomas: `Kijk maar, hier zijn mijn handen; kom nu maar met je vinger. En kom met je hand om de opening in mijn zijde te voelen. Wees niet langer ongelovig, maar gelovig.'
Hierop zei Thomas: `Mijn Heer! Mijn God!' Jezus zei: `Omdat je Me gezien hebt, geloof je?’ Gelukkig zij die zonder gezien te hebben toch tot geloof komen.'
Nog veel andere tekenen heeft Jezus voor de ogen van zijn leerlingen verricht, die niet in dit boek zijn neergeschreven. Die welke u hier vindt, zijn neergeschreven opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam.
(Johannes 20,19-31)
`OMDAT JE ME GEZIEN HEBT, GELOOF JE?’
‘Eerst zien en dan geloven!’ Hoe dikwijls horen we dat niet. Je kan ook niet alles geloven wat verteld wordt: roddels, insinuaties, halve waarheden en veel wat in de krant staat. Bovendien, die ongelovige Thomas, wij zijn dat zelf wel eens. We geloven wel, maar liefst toch niet te veel. Geloven ja, maar zonder overdrijven, in ons denken, in ons doen, in ons leven.
Wie alles zomaar aanneemt wordt inderdaad vaak bedrogen. En soms op een pijnlijke wijze, die veel zeer kan doen. Toch hebben belangrijke dingen in ons leven dikwijls met geloven te maken. Een jongen en een meisje, die van elkaar houden en dromen over later, zeggen: ‘ik beloof je trouw te blijven in goed en kwade dagen.’ Ik beloof het, omdat ik in je geloof.
Zo is het ook met ons geloof in Jezus. De kern ervan gaat over verrijzenis: nieuw leven, volheid van leven, leven voorgoed. We kunnen dat niet duidelijk beschrijven. Het reikt verder dan onze ogen zien, onze oren horen, onze handen aanraken. Waarom dan geloven? Waarom aannemen dat dit alles waar zou zijn?
Het kan zijn omdat onze ouders ons dat zo geleerd hebben. Dat is belangrijk, zeker als zij het voorleefden. Maar de echte reden ligt dieper: dat is Jezus zelf, die mens van Nazareth, die zo leefde, zo sprak en zulke tekenen toonde. Die hoop bracht aan mensen die blind of lam, doof of stom, melaats of bezeten waren. Die hen genezing gaf. Die Jezus, die op die manier dood in leven kon ombuigen. En ook vandaag zijn er nog mensen, die zijn leven leiden, zijn woorden spreken en zijn wonderen nog verder blijven doen, die nog altijd anderen laten opstaan en een nieuwe adem geven, mensen, die nieuw leven brengen waar alles dor en dood leek.
Toen wilden zij Hem niet erkennen; zij, dat waren de leiders, de voormannen, de oudsten van het volk, de schriftgeleerden, de hogepriesters en farizeeën. Herkennen wij Hem vandaag, als Hij in onze buurt, in die of die persoon, opnieuw aanwezig is, en wellicht tegengewerkt wordt door sterke, kwade machten, die het een tijdlang lijken te halen?
Geloven wij dat Hij blijft verrijzen? Dat Hij ook nu nog steeds tot leven komt? Geloven we in Hem, desondanks?
Ongelovige Thomas
Ik hield mijn handen op zijn wond zocht naar bewijs van leven mijn ongeloof gaf hier geen pas maar eenmaal dit gedaan ontdekte ik dat hier niet hij maar ik... de echte dode was
toen hij me in mijn ogen keek en ik voor deze God bezweek sprak hij geen oordeel uit maar schonk voor mij een goed glas wijn en brak voor mij het brood en sprak... ‘laat mij toch in je zijn
ik weet hoe jij je voelt en wat voor kilheid je omgeeft want ik ben zelf ook dood geweest maar nu niet meer... ik leef’
leg dus gerust je hand maar hier en vind je zo verlangd bewijs ik weet,
je ongeloof geeft hier geen pas maar ik wil graag met je op reis
In die tijd stond Maria buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus’ lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde.
Zij spraken haar aan: ‘Vrouw, waarom schreit ge?’ Zij antwoordde: ‘Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.’ Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: ‘Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?’ In de mening dat het de tuinman was vroeg zij: ‘Heer, mocht gij Hem hebben weggebracht, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd zodat ik Hem kan weghalen.’
Daarop zei Jezus haar: ‘Maria!’ Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: ‘Rabboeni!’ wat leraar betekent.
Toen sprak Jezus: ‘Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.’
Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had en wat Hij haar gezegd had.
Wij ervaren dagelijks hoe klein en kwetsbaar we zijn, hoe hard het leven is voor velen.
Toch mogen wij aan elkaar getuigen van een zekerheid die dieper is dan alle angsten: Christus is verrezen. Wij beseffen dat Pasen meer betekent dan louter een herinnering aan Jezus’ verrijzenis.
Ook wij willen een stukje verrijzenis meemaken in ons eigen leven en doorgeven in het leven van anderen.
Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar het graf, met de welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden. Zij vonden de steen weggerold van het graf, gingen naar binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet.
Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken, stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed. Toen zij van schrik bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: ‘Waarom zoekt ge de levende onder de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen. Herinnert u hoe Hij nog in Galilea tot u gezegd heeft: De Mensenzoon moet overgeleverd worden in zondige mensenhanden en Hij moet aan het kruis worden geslagen, maar op de derde dag zal Hij verrijzen.’
Zij herinnerden zich zijn woorden, ze keerden van het graf terug en brachten dit alles over aan de elf en aan al de anderen. Het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus; de andere vrouwen die met hen waren vertelden aan de apostelen hetzelfde.
Maar dat verhaal leek de apostelen beuzelpraat en zij geloofden hen niet. Toch liep Petrus ijlings naar het graf; hij bukte zich voorover maar zag alleen de zwachtels. Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was.
(Lucas 24,1-12)
MIDDEN IN HET GRAF
In het graf van de dood,
van oorlog en onrecht,
van haat en angst,
heb ik een engel gezien.
Hij had geen vleugels en zijn gewaad schitterde niet.
Neen, hij was heel gewoon,
een mens als ieder ander mens.
Hij was er, midden in het graf.
Hij was niet weggelopen van de mens en zijn ellende,
Hij was er, in mijn angst en mijn onvrede,
in mijn onmacht, in de dood van velen.
Hij was er zoals God er altijd is,
midden in de dood ...
Niet bang zijn, zei hij,
je hoeft de Levende niet hier te zoeken.
Maar breek de graven open,
maak de zwachtels los
die mensen gevangen houden in zichzelf,
toegeklapt in hun verdriet.
Herstel de onmacht en de angst,
wek een nieuw vertrouwen,
en wees er voor anderen.
Dan zul je Hem zien, de Levende,
daar gaat Hij u voor.
Wie God doet
is door geen grafsteen tegen te houden.
Aan jullie allen wens ik van harte een zalig Pasen:
Er was eens een tijd waarin niet veel mensen nog in engelen geloofden. Er zijn geen engelen, zeiden de meesten.
Toen deed er een verhaal de ronde: Iemand zou twee engelen gezien hebben. Dat verhaal wekte de nieuwsgierigheid van steeds meer mensen. 'Bestaan er dan toch engelen?' vroeg iemand. 'Hebben die engelen vleugels? Hoe moeten wij die engelen zien?'
Een ander zei: 'Om engelen te zien moet je opnieuw leren kijken. Hoe doe je dat? Je kijkt toch met je ogen? Kan je ook anders kijken?' Er kwamen steeds meer vragen.
In die tijd leefden er ook twee jonge vrouwen. Ze hadden jarenlang zorg gedragen voor hun moeder. Die was almaar meer vergeetachtig geworden. Ze wist zelfs niet meer wie ze was. Het licht in haar ogen was gedoofd. Vele jaren lang leidde ze zo een sluimerend bestaan. Ze leefde lang aan de grens van leven en dood.
Al die tijd werd ze omringd door de liefde van haar dochters. Die dochters lieten haar niet in de steek. Toen de moeder gestorven was, werd zij door de engelen gedragen naar het Eeuwige Licht. In dat licht ontmoette zij God.
God zei tegen haar: 'De mensen geloven, niet meer in engelen, maar ik zend nog steeds engelen naar de aarde. De engelen zijn als gewone mensen, maar zij hebben bijzondere namen. Ze heten: 'de goede geest van trouwe aandacht'.
Als je heel aandachtig leert kijken; kun je ze zien. Ze zijn overal en ze hebben bijzondere aandacht voor mensen die heel kwetsbaar zijn'.
(Marinus van den Berg: ‘De kracht van weerloze liefde’)