Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
06-04-2013
ZONDAG 7 APRIL
2de PAASZONDAG C – 7 APRIL 2013
`ONGEZIEN EN TOCH NABIJ’
We zijn hier, net als de apostelen, bijeen op de achtste dag na Pasen. We hebben de Verrezen Heer niet in levenden lijve gezien, en toch weten we Hem hier onder ons aanwezig.
‘Gelukkig die niet zien en toch geloven’ zullen we Jezus tot Thomas horen zeggen.
We mogen de aanwezigheid van de Heer gewaarworden in het gelaat van onze medegelovigen. We mogen Hem aanwezig weten in zijn Woord dat hier wordt verkondigd. We mogen ons aan deze heilige tafel voeden met zijn Leven.
Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar. Hoewel de deur op slot was uit vrees voor de Joden, kwam Jezus. Ineens stond Hij in hun midden en zei: `Vrede!' Na deze groet toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. Vreugde vervulde de leerlingen toen ze de Heer zagen. `Vrede', zei Jezus nogmaals. `Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik jullie.' Na deze woorden ademde Hij over hen. `Ontvang de heilige Geest', zei Hij. `Als jullie iemand zijn zonden vergeven, dan zijn ze ook vergeven; als jullie ze niet vergeven, dan blijven ze behouden.'
Thomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was er niet bij toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelden hem: `We hebben de Heer gezien.' Maar hij zei: `Ik wil zijn handen zien, met de gaten van de spijkers erin; ik wil ze met mijn vingers voelen. Ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde voelen. Anders geloof ik niet.
Acht dagen later waren de leerlingen weer bijeen, en nu was Thomas erbij. Hoewel de deur op slot was, kwam Jezus. Ineens stond Hij in hun midden en zei: `Vrede!' Vervolgens richtte Hij zich tot Thomas: `Kijk maar, hier zijn mijn handen; kom nu maar met je vinger. En kom met je hand om de opening in mijn zijde te voelen. Wees niet langer ongelovig, maar gelovig.'
Hierop zei Thomas: `Mijn Heer! Mijn God!' Jezus zei: `Omdat je Me gezien hebt, geloof je?’ Gelukkig zij die zonder gezien te hebben toch tot geloof komen.'
Nog veel andere tekenen heeft Jezus voor de ogen van zijn leerlingen verricht, die niet in dit boek zijn neergeschreven. Die welke u hier vindt, zijn neergeschreven opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam.
(Johannes 20,19-31)
`OMDAT JE ME GEZIEN HEBT, GELOOF JE?’
‘Eerst zien en dan geloven!’ Hoe dikwijls horen we dat niet. Je kan ook niet alles geloven wat verteld wordt: roddels, insinuaties, halve waarheden en veel wat in de krant staat. Bovendien, die ongelovige Thomas, wij zijn dat zelf wel eens. We geloven wel, maar liefst toch niet te veel. Geloven ja, maar zonder overdrijven, in ons denken, in ons doen, in ons leven.
Wie alles zomaar aanneemt wordt inderdaad vaak bedrogen. En soms op een pijnlijke wijze, die veel zeer kan doen. Toch hebben belangrijke dingen in ons leven dikwijls met geloven te maken. Een jongen en een meisje, die van elkaar houden en dromen over later, zeggen: ‘ik beloof je trouw te blijven in goed en kwade dagen.’ Ik beloof het, omdat ik in je geloof.
Zo is het ook met ons geloof in Jezus. De kern ervan gaat over verrijzenis: nieuw leven, volheid van leven, leven voorgoed. We kunnen dat niet duidelijk beschrijven. Het reikt verder dan onze ogen zien, onze oren horen, onze handen aanraken. Waarom dan geloven? Waarom aannemen dat dit alles waar zou zijn?
Het kan zijn omdat onze ouders ons dat zo geleerd hebben. Dat is belangrijk, zeker als zij het voorleefden. Maar de echte reden ligt dieper: dat is Jezus zelf, die mens van Nazareth, die zo leefde, zo sprak en zulke tekenen toonde. Die hoop bracht aan mensen die blind of lam, doof of stom, melaats of bezeten waren. Die hen genezing gaf. Die Jezus, die op die manier dood in leven kon ombuigen. En ook vandaag zijn er nog mensen, die zijn leven leiden, zijn woorden spreken en zijn wonderen nog verder blijven doen, die nog altijd anderen laten opstaan en een nieuwe adem geven, mensen, die nieuw leven brengen waar alles dor en dood leek.
Toen wilden zij Hem niet erkennen; zij, dat waren de leiders, de voormannen, de oudsten van het volk, de schriftgeleerden, de hogepriesters en farizeeën. Herkennen wij Hem vandaag, als Hij in onze buurt, in die of die persoon, opnieuw aanwezig is, en wellicht tegengewerkt wordt door sterke, kwade machten, die het een tijdlang lijken te halen?
Geloven wij dat Hij blijft verrijzen? Dat Hij ook nu nog steeds tot leven komt? Geloven we in Hem, desondanks?
Ongelovige Thomas
Ik hield mijn handen op zijn wond zocht naar bewijs van leven mijn ongeloof gaf hier geen pas maar eenmaal dit gedaan ontdekte ik dat hier niet hij maar ik... de echte dode was
toen hij me in mijn ogen keek en ik voor deze God bezweek sprak hij geen oordeel uit maar schonk voor mij een goed glas wijn en brak voor mij het brood en sprak... ‘laat mij toch in je zijn
ik weet hoe jij je voelt en wat voor kilheid je omgeeft want ik ben zelf ook dood geweest maar nu niet meer... ik leef’
leg dus gerust je hand maar hier en vind je zo verlangd bewijs ik weet,
je ongeloof geeft hier geen pas maar ik wil graag met je op reis
In die tijd stond Maria buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus’ lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde.
Zij spraken haar aan: ‘Vrouw, waarom schreit ge?’ Zij antwoordde: ‘Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.’ Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: ‘Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?’ In de mening dat het de tuinman was vroeg zij: ‘Heer, mocht gij Hem hebben weggebracht, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd zodat ik Hem kan weghalen.’
Daarop zei Jezus haar: ‘Maria!’ Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: ‘Rabboeni!’ wat leraar betekent.
Toen sprak Jezus: ‘Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.’
Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had en wat Hij haar gezegd had.
Wij ervaren dagelijks hoe klein en kwetsbaar we zijn, hoe hard het leven is voor velen.
Toch mogen wij aan elkaar getuigen van een zekerheid die dieper is dan alle angsten: Christus is verrezen. Wij beseffen dat Pasen meer betekent dan louter een herinnering aan Jezus’ verrijzenis.
Ook wij willen een stukje verrijzenis meemaken in ons eigen leven en doorgeven in het leven van anderen.
Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar het graf, met de welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden. Zij vonden de steen weggerold van het graf, gingen naar binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet.
Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken, stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed. Toen zij van schrik bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: ‘Waarom zoekt ge de levende onder de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen. Herinnert u hoe Hij nog in Galilea tot u gezegd heeft: De Mensenzoon moet overgeleverd worden in zondige mensenhanden en Hij moet aan het kruis worden geslagen, maar op de derde dag zal Hij verrijzen.’
Zij herinnerden zich zijn woorden, ze keerden van het graf terug en brachten dit alles over aan de elf en aan al de anderen. Het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus; de andere vrouwen die met hen waren vertelden aan de apostelen hetzelfde.
Maar dat verhaal leek de apostelen beuzelpraat en zij geloofden hen niet. Toch liep Petrus ijlings naar het graf; hij bukte zich voorover maar zag alleen de zwachtels. Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was.
(Lucas 24,1-12)
MIDDEN IN HET GRAF
In het graf van de dood,
van oorlog en onrecht,
van haat en angst,
heb ik een engel gezien.
Hij had geen vleugels en zijn gewaad schitterde niet.
Neen, hij was heel gewoon,
een mens als ieder ander mens.
Hij was er, midden in het graf.
Hij was niet weggelopen van de mens en zijn ellende,
Hij was er, in mijn angst en mijn onvrede,
in mijn onmacht, in de dood van velen.
Hij was er zoals God er altijd is,
midden in de dood ...
Niet bang zijn, zei hij,
je hoeft de Levende niet hier te zoeken.
Maar breek de graven open,
maak de zwachtels los
die mensen gevangen houden in zichzelf,
toegeklapt in hun verdriet.
Herstel de onmacht en de angst,
wek een nieuw vertrouwen,
en wees er voor anderen.
Dan zul je Hem zien, de Levende,
daar gaat Hij u voor.
Wie God doet
is door geen grafsteen tegen te houden.
Aan jullie allen wens ik van harte een zalig Pasen:
Er was eens een tijd waarin niet veel mensen nog in engelen geloofden. Er zijn geen engelen, zeiden de meesten.
Toen deed er een verhaal de ronde: Iemand zou twee engelen gezien hebben. Dat verhaal wekte de nieuwsgierigheid van steeds meer mensen. 'Bestaan er dan toch engelen?' vroeg iemand. 'Hebben die engelen vleugels? Hoe moeten wij die engelen zien?'
Een ander zei: 'Om engelen te zien moet je opnieuw leren kijken. Hoe doe je dat? Je kijkt toch met je ogen? Kan je ook anders kijken?' Er kwamen steeds meer vragen.
In die tijd leefden er ook twee jonge vrouwen. Ze hadden jarenlang zorg gedragen voor hun moeder. Die was almaar meer vergeetachtig geworden. Ze wist zelfs niet meer wie ze was. Het licht in haar ogen was gedoofd. Vele jaren lang leidde ze zo een sluimerend bestaan. Ze leefde lang aan de grens van leven en dood.
Al die tijd werd ze omringd door de liefde van haar dochters. Die dochters lieten haar niet in de steek. Toen de moeder gestorven was, werd zij door de engelen gedragen naar het Eeuwige Licht. In dat licht ontmoette zij God.
God zei tegen haar: 'De mensen geloven, niet meer in engelen, maar ik zend nog steeds engelen naar de aarde. De engelen zijn als gewone mensen, maar zij hebben bijzondere namen. Ze heten: 'de goede geest van trouwe aandacht'.
Als je heel aandachtig leert kijken; kun je ze zien. Ze zijn overal en ze hebben bijzondere aandacht voor mensen die heel kwetsbaar zijn'.
(Marinus van den Berg: ‘De kracht van weerloze liefde’)
‘We leven in het meest onevenwichtige deel van de wereld,
dat het meest is gegroeid,
maar de ellende het minst heeft bestreden.’
(Paus Franciscus – toen nog Kardinaal Bergoglio – op de bijeenkomst van de CELAM = Conferentie van de Bisschoppen van Latijns-Amerika in 2007, te Aparecida, Brazilië)
‘Ze zijn mij komen halen aan de andere kant van de wereld.
Wel, hier ben ik dan.’
(Paus Franciscus, 13 maart 2013, de eerste woorden nadat hij tot paus verkozen was)
‘O, wat hoop ik op een arme kerk voor de armen’
(Paus Franciscus, 16 maart 2013, tot de verzamelde journalisten in de Aula Paulus VI in Vaticaanstad)
‘We moeten niet bevreesd zijn voor goedheid en tederheid’
(Paus Franciscus, 19 maart 2013, in de homilie tijdens zijn inhuldiging)
Het klinkt ons als muziek in de oren: met een propere lei mogen beginnen, de last van het verleden die wegvalt…
De vrouw die men wilde stenigen, mag het ondervinden. Jezus schreef in het zand en gaf haar daarmee een nieuwe kans.
Zijn ook wij bereid anderen nieuwe kansen te geven?
Jezus ging naar de Olijfberg, maar vroeg in de morgen was hij alweer in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun onderricht.
Toen brachten de schriftgeleerden en de Farizeeën een vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde. Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’ Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond.
Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’ Hij bukte zich weer en schreef op de grond.
Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden stond.
Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’ ‘Niemand, heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’
(Johannes 8,1-11)
‘DE VROUW, DIE GESTENIGD ZOU WORDEN’
Verrassend! Dat is het enige dat we kunnen zeggen. Johannes vertelt zo plastisch, dat we alles zien gebeuren. Ze staan er allemaal. De vrouw, rood van schaamte, gebogen hoofd, de schrik in de ogen. Tevoren een geachte dame, en nu vernederd. De minuten aftellend voor de voorstelling begint. Wat speelt er door haar hoofd? De jaren dat zij glorieerde, de straf, die wacht, de dromen, die zij als meisje had gekoesterd, en wat er van die dromen is geworden? Zo staat zij daar, doodsbang.
Ze staan er ook, de ongekreukte heren, de wet van Mozes in de hand. De één een grijnzende tronie, de ander een uitgestreken gezicht. Misschien was er wel één die ook bij haar geweest was. Maar allen vol minachting, de steen al in de hand. Want voor de letter van de wet steunden zij op Mozes. Heilig was die wet toch, en even heilig was die letter. Het spektakel kon beginnen, maar Jezus loopt daar rond. Een unieke kans, misschien kunnen ze Hem ook strikken, Hij daar, die zo graag met zondaars omging.
En Jezus, Hij staat er ook. Rustig in dat gejaagd gejoel. Misschien wel een glimlach op de lippen. Hij wist toch wat er ging gebeuren. Zo ziet Hij ze komen, de triomf al in hun ogen. Eén waagt het: ‘Wat dunkt U? Moet zij gestenigd worden?’ De spanning is te snijden, wat gaat Hij zeggen? Maar Hij zegt niets. Hij bukt zich alleen maar, om in het zand te schrijven. Wat zou Hij getekend hebben? Een zaaier met breed handgebaar? Of vogels in de lucht en lelies in het veld? Of die kinderen, die Hij geaaid had? Misschien schreef Hij gewoon ‘Uw Rijk kome, Uw wil geschiede …’, zoals kinderen wel eens meer hun diepste dromen tekenen. Dan kijkt Hij even op. Heeft Hij hen aangekeken, heeft Hij hun ziel gelezen en tot hun hart gesproken? We zullen het nooit weten. Er staat alleen: ‘Wie zonder zonde is, die mag het eerste gooien!’ Een antwoord komt er niet, en geen verweer. En Hij bukt zich weer en tekent verder, minutenlang.
Dan kijkt Hij op en alleman is weg. Alleen die vrouw nog, en Hij zelf. Hebben zij elkaar aangekeken? Het is ons niet gezegd. Alleen: ‘Vrouw, ook ik veroordeel je niet. Ga maar naar huis, en zondig niet meer.
Wat is er dan gebeurd? De vrouw zal wel naar huis gegaan zijn. En Hij stond daar alleen, zoals Hij wel eens meer alleen stond. En misschien heeft Hij gedacht: ‘Zo zal er in de hemel meer vreugde zijn om één zondaar die zich bekeert, dan om negenennegentig rechtvaardigen, die wilden stenigen.’
daar kan de vijand geen plaats vinden om binnen te dringen.
Waar barmhartigheid is en fijngevoeligheid,
daar is geen veeleisendheid en geen verharding.
Uit: ‘Een jaar met Franciscus van Assisi’
Samengesteld door Gerard Pieter Freeman en Erik Kerkhoff
Laten we hopen dat de beloften van armoede en nederigheid, die in de keuze van de naam, Franciscus, en in de Latijns-Amerikaanse herkomst van de nieuwe paus besloten liggen ook bewaarheid mogen worden. Het zou een genade zijn voor onze wereld.
‘Hak die vijgenboom maar om’, zo klonk vorige week het woord van de eigenaar, hard, meedogenloos, zonder genade. ‘Laat hem nog een jaartje staan, misschien draagt hij volgend jaar wel vrucht’ was het antwoord van de knecht,zachtmoedig, mild, geduldig, teder.
Vandaag reikt Gods mededogen nog verder: vol verlangen staat de Vader op wacht om zijn zoon weer in zijn armen te sluiten …
want hij was verloren, maar nu teruggevonden, hij was dood, maar nu weer levend geworden.
Telkens kwamen alle tollenaars en zondaars naar Hem luisteren. De farizeeën en schriftgeleerden spraken daar schande van en zeiden: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ Maar Hij vertelde hun deze gelijkenis:
‘Iemand had twee zonen. De jongste zei tegen zijn vader: ‘Vader, geef mij mijn deel’. van de erfenis.’ En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land, waar hij het verkwistte in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een zware hongersnood over dat land en ook hij begon gebrek te lijden. Hij zwierf rond tot hij in dienst trad bij een van de inwoners van dat land; die stuurde hem het veld in om varkens te hoeden. Graag had hij zijn honger gestild met het voer dat de varkens aten, maar niemand gaf hem wat.
Toen kwam hij tot zichzelf en zei: ‘Zoveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik verga hier van de honger! Ik ga terug naar mijn vader. Ik zal hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, behandel me als een van uw dagloners.’ En hij ging terug naar zijn vader.
Toen hij nog ver van huis was, zag zijn vader hem al en werd ontroerd; snel liep hij op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem. ‘Vader,’ zei de zoon tegen hem, ‘ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten.’
Maar de vader zei tegen zijn slaven: ‘Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan, doe een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.’ En het feest begon.
Maar zijn oudste zoon was nog op het land. Toen hij naar huis kwam, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat er te doen was Die antwoordde: ‘Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond en wel terug heeft.’
Toen werd hij kwaad en hij wilde niet binnenkomen. Daarop kwam zijn vader naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. Maar hij gaf zijn vader ten antwoord: ‘Ik dien u nu al zoveel jaren en nooit heb ik een gebod van u overtreden, maar mij hebt u nog nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen met hoeren heeft verbrast, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.’
Maar de vader zei : ‘Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat ik heb is van jou. We moeten feestvieren en blij zijn, want die broer van je was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.’ ’