Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
08-07-2014
GEDICHT VAN DE WEEK
Niets blijft duren
Niets blijft duren niet de vuren niet de muren van het ouderlijk huis niet de kinderen in de straat niet de vrienden 's avonds laat niet de tuin in stille pracht niet mijn zoon die gretig lacht niet de vogels in de bomen niet de dag die nog moet komen niets blijft duren tenzij die onrust diep in mij dat onophoudelijk geruis.
In heel zijn optreden wil Jezus God leren kennen als een goede, barmhartige en liefdevolle vader. Hij nodigt alle mensen uit om Zijn weg te volgen. En die uitnodiging geldt dan vooral voor mensen die het lastig hebben, die aan het einde van hun krachten zijn en het soms niet meer zien zitten. Hij laat ze bij Hem tot rust en verlichting komen.
Jezus is niet met macht en uiterlijk vertoon onder ons gekomen, maar zachtmoedig en nederig van hart. Hij vraagt dat wij in zijn voetspoor treden. Laten we dan inderdaad zijn weg gaan, zijn levenswijze tot de onze maken: dat ook wij zachtmoedig en nederig worden .
Eerste Lezing uit de brief aan de Romeinen 8,8-9 en 11-13
Zusters en broeders, wie zich door zijn eigen wil laat leiden, kan God niet behagen. Maar u leeft niet zo. U laat u leiden door de Geest, want de Geest van God woont in u.
Evangelie: Matteüs 11,25-30
Kom allen naar Mij toe die afgemat en belast zijt, en Ik zal u rust geven.
Neem mijn juk op en leer van Mij, omdat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, en u zult rust vinden voor uw ziel.
Want mijn juk is zacht en mijn last is licht.'
ALS JEZUS VAN RUST EN ZACHTMOEDIGHEID SPREEKT
‘Dat zij rusten in vrede’. Zo bidden we voor onze overledenen. Maar kunnen die rust en vrede alleen na de dood gevonden worden? Jezus wijst ons een levenskunst die hier en nu reeds vrede en rust brengt: door, net als Hij, zachtmoedig en nederig van hart te leven.
De maatschappelijke druk om vooruit te komen en te presteren is groot in onze tijd. We mogen geen 'watjes’ zijn die zich laten doen en de kaas van ons brood laten eten. We moeten de concurrentie aangaan, ambitieus zijn, strijdlustig en competitief. Als je hier en nu geslaagd bent, dan tel je mee.
Met zijn oproep roeit Jezus weer eens tegen de stroom op, zoals Hij zo dikwijls doet. En Hij doet dit niet om - zomaar, zonder enige reden - anders te zijn dan de anderen. Hij vraagt ons om menselijk te blijven en oog te hebben voor hen die niet meekunnen, voor allen die op een of andere wijze zwak, uitgesloten of arm zijn.
De zachtmoedigheid van Jezus is de moed om die ‘zachte krachten’ voorrang te geven. Hijzelf kwam er vrijmoedig en onbevreesd voor uit en schuwde de confrontatie met overheden niet. Hij kwam op voor gerechtigheid en vrede, op een bescheiden en geweldloze wijze. Zoals Louis-Paul Boon het heel scherp verwoordde: 'Hij wilde ons een geweten schoppen'. En Hij was geloofwaardig daarbij, omdat het er bij Hem niet om ging om zelf succes te oogsten. Totaal belangeloos was Hij: 'gegeven, soms gebroken'.
Zijn 'blijde intrede' in Jeruzalem gebeurde op een ezelsveulen, en niet met een defilé van tanks, vliegtuigen, bommen en militairen in het gelid. Jezus wilde niet uitsteken boven de gewone mens. Hij wilde niet onbereikbaar zijn, maar ging bij voorkeur naar de armsten en de minsten, in tegenstelling tot zoveel wereldlijke en godsdienstige leiders, die in grote luxe leefden op de kap van het gewone volk. Hij wilde zijn zoals het lied zingt: 'Voor kleine mensen is Hij bereikbaar'.
Bij dit alles waren zijn woorden niet ophitsend om mensen tegen elkaar op te zetten. Hij sprak geweldloos, troostend en bemoedigend. Hij was verre van meedogenloos of keihard en legde geen lasten op waaronder mensen gebukt gaan. Hij was vriend van zondaars en tollenaars en kwam op voor overspelige vrouwen.
Zijn juk is zacht en zijn last is licht, omdat Hij respect heeft voor wat mensen aankunnen. Hij predikt en leeft zo in de naam van God, die zijn en onze Vader is. Als gezondene van deze God is hij door en door menslievend en zachtmoedig.
Ook voor ons een weg om - hier en nu reeds - rust en vrede te vinden.
Gestresseerd en geen tijd om op adem te komen. Heb je dat nog gehoord?
Het zijn zelden grote crisissen in het leven die ons de grootste zorgen baren. Het zijn eerder die aanhoudende, kleine zorgen die de meeste schade berokkenen aan onze gedachten en lichaam.
Hieronder volgt een lijstje van de meest voorkomende zorgen bij 'medioren':
- haar of zijn gewicht
- gezondheid van een lid van de familie
- stijgende prijzen
- te veel om handen hebben
- het niet vinden van bepaalde voorwerpen
- het onderhoud van huis en tuin
- eigendommen, investeringen en belastingen
- misdaad
- het fysieke voorkomen
Geef toe, geen van deze is een onoverkomelijk probleem. Het is waar dat je geen maagzweren krijgt van wat je eet maar je krijgt maagzweren van wat jou opvreet.
Een vrouw, geconfronteerd met echt grote en nagenoeg onoverkomelijke problemen antwoordde op de vraag 'Hoe doe je het?' als volgt: 'Ik neem een dag per keer. En soms een uur per keer. En soms een minuut per keer.'
Als zorgen en angsten jou overmeesteren is de eerste stap die je moet zetten, het probleem aanpakken. Daarna ga je het probleem oplossen of je ontdoen van het probleem.
Boeddha stelde het zo: 'Het geheim voor geluk van zowel geest als lichaam is niet klagen over het verleden, is niet bekommerd zijn over de toekomst, is niet nodeloos zorgen maken, maar is het heden wijs en eerlijk te beleven.'
Wel wat artrose in mijn heup en mijn knie. Als ik me buk, is het net of ik sterretjes zie. Mijn pols is iets te snel, mijn bloeddruk wat te hoog. maar ik ben nog fantastisch goed... zo op 't oog
Met de steunzolen die ik heb gekregen, loop ik weer langs 's Heerens wegen, kom ik in de winkels en ook weer op het plein. Wat heerlijk zo gezond te mogen zijn. Wel gebruik ik een tabletje om in slaap te komen en over vroeger te kunnen dromen. Mijn geheugen is ook niet meer zoals het was en ik ben weer vergeten wat ik gisteren nog las. Ook heb ik wat last met mijn ogen en mijn rug raakt meer en meer gebogen. De adem is wat korter, mijn keel vaak erg droog. Maar ik ben nog fantastisch... zo op 't oog.
Is het leven niet mooi, het gaat zo snel voorbij, als ik kijk naar de foto's, over vroeger van mij. Dan denk ik terug aan mijn jeugdige jaren. Wilde ik een jas, dan moest ik heel lang sparen. Ik ging fietsen en wandelen, overal heen, en ik kende geen moeheid, zo het scheen. Nu ik ouder word, draag ik vaak blauw, grijs of zwart en ik loop heel langzaam, vanwege mijn hart. Doe het maar op uw gemak, zei de cardioloog. U bent nog fantastisch... zo op 't oog.
De ouderdom is goud, ja begrijp me wel. Als ik niet kan slapen en dan tot honderd tel. Dan twijfel ik, denk ik of dat wel waar is en of dat beeld van goud niet een beetje raar is. Mijn tanden liggen in een glas, mijn bril op tafel, gehoorapparaat in mijn tas Mijn steunzolen naast het bed op de stoel. U weet dus wat ik met die twijfel bedoel. Trek niets in twijfel, zei de pedagoog. U bent nog fantastisch goed... zo op 't oog.
En 's morgens als ik ben opgestaan en eerst de afwas heb gedaan, lees ik het laatste nieuws in de krant. Ik wil toch bijblijven en naderhand doe ik van alles, eerst geef ik de planten water, de kamer stoffen doe ik later. Wel gaat alles wat traag heb na 't eten wat last van mijn maag. Maar ik wil niet zeuren, want 't mag, dat is heel gewoon op je oude dag. Aanvaard het rustig zei de psycholoog.. U bent nog fantastisch goed... zo op 't oog.
Bouwen aan een geloofsgemeenschap is een veelzijdig gebeuren. Petrus liet zijn vissersleven achter om Jezus te volgen. Hij is, ook als mens, een boeiende persoonlijkheid: enerzijds zeer impulsief en trouw - denken we maar aan zijn geloofsbelijdenis: 'Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God' -, en anderzijds niet standvastig: hiervan getuigt zijn verloochening van Jezus tijdens zijn lijden, de nacht voor Hij gekruisigd werd.
Paulus daarentegen is een heel andere persoonlijkheid, die een hele ontwikkeling doorloopt: hij die eerst vervolger was, werd daarna een vurig verkondiger van de Blijde Boodschap.
Zo staan ze samen aan het begin van onze christelijke traditie: met eigen inbreng en eigen geloofsvormen. Die verscheidenheid in inbreng is van wezenlijk belang om samen een echte geloofsgemeenschap op te bouwen. Met Jezus als fundament waarop gebouwd kan worden: de Christus, de Zoon van de levende God.
Eerste Lezing uit de Handelingen van de apostelen12,1-11
In die dagen liet koning Herodes enkele christenen aanhouden om hen te mishandelen. De eerste, die aangehouden werd, was Jakobus, de broer van Johannes. Hij werd met het zwaard ter dood gebracht. Toen Herodes bemerkte dat dit de Joodse leiders genoegen deed, liet hij ook Petrus aanhouden.
Toen kwam Petrus tot zichzelf en zei: 'Het is echt waar! De Heer heeft mij zijn engel gestuurd om mij te bevrijden uit de handen van Herodes en mij te beschermen tegen alles wat de Joden mij wilden aandoen.'
Evangelie: Matteüs 16, 13-19
Jezus kwam in de streek van Caesarea van Filippus en vroeg zijn leerlingen: ‘Wie is de Mensenzoon volgens de mensen?’ Ze zeiden: ‘Volgens sommigen Johannes de Doper, volgens anderen Elia, volgens weer anderen Jeremia of een van de profeten.’
Hij zei hun: ‘En jullie, wie ben Ik volgens jullie?’ Simon Petrus antwoordde hem: ‘U bent de Messias, de Zoon van de levende God.’
Jezus gaf hem ten antwoord: 'Ik zeg jou: jij bent Petrus; op die steenrots zal Ik mijn kerk bouwen.'
'OP U ZAL IK MIJN KERK BOUWEN'
Nog vóór de geboorte van Jezus zingt Maria in haar Magnificat:
De Heer toont de kracht van zijn arm; trotsen van hart slaat Hij uiteen. Heersers ontneemt Hij hun troon, maar Hij verheft de geringen.
Die hongeren overlaadt Hij met gaven, en rijken zendt Hij heen met lege handen.
Bij het begin van zijn openbaar optreden omschrijft Jezus zijn eigen zending in gelijkaardige woorden:
De Geest van de Heer rust op mij.
Hij heeft mij gezonden
om aan armen de goede boodschap te brengen,
om aan gevangenen hun vrijlating aan te kondigen
en aan blinden het licht in hun ogen te geven,
om verdrukten in vrijheid te laten gaan,
en een jaar uit te roepen dat de Heer welgevallig is.
Vandaag krijgen we als het ware het derde gedeelte van een drieluik: ze waren door Hem geroepen, gaandeweg was Hij hun meest intieme vriend geworden en nu herkennen zij hun vriend Jezus als God zelf: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’, zegt Petrus. En met deze woorden geeft hij eigenlijk aan: ‘zoals Gij handelt, zo is God’
Het antwoord van Jezus is dan ook belangrijk: ‘OMDAT GIJ DAT INGEZIEN HEBT, ZAL IK OP U MIJN KERK BOUWEN'. God is aanwezig en zijn eigen Kerk leeft daar, en alleen daar, waar en als mensen deze zending van Jezus verder zetten, waar en als mensen opkomen voor kleinen en verdrukten.
Wees kalm temidden van het lawaai en de haast, en bedenk, welk een vrede er in stilte kan heersen. Sta op goede voet met alle mensen, zonder jezelf geweld aan te doen. Zeg je waarheid rustig en duidelijk, en luister naar anderen, ook als zij saai en onwetend zijn: ook zij hebben hun verhaal. Mijd luidruchtige en agressieve mensen: zij belasten de geest. Wanneer je jezelf met anderen vergelijkt, zou je ijdel of verbitterd kunnen worden, want er zullen altijd kleinere en grotere mensen zijn dan jezelf bent.
Geniet zowel van wat je hebt bereikt als van je plannen. Blijf belangstelling hebben voor je eigen werk, hoe nederig dat ook moge zijn: het is een werkelijk bezit in het veranderlijk fortuin van de tijd. Betracht voorzichtigheid bij het zaken doen, want de wereld is vol bedrog. Maar laat je dit niet verblinden voor de bestaande deugd: veel mensen streven hoge idealen na, en overal is het leven vol heidendom. Wees jezelf. Veins vooral geen genegenheid, maar wees evenmin cynisch over de liefde, want bij alle dorheid en ontgoocheling is zij eeuwig als het gras. Volg de loop der jaren met gratie, verlang niet naar een tijd die achter je ligt.
Kweek geestkracht aan om bij onverwachte tegenslag beschermd te zijn. Maar verdriet jezelf niet met spookbeelden. Vele angsten worden uit vermoeidheid en eenzaamheid geboren. Leg jezelf een gezonde discipline op, maar wees daarbij lief voor jezelf. Je bent een kind van het heelal, niet minder dan de bomen en de sterren. Je hebt het recht hier te zijn. Of het je al of niet duidelijk is, het heelal ontvouwt zich zoals het zich ontvouwt. Heb daarom vrede met God, hoe je ook denkt dat hij moge zijn, en wat je werk en aspiraties ook moge zijn: houd vrede met je ziel in de lawaaierige verwarring van het leven.
Met al zijn klatergoud, somberheid en vervlogen dromen is dit nog steeds een prachtige wereld. Wees opgewekt. Streef naar geluk.
‘Wees niet bevreesd.’ Angst en vrees kunnen sterk leven in een mensenhart. Er kunnen zoveel redenen zijn: donder en bliksem en noodweer, onveiligheid en geweld, of het onbekende van andere culturen …
Maar vandaag gaat het over iets anders. Jezus heeft zijn leerlingen vooruit gezonden, op weg naar alle dorpen waar Hij zelf wil langs komen. Hij weet dat zij tegenkanting en vervolging zullen kennen. Daarom zegt Hij vandaag: ‘Wees niet bang voor de mensen’. Wees niet bang, als je gehoor geeft aan mijn oproep. Wees niet bang, als je wijst op wat goed en edel is … ook al zullen ze je naam misschien door het slijk sleuren.
Eerste Lezing uit de profeet Jeremia 20,10-13
De HEER is bij mij als een machtig strijder. Mijn achtervolgers vallen neer, ze zullen niet overwinnen. Ze worden diep beschaamd, nooit bereiken ze iets. Hun schande duurt eeuwig, ze wordt nooit vergeten!
Zing een lied, een loflied voor de HEER, want Hij heeft het leven van de arme uit de macht van de boosdoeners gered.
Evangelie: Matteüs 10, 26-33
Toen Jezus zijn apostelen uitzond zei Hij hen: 'Wees niet bang voor de mensen. Want niets is verborgen dat niet onthuld zal worden en niets is geheim dat niet bekend zal worden.
Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees liever bang voor hem die in staat is én ziel én lichaam om te laten komen in de hel.
Wat kosten twee mussen? Zo goed als niets. Maar er valt er niet één dood neer als jullie Vader het niet wil. Wees dus niet bang, jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen.
‘BANG ZIJN VOOR MENSEN'
Jeremia had het hard te verduren omdat hij uit de tekenen van zijn tijd de toekomst voorspelde: Ik hoor veel mensen fluisteren: ‘Daar heb je de doemdenker, onheil is altijd zijn boodschap. We zullen hem wel krijgen.’ Hij werd ontmoedigd door die bedreigingen. Maar hij weet dat hij Gods woord spreekt en dat God hem daarom steunt. Jeremia staat trouwens niet alleen. Nabot, een kleine man uit het volk, werd door koning Achab, gestenigd omdat hij ontzag voor de Heer en eerbied voor zijn ouders verkiest boven de tomeloze hebzucht van de koning. Het keert telkens weer: het Joodse volk, zijn leiders voorop, is ontrouw aan God, en profeten aarzelen niet om hen terecht te wijzen.
Jezus staat in die traditie, reeds in zijn zaligsprekingen: ‘Gelukkig wie voor de gerechtigheid vervolgd worden! Gelukkig ben je, als ze je uitschelden omwille van Mij. Wees blij en juich, want zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.’ (Mt 5)
Tegen deze achtergrond zendt Jezus zijn leerlingen om Gods Koninkrijk te preken. Ze moeten zich geen illusies maken: vervolging zal hun deel zijn. Er zullen altijd mensen zijn die zich bewust afkeren van Gods goede Geest. Zo verstaan we ook dat vreemde woord: ‘Alle zonden zullen vergeven worden, maar niet de zonde tegen de Heilige Geest’. Wie zich bewust afkeert van Gods Koninkrijk wordt niet door God verworpen, maar sluit zichzelf uit.
Daarom prent Jezus zijn leerlingen in: ‘Wees niet bang voor de mensen, wees niet bevreesd.’ Maar Hij verstaat dat zijn leerlingen soms angstig zullen worden. Hij verstaat dat ze soms zullen twijfelen aan zichzelf, aan Hem en aan zijn Koninkrijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Daarom is zijn laatste woord op deze aarde ook: ‘Hou dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
Het kan lang duren voordat iemand deze belofte ten volle begrijpt en in zijn hart opneemt. Maar een oude dichter zegt na jaren zoeken : ‘Heer, mijn hart is niet trots, mijn blik niet hoogmoedig, ik zoek niet wat te groot is of te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij. (Ps 131, 1-2)
Sinds ruim een week, en dat zal nog wel enkele tijd zo verder gaan worden we overstelpt met ontelbare beelden uit Brazilië. Het gewone leven van de gewone Braziliaan wordt daarbij zelden getoond. Daarom ben ik - naast bijdragen op facebook - begonnen met een nieuwe blog, waarop ik regelmatig een aantal foto’s zal posten, die genomen werden tijdens mijn bezoeken aan BAHIA de voorbije jaren. Voetbal zal er weinig te zien zijn, wel hoop ik in foto's en commentaar een bescheiden beeld te brengen van de Braziliaan van alledag … en van het prachtige land dat Brazilië is.
Aan de linkerzijde van deze blog - die natuurlijk eveneens blijft bestaan - is een rechtstreekse link aangebracht naar deze nieuwe blog met de titel: 'Als er eens iets gebeurt ...'.
Voor wie meer in coputertaal denkt: de URL of het adres van deze nieuwe blog is:
Vandaag vieren we het feest van de Heilige Drie-eenheid. Het is een moeilijk feest omdat het een poging is om verstaanbaar te maken wat nu eenmaal onverstaanbaar is: het diepste Wezen van God.
In het kruisje dat we maken verwijzen we naar dit diepste Wezen:
- we mogen God Vader noemen;
- Jezus, die op onze aarde leefde en leed, gemarteld en gedood werd, is niet alleen een mensenkind maar ook de Zoon van God
- En als Goede, Heilige Geest leeft God ook in ons en om ons heen.
Lezing uit de 2de brief van Paulus aan de christenen in Korinthe 13,11-13
De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de eenheid van de heilige Geest zij met u allen.
Evangelie: Johannes 3,16-18
God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.
‘GIJ DIE BOVEN ONS BENT,
GIJ DIE ÉÉN VAN ONS BENT,
GIJ DIE BENT OOK IN ONS’
De catechismus van vroeger, onze kinderhoofdjes hadden het er soms moeilijk mee. Zoals mag blijken uit enkele ‘antwoorden’ op vragen uit de GELOOFSLEER: ‘God is een zuivere geest. Hij is oneindig machtig, wijs en heilig; Hij is oneindig goed, barmhartig en rechtvaardig; Hij is onveranderlijk, eeuwig en alomtegenwoordig. Er is maar één God, maar drie goddelijke Personen: de Vader, de Zoon en de heilige Geest. De drie goddelijke Personen zijn maar één God, omdat zij alle drie één en dezelfde goddelijke natuur hebben. Elk van die goddelijke Personen heeft al de eigenschappen der godheid, maar sommige worden toegeschreven aan één Persoon in het bijzonder: zo wordt de almacht toegeschreven aan de Vader, de wijsheid aan de Zoon, de heiligheid aan de heilige Geest’
Misschien hebben we er – in onze kinderlijke ernst, onschuld en de vastberaden wil om het zeker goed te kennen – wel hoofdpijn of slapeloze nachten aan overgehouden. Moeilijk en geleerd was het in ieder geval wel, maar werden we er ook beter van? Hielp het ons om de weg van Jezus te gaan? De studie van die allerdiepste geloofsmysteries ging niet altijd samen met een innige beleving. Zoals de Joodse leiders Mozes wel kenden en de wetten van zijn Torah moeiteloos uit het hoofd declameerden, maar met het hart zijn geest totaal verraden hadden.
Een geloofskennis zonder eerlijke beleving dient tot niets en kan zelfs schade aanrichten: zij kan goed menende mensen misleiden. Om het mysterie van de Drie-eenheid enigszins naderbij te komen, kunnen we daarom beter, in alle eerlijkheid, bidden met Dag Hammarskjöld, voormalig secretaris-generaal van de UNO:
Gij, die boven ons bent
Gij, die één van ons bent,
Gij, die bent – ook in ons,
mogen allen U zien – ook in mij,
moge ik uw weg bereiden,
moge ik dan dankbaar zijn
voor alles wat mij ten deel valt.
Moge ik dan niet vergeten de nood van anderen.
Bewaar mij in Uw liefde
zoals Gij wilt dat allen in mijn liefde blijven.
Moge alles in dit mijn wezen U tot eer zijn,
en moge ik nooit wanhopen.
Want ik ben in uw hand
en in U is alle kracht en goedheid.
De vorige weken zegden we bij herhaling: sommige mensen stralen iets uit dat met de Geest te maken heeft: warmte, goedheid, vrede, geduld, begrip en aandacht voor de minsten. Zulke geestige mensen tonen hoe de Geest nu aan het werk is. We mogen ‘geestig’ vervangen door ‘goddelijk’: ‘goddelijke mensen tonen met weinig woorden hoe God vandaag aan het werk is. Zij stralen iets uit en door hen gaat ook vandaag Gods glimlach nog over de aarde.
Voor iemand, die zogezegd niet meer bestaat, of waar ze in ieder geval niet erg veel rekening meer mee houden, wordt er toch nog dapper veel over gesproken en geschreven. Over God, bedoel ik. Je moet geen neusverbreder op hebben om de wierook te ruiken tegenwoordig.
Een of andere Amerikaan heeft er zelfs een boek over geschreven. Een biografie van God. Uiteraard gebaseerd op de dagboeken van God, die door zijn ghostwriters werden genoteerd en uitgegeven in het Verzameld werk, dat de Bijbel is.
Toch merkwaardig, die belangstelling.
‘Geloof jij nog ?’ vragen ze me soms.
't Zijn meestal jongere mensen, die dit vragen. Want zij geloven niet meer, en het kan er bij hen niet in dat er ooit een man is geweest, Jezus, de Zoon van God, die op een avond zomaar over het water wandelde, en rond dezelfde tijd, ook op een avond, na een optreden, vijfduizend mensen spijzigde met vijf broden en twee vissen. En toen ze achteraf de boel opruimden, haalden ze nog twaalf manden brood samen. Voor de beesten, waarschijnlijk. Want ze gooiden niks weg in die tijd. De wonderbare visvangst en de broodvermenigvuldiging.
Ze geloven het niet. Het is ook zo lang geleden. Laatst sprak ik nog met een jongeman, die zijn eindwerk voor biologie over mieren gemaakt had. En beschreven hoe wonderlijk hun maatschappij in mekaar zat. Ongelooflijk! zei hij. Maar toch waar, dacht ik. Want ik heb ook al eens wat over mieren gelezen en je voelt je op den duur een achterlijke meelvorm : wat die beestjes allemaal klaarspelen, zonder boekjes, zonder vernieuwd secundair onderwijs en zonder eindtermen...
Ik heb er geen uitleg voor.
Dat had hij ook niet. Ik vind het wel handig, als ik dan naar God kan verwijzen. Ais ik ergens geen uitleg voor heb, als ze mij weer eens met zo’n mysterie opzadelen van waar komen we vandaan en waar gaan we heen, dan, dan speel ik de bal naar God toe. God is zo'n beetje de ombudsman voor alles wat ik niet kan verklaren en tegelijk ook een beetje een omniumverzekering, zonder franchise dan nog.
Het is natuurlijk verdomd moeilijk om dat aan iemand duidelijk te maken. maar eigenlijk is dat ook weer de schuld van die God. want die heeft aan Mozes met die Tafelen wel een mooie bijsluiter gegeven, maar over zijn eigen identiteit is hij altijd enorm vaag gebleven.
'Ik ben wie ik ben!'
Origineel, dat wel, maar je kunt er geen tekening van maken. En zij, die het kunnen weten, zwijgen. Die zitten daar ergens in de hemel, met zicht op God. Maar geen haar op hun hoofd dat eraan denkt nog eens even over te wippen en ons te komen vertellen hoe het achteraf eigenlijk precies in mekaar zit. En dát zouden we toch zo graag weten!
Ik las onlangs nog zo ’n vierregelig versje van Michel van der Plas, bij een doodsbericht van een vader:
‘Vader, wat zou ik er voor willen geven,
als je er af en toe nog eens kon zijn,
en een zondag kwam zitten in mijn leven
bij mijn werk en mijn boeken en mijn wijn.’
Dat zit ik soms ook te denken. Want mijn vader is ook allang zaliger, en die weet dus nu ook precies hoe het Ginder in mekaar zit.
Hij wist daar bij leven al wel iéts van, moet ik zeggen, want hij zei altijd dat alles er grátis was. Maar dat er helaas, mensen waren die leefden alsof ze straks, achteraan hun kist, een trekhaak hadden met een aanhangwagentje, waarin ze hun geld, hun obligaties, hun goud en hun juwelen konden leggen...
Maar dat was fout gedacht. volgens mijn vader. Je neemt niks mee.
Zo denk ik er ook over. Ergens op ons lijf hebben wij allemaal een streepjescode en daar in de buurt staat ergens ook een houdbaarheidsdatum ... Die laatste is bij sommigen moeilijk leesbaar, zoals dat ook op bepaalde dozen het geval is.
Maar je doet er, dunkt me, toch maar best aan jezelf niet te lang te overleven. Geen risico's nemen.
Uw moeder kan het niet. Ja, uw grootmoeder kan het niet. Niemand kan u die geschiedenis vertellen, want zij is te lang. Zij begint in oeroude tijden en geschiedt nog steeds. Daarom, om haar te onderscheiden van andere geschiedenissen, noemt men haar weleens ‘De Geschiedenis’. Uw moeder en uw grootmoeder kunnen u wèl zeggen wie de Man is die haar gemaakt heeft. Daarom noem ik Hem niet. Het is beter dat u Zijn naam van uw moeder hoort dan van mij. Maar in dit verhaal, dat een deel is van De Geschiedenis, zal ik Hem aanduiden met een vreemde naam: de twaalfde koning. Hij zal slechts even op het eind van deze vertelling voorkomen, gelijk Hij ook slechts dan zal verschijnen als De Geschiedenis geschied is.
Er leefde eens in een groot, donker paleis, waar 's avonds de wind langs de muren kreunde, een koning, een echte. Hij had een baard als een pilaar en een stem als de donder. Meer heeft een koning niet nodig. Zijn naam was Teuton, en men noemde hem ook wel Germania. Waar hij kwam, lagen de onderdanen in het stof; trouwens als ze er niet lagen, werden ze er in geslagen. Ge ziet hoe machtig de koning was. Deze koning nu had een zoon. Democratio. En deze zoon had een hol hoofd. Zijn hoofd was hol. Er zat niets in, niets. Het is voor ons moeilijk dat te begrijpen, omdat onze hoofden gevuld zijn. Overigens, ware dit niet het geval, dan was het nog moeilijker. In de aanvang was de prins deze bijzonderheid onbekend. Want ten eerste kon hij niet weten dat zijn hoofd hol was omdat het hol was. En ten tweede kon niemand het hem zeggen, omdat je nooit van buiten kunt zien of een hoofd hol is. En dat is maar heel goed. En ten slotte zou niemand het ook gedurfd hebben omdat het niet goed is een koningszoon de waarheid te zeggen, tenzij ze aangenaam is. Doch op zijn twintigste verjaardag stormde hij eens de trappen af en stootte zijn hoofd tegen een balk. Het gaf de sonore klank van een leeg champagneglas. De prins bleef verrast staan. Hij tikte tegen zijn hoofd: het gaf een lichte, heldere galm. 'Wat nu,' zei de prins verbaasd, 'zou mijn hoofd, dit kostbare staats-hoofd, soms leeg zijn?' Hij spoedde zich naar de hofarts. De hofarts nu was een wijs man. Hij zat gebogen over zijn boeken toen de koningszoon binnentrad. 'Onderzoek dit hoofd,' sprak de prins kort. Zo deed de arts, de wijze. Nu is het moeilijk om de waarheid over een koningshoofd te zeggen en daarbij het zijne te behouden. Doch de hofarts was een wijs man. Hij tikte met zijn zilveren hamertje op het kostbare hoofd en luisterde scherp naar de prachtige klank. 'Sire,' sprak hij verheugd, 'ik feliciteer u, het is hol.' 'Waarlijk,' riep de koningszoon, plotseling blijde, 'is het waarlijk hol?'
De arts, de wijze, boog. 'Het is beslist zeer zeldzaam, sire,' sprak hij, 'en dan die sublieme klank!' 'Maar,' riep de koningszoon, 'als mijn boze vader dood gaat, moet ik regeren. Hoe kan ik regeren met een leeg hoofd?' Toen liep de hofarts met gespitste tenen naar de deur en grendelde deze. Hij naderde het vorstelijke oor en fluisterde, zijn slimme oogjes glinsterend: 'U hebt een prachthoofd om te regeren. Wanneer er een twist is in het land, handel dan zo: hoor eerst de ene partij en stuur hen weg.' 'Jawel,' zei de prins. 'Hoor dan de andere partij, en stuur hen weg.' 'Jawel,' zei de prins. 'Nu,' sprak de hofarts glimlachend, 'dat is alles.' 'Maar,' vroeg de prins, 'welke partij heeft gelijk?' De hofarts keek om zich heen en luisterde. Toen boog hij zich snel voorover: 'De grootste,' zei hij.
De oude koning was dood. De klokken luidden en het was een vrolijke dag. En met loden schoenen beklom de nieuwe koning de troon. Echter, hij regeerde tot tevredenheid van bijna allen, en de faam van zijn wijsheid vloog over de grenzen. En het geheim van het holle hoofd bleef in dit hoofd; ge ziet hoe gemakkelijk het is om niets te verbergen. Op een dag gaf de koning een groot diner. Het is moeilijk om u een indruk te geven van dit diner. Het was zó ontzettend deftig, dat zelfs de oudste dienaren stonden te trillen op hun benen.
Twaalf lange tafels met blinkende heren en fonkelende dames stonden in de grote zaal. Achter elke stoel rees een lakei op, uit wiens gelaat door jarenlange oefening iedere emotie gebannen was. Er speelde ook muziek, maar zó zacht, dat het haast onhoorbaar was, maar van de andere kant toch weer zó, dat men het gemerkt zou hebben als 't er niet was. Maar het was er goddank wèl. Er werd zeer weinig gesproken en zeer weinig gegeten. Hoewel de meest raadselachtige gerechten overvloedig voorhanden waren, at men gering. En dit geringe werd met fijne gratie naar de mond geheven en zacht glimlachend doorgeslikt. Kortom, het was wat men bij de hogere standen een geslaagde avond noemt. De koning zelf was een en al beheerste verrukking. Hij kneep zichzelf heimelijk in de kuiten en wendde zijn mooi leeg hoofd naar de kanten waarheen het gewend moest worden. De gesprekken waren zacht, gonzend en onbeduidend, en alles was zoals het behoorde te zijn. Toen, bij toeval, hief de koning zijn hoofd van het bord, en keek de zaal in. Zijn blik werd plotseling streng: in de open vleugeldeuren stond een stoffige, bezwete man, hijgend naar adem. 'Heidaar,' riep de koning met zijn vork wuivend, 'wat moet dat?'
'Heer, heer .. .' 'Wat?' vroeg de koning, uit zijn zetel oprijzend. De man beefde. 'Sire,' zei hij, 'de crisis is over het land gekomen.' 'De wàt?' vroeg de koning. 'De crisis, heer … .' 'Wel,' zei de koning, 'dat is lelijk.' Hij wist in 't geheel niet wat een crisis was, maar hij vermoedde iets droevigs en daarom keek hij zoals van een koning verwacht kon worden. Ook de tafelgenoten keken ernstig. 'Wel, wel,' zei de koning, 'wat is dat nu vervelend.' Hij ging langzaam zitten en roerde in zijn bord: doch in zijn hart groeide een grote onrust.
De volgende morgen in zijn zijden praalbed werd de koning wakker, gelijk alle andere mensen. Hij sloeg zijn ogen langzaam op naar de satijnen troonhemel en dacht na over de crisis. Het was jammer dat dit er nu tussen kwam. Hij had zich zo aardig gehouden met zijn holle hoofd. Hij moest vooreerst zien te achterhalen wat een crisis eigenlijk was. Wat was de crisis? De koning kleedde zich snel aan en riep de wijzen van het land bijeen. Zij kwamen. Omstuwd door het eerbiedige volk schreden zij door de straten naar het paleis, stap voor stap, de lange baarden over de schouders geslagen en zuchtend van wijsheid. Bij één wijze was het hoofd zó zwaar van alles wat er in zat, dat het wiegelde op de dunne hals. Ge begrijpt dat zo iets indruk maakte. En zij vertelden de koning wat dat was: de crisis. Het duurde drie uren voor zij eindigden. En reeds na enkele minuten stonden de ogen van de koning vol tranen. Want zijn hart was goed en mild. Hij luisterde aandachtig, drie uren lang. Toen zwegen de wijzen. De koning zat ineengedoken op zijn troon, het gelaat in de handen verborgen. Hij rilde ... 'Zijt gij klaar?' vroeg hij zacht. 'Ja, sire,' zeiden de wijzen, 'dat is het.' Zij streken hun baarden glad en vertrokken. En de koning bleef zitten op zijn troon, alleen. In de grote lege zaal begon de avond te vallen. Het late licht viel dralend door de ramen en het werd donker. En de koning zat daar eenzaam op zijn troon, gebogen en bedroefd. Een kleine, triestige figuur. Zo eindigde die dag.
Het land was nu in rep en roer. Er móest een oplossing komen. Vooreerst was er een Koninklijk Bevel gegeven om boeken te schrijven over de crisis aan ieder die de pen kon hanteren. En dat waren er heel wat. Het behoefde helemaal niet precies wáár te zijn, als ze maar dik en goedkoop waren. Voorts moesten er vergaderingen gehouden worden, veel vergaderingen. Er moesten minstens twee sprekers zijn, verder een voorwoord, een nawoord, een woord van dank, en, als er nog wat tijd over was, een woord van oprechte hulde.
Vol moed togen de onderdanen aan het werk. Wat betreft de boeken, verdeelden de burgers zich in twee hard zwoegende partijen: zij die ze schreven, en zij die ze lazen. Maar de meeste tijd werd toch aan de vergaderingen besteed. Avond aan avond zaten de onderdanen geduldig te luisteren, klapten in de handen en stelden verstandige vragen.
De koning zelf werkte het àllerhardst. Hij deed niets dan lezen wat er geschreven werd, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat. En dit alles in pyjama. Want tijd om zich aan te kleden was er natuurlijk niet. Het gebeurde weleens, dat hij even opstond om zijn neus te snuiten; maar dan las hij weer snel door om de verloren tijd in te halen. Hij leerde wat geld was. Wie het had. Wie het niet had. Wie het moest hebben. Hij leerde wat arbeiders waren. Hoe ze er uit zagen. Hij leerde de grote wetten kennen van vraag en aanbod, van prijs en waarde. En langzamerhand liep zijn lege hoofd vol, het werd zwaarder en zwaarder, en op een dag was het geheel gevuld. 'En nu,' zei de koning, verheugd opstaande, 'zullen wij al deze kennis eens toepassen.'
En daar vlogen de wetten over het land. Goede wetten, verstandige wetten, edele wetten. Maar, gij allen die dit lezen zult, nu komt het allerwonderlijkste: de crisis bleef. De ellende groeide in het land; de onderdanen werden ongeduldig: de koning bleek toch niet zó wijs te zijn als ze vroeger dachten. Toen de koning dit ter ore kwam, glimlachte hij bedroefd. En hij vaardigde nieuwe wetten uit, goede wetten, verstandige wetten, edele wetten. En de ellende groeide. Er liepen grote grijze draden door 's konings baard. Hele nachten lag hij wakker in zijn zijden bed, de ogen wijd open, de handen plukkend aan de dekens. Eens op een nacht schoot hij recht omhoog. Hij legde de wijsvinger tegen zijn koninklijke neus en glimlachte. Zijn ogen glansden. Toen gleed hij achterover en sliep rustig in. En de volgende morgen renden de koeriers op schuimbekkende paarden de grenzen over. Zij bliezen vrolijk op koperen horens of klakten met de tong. Want nu was er een oplossing! Tien koningen waren genodigd, tien machtige koningen, om in één vergadering alles in orde te brengen.
In alle landen vlogen de vlaggen uit de vensters, en de mensen holden over de straat om de koningen te zien binnenkomen. Daar kwamen ze aan. De koning van Baroba, de koning van Bonouri, de koning van het land Sir, de koning van Piroga, de koningen van Jerba, Bano en Jaffi, de koning van Jap, de koning van Bacco en de koning van het land Tassa. Terloops zeg ik u, de koning van Rome was er niet bij. Zijn gebied was te klein en men kon het zonder hem ook wel af. Zo nam dan de beroemde Elf-Koningen-Conferentie een aanvang. Na op het balkon door de menigte te zijn toegejuicht, trokken zij zich terug om te beraadslagen. Elke koning nu had een leger kroniekschrijvers, geleerden en geheimsecretarissen bij zich, die allen te samen één schrijvende massa vormden, zich gaandeweg echter splitsten in Opper-Commissies, deze in Hoofd-Commissies, deze in Commissies, deze in Sub-Commissies, welke zich vertakten in adviserende lichamen en rechtskundige colleges; en toen was het avond. Koning Democratio sprak op het balkon enkele geruststellende woorden tot het volk en allen gingen naar bed.
De volgende morgen kleedden de elf koningen, de kroniekschrijvers, de geleerden en de geheim-secretarissen zich snel aan, aten haastig en vertakten zich verder. Zo ging het vele dagen. Ten slotte was het spinsel van commissies zó ragfijn, dat verder weven onmogelijk was. Koning Democratio was het intussen moe geworden, elke avond op het balkon het volk gerust te stellen, en daarom waren er aparte mensen aangesteld, die papieren door het land verspreidden, waar de geruststellende woorden in stonden. Maar, gij allen die dit lezen zult, al werkten de elf koningen hard, en al juichten de papieren luide, de crisis blééf. De koning sliep in het geheel niet meer. Men zag zijn spierwitte baard allerwegen: hij confereerde met de voorzitters van de onderafdelingen der sub-commissies, hij hield de mannen der papieren hun verantwoordelijke taak voor ogen, hij leidde de diners der elf koningen, en, wat het meest van zijn krachten vergde, hij sprak opgewekt over de resultaten der conferentie en de stappen in de goede richting. Zijn ogen stonden diep en droevig, zijn handen werden wit en trilden.
En het volk begon te morren, zacht en heimelijk, als een getergd dier. Ze hadden brood verwacht en ze kregen papier. En meer zulke vreemde gezegden. Op een avond liepen ze onder het balkon samen, met bleke, strakke gezichten, zwijgend. De soldaten kwamen en joegen ze weg. Doch de volgende avond keerden ze terug. De soldaten kwamen en bleven er ook: ze werden onder de voet gelopen. En van alle straten kwamen mensen aan, steeds maar mensen, een onafzienbare menigte. Ze riepen om de koningen. Ze wilden de koningen zien! Het werd één gegil van stemmen, één enorm opstandig geluid. En de elf koningen verschenen op het balkon. Duizenden vuisten vlogen omhoog, er ging een onbeschrijfelijk gehuil op. En de elf koningen stonden met gebogen hoofd, elf simpele dwazen. Zij trachtten te spreken, doch men hoorde ze niet. Zij vroegen om stilte, doch men luisterde niet. Toen verhief zich één hoge, woedende stem uit het volk: 'Er is nog een koning, die niet genodigd is!' Vorst Democratio boog zich over de balustrade: 'Wie is dat dan?' vroeg hij spottend. Het was even stil. Toen riep dezelfde stem: 'Gij elf koningen, elf purperen dwazen, narren van wijsheid en verstand, wie heeft u de kroon gegeven op uw hoofd en het hermelijn om uw schouders?' En de elf koningen zwegen.
Deze eenzame stem had goed gesproken. Wij zullen met elf koningen machteloos zijn, zo de Twaalfde vergeten wordt. Maar, zult ge zeggen, is niet tweeduizend jaar geleden, op Pinksterzondag, de wereld door elf mannen gered, in één vergadering? En zij waren vissers en hadden niets dan hun eeltige handen? Doch zij vergaten de Koning nooit!
Pinksteren, Sinksen, het feest van de Heilige Geest, de Trooster en Helper, zoals Jezus zelf er over spreekt bij het Laatste Avondmaal, het feest ook van de vruchten van de Geest, liefde, vreugde, vrede … en die andere warme gaven, die we straks horen vermelden.
Maar misschien is het nog het meest het feest van het enthousiasme, zoals de eerste vrienden van Jezus, op die allereerste Pinksteren, omgevormd werden van schichtige angsthazen tot geestdriftige getuigen van de Blijde Boodschap van Gods Koninkrijk, dat op handen was …
Eerste lezing uit de Handelingen van de apostelen 2,1-1
Toen de dag van Pinksteren aanbrak, waren zij allen op één plaats bijeen. Plotseling kwam er uit de hemel een geraas alsof er een hevige wind opstak, en het vulde heel het huis waar zij waren. Er verschenen hun vurige tongen, die zich verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten.
Zij raakten allen vol van heilige Geest en begonnen te spreken in vreemde talen, zoals de Geest hun ingaf.
Evangelie: Johannes 20,19-23
Nogmaals zei Jezus tot hen: ‘Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft zo zend Ik u.’
Na deze woorden blies Hij over hen en zei: ‘Ontvangt de heilige Geest. Wier zonden gij vergeeft hun zijn ze vergeven, en wier zonden gij niet vergeeft hun zijn ze niet vergeven.’
DE VRUCHTEN VAN DE GEEST
Grote theologen hebben er op gezwoegd om uit te leggen hoe wij de Heilige Geest kunnen DENKEN. Opnieuw moeten we echter zeggen: dure woorden brengen niet altijd veel klaarheid. Hoe goed hun pogingen ook bedoeld waren, veel wijzer zijn we er niet van geworden.
WIJZER kunnen we wel worden, als we omzien naar mensen in wie deze Heilige Geest aanwezig en zichtbaar aan het werk is. Laten wij kijken naar mensen, die door Gods Goede Geest bewogen worden. Zulke mensen tonen een glimp van de Heilige Geest. Zo zullen we een beter inzicht krijgen dan door geleerde beschouwingen. De heilige Geest kan je toch niet in woorden vatten of vangen.
Maar je kan Hem enigszins opmerken in mensen, waar een uitzonderlijk hart in schuilt. Hun woorden zijn doordesemd van GOEDHEID. Hun daden houden Jezus levend onder ons en laten ons zijn Geest zien.
Zulke mensen stralen iets uit dat meer dan menselijk is: hun woorden, hun daden, hun hele manier van leven vertolkt Gods Geest, die heilig en goed is. Of om het nog maar eens met Paulus te zeggen: hun leven is doordrongen van DE GAVEN VAN DE GEEST: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid. Waar die zichtbaar zijn, is Gods eigen Geest aanwezig en leeft Jezus voort onder ons.
Om deze gaven of vruchten van de Heilige Geest hebben wij gebeden in de voorbije Pinksternoveen, in deze stille tijd tussen Hemelvaart en Pinksteren. Zulk gebed verhoort God. Wij mogen vertrouwen op zijn genade, als wij ons hart maar openstellen, als wij maar ONTVANKELIJK en bereid zijn. Zo heeft Jezus zelf het ons beloofd en toegezegd. En wie is er meer geloofwaardig en betrouwbaar dan deze Jezus, onze goddelijke Broeder.
Deze lieftallige gaven wil ik u van harte toewensen op deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
Eén jaar is Jorge Bergoglio intussen paus Franciscus. OKRA voelde duidelijk dat er sinds zijn aantreden een nieuwe wind door de Kerk waait en is de paus daar dankbaar om. Om hem aan te moedigen zijn pontificaat in dezelfde lijn verder te zetten, schreef OKRA een open brief aan paus Franciscus. Hierbij vind je een ingekorte versie.
Buon giorno, paus Franciscus
Mogen we je zo groeten? Zoals jij zelf ons groette bij je eerste aantreden, met de meest eenvoudige woorden: ‘Buona sera’. Een jaar later is zoveel duidelijk: dat korte zinnetje werd je niet ingefluisterd door een consultbureau. Je eerste twee woorden tot de wereld waren authentiek, een voorbode van je nieuwe missie. Je wil geen modieuze verschijning zijn, met een oppervlakkige populariteitscampagne. Het zit zoveel dieper. Je wil je inschakelen in de sterkste en mooiste tradities van de Kerk. Ook je gedurfde naamkeuze gaf het al aan. Je wil aansluiten bij de verdiepingsdynamiek en het humaniseringsproces die Jezus en Franciscus op gang brachten. Je wil tegelijk vermijden dat er nieuwe donkere bladzijden aan het boek van de kerkgeschiedenis worden toegevoegd.
Vernieuwing vanuit het hart en de ziel van de traditie.
Je steekt conservatief en progressief in de Kerk voorbij met een gemeenschappelijke boodschap aan alle stromingen. Niet met het zich aanpassen aan de wereld, kan het evangelie zout worden in de wereld. Niet door enkel de uitgangspunten van de moderniteit over te nemen, zal de Kerk weer aantrekkelijk worden voor moderne mensen. Niet door zich in de schittering van de waarheid of volmaaktheid boven de mensen en de wereld te verheffen, zal het geloof gist kunnen zijn in het deeg. Niet door zich in puurheid en volheid van geloof terug te trekken uit de slechte, goddeloze wereld, kan het geloof weer smaak brengen in de samenleving. Je wil kerkelijke verantwoordelijken, christenen en alle mensen van goede wil bekleden met niets minder dan met deze wezenlijke uitnodiging: doen jullie met mij mee om economie en politiek te laten beginnen en eindigen met zorg voor gerechtigheid? Doen jullie met mij mee, individueel en in groep, om ‘bedienaars’ van solidariteit en barmhartigheid te worden? Het is een boodschap die je richt tot rechts en links. Aan de gelovigen en kerkelijke verantwoordelijken vraag je om de Kerk te maken tot een plek van heling en verkwikkende bron.
Met de vreugde van het evangelie.
De tijd is rijp. De titel van je apostolische brief ‘De vreugde van het evangelie’ drukt het goed uit. Niet met klagen of cynisme maar met enthousiasme kan de samenleving weer worden opgebouwd tot een huis van gerechtigheid en vrede. Niet met kritiek of somberheid kan de Kerk weer worden omgebogen tot een kleurrijke kudde met ruimte voor elk én met de nodige samenhorigheid. Je droomt van een Kerk met een actieve deelname en inbreng van alle geledingen.
Er zijn zo van die momenten in de geschiedenis dat de gewone gang van zaken wordt opengebroken. Er komt dan een ietwat onverhoopt begenadigd moment van dieper aanvoelen en zien. Het is het juiste moment voor het juiste handelen. De tijd is rijp voor vervulling.
Wij doen met je mee, paus Franciscus.
Paus Franciscus, wij beleven en zien het zo. Na jaren van ‘crisis en zwaartegevoel’ in de Kerk is je optreden een verademing. Het is een unieke kans om de wereld en de Kerk de volle adem van Jezus en zijn evangelie terug te schenken. Je ontwapenende woorden en gebaren willen iedereen meenemen in die nieuwe dynamiek van de Geest, in een diepe innerlijke en structurele vernieuwing. Iets van het vuur dat we voelen als we in de voetsporen van Franciscus wandelen in Umbrië, voelen we ook oplaaien als we jou bezig zien en horen. Je optreden blaast onze gedoofde idealen en ons geloof in kerkelijke verandering weer aan tot hernieuwd Pinkstervuur.
Is dit niet het mooiste geschenk dat we je kunnen aanbieden bij een jaar pausschap: onze belofte dat we met jou willen meedoen op de plek waar wij staan. Dat wij hier en nu doen zoals jij het daar in Rome doet. Dat leer jij ons ook: dat we maar kunnen slagen in de missie die Jezus ons gaf als we weer Volk van God worden én als we als Volk van God handelen. En dat op de wijze van het oude beeld van de apostel Paulus: alle ledematen, elk met hun inbreng, maar evenwaardig in dienst van het hele lichaam. Jij schept met je eenvoud, je nederigheid en je bereidheid tot broederlijke samenwerking de eerste voorwaarde voor vernieuwing in Kerk en wereld. De tweede voorwaarde ligt bij ons: waar en hoe gaan wij in op je uitnodiging om het Pinkstervuur in eigen midden weer aan te steken of aan te wakkeren?
We schrijven ons eigen geloofsverhaal uit
In je apostolische brief ‘De vreugde van het evangelie’ nodig je ons uit om meer werk te maken van ons eigen geloofsverhaal. We willen graag ingaan op je uitnodiging. We zullen je brief aandachtig lezen en we willen hem in ons opnemen. We zullen je brief op zoveel mogelijk plaatsen bespreken, met de droom en de hoop om er iets mee te doen, met name in OKRA. De besturen van OKRA sturen jou alvast, via de nuntiatuur, deze open brief toe. Om op hun beurt jou te bemoedigen en te ondersteunen.
Misschien kunnen we beginnen door met elkaar in gesprek te gaan of elkaar een brief te sturen over wat jij, paus Franciscus, voor ons betekent. En over wat wij met jouw voorbeeld en uitnodiging willen doen.
Paus Franciscus,
We wensen je, namens OKRA,
alvast een goede gezondheid
en veel doorzettingskracht in je missie.
Het zal een zegen zijn voor het evangelie,
het zal een zaligheid zijn voor de Kerk en de wereld
Tussen Hemelvaart en Pinksteren hebben wij vandaag een wat stille zondag. Ook de eerste christenen hebben zo een tijd gekend. De droefheid weegt om het verlies van Jezus en de beloofde Helper en Trooster is nog niet gekomen. Maar zij blijven samen in gebed.
Want ook Jezus zelf had nog heel ontroerd gebeden die laatste avond toen Hij voor het laatst op weg ging naar de hof van Olijven en het kruis op Calvarie, om daar zijn zending te voltooien.
Moge dit gebed van Jezus zelf ook voor ons een steun en troost zijn … in tijden, die zwaar vallen, omdat wij op een of andere wijze vervolgd, verworpen of uitgestoten worden … omdat we trouw willen blijven aan de Geest van Jezus.
Eerste Lezing uit de eerste brief van Petrus 4,12-16
Geliefde zusters en broeders, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks.
Als u gehoond wordt omdat u de naam van Christus draagt, prijs u dan gelukkig, want dat betekent dat de Geest van God in al zijn luister op u rust.
Evangelie: Johannes 17,1-11a
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad: ‘Vader, Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. U behoorden ze toe; aan Mij hebt Gij ze toevertrouwd en zij hebben uw woord onderhouden.
Ik bid U voor hen. Niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren.
‘IK BID U VOOR HEN’
Dikwijls kijken wij met heimwee en vertedering naar de tijd van de eerste christenen. Dikwijls ook bidden wij dat dezelfde geestdrift van de vroege Kerk evenzeer in en tussen ons zou leven.
Vandaag horen we de keerzijde van deze vroegste tijd. Jezus gaat weg uit deze wereld en bidt voor zijn leerlingen. Hij voorziet reeds de moeilijkheden, die hun deel zullen worden. Hij weet dat hun leven niet zorgeloos zal verlopen, als Hij niet meer zichtbaar bij hen zal zijn. Hij kent de vertwijfeling, die zij zullen voelen en Hij weet dat hun weg vaak zwaar zal zijn, als ze zijn weg willen gaan. Daarom dat kleine zinnetje bij het Laatste Avondmaal: ‘Ik bid u voor hen’.
Jaren later zijn de moeilijkheden van de leerlingen geen toekomstmuziek meer. Het leven was verder gegaan, en de leerlingen waren al die jaren trouw gebleven aan het woord van Jezus. Maar, hoe aantrekkelijk de boodschap van Jezus ook was, zij werden niet begrepen door de wereld. Integendeel: zij werden verstoten en uitgesloten, ze werden vervolgd, omwille van zijn Naam. Petrus schrijft daarom in zijn eerste bief:
‘Zusters en broeders, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks. Hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen.’
Ook dat was het leven van de eerste christenen en het blijft nog altijd het leven van velen die Jezus willen volgen. Het kan hard vallen in het dagelijkse leven, maar de werkelijkheid kan niet anders zijn. Even voordien had Jezus nog gebeden: ‘Vader, de wereld kent U niet en ziet U niet.’ En daarom bid ik U voor hen: ‘dat Gij hen in deze wereld zoudt bewaren.’
‘Heer Jezus,
bewaar uw gelovigen
in oprechte trouw aan U,
die Weg, Waarheid en Leven zijt
en die volkomen vreugde schenkt.’
Een kaarsje aansteken
Ik weet niet hoeveel mensen mij hebben geschreven
toen het slecht met mij ging:
‘We zullen een kaarsje voor je opsteken’.
Mensen uit alle lagen van de bevolking,
onder wie ook gelouterde mensen
die zelf ooit hard hebben moeten knokken.
Op die momenten voel je
dat zo’n kaarsvlammetje
niet zo maar een sentimenteel lichtje is.
Als iemand een kaars pakt en een lucifer,
en die kaars voor iemand anders aansteekt,
dan is er toch sprake van warmte
van de ene mens voor de andere mens.
Duizenden en duizenden mensen
steken op een dag een kaarsje aan.
Dat is iets heel anders dan wanneer duizenden mensen
“Heb je het moeilijk?”, vraagt hij na de zondagsmis. “Want ik zag je een traan wegpinken.” Nee, ik heb het niet moeilijk, maar wanneer Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen wordt gezongen, krijg ik altijd tranen in de ogen. Ik weet niet waarom, maar dat lied ontroert me elke keer opnieuw. Misschien omdat zoveel van de devotie en volksliefde die uit het lied spreken, al lang niet meer vanzelfsprekend zijn. Misschien staat het voor een soort Vlaanderen dat door secularisatie en multiculturele inburgering tot een ver verleden behoort. Tot een verleden dat ik zelfs niet heb gekend; het hoorde eerder bij mijn ouders dan bij mij, zelfs niet bij mijn jeugd.
Meibomen en bloemenkransen
Dat vanzelfsprekende vertrouwen in Maria, dat ongekunstelde eerbetoon in de vorm van meibomen en bloemenkransen, ze zijn nochtans niet helemaal verdwenen. Onze verpleegster vertelde dat haar dochter op 1 mei met de scouts 20 kilometer naar Scherpenheuvel is gewandeld. Met dan een grote reünie van alle stappers ergens buiten de stad en een feestelijke intocht in stoet, met vlaggen en trompetten voorop, naar de basiliek. Heerlijk.
Goed dat zoiets nog bestaat. Want wars van schandalen en leegloop van kerken leeft de volksdevotie voort. Omdat Maria een vrouw is? Omdat ze als moeder zo dicht bij ons staat? Omdat niemand je kan en hoeft te vertellen wat je moet doen wanneer je op bedevaart gaat of een Mariaoord bezoekt? Voelt daarom elke keer dat ik in Lourdes kom als een opladen van mijn gelovige batterijen?
Vrouwen dragen geheim
Het afkalven van het geloof en van de kerkgang doet me pijn, zoals dat bij elke gelovige het geval is. We vragen ons allemaal af hoe het verder moet, wanneer de catechisten afnemen, de hele gemeente nog slechts één pastoor voor negen parochies telt en het aantal kerkbezoekers daalt en zichtbaar ouder wordt. Waar moet het naartoe? Iets compleet nieuws zien we nog niet groeien. Dan maar vertrouwen hebben en weten dat het niet onze maar Gods kerk is? Helpt dat? Ergens denk ik dat vrouwen de uitweg hebben, het geheim dragen. Want elke keer dat de kerk flatert, draait het om macht. En dat heeft geen enkele vrouw in de kerk. Vrouwen dragen de spiritualiteit, vaak de mystiek, het geheim van het contact met God. Ze moeten geen postjes of vriendjes beschermen, kunnen zich vrij naar God richten en geven leven op allerlei manieren en niveaus door.
Net zoals Maria destijds, die had ook niets te zeggen... Of toch? Ze had het soort autoriteit dat voortvloeit uit wijsheid, uit puur geloof, uit dicht bij God en haar Zoon staan. Het soort zeggingskracht dat niet op papier staat, maar uitgaat van een natuurlijke uitstraling. Om Maria kon niemand heen, omdat ze een natuurlijk gezag had. Dat soort invloed zou in de kerk wat meer moeten worden nagestreefd, de innerlijke bezieling, in plaats van macht. Meer vrouw en wat minder testosteron? Van de grote liefde die zoveel mensen Maria toedragen, valt voor de kerk meer te leren dan ze denkt.
Myrjam De Keyser
(Myrjam De Keyser is oogarts, echtgenote en moeder, en woont met haar gezin in een huis bij de karmel van Sint-Niklaas. Geregeld schrijft ze voor Tertio over dagelijkse dingen met een diepere bodem.)