Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
11-06-2014
DOORDENKEN OP DONDERDAG
‘GOD’
Voor iemand, die zogezegd niet meer bestaat, of waar ze in ieder geval niet erg veel rekening meer mee houden, wordt er toch nog dapper veel over gesproken en geschreven. Over God, bedoel ik. Je moet geen neusverbreder op hebben om de wierook te ruiken tegenwoordig.
Een of andere Amerikaan heeft er zelfs een boek over geschreven. Een biografie van God. Uiteraard gebaseerd op de dagboeken van God, die door zijn ghostwriters werden genoteerd en uitgegeven in het Verzameld werk, dat de Bijbel is.
Toch merkwaardig, die belangstelling.
‘Geloof jij nog ?’ vragen ze me soms.
't Zijn meestal jongere mensen, die dit vragen. Want zij geloven niet meer, en het kan er bij hen niet in dat er ooit een man is geweest, Jezus, de Zoon van God, die op een avond zomaar over het water wandelde, en rond dezelfde tijd, ook op een avond, na een optreden, vijfduizend mensen spijzigde met vijf broden en twee vissen. En toen ze achteraf de boel opruimden, haalden ze nog twaalf manden brood samen. Voor de beesten, waarschijnlijk. Want ze gooiden niks weg in die tijd. De wonderbare visvangst en de broodvermenigvuldiging.
Ze geloven het niet. Het is ook zo lang geleden. Laatst sprak ik nog met een jongeman, die zijn eindwerk voor biologie over mieren gemaakt had. En beschreven hoe wonderlijk hun maatschappij in mekaar zat. Ongelooflijk! zei hij. Maar toch waar, dacht ik. Want ik heb ook al eens wat over mieren gelezen en je voelt je op den duur een achterlijke meelvorm : wat die beestjes allemaal klaarspelen, zonder boekjes, zonder vernieuwd secundair onderwijs en zonder eindtermen...
Ik heb er geen uitleg voor.
Dat had hij ook niet. Ik vind het wel handig, als ik dan naar God kan verwijzen. Ais ik ergens geen uitleg voor heb, als ze mij weer eens met zo’n mysterie opzadelen van waar komen we vandaan en waar gaan we heen, dan, dan speel ik de bal naar God toe. God is zo'n beetje de ombudsman voor alles wat ik niet kan verklaren en tegelijk ook een beetje een omniumverzekering, zonder franchise dan nog.
Het is natuurlijk verdomd moeilijk om dat aan iemand duidelijk te maken. maar eigenlijk is dat ook weer de schuld van die God. want die heeft aan Mozes met die Tafelen wel een mooie bijsluiter gegeven, maar over zijn eigen identiteit is hij altijd enorm vaag gebleven.
'Ik ben wie ik ben!'
Origineel, dat wel, maar je kunt er geen tekening van maken. En zij, die het kunnen weten, zwijgen. Die zitten daar ergens in de hemel, met zicht op God. Maar geen haar op hun hoofd dat eraan denkt nog eens even over te wippen en ons te komen vertellen hoe het achteraf eigenlijk precies in mekaar zit. En dát zouden we toch zo graag weten!
Ik las onlangs nog zo ’n vierregelig versje van Michel van der Plas, bij een doodsbericht van een vader:
‘Vader, wat zou ik er voor willen geven,
als je er af en toe nog eens kon zijn,
en een zondag kwam zitten in mijn leven
bij mijn werk en mijn boeken en mijn wijn.’
Dat zit ik soms ook te denken. Want mijn vader is ook allang zaliger, en die weet dus nu ook precies hoe het Ginder in mekaar zit.
Hij wist daar bij leven al wel iéts van, moet ik zeggen, want hij zei altijd dat alles er grátis was. Maar dat er helaas, mensen waren die leefden alsof ze straks, achteraan hun kist, een trekhaak hadden met een aanhangwagentje, waarin ze hun geld, hun obligaties, hun goud en hun juwelen konden leggen...
Maar dat was fout gedacht. volgens mijn vader. Je neemt niks mee.
Zo denk ik er ook over. Ergens op ons lijf hebben wij allemaal een streepjescode en daar in de buurt staat ergens ook een houdbaarheidsdatum ... Die laatste is bij sommigen moeilijk leesbaar, zoals dat ook op bepaalde dozen het geval is.
Maar je doet er, dunkt me, toch maar best aan jezelf niet te lang te overleven. Geen risico's nemen.
Uw moeder kan het niet. Ja, uw grootmoeder kan het niet. Niemand kan u die geschiedenis vertellen, want zij is te lang. Zij begint in oeroude tijden en geschiedt nog steeds. Daarom, om haar te onderscheiden van andere geschiedenissen, noemt men haar weleens ‘De Geschiedenis’. Uw moeder en uw grootmoeder kunnen u wèl zeggen wie de Man is die haar gemaakt heeft. Daarom noem ik Hem niet. Het is beter dat u Zijn naam van uw moeder hoort dan van mij. Maar in dit verhaal, dat een deel is van De Geschiedenis, zal ik Hem aanduiden met een vreemde naam: de twaalfde koning. Hij zal slechts even op het eind van deze vertelling voorkomen, gelijk Hij ook slechts dan zal verschijnen als De Geschiedenis geschied is.
Er leefde eens in een groot, donker paleis, waar 's avonds de wind langs de muren kreunde, een koning, een echte. Hij had een baard als een pilaar en een stem als de donder. Meer heeft een koning niet nodig. Zijn naam was Teuton, en men noemde hem ook wel Germania. Waar hij kwam, lagen de onderdanen in het stof; trouwens als ze er niet lagen, werden ze er in geslagen. Ge ziet hoe machtig de koning was. Deze koning nu had een zoon. Democratio. En deze zoon had een hol hoofd. Zijn hoofd was hol. Er zat niets in, niets. Het is voor ons moeilijk dat te begrijpen, omdat onze hoofden gevuld zijn. Overigens, ware dit niet het geval, dan was het nog moeilijker. In de aanvang was de prins deze bijzonderheid onbekend. Want ten eerste kon hij niet weten dat zijn hoofd hol was omdat het hol was. En ten tweede kon niemand het hem zeggen, omdat je nooit van buiten kunt zien of een hoofd hol is. En dat is maar heel goed. En ten slotte zou niemand het ook gedurfd hebben omdat het niet goed is een koningszoon de waarheid te zeggen, tenzij ze aangenaam is. Doch op zijn twintigste verjaardag stormde hij eens de trappen af en stootte zijn hoofd tegen een balk. Het gaf de sonore klank van een leeg champagneglas. De prins bleef verrast staan. Hij tikte tegen zijn hoofd: het gaf een lichte, heldere galm. 'Wat nu,' zei de prins verbaasd, 'zou mijn hoofd, dit kostbare staats-hoofd, soms leeg zijn?' Hij spoedde zich naar de hofarts. De hofarts nu was een wijs man. Hij zat gebogen over zijn boeken toen de koningszoon binnentrad. 'Onderzoek dit hoofd,' sprak de prins kort. Zo deed de arts, de wijze. Nu is het moeilijk om de waarheid over een koningshoofd te zeggen en daarbij het zijne te behouden. Doch de hofarts was een wijs man. Hij tikte met zijn zilveren hamertje op het kostbare hoofd en luisterde scherp naar de prachtige klank. 'Sire,' sprak hij verheugd, 'ik feliciteer u, het is hol.' 'Waarlijk,' riep de koningszoon, plotseling blijde, 'is het waarlijk hol?'
De arts, de wijze, boog. 'Het is beslist zeer zeldzaam, sire,' sprak hij, 'en dan die sublieme klank!' 'Maar,' riep de koningszoon, 'als mijn boze vader dood gaat, moet ik regeren. Hoe kan ik regeren met een leeg hoofd?' Toen liep de hofarts met gespitste tenen naar de deur en grendelde deze. Hij naderde het vorstelijke oor en fluisterde, zijn slimme oogjes glinsterend: 'U hebt een prachthoofd om te regeren. Wanneer er een twist is in het land, handel dan zo: hoor eerst de ene partij en stuur hen weg.' 'Jawel,' zei de prins. 'Hoor dan de andere partij, en stuur hen weg.' 'Jawel,' zei de prins. 'Nu,' sprak de hofarts glimlachend, 'dat is alles.' 'Maar,' vroeg de prins, 'welke partij heeft gelijk?' De hofarts keek om zich heen en luisterde. Toen boog hij zich snel voorover: 'De grootste,' zei hij.
De oude koning was dood. De klokken luidden en het was een vrolijke dag. En met loden schoenen beklom de nieuwe koning de troon. Echter, hij regeerde tot tevredenheid van bijna allen, en de faam van zijn wijsheid vloog over de grenzen. En het geheim van het holle hoofd bleef in dit hoofd; ge ziet hoe gemakkelijk het is om niets te verbergen. Op een dag gaf de koning een groot diner. Het is moeilijk om u een indruk te geven van dit diner. Het was zó ontzettend deftig, dat zelfs de oudste dienaren stonden te trillen op hun benen.
Twaalf lange tafels met blinkende heren en fonkelende dames stonden in de grote zaal. Achter elke stoel rees een lakei op, uit wiens gelaat door jarenlange oefening iedere emotie gebannen was. Er speelde ook muziek, maar zó zacht, dat het haast onhoorbaar was, maar van de andere kant toch weer zó, dat men het gemerkt zou hebben als 't er niet was. Maar het was er goddank wèl. Er werd zeer weinig gesproken en zeer weinig gegeten. Hoewel de meest raadselachtige gerechten overvloedig voorhanden waren, at men gering. En dit geringe werd met fijne gratie naar de mond geheven en zacht glimlachend doorgeslikt. Kortom, het was wat men bij de hogere standen een geslaagde avond noemt. De koning zelf was een en al beheerste verrukking. Hij kneep zichzelf heimelijk in de kuiten en wendde zijn mooi leeg hoofd naar de kanten waarheen het gewend moest worden. De gesprekken waren zacht, gonzend en onbeduidend, en alles was zoals het behoorde te zijn. Toen, bij toeval, hief de koning zijn hoofd van het bord, en keek de zaal in. Zijn blik werd plotseling streng: in de open vleugeldeuren stond een stoffige, bezwete man, hijgend naar adem. 'Heidaar,' riep de koning met zijn vork wuivend, 'wat moet dat?'
'Heer, heer .. .' 'Wat?' vroeg de koning, uit zijn zetel oprijzend. De man beefde. 'Sire,' zei hij, 'de crisis is over het land gekomen.' 'De wàt?' vroeg de koning. 'De crisis, heer … .' 'Wel,' zei de koning, 'dat is lelijk.' Hij wist in 't geheel niet wat een crisis was, maar hij vermoedde iets droevigs en daarom keek hij zoals van een koning verwacht kon worden. Ook de tafelgenoten keken ernstig. 'Wel, wel,' zei de koning, 'wat is dat nu vervelend.' Hij ging langzaam zitten en roerde in zijn bord: doch in zijn hart groeide een grote onrust.
De volgende morgen in zijn zijden praalbed werd de koning wakker, gelijk alle andere mensen. Hij sloeg zijn ogen langzaam op naar de satijnen troonhemel en dacht na over de crisis. Het was jammer dat dit er nu tussen kwam. Hij had zich zo aardig gehouden met zijn holle hoofd. Hij moest vooreerst zien te achterhalen wat een crisis eigenlijk was. Wat was de crisis? De koning kleedde zich snel aan en riep de wijzen van het land bijeen. Zij kwamen. Omstuwd door het eerbiedige volk schreden zij door de straten naar het paleis, stap voor stap, de lange baarden over de schouders geslagen en zuchtend van wijsheid. Bij één wijze was het hoofd zó zwaar van alles wat er in zat, dat het wiegelde op de dunne hals. Ge begrijpt dat zo iets indruk maakte. En zij vertelden de koning wat dat was: de crisis. Het duurde drie uren voor zij eindigden. En reeds na enkele minuten stonden de ogen van de koning vol tranen. Want zijn hart was goed en mild. Hij luisterde aandachtig, drie uren lang. Toen zwegen de wijzen. De koning zat ineengedoken op zijn troon, het gelaat in de handen verborgen. Hij rilde ... 'Zijt gij klaar?' vroeg hij zacht. 'Ja, sire,' zeiden de wijzen, 'dat is het.' Zij streken hun baarden glad en vertrokken. En de koning bleef zitten op zijn troon, alleen. In de grote lege zaal begon de avond te vallen. Het late licht viel dralend door de ramen en het werd donker. En de koning zat daar eenzaam op zijn troon, gebogen en bedroefd. Een kleine, triestige figuur. Zo eindigde die dag.
Het land was nu in rep en roer. Er móest een oplossing komen. Vooreerst was er een Koninklijk Bevel gegeven om boeken te schrijven over de crisis aan ieder die de pen kon hanteren. En dat waren er heel wat. Het behoefde helemaal niet precies wáár te zijn, als ze maar dik en goedkoop waren. Voorts moesten er vergaderingen gehouden worden, veel vergaderingen. Er moesten minstens twee sprekers zijn, verder een voorwoord, een nawoord, een woord van dank, en, als er nog wat tijd over was, een woord van oprechte hulde.
Vol moed togen de onderdanen aan het werk. Wat betreft de boeken, verdeelden de burgers zich in twee hard zwoegende partijen: zij die ze schreven, en zij die ze lazen. Maar de meeste tijd werd toch aan de vergaderingen besteed. Avond aan avond zaten de onderdanen geduldig te luisteren, klapten in de handen en stelden verstandige vragen.
De koning zelf werkte het àllerhardst. Hij deed niets dan lezen wat er geschreven werd, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat. En dit alles in pyjama. Want tijd om zich aan te kleden was er natuurlijk niet. Het gebeurde weleens, dat hij even opstond om zijn neus te snuiten; maar dan las hij weer snel door om de verloren tijd in te halen. Hij leerde wat geld was. Wie het had. Wie het niet had. Wie het moest hebben. Hij leerde wat arbeiders waren. Hoe ze er uit zagen. Hij leerde de grote wetten kennen van vraag en aanbod, van prijs en waarde. En langzamerhand liep zijn lege hoofd vol, het werd zwaarder en zwaarder, en op een dag was het geheel gevuld. 'En nu,' zei de koning, verheugd opstaande, 'zullen wij al deze kennis eens toepassen.'
En daar vlogen de wetten over het land. Goede wetten, verstandige wetten, edele wetten. Maar, gij allen die dit lezen zult, nu komt het allerwonderlijkste: de crisis bleef. De ellende groeide in het land; de onderdanen werden ongeduldig: de koning bleek toch niet zó wijs te zijn als ze vroeger dachten. Toen de koning dit ter ore kwam, glimlachte hij bedroefd. En hij vaardigde nieuwe wetten uit, goede wetten, verstandige wetten, edele wetten. En de ellende groeide. Er liepen grote grijze draden door 's konings baard. Hele nachten lag hij wakker in zijn zijden bed, de ogen wijd open, de handen plukkend aan de dekens. Eens op een nacht schoot hij recht omhoog. Hij legde de wijsvinger tegen zijn koninklijke neus en glimlachte. Zijn ogen glansden. Toen gleed hij achterover en sliep rustig in. En de volgende morgen renden de koeriers op schuimbekkende paarden de grenzen over. Zij bliezen vrolijk op koperen horens of klakten met de tong. Want nu was er een oplossing! Tien koningen waren genodigd, tien machtige koningen, om in één vergadering alles in orde te brengen.
In alle landen vlogen de vlaggen uit de vensters, en de mensen holden over de straat om de koningen te zien binnenkomen. Daar kwamen ze aan. De koning van Baroba, de koning van Bonouri, de koning van het land Sir, de koning van Piroga, de koningen van Jerba, Bano en Jaffi, de koning van Jap, de koning van Bacco en de koning van het land Tassa. Terloops zeg ik u, de koning van Rome was er niet bij. Zijn gebied was te klein en men kon het zonder hem ook wel af. Zo nam dan de beroemde Elf-Koningen-Conferentie een aanvang. Na op het balkon door de menigte te zijn toegejuicht, trokken zij zich terug om te beraadslagen. Elke koning nu had een leger kroniekschrijvers, geleerden en geheimsecretarissen bij zich, die allen te samen één schrijvende massa vormden, zich gaandeweg echter splitsten in Opper-Commissies, deze in Hoofd-Commissies, deze in Commissies, deze in Sub-Commissies, welke zich vertakten in adviserende lichamen en rechtskundige colleges; en toen was het avond. Koning Democratio sprak op het balkon enkele geruststellende woorden tot het volk en allen gingen naar bed.
De volgende morgen kleedden de elf koningen, de kroniekschrijvers, de geleerden en de geheim-secretarissen zich snel aan, aten haastig en vertakten zich verder. Zo ging het vele dagen. Ten slotte was het spinsel van commissies zó ragfijn, dat verder weven onmogelijk was. Koning Democratio was het intussen moe geworden, elke avond op het balkon het volk gerust te stellen, en daarom waren er aparte mensen aangesteld, die papieren door het land verspreidden, waar de geruststellende woorden in stonden. Maar, gij allen die dit lezen zult, al werkten de elf koningen hard, en al juichten de papieren luide, de crisis blééf. De koning sliep in het geheel niet meer. Men zag zijn spierwitte baard allerwegen: hij confereerde met de voorzitters van de onderafdelingen der sub-commissies, hij hield de mannen der papieren hun verantwoordelijke taak voor ogen, hij leidde de diners der elf koningen, en, wat het meest van zijn krachten vergde, hij sprak opgewekt over de resultaten der conferentie en de stappen in de goede richting. Zijn ogen stonden diep en droevig, zijn handen werden wit en trilden.
En het volk begon te morren, zacht en heimelijk, als een getergd dier. Ze hadden brood verwacht en ze kregen papier. En meer zulke vreemde gezegden. Op een avond liepen ze onder het balkon samen, met bleke, strakke gezichten, zwijgend. De soldaten kwamen en joegen ze weg. Doch de volgende avond keerden ze terug. De soldaten kwamen en bleven er ook: ze werden onder de voet gelopen. En van alle straten kwamen mensen aan, steeds maar mensen, een onafzienbare menigte. Ze riepen om de koningen. Ze wilden de koningen zien! Het werd één gegil van stemmen, één enorm opstandig geluid. En de elf koningen verschenen op het balkon. Duizenden vuisten vlogen omhoog, er ging een onbeschrijfelijk gehuil op. En de elf koningen stonden met gebogen hoofd, elf simpele dwazen. Zij trachtten te spreken, doch men hoorde ze niet. Zij vroegen om stilte, doch men luisterde niet. Toen verhief zich één hoge, woedende stem uit het volk: 'Er is nog een koning, die niet genodigd is!' Vorst Democratio boog zich over de balustrade: 'Wie is dat dan?' vroeg hij spottend. Het was even stil. Toen riep dezelfde stem: 'Gij elf koningen, elf purperen dwazen, narren van wijsheid en verstand, wie heeft u de kroon gegeven op uw hoofd en het hermelijn om uw schouders?' En de elf koningen zwegen.
Deze eenzame stem had goed gesproken. Wij zullen met elf koningen machteloos zijn, zo de Twaalfde vergeten wordt. Maar, zult ge zeggen, is niet tweeduizend jaar geleden, op Pinksterzondag, de wereld door elf mannen gered, in één vergadering? En zij waren vissers en hadden niets dan hun eeltige handen? Doch zij vergaten de Koning nooit!
Pinksteren, Sinksen, het feest van de Heilige Geest, de Trooster en Helper, zoals Jezus zelf er over spreekt bij het Laatste Avondmaal, het feest ook van de vruchten van de Geest, liefde, vreugde, vrede … en die andere warme gaven, die we straks horen vermelden.
Maar misschien is het nog het meest het feest van het enthousiasme, zoals de eerste vrienden van Jezus, op die allereerste Pinksteren, omgevormd werden van schichtige angsthazen tot geestdriftige getuigen van de Blijde Boodschap van Gods Koninkrijk, dat op handen was …
Eerste lezing uit de Handelingen van de apostelen 2,1-1
Toen de dag van Pinksteren aanbrak, waren zij allen op één plaats bijeen. Plotseling kwam er uit de hemel een geraas alsof er een hevige wind opstak, en het vulde heel het huis waar zij waren. Er verschenen hun vurige tongen, die zich verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten.
Zij raakten allen vol van heilige Geest en begonnen te spreken in vreemde talen, zoals de Geest hun ingaf.
Evangelie: Johannes 20,19-23
Nogmaals zei Jezus tot hen: ‘Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft zo zend Ik u.’
Na deze woorden blies Hij over hen en zei: ‘Ontvangt de heilige Geest. Wier zonden gij vergeeft hun zijn ze vergeven, en wier zonden gij niet vergeeft hun zijn ze niet vergeven.’
DE VRUCHTEN VAN DE GEEST
Grote theologen hebben er op gezwoegd om uit te leggen hoe wij de Heilige Geest kunnen DENKEN. Opnieuw moeten we echter zeggen: dure woorden brengen niet altijd veel klaarheid. Hoe goed hun pogingen ook bedoeld waren, veel wijzer zijn we er niet van geworden.
WIJZER kunnen we wel worden, als we omzien naar mensen in wie deze Heilige Geest aanwezig en zichtbaar aan het werk is. Laten wij kijken naar mensen, die door Gods Goede Geest bewogen worden. Zulke mensen tonen een glimp van de Heilige Geest. Zo zullen we een beter inzicht krijgen dan door geleerde beschouwingen. De heilige Geest kan je toch niet in woorden vatten of vangen.
Maar je kan Hem enigszins opmerken in mensen, waar een uitzonderlijk hart in schuilt. Hun woorden zijn doordesemd van GOEDHEID. Hun daden houden Jezus levend onder ons en laten ons zijn Geest zien.
Zulke mensen stralen iets uit dat meer dan menselijk is: hun woorden, hun daden, hun hele manier van leven vertolkt Gods Geest, die heilig en goed is. Of om het nog maar eens met Paulus te zeggen: hun leven is doordrongen van DE GAVEN VAN DE GEEST: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid. Waar die zichtbaar zijn, is Gods eigen Geest aanwezig en leeft Jezus voort onder ons.
Om deze gaven of vruchten van de Heilige Geest hebben wij gebeden in de voorbije Pinksternoveen, in deze stille tijd tussen Hemelvaart en Pinksteren. Zulk gebed verhoort God. Wij mogen vertrouwen op zijn genade, als wij ons hart maar openstellen, als wij maar ONTVANKELIJK en bereid zijn. Zo heeft Jezus zelf het ons beloofd en toegezegd. En wie is er meer geloofwaardig en betrouwbaar dan deze Jezus, onze goddelijke Broeder.
Deze lieftallige gaven wil ik u van harte toewensen op deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
Eén jaar is Jorge Bergoglio intussen paus Franciscus. OKRA voelde duidelijk dat er sinds zijn aantreden een nieuwe wind door de Kerk waait en is de paus daar dankbaar om. Om hem aan te moedigen zijn pontificaat in dezelfde lijn verder te zetten, schreef OKRA een open brief aan paus Franciscus. Hierbij vind je een ingekorte versie.
Buon giorno, paus Franciscus
Mogen we je zo groeten? Zoals jij zelf ons groette bij je eerste aantreden, met de meest eenvoudige woorden: ‘Buona sera’. Een jaar later is zoveel duidelijk: dat korte zinnetje werd je niet ingefluisterd door een consultbureau. Je eerste twee woorden tot de wereld waren authentiek, een voorbode van je nieuwe missie. Je wil geen modieuze verschijning zijn, met een oppervlakkige populariteitscampagne. Het zit zoveel dieper. Je wil je inschakelen in de sterkste en mooiste tradities van de Kerk. Ook je gedurfde naamkeuze gaf het al aan. Je wil aansluiten bij de verdiepingsdynamiek en het humaniseringsproces die Jezus en Franciscus op gang brachten. Je wil tegelijk vermijden dat er nieuwe donkere bladzijden aan het boek van de kerkgeschiedenis worden toegevoegd.
Vernieuwing vanuit het hart en de ziel van de traditie.
Je steekt conservatief en progressief in de Kerk voorbij met een gemeenschappelijke boodschap aan alle stromingen. Niet met het zich aanpassen aan de wereld, kan het evangelie zout worden in de wereld. Niet door enkel de uitgangspunten van de moderniteit over te nemen, zal de Kerk weer aantrekkelijk worden voor moderne mensen. Niet door zich in de schittering van de waarheid of volmaaktheid boven de mensen en de wereld te verheffen, zal het geloof gist kunnen zijn in het deeg. Niet door zich in puurheid en volheid van geloof terug te trekken uit de slechte, goddeloze wereld, kan het geloof weer smaak brengen in de samenleving. Je wil kerkelijke verantwoordelijken, christenen en alle mensen van goede wil bekleden met niets minder dan met deze wezenlijke uitnodiging: doen jullie met mij mee om economie en politiek te laten beginnen en eindigen met zorg voor gerechtigheid? Doen jullie met mij mee, individueel en in groep, om ‘bedienaars’ van solidariteit en barmhartigheid te worden? Het is een boodschap die je richt tot rechts en links. Aan de gelovigen en kerkelijke verantwoordelijken vraag je om de Kerk te maken tot een plek van heling en verkwikkende bron.
Met de vreugde van het evangelie.
De tijd is rijp. De titel van je apostolische brief ‘De vreugde van het evangelie’ drukt het goed uit. Niet met klagen of cynisme maar met enthousiasme kan de samenleving weer worden opgebouwd tot een huis van gerechtigheid en vrede. Niet met kritiek of somberheid kan de Kerk weer worden omgebogen tot een kleurrijke kudde met ruimte voor elk én met de nodige samenhorigheid. Je droomt van een Kerk met een actieve deelname en inbreng van alle geledingen.
Er zijn zo van die momenten in de geschiedenis dat de gewone gang van zaken wordt opengebroken. Er komt dan een ietwat onverhoopt begenadigd moment van dieper aanvoelen en zien. Het is het juiste moment voor het juiste handelen. De tijd is rijp voor vervulling.
Wij doen met je mee, paus Franciscus.
Paus Franciscus, wij beleven en zien het zo. Na jaren van ‘crisis en zwaartegevoel’ in de Kerk is je optreden een verademing. Het is een unieke kans om de wereld en de Kerk de volle adem van Jezus en zijn evangelie terug te schenken. Je ontwapenende woorden en gebaren willen iedereen meenemen in die nieuwe dynamiek van de Geest, in een diepe innerlijke en structurele vernieuwing. Iets van het vuur dat we voelen als we in de voetsporen van Franciscus wandelen in Umbrië, voelen we ook oplaaien als we jou bezig zien en horen. Je optreden blaast onze gedoofde idealen en ons geloof in kerkelijke verandering weer aan tot hernieuwd Pinkstervuur.
Is dit niet het mooiste geschenk dat we je kunnen aanbieden bij een jaar pausschap: onze belofte dat we met jou willen meedoen op de plek waar wij staan. Dat wij hier en nu doen zoals jij het daar in Rome doet. Dat leer jij ons ook: dat we maar kunnen slagen in de missie die Jezus ons gaf als we weer Volk van God worden én als we als Volk van God handelen. En dat op de wijze van het oude beeld van de apostel Paulus: alle ledematen, elk met hun inbreng, maar evenwaardig in dienst van het hele lichaam. Jij schept met je eenvoud, je nederigheid en je bereidheid tot broederlijke samenwerking de eerste voorwaarde voor vernieuwing in Kerk en wereld. De tweede voorwaarde ligt bij ons: waar en hoe gaan wij in op je uitnodiging om het Pinkstervuur in eigen midden weer aan te steken of aan te wakkeren?
We schrijven ons eigen geloofsverhaal uit
In je apostolische brief ‘De vreugde van het evangelie’ nodig je ons uit om meer werk te maken van ons eigen geloofsverhaal. We willen graag ingaan op je uitnodiging. We zullen je brief aandachtig lezen en we willen hem in ons opnemen. We zullen je brief op zoveel mogelijk plaatsen bespreken, met de droom en de hoop om er iets mee te doen, met name in OKRA. De besturen van OKRA sturen jou alvast, via de nuntiatuur, deze open brief toe. Om op hun beurt jou te bemoedigen en te ondersteunen.
Misschien kunnen we beginnen door met elkaar in gesprek te gaan of elkaar een brief te sturen over wat jij, paus Franciscus, voor ons betekent. En over wat wij met jouw voorbeeld en uitnodiging willen doen.
Paus Franciscus,
We wensen je, namens OKRA,
alvast een goede gezondheid
en veel doorzettingskracht in je missie.
Het zal een zegen zijn voor het evangelie,
het zal een zaligheid zijn voor de Kerk en de wereld
Tussen Hemelvaart en Pinksteren hebben wij vandaag een wat stille zondag. Ook de eerste christenen hebben zo een tijd gekend. De droefheid weegt om het verlies van Jezus en de beloofde Helper en Trooster is nog niet gekomen. Maar zij blijven samen in gebed.
Want ook Jezus zelf had nog heel ontroerd gebeden die laatste avond toen Hij voor het laatst op weg ging naar de hof van Olijven en het kruis op Calvarie, om daar zijn zending te voltooien.
Moge dit gebed van Jezus zelf ook voor ons een steun en troost zijn … in tijden, die zwaar vallen, omdat wij op een of andere wijze vervolgd, verworpen of uitgestoten worden … omdat we trouw willen blijven aan de Geest van Jezus.
Eerste Lezing uit de eerste brief van Petrus 4,12-16
Geliefde zusters en broeders, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks.
Als u gehoond wordt omdat u de naam van Christus draagt, prijs u dan gelukkig, want dat betekent dat de Geest van God in al zijn luister op u rust.
Evangelie: Johannes 17,1-11a
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad: ‘Vader, Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. U behoorden ze toe; aan Mij hebt Gij ze toevertrouwd en zij hebben uw woord onderhouden.
Ik bid U voor hen. Niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren.
‘IK BID U VOOR HEN’
Dikwijls kijken wij met heimwee en vertedering naar de tijd van de eerste christenen. Dikwijls ook bidden wij dat dezelfde geestdrift van de vroege Kerk evenzeer in en tussen ons zou leven.
Vandaag horen we de keerzijde van deze vroegste tijd. Jezus gaat weg uit deze wereld en bidt voor zijn leerlingen. Hij voorziet reeds de moeilijkheden, die hun deel zullen worden. Hij weet dat hun leven niet zorgeloos zal verlopen, als Hij niet meer zichtbaar bij hen zal zijn. Hij kent de vertwijfeling, die zij zullen voelen en Hij weet dat hun weg vaak zwaar zal zijn, als ze zijn weg willen gaan. Daarom dat kleine zinnetje bij het Laatste Avondmaal: ‘Ik bid u voor hen’.
Jaren later zijn de moeilijkheden van de leerlingen geen toekomstmuziek meer. Het leven was verder gegaan, en de leerlingen waren al die jaren trouw gebleven aan het woord van Jezus. Maar, hoe aantrekkelijk de boodschap van Jezus ook was, zij werden niet begrepen door de wereld. Integendeel: zij werden verstoten en uitgesloten, ze werden vervolgd, omwille van zijn Naam. Petrus schrijft daarom in zijn eerste bief:
‘Zusters en broeders, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks. Hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen.’
Ook dat was het leven van de eerste christenen en het blijft nog altijd het leven van velen die Jezus willen volgen. Het kan hard vallen in het dagelijkse leven, maar de werkelijkheid kan niet anders zijn. Even voordien had Jezus nog gebeden: ‘Vader, de wereld kent U niet en ziet U niet.’ En daarom bid ik U voor hen: ‘dat Gij hen in deze wereld zoudt bewaren.’
‘Heer Jezus,
bewaar uw gelovigen
in oprechte trouw aan U,
die Weg, Waarheid en Leven zijt
en die volkomen vreugde schenkt.’
Een kaarsje aansteken
Ik weet niet hoeveel mensen mij hebben geschreven
toen het slecht met mij ging:
‘We zullen een kaarsje voor je opsteken’.
Mensen uit alle lagen van de bevolking,
onder wie ook gelouterde mensen
die zelf ooit hard hebben moeten knokken.
Op die momenten voel je
dat zo’n kaarsvlammetje
niet zo maar een sentimenteel lichtje is.
Als iemand een kaars pakt en een lucifer,
en die kaars voor iemand anders aansteekt,
dan is er toch sprake van warmte
van de ene mens voor de andere mens.
Duizenden en duizenden mensen
steken op een dag een kaarsje aan.
Dat is iets heel anders dan wanneer duizenden mensen
“Heb je het moeilijk?”, vraagt hij na de zondagsmis. “Want ik zag je een traan wegpinken.” Nee, ik heb het niet moeilijk, maar wanneer Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen wordt gezongen, krijg ik altijd tranen in de ogen. Ik weet niet waarom, maar dat lied ontroert me elke keer opnieuw. Misschien omdat zoveel van de devotie en volksliefde die uit het lied spreken, al lang niet meer vanzelfsprekend zijn. Misschien staat het voor een soort Vlaanderen dat door secularisatie en multiculturele inburgering tot een ver verleden behoort. Tot een verleden dat ik zelfs niet heb gekend; het hoorde eerder bij mijn ouders dan bij mij, zelfs niet bij mijn jeugd.
Meibomen en bloemenkransen
Dat vanzelfsprekende vertrouwen in Maria, dat ongekunstelde eerbetoon in de vorm van meibomen en bloemenkransen, ze zijn nochtans niet helemaal verdwenen. Onze verpleegster vertelde dat haar dochter op 1 mei met de scouts 20 kilometer naar Scherpenheuvel is gewandeld. Met dan een grote reünie van alle stappers ergens buiten de stad en een feestelijke intocht in stoet, met vlaggen en trompetten voorop, naar de basiliek. Heerlijk.
Goed dat zoiets nog bestaat. Want wars van schandalen en leegloop van kerken leeft de volksdevotie voort. Omdat Maria een vrouw is? Omdat ze als moeder zo dicht bij ons staat? Omdat niemand je kan en hoeft te vertellen wat je moet doen wanneer je op bedevaart gaat of een Mariaoord bezoekt? Voelt daarom elke keer dat ik in Lourdes kom als een opladen van mijn gelovige batterijen?
Vrouwen dragen geheim
Het afkalven van het geloof en van de kerkgang doet me pijn, zoals dat bij elke gelovige het geval is. We vragen ons allemaal af hoe het verder moet, wanneer de catechisten afnemen, de hele gemeente nog slechts één pastoor voor negen parochies telt en het aantal kerkbezoekers daalt en zichtbaar ouder wordt. Waar moet het naartoe? Iets compleet nieuws zien we nog niet groeien. Dan maar vertrouwen hebben en weten dat het niet onze maar Gods kerk is? Helpt dat? Ergens denk ik dat vrouwen de uitweg hebben, het geheim dragen. Want elke keer dat de kerk flatert, draait het om macht. En dat heeft geen enkele vrouw in de kerk. Vrouwen dragen de spiritualiteit, vaak de mystiek, het geheim van het contact met God. Ze moeten geen postjes of vriendjes beschermen, kunnen zich vrij naar God richten en geven leven op allerlei manieren en niveaus door.
Net zoals Maria destijds, die had ook niets te zeggen... Of toch? Ze had het soort autoriteit dat voortvloeit uit wijsheid, uit puur geloof, uit dicht bij God en haar Zoon staan. Het soort zeggingskracht dat niet op papier staat, maar uitgaat van een natuurlijke uitstraling. Om Maria kon niemand heen, omdat ze een natuurlijk gezag had. Dat soort invloed zou in de kerk wat meer moeten worden nagestreefd, de innerlijke bezieling, in plaats van macht. Meer vrouw en wat minder testosteron? Van de grote liefde die zoveel mensen Maria toedragen, valt voor de kerk meer te leren dan ze denkt.
Myrjam De Keyser
(Myrjam De Keyser is oogarts, echtgenote en moeder, en woont met haar gezin in een huis bij de karmel van Sint-Niklaas. Geregeld schrijft ze voor Tertio over dagelijkse dingen met een diepere bodem.)
Als we dat ja spreken, wanneer we voor de hemelpoort staan.
Maar het ja op dat moment wordt voorbereid door ieder jawoord dat we hier op aarde zeggen.
(Bron onbekend)
VELDKAPELLEN
Ik loop langs Vlaamse wegen met liedjes in mijn ziel. De hemel lacht me tegen terwijl ik bid en kniel in kleine veldkapellen met bloemen mooi versierd. Ik voel geluk opwellen: Maria wordt gevierd.
Dichtbij ruisen de bomen en de stoere canada's staan kort bijeen te dromen. Een man versnelt zijn pas en komt een kaars aansteken met eeltig boerenhand: Maria, geef ons teken, en zegen het akkerland.
De meeste veldkapellen herleven steeds in mei; ze kunnen veel vertellen en maken mensen blij. Voor haar Zoon de rozen, voor Maria mijn lied, want zij werd uitverkozen door God die alles ziet.
als Helper – Die ons bij staat, als Pleitbezorger – Die voor ons ten beste spreekt, als Levenskracht – Die ons aanvuurt, als Bron van Wijsheid – Die ons de richting wijst.
Open ons God, voor uw gave, uw Heilige Geest. Open onze oren, daar waar wij niet willen horen, waar wij bang zijn ons aan U toe te vertrouwen.
Open ons God, voor uw gave, uw Heilige Geest. Open onze oren, daar waar wij niet kunnen horen, waar onze oren dicht zitten met iets anders.
Open God, mijn oren en open mijn hart,
voor uw gave, uw Heilige Geest. Ik wil horen, God, mij toevertrouwen aan U, Ik wil luisteren en handelen naar wat U van mij vraagt.
Die Heilige Geest,
ik wil voor Hem open staan; ja zeggen op zijn hulp, ja zeggen op zijn rechtsprekende woord, ja op zijn leven gevende kracht en wijsheid.
De Joodse rechtspraak kende een gebruik, dat bij ons niet bestaat. Als iemand veroordeeld was, kon het gebeuren dat een mens met gezag stilzwijgend naast de veroordeelde kwam staan. Dit was een aanklacht tegen de rechters. De man, die zoiets deed, werd ‘de Helper’ genoemd, in het Grieks: de Paraklètos. De letterlijke vertaling luidt: ‘Hij, die erbij geroepen wordt’ om bijstand te verlenen.
De oorspronkelijke, Griekse tekst van het evangelie gebruikt dit woord – Paraklètos – als Jezus spreekt over de Heilige Geest als Helper en Trooster.
Eerste Lezing uit de Handelingen van de apostelen 8,5-8 en 14-17
Toen de apostelen in Jeruzalem hoorden dat de inwoners van Samaria het woord van God hadden aanvaard, stuurden ze Petrus en Johannes naar hen toe. Nadat ze waren aangekomen, baden ze dat ook de Samaritanen de heilige Geest mochten ontvangen.
Evangelie
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Als gij Mij liefhebt, zult ge mijn geboden onderhouden. Dan zal de Vader op mijn gebed u een andere Helper geven om voor altijd bij u te blijven: de Geest van de waarheid, voor wie de wereld niet ontvankelijk is, omdat zij Hem niet ziet en niet kent.
‘EEN HELPER EN TROOSTER’
Grote woorden kunnen de waarheid wel eens verhullen. Nu de paastijd van de Verrijzenis overgaat naar het Pinksteren van de Geest zien we dat weer. Over de Heilige Geest zijn zoveel moeilijke woorden gezegd en geschreven, terwijl alles eenvoudig wordt als we naar Jezus zelf luisteren.
Opnieuw hoorden we woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal. Hij zal verraden en gekruisigd worden. We staan aan het sterfbed van Jezus, zoals we misschien ooit aan het sterfbed van een geliefde stonden en bedrukt waren. Die stemming was er die avond, maar Jezus, de stervende zelf, troost en bemoedigt. Vorige week zei Hij: ‘Laat uw hart niet verontrust worden.’ Vandaag luidt het: ‘Ik zal de Vader vragen een andere Helper te geven, de Geest voor wie de wereld niet openstaat. Maar Hij blijft bij u en zal in u zijn. Ik laat u niet als wezen achter.’
Die Helper is geen toverduif uit een goochelhoed. De belofte van Jezus is pure werkelijkheid. Wanneer Hij gekruisigd en door de wereld verworpen zal zijn. zal Hij onder ons blijven, als DE LEVENDE. Maar alleen DAN en DAAR waar mensen Hem tot leven brengen. Zoals we soms bidden: ‘Barmhartige God, laat de Geest van Jezus in ons wonen en vervul ons met uw liefde. Maak nieuwe mensen van ons; dat wij op Jezus mogen gelijken. Maak ons herbergzaam van hart voor alle mensen rondom ons; dat wij delen in hun vragen en hun pijn, in hun vreugden en hun hoop.’ ZO blijft Jezus als DE LEVENDE onder ons. Want DAAR en DAN leeft zijn Geest.
Jaren geleden moest een gouverneur van de Nationale Bank gekozen worden. Het was rond Pinksteren en een ambtenaar zei: ‘Het is natuurlijk niet de Heilige Geest, die de gouverneur zal aanwijzen.’ Het was ironisch bedoeld, maar we mogen het ook ernstig nemen. Die uitspraak belicht het woord van Jezus: ‘De wereld staat niet open voor mijn Geest, ze kent Hem niet.’ Als die wereld zich liet leiden door de Goede, Heilige Geest van Jezus, zou hij er inderdaad heel anders uitzien.
Dan zou Jezus als DE LEVENDE onder ons leven, en de vruchten van zijn Geest zouden rijkelijk bloeien: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid.
In deze tijd verkondigt men allerlei manieren om gelukkig te worden: zo zijn er mensen die alleen maar hun geluk zoeken bij natuurwijsheid, geloof in sterren en aardse stralingen, goede en boze geesten zelfs. Weer andere mensen leven een heel leven lang alleen maar om te werken en om wat luxe en comfort te verzamelen.
Heel veel mensen zijn op zoek naar een houvast, een geloof. En Jezus zegt vandaag: ik ben de weg die gij zoekt. De waarheid boven alle leugen uit. Het leven waarnaar gij zo hunkert omdat het volkomen vreugde geworden is. Zoek niet verder op die dwaalwegen, ik ben de weg, ik ben de poort naar het geluk.
Uit de eerste brief van Petrus 2,4-9
Zusters en Broeders,
voeg u bij de Heer, de levende steen, door de mensen verworpen, maar uitverkoren en kostbaar in Gods ogen.
Laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel.
Evangelie volgens Johannes 14,1-12
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen. Gij weet waar Ik heenga en ook de weg daarheen is u bekend.’
Tomas zei tot Hem: ‘Heer, wij weten niet waar Gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?’ Jezus antwoordde hem: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. ‘Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij.
‘LAAT UW HART NIET VERONTRUST WORDEN’
De diepste dingen hebben geen grote woorden nodig. Jezus toont het eens te meer. De sfeer is geladen bij het Laatste Avondmaal, want Hij zal verraden en gekruisigd worden. Maar net in die geladen sfeer spreekt Hij zelf zijn leerlingen nog moed in: ‘Laat uw hart niet verontrust worden!’ Hij had dat al zo dikwijls gezegd: ‘Wees niet bang. Wees niet bevreesd.’ Vandaag worden Thomas en Filippus genoemd, het hadden ook onze namen kunnen zijn. Want angst kan ook ons hart kwellen, bij verdriet en onmacht, als wij zware klappen krijgen, ondanks alle goede wil. Zoveel kan ons onzeker maken.
Als geen ander kent Jezus ons hart, zijn twijfels en zijn slapeloze nachten. Daarom zegt Hij zo dikwijls: ‘Wees niet bang. Ik zal er altijd zijn’. Eenvoudiger kan het niet, maar toch is DAT en DAT ALLEEN de kern van de verrijzenis. Misschien is ons geloof verworden tot een harteloze plicht zonder vreugde. Terwijl Gods Woord een blijde boodschap is van VOLKOMEN LEVEN en VOLKOMEN VREUGDE. Waar die gedood worden – LEVEN en VREUGDE – daar is elk geloof dood, en wordt Jezus weer gekruisigd. Zelfs in zijn eigen naam, door mensen die zich op Hem beroepen. Zo was het al, toen Hij zelf op aarde leefde: zij, die Hem vervolgden en kruisigden, schermden met de wet van Mozes en hun eigen groot geloof. ‘Witgekalkte graven’, zo noemt Jezus hen!
Leven geven, vreugde brengen. Eenvoudiger kan het niet gezegd, maar daar gaat het om en zo neemt Jezus de onrust uit ons hart. Daarbij zijn wij zijn hoofd en hart en handen, want Hij werkt door ons. En Hij zegt ook hoe dit kan. Zelf is Hij de weg: een christelijke gemeenschap zal Jezus aanwezig stellen. Wie Jezus wil volgen, zal met de mensen omgaan zoals Hij dat deed, met dezelfde liefde en dezelfde goedheid. Wie christen wil zijn zal met zijn woorden troosten en bemoedigen.
Alleen zo gaan we de weg, die Jezus is: niet door liefdeloos de letter van de wet te volgen, maar door Hem weer tot leven te brengen, door Hem te laten verrijzen. Dan zal ons hart niet verontrust worden. Want liefde neemt alle angst weg. En zelf had Hij toch gezegd: hieraan zal men zien dat gij mijn leerlingen zijt, als gij elkander liefhebt. Waar die liefde ontbreekt, rijst de vraag: gaan wij wel de weg, die Jezus is? Die weg die leidt tot volkomen vreugde en leven in overvloed.
Maak ons wegwijs, God, in de doolhof van het leven, in de jungle van wat op ons afkomt.
Leer ons ontdekken wat wordt verzwegen, leer ons de leugen ontmaskeren. Help ons om onszelf te blijven ook als we tegen de stroom in moeten roeien.
Leer ons uw wegen te zien in de vele manieren van leven die ons worden aangeprezen en voorgeleefd. Geef ons de wijsheid om te kunnen afwegen wat waarde heeft in uw ogen.
Neem ons bij de hand, God, als wij moeten uitmaken waar het op aan komt. En geef ons een opmerkzaamheid die zich niet laat verleiden door schijn en grootspraak.
Dan zullen wij kunnen kijken met de ogen van een kind, verwonderd en blij om elke morgen. Dan zullen wij zien wat nooit werd getoond: kleine dingen die vreugde geven. Dan zullen wij mensen beluisteren die nooit mogen vertellen van hun heldhaftige daden.
Maak ons wegwijs, God, in dit korte maar boeiende leven, dan zullen wij uitkomen waar Gij ons verwacht.
Jezus, de laatste der nachten, Ging naar de hof der olijven, Liet zijn discipelen blijven Buiten de duistere gaard; Toen koos Hij drie uit hun midden, Met Hem te waken, te bidden, Maar door het bidden en wachten Werden hun ogen bezwaard.
Kon dan niet één met Hem waken ? Eén in die smartelijke uren Met Hem de droefheid verduren Van Zijn verwerping, Zijn smaad ? Moest Hij, die zwartste der nachten, Eenzaam de kruisdood verwachten, Eenzaam de bitterheid smaken Van de triomf van het kwaad?
'k Wil bij Uw droefheid verwijlen, In Uwe smarten verzinken, Gij, die de beker moest drinken, Die de verzoening ons bracht, Wie zal de angsten doorgronden Van deze nachtelijke stonden ? Wie zal de duisternis peilen Van deze duistere nacht ?