In deze tijd verkondigt men allerlei manieren om gelukkig te worden: zo zijn er mensen die alleen maar hun geluk zoeken bij natuurwijsheid, geloof in sterren en aardse stralingen, goede en boze geesten zelfs. Weer andere mensen leven een heel leven lang alleen maar om te werken en om wat luxe en comfort te verzamelen.
Heel veel mensen zijn op zoek naar een houvast, een geloof. En Jezus zegt vandaag: ik ben de weg die gij zoekt. De waarheid boven alle leugen uit. Het leven waarnaar gij zo hunkert omdat het volkomen vreugde geworden is. Zoek niet verder op die dwaalwegen, ik ben de weg, ik ben de poort naar het geluk.
Uit de eerste brief van Petrus 2,4-9
Zusters en Broeders,
voeg u bij de Heer, de levende steen, door de mensen verworpen, maar uitverkoren en kostbaar in Gods ogen.
Laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel.
Evangelie volgens Johannes 14,1-12
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen. Gij weet waar Ik heenga en ook de weg daarheen is u bekend.’
Tomas zei tot Hem: ‘Heer, wij weten niet waar Gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?’ Jezus antwoordde hem: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. ‘Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij.
‘LAAT UW HART NIET VERONTRUST WORDEN’
De diepste dingen hebben geen grote woorden nodig. Jezus toont het eens te meer. De sfeer is geladen bij het Laatste Avondmaal, want Hij zal verraden en gekruisigd worden. Maar net in die geladen sfeer spreekt Hij zelf zijn leerlingen nog moed in: ‘Laat uw hart niet verontrust worden!’ Hij had dat al zo dikwijls gezegd: ‘Wees niet bang. Wees niet bevreesd.’ Vandaag worden Thomas en Filippus genoemd, het hadden ook onze namen kunnen zijn. Want angst kan ook ons hart kwellen, bij verdriet en onmacht, als wij zware klappen krijgen, ondanks alle goede wil. Zoveel kan ons onzeker maken.
Als geen ander kent Jezus ons hart, zijn twijfels en zijn slapeloze nachten. Daarom zegt Hij zo dikwijls: ‘Wees niet bang. Ik zal er altijd zijn’. Eenvoudiger kan het niet, maar toch is DAT en DAT ALLEEN de kern van de verrijzenis. Misschien is ons geloof verworden tot een harteloze plicht zonder vreugde. Terwijl Gods Woord een blijde boodschap is van VOLKOMEN LEVEN en VOLKOMEN VREUGDE. Waar die gedood worden – LEVEN en VREUGDE – daar is elk geloof dood, en wordt Jezus weer gekruisigd. Zelfs in zijn eigen naam, door mensen die zich op Hem beroepen. Zo was het al, toen Hij zelf op aarde leefde: zij, die Hem vervolgden en kruisigden, schermden met de wet van Mozes en hun eigen groot geloof. ‘Witgekalkte graven’, zo noemt Jezus hen!
Leven geven, vreugde brengen. Eenvoudiger kan het niet gezegd, maar daar gaat het om en zo neemt Jezus de onrust uit ons hart. Daarbij zijn wij zijn hoofd en hart en handen, want Hij werkt door ons. En Hij zegt ook hoe dit kan. Zelf is Hij de weg: een christelijke gemeenschap zal Jezus aanwezig stellen. Wie Jezus wil volgen, zal met de mensen omgaan zoals Hij dat deed, met dezelfde liefde en dezelfde goedheid. Wie christen wil zijn zal met zijn woorden troosten en bemoedigen.
Alleen zo gaan we de weg, die Jezus is: niet door liefdeloos de letter van de wet te volgen, maar door Hem weer tot leven te brengen, door Hem te laten verrijzen. Dan zal ons hart niet verontrust worden. Want liefde neemt alle angst weg. En zelf had Hij toch gezegd: hieraan zal men zien dat gij mijn leerlingen zijt, als gij elkander liefhebt. Waar die liefde ontbreekt, rijst de vraag: gaan wij wel de weg, die Jezus is? Die weg die leidt tot volkomen vreugde en leven in overvloed.
Maak ons wegwijs, God, in de doolhof van het leven, in de jungle van wat op ons afkomt.
Leer ons ontdekken wat wordt verzwegen, leer ons de leugen ontmaskeren. Help ons om onszelf te blijven ook als we tegen de stroom in moeten roeien.
Leer ons uw wegen te zien in de vele manieren van leven die ons worden aangeprezen en voorgeleefd. Geef ons de wijsheid om te kunnen afwegen wat waarde heeft in uw ogen.
Neem ons bij de hand, God, als wij moeten uitmaken waar het op aan komt. En geef ons een opmerkzaamheid die zich niet laat verleiden door schijn en grootspraak.
Dan zullen wij kunnen kijken met de ogen van een kind, verwonderd en blij om elke morgen. Dan zullen wij zien wat nooit werd getoond: kleine dingen die vreugde geven. Dan zullen wij mensen beluisteren die nooit mogen vertellen van hun heldhaftige daden.
Maak ons wegwijs, God, in dit korte maar boeiende leven, dan zullen wij uitkomen waar Gij ons verwacht.
Jezus, de laatste der nachten, Ging naar de hof der olijven, Liet zijn discipelen blijven Buiten de duistere gaard; Toen koos Hij drie uit hun midden, Met Hem te waken, te bidden, Maar door het bidden en wachten Werden hun ogen bezwaard.
Kon dan niet één met Hem waken ? Eén in die smartelijke uren Met Hem de droefheid verduren Van Zijn verwerping, Zijn smaad ? Moest Hij, die zwartste der nachten, Eenzaam de kruisdood verwachten, Eenzaam de bitterheid smaken Van de triomf van het kwaad?
'k Wil bij Uw droefheid verwijlen, In Uwe smarten verzinken, Gij, die de beker moest drinken, Die de verzoening ons bracht, Wie zal de angsten doorgronden Van deze nachtelijke stonden ? Wie zal de duisternis peilen Van deze duistere nacht ?
‘Ik ben de deur voor de schapen’, zegt Jezus vandaag over zichzelf. Het is beeldspraak uit een tijd die al lang voorbij is, maar die we toch nog kunnen verstaan, als we ontvankelijk zijn en Jezus in ons hart willen toelaten:
ZIJN leven biedt een spoor voor ONS leven, in de doolhof van gebeurtenissen, waar zoveel valse herders, – rovers en dieven, noemt Jezus hen – met hun mooiste glimlach mensen misleiden voor eigen winst, eigen voordeel en eigen macht.
Eerste Lezing uit de eerste brief van Petrus 1,20b-25
Zusters en broeders, het is een blijk van Gods genade wanneer u verdraagt wat u moet lijden voor uw goede daden. Dat is uw roeping; ook Christus heeft geleden, om uwentwil, en u daarmee een voorbeeld gegeven.
Treed dus in de voetsporen van hem die geen enkele zonde beging en over wiens lippen geen leugen kwam.
Eens dwaalde u als schapen, nu bent u teruggekeerd naar hem die de herder is, naar hem die uw ziel behoedt.
Evangelie volgens Johannes 10,1-10
Een andere keer zei Jezus tot hen: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weide vinden. De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen.
Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed.’
‘HIER BEN IK, HEER!’
ROEPING IN VEELVOUD
Vroeger had bijna iedereen een tante nonneke of een nonkel de pater. Zij waren de geroepenen. Maar de tijd leerde ons dat we allen samen geroepen zijn tot een levende gemeenschap om Jezus' evangelie zichtbaar te maken! Onze eerste roeping is een goed christen te zijn, pas dan wordt het concreter: gehuwd, ongehuwd of een religieuze roeping. De tekst op de affiche: ‘Hier ben ik, Heer! Roeping in veelvoud’ is tot elk van ons gericht.
Geroepen zijn … het wil zeggen: getuige zijn, navolgen, beschikbaar zijn ook. Laten we het niet te ver zoeken. Het komt er op aan: hoe je beeld van God kunt zijn met je eigen talenten, op de plaats waar je leeft en werkt. Beeld van die God, voor wie elke mens kostbaar is. Elke dag biedt ons kansen, om te leven in de gezindheid van Jezus. Dan komen de vragen: herkent mijn medemens Jezus in mijn manier van leven? Kijken mensen nog uit naar God?
Enkele jaren geleden stond, daags voor Kerstmis, in de krant: 'Alles bij elkaar hebben wij het nog nooit zo goed, gezond en wel gehad. En toch is de onvrede groot, de leegte voelbaar. Onze draagtassen scheuren van cadeaus, maar bij velen, gelovig of niet, is het verlangen naar niet-materiële waarden groot. Waarden die van alle mensen, alle tijden, alle godsdiensten en gezindheden zijn. Waarden waarmee we op weg kunnen gaan, op zoek naar een betere wereld.'
Het brengt onze wereld duidelijk in beeld: zoekende mensen. De lokroep van de consumptie schenkt geen voldoening. De maatschappij zonder God, met haar zinloze genoegens, doet het niet. Dan begint de zoektocht naar de zin van het leven en naar wat echt waardevol is. In het beste geval leidt dit tot God. Maar dan heb je een gids nodig, iemand die zelf een zoeker was en die bij God is uitgekomen! Iemand, die door zijn manier van leven en in zijn woorden, iets laat zien van God! Dan krijgen die oude evangelieverhalen weer glans. Want het was toen niet anders dan nu: mensen hadden dezelfde vragen en kenden dezelfde leegte in hun hart en dezelfde blindheid.
We hoeven niet alles achter te laten, zoals de eerste leerlingen, maar we kunnen met de mensen die ons gegeven zijn, omgaan met dezelfde fijngevoeligheid en aandacht van Jezus. Wij zijn geroepen de mensen te omringen met de goedheid van Jezus. Wij zijn geroepen om met dezelfde woorden te troosten, te bemoedigen, te vergeven.
Op het einde van elke eucharistieviering, worden wij gezonden en gezegend om als plaatselijke kerkgemeenschap een teken te zijn voor de wereld waarin wij leven. Dit zal altijd onze roeping blijven, een levende gemeenschap, die verwijst naar Hem: Jezus, de Goede Herder, de gids, die betrouwbaar is.
‘WISTEN JULLIE NIET DAT IK BIJ MIJN VADER MOEST ZIJN?’
Het evangelie tekent geen gezin, waar alles gesmeerd loopt. Er is een 'conflict', zoals in elk gezin gebeurt. En het conflict is er niet omdat het kind minder goede wegen kiest. Maar omdat het, al is het nog maar twaalf, al heel bewust zijn eigen goede keuze maakt. Het kan ook nu: jongeren die een heel persoonlijke goede weg gaan. Een weg, die hun ouders vreemd vinden omdat zij dit vreemde een tijd lang niet kunnen vatten als de diepe roeping van hun kind.
De eenheid van Maria en Jezus moet heel diep geweest zijn. Haar hele hart was een warme woning voor Hem. En toch gaat Hij zijn eigen weg en spreekt Hij over een diepere thuis, bij zijn Vader. Wat doet mijn jongen daar tussen die geleerden? Hoe zou Maria toen al haar Kind kunnen verstaan hebben?
We begrijpen dan ook dat moeder Maria haar pijn niet verzwijgt. Maar zij gaat ook niet kwetsen of verwijten maken. Vermoedde zij dat God zelf aan het werk was? Zij bewaart dit woord van haar Kind in haar hart. Zij overweegt het in haar dagelijkse doen, als ze water haalt aan de bron, als ze kookt, wast, het huishouden doet. Zij zal er vooral in haar bidden mee bezig geweest zijn.
En wat doet dit Kind? Het gaat mee naar huis, speelt en groeit op zoals elk kind. Het doet wat thuis vreugde brengt. En in dit alles is zijn droom toch voortdurend aanwezig. Ook deze jongen overweegt alles in zijn hart, even stil als zijn moeder. Zo begrijpen zij elkaar. Die jongen is nog thuis in Nazareth en toch reeds elders thuis.
Zalig die jongeren, die thuis vreugde brengen en toch hun eigen diepe droom bewaren!
Om zegen voor kinderen
Voor kinderen en jongeren bidden we U God: Maak ze scherpzinnig en sterk, Bestand tegen leugens en schijnwaarden, Tegen de giftige lucht Die ze tegen wil en dank moeten inademen.
Beloof ze uw licht op hun wegen, En de moed om ook in het donker hun weg te zoeken.
Zegen ze met vriendschap en liefde En met kracht in uren van eenzaamheid,
Zegen ze met vreugde Zegen ze met tranen,
Vul hun dagen met werk en rust, Met ernst en spel
Roep ze tot vrijheid Roep ze tot dienst
Bewaar ze zoals ze zijn op deze dag En laat ze toch veranderend groeien, Maak ze hoopvol voor de dagen die komen,
En wees Gij voor alle mensenkinderen, De Vader en de Moeder, De ongeziene bondgenoot, De Stem in het huis van het hart.
Jozef en Maria brengen Jezus naar de tempel. Ze worden er opgewacht door Simeon, een oude man, die door het leven getekend is, maar blijft bidden, en hopen.
De eerste vraag die oudere mensen aan jonge ouders stellen, is doorgaans: ‘En hoe heet het kindje?’ Maria en Jozef zullen dan dankbaar hebben geantwoord: ‘Jezus’. Zoals we weten heeft deze naam een bijzondere betekenis: ‘God brengt redding!’ En Simeon erkent het Kindje ook als dusdanig: als de Redder van alle volkeren.
Blijkbaar zien mensen die bidden en hopen meer dan anderen. Simeon ziet doorheen het schamele uiterlijk de diepe, echte persoonlijkheid van een klein kind. Hij herkent in Jezus de beloofde Bevrijder.
Jezus is het Licht voor alle volkeren. Maar soms wordt dat Licht verduisterd door onze hoogmoed, hardheid, of gemakzucht. Dit Licht nodigt ons uit tot bescheidenheid, tot tederheid, tot aanhankelijkheid, tot gave van onszelf. Moge Jezus' Licht weer stralen over groot en klein.
Toch hangt over dit intieme tafereeltje een sfeer van tegenkanting en lijden. Gods Licht is geen klatergoud. Het is een Licht dat geboren wordt uit duisternis en pijn. Daarom zegt Simeon tot de jonge moeder, Maria: ‘Een zwaard van droefheid zal ook uw ziel doorboren’.
Gods leven wordt geboren doorheen zelfgave, opoffering, kruis en lijden. Het is een ervaring die ouders van opgroeiende kinderen heden ten dage maar al te vaak meemaken.
Laten wij dat Licht van de Heer vandaag binnenhalen in de tempel van ons hart. Laten wij ook met gelovige ogen kijken en de diepte erkennen in de kinderen onder ons. Laten wij het licht dat voor ons straalt niet verduisteren, maar gloed geven door onze dankbare zelfgave.
En moge dezelfde eenvoudige kinderlijkheid ook in ons groeien en toenemen, zodat wij stilaan meer en meer vervuld worden van Gods wijsheid en genade.
‘Maria haastte zich door het bergland naar een stad in de bergstreek van Judea’. Er is iets losgebroken in dit meisje uit Nazaret en ze loopt haastig naar haar nicht Elisabeth. Dit stukje evangelie is weer heel bijzonder: Maria loopt met spoed door het bergland om te dienen en lief te hebben. Wat een contrast met de stilte en de geborgenheid van het verhaal van de boodschap: daar is alles verstild, ingehouden, gespannen op dit ene woord: ‘Fiat’.
Maar daarna breekt plots alles los. Maria plooit zich niet terug op die intimiteit, op de gedachte aan het kind dat in haar aan het groeien is. Het is geen droomtijd voor haar. God in haar is geen koestering maar een vuur, geen stil genieten maar een omgekeerd worden, binnenste buiten, om lief te hebben en naar anderen toe te gaan. Wie God ontvangen heeft, sluit zich niet op, hij gaat open, denkt aan anderen en vergeet zichzelf. Daaraan kan je weten of je vreugde en je pijn van mensen komen of van God.
Elke vreugde die zich opsluit in zichzelf – genietend van zichzelf in dit zalig uur – is onaf, daar is de geest niet los, hij is gebonden. Zoals een kind dat in een hoek van de zetel gaat zitten, alleen met het stuk speelgoed dat het heeft gekregen. Dit gevoel van geborgenheid en vreugde om wat men gekregen heeft, is er nog een van de eerste schepping, van de oude orde. De vreugde van de nieuwe schepping, die zet je op weg, naar anderen toe, zelfvergeten. Vreugde die van God komt, maakt los. Zo ging Maria met spoed door het bergland op weg naar Elisabeth en ze bleef er drie maand, zegt het evangelie.
Zo is het ook met pijn. De pijn uit de eerste schepping doet je ineenkrimpen, opgesloten in jezelf: ‘ik heb toch het recht om aan mezelf te denken, want ik heb zo’n pijn.’ In de nieuwe schepping, waar de pijn door het kruis en de verrijzenis is heengegaan, is het andersom. Op het kruis doet de pijn precies aan anderen denken: ‘Vader, vergeef het hun’, of ‘Vanavond zal je met mij zijn in het paradijs’, of nog ‘Vrouw, ziedaar je zoon, zoon, ziedaar je moeder’. De pijn uit de nieuwe schepping sluit niet op, ze is vruchtbaar.
Als God in je gekomen is, met zijn vreugde of met zijn pijn, keer je dan niet in jezelf, noch om te genieten, noch om te klagen. Keer je naar buiten, naar je broers en je zussen. Want waar God komt is er ruimte en ga je naar de anderen. Niet enkel je voeten moeten los om te gaan helpen, maar vooral en bovenal je tong en je lippen en je hart. Niet om over jezelf te spreken, maar over God. Maria’s antwoord op de gelukwens van Elisabeth begint met een totaal zelfvergeten woord. Wanneer Elisabeth haar feliciteert, zegt zij niet: ‘Dank u, wat ben ik gelukkig’. Zij zegt: ‘Mijn ziel prijst hoog de Heer, van vreugde juicht mijn geest in God, mijn Redder’.
Om God gaat het bij haar. En om de mensen. De grote vreugde van Maria gaat als vanzelf over in dienstbaarheid aan Elisabeth. Elke vreugde en ook elke pijn, die door Gods genade en Geest doordrongen en gezuiverd is, is zelfvergeten en laat naar anderen toegaan.
Twee mensen gaan naar Emmaüs, weg van Jeruzalem, ontgoocheld omdat daar hun hoop aan stukken is geslagen. Een eindweegs gaat een vreemde met hen mee, die hun alles leert verstaan, die met hen het brood breekt en zijn eigen leven deelt. Dan gaan hun ogen open: hoewel gekruisigd, is Hij de Levende …
Zo zijn ook wij op weg, ons leven lang, ook onze hoop kan stukgeslagen zijn, tot iemand met ons meegaat, en met ons zijn brood, zijn eigen leven deelt. Dan kunnen onze ogen open gaan, en kunnen wij gaandeweg leren verstaan: hoewel gekruisigd is Hij de Levende ...
Eerste Lezing uit de Handelingen van de Apostelen 2,22-28
Toen sprak Petrus tot het volk: ‘Jezus uit Nazaret is door God tot u gezonden, maar u hebt Hem door heidenen laten kruisigen en doden. God heeft hem echter tot leven gewekt en de last van de dood van Hem afgenomen.
David zegt immers over Hem: ‘Steeds houd ik de Heer voor ogen, Hij is aan mijn zijde, ik wankel niet.’
Evangelie volgens Lucas 24 13-35
Twee van de leerlingen waren op weg naar het dorp Emmaüs, dat zestig stadiën van Jeruzalem ligt. Ze spraken met elkaar over alles wat voorgevallen was. Terwijl ze met elkaar in discussie waren, voegde Jezus zelf zich bij hen en liep met hen mee. Maar hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen.
‘En wij hadden zo gehoopt dat Hij het was die Israël zou verlossen, maar inmiddels is het al de derde dag sinds dat gebeurd is.’
Toen zei Hij tot hen: `Wat zijn jullie toch onverstandig en traag van begrip als het gaat om het geloof in alles wat de profeten hebben gezegd! Moest de Messias niet zo lijden en dan zijn heerlijkheid binnengaan?'
Met aandrang vroegen ze: `Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt al ten einde.'
Toen ging Hij mee naar binnen om bij hen te blijven. Eenmaal met hen aan tafel nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun.
Nu gingen hun de ogen open en ze herkenden Hem.
ZO MAAR ONDERWEG
Naar Emmaüs gingen zij, net zoals wij onze weg gaan. Naar Emmaüs ging Hij mee, ook als zij de verkeerde kant uit gaan, weg van Jeruzalem. Hij is een vreemdeling. En stelt de eerste vraag: ‘Waarover lopen jullie zo druk te praten?’ En zij mogen vertellen … honderduit.
Het lijkt ons eigen leven. Hij is bij ons, vaak onbekend, en vraagt: ‘Wat houdt je bezig? Waar is je hart?’ En wij mogen vertellen. Een persoonlijk gebed, een gesprek van mens tot mens.
Hij loopt mee en luistert, en kijkt ons teder aan. En als ons hart openstaat, gaat Hij vertellen. Zijn verhaal, met woorden en beelden uit de Schrift.
Gaandeweg herkennen we Hem, eenvoudig en klein, zoals Hij ooit zei: ‘Kom tot Mij, die onder lasten gebukt gaat. Ik zal u verlichting schenken.’ Hij geeft de sleutel van zijn leven, de sleutel van DE WEG: ‘wees zachtmoedig en nederig van hart’. En: ‘heb elkander lief, zoals Ik u heb liefgehad’.
Ons hart wordt warm bij zijn woorden. Hij vervult ons diepste verlangen. Maar Hij dwingt niet. Hij is bereid ook zo verder te gaan. Zonder ons.
Maar als ons hart bereid is, vragen wij net als de leerlingen: ‘Blijf bij ons! Het wordt avond.’ Hij heeft iets wakker gemaakt in ons. Door zijn woorden, door het delen van het brood. En – voor wie zijn weg gaat – evenzeer door hen, die geen brood hebben om te delen.
In wat Hij zegt, in wat Hij doet, door mensen, zien we Hem. Gaandeweg. En we keren terug, naar Jeruzalem, naar het land waar de mensen wonen. Om te vertellen wat ons zo diep beroert. En om zijn weg, DE WEG, te gaan.
Wanneer Gij komt, ’t kan heden zijn, ’t kan etenstijd met allen zijn, ’t beloofde land, ’t verwacht festijn, ’t kan vreugde zijn of aardse pijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan morgen zijn, ’t kan dageraad of avond zijn, de goede Herder kan het zijn, de Man met balsem, brood en wijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan middag zijn, door ’t kruispunt loopt de dwarse lijn, met vuur gezuiverd staan wij rein, ’t kan ’t heerlijk uur der liefde zijn.
Wanneer Gij komt, nacht kan het zijn, ’t kan donkerheid vol tranen zijn, of, vallen wij uit ’t ijdel schrijn, ’t kan ’t laatste woord voor ’t sterven zijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan eeuwig zijn, Uw lichaam kan zo glanzend zijn, ’t kan Pasen in de bloesems zijn, Gij kunt voorgoed gekomen zijn.
De betekenis van dit eerste blijde mysterie is toch wel heel bijzonder: de hemel raakt de aarde, Gods tedere ontferming raakt onze vrijheid en we kunnen ja of neen zeggen. Hij vraagt alles aan een meisje uit Nazareth. Aan haar, die zo klein is, vraagt God om moeder van zijn Zoon te worden. De hele schepping rilt en huivert. God is zo groot dat Hij de vrijheid van een klein meisje eerbiedigt om Zijn plan uit te voeren. Hij vraagt haar instemming en zij kan in volle vrijheid ‘ja’ zeggen. En zij doet dat ook! Niet uit eigen kracht, want al van bij haar geboorte woont de Geest in haar hart. Zij staat zo open, zij is zo ontvankelijk dat zij van ganser harte ‘ja’ zegt zodra God haar aanspreekt. Maar die Geest dwingt niet. Zacht en teder bewoont Hij haar, zodat zij, helemaal vrij, en toch met heel haar wezen ‘ja’ zegt op dit onbegrijpelijk gebeuren: ‘Gij zult een kind ontvangen, een zoon ter wereld brengen en Hem Jezus noemen’. Dit ‘Fiat’ is het grootste wat mensen ooit konden doen. Want hier is onze vrijheid overgegaan in de vreugdevolle overgave van de totale ge-HOOR-zaamheid.
Er komt in het leven van elke mens zo’n dag of uur waar aarde en hemel de adem inhouden. Het is in ons leven het uur van de engel, die van Godswege, een oprecht ja-woord vraagt. En dan staat alles even stil. God is zo groot en ook zo teder dat Hij ook ons hart niet wil overweldigen. Hij vraagt het: ‘asjeblief, ben je bereid?’ En dan zullen wij wellicht schrikken of bang zijn, want wat God vraagt is bijna altijd zo groot. Maar ook aan ons zal Hij zeggen: ‘de Heilige Geest zal over U komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen’. En wat dan uit u groeit is heilig en komt van God. Wat Hij ook vraagt, wees niet bang. Zeg gewoon: ‘Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw Woord’.
Dan gaat de engel heen en komt de Geest over ons en Jezus kan opnieuw dieper in de wereld treden.
In de meimaand werd bij ons thuis de rozenkrans gebeden. Ik was nog een kind. De meimaand was de Mariamaand. Dan plukten we bloemen in de wei, en zetten ze voor het blauwwitte Mariabeeldje dat in een hoek van de kamer op een tafeltje stond, met een wit kanten kleedje erop. De rozenkrans is in onze tijd een voorwerp geworden dat je nog maar zelden tegenkomt. Men heeft er nu een soort ringetjes van gemaakt, waar nog maar tien kraaltjes aan zitten. Ook goed, maar die van vroeger was toch mooier.
Eerlijk gezegd vond ik die van vroeger wel wat aan de lange kant. Dat kwam misschien door die kokosmat. ’s Avonds staken we het waxinelichtje aan, dat voor het Mariabeeldje stond, en dan baden we de rozenkrans knielend. Ik zat dan met mijn blote knieën op een ruwe kokosmat, en dat was een gevoel dat ik, terwijl ik dit neerschrijf, weer opnieuw kan voelen. Maar waar het om ging was: Maria. Mijn moeder bad voor en wij, drie broers en ik, baden na. Dat was geen speciale vroomheid van ons gezin, men deed dat in de straat waar wij woonden zowat huis aan huis. Als die sobere kamer van toen nu weer opnieuw voor mijn geest verschijnt, is het alsof ik de stemmen van verre kan horen. Ik loop weer in de wei om de bloemen te plukken en ik zie het waxinelichtje weer flakkeren, net als toen.
Maria hoorde bij het gezin. Je had naast je eigen moeder nóg een moeder, een moeder vol van genade. Je wist als kind niet zo precies wat genade was, maar je begreep dat er iets van liefde was, tussen die moeder in de hemel en de kinderen op de aarde. Nu begrijp ik dat er geen meer uitverkoren mens te bedenken valt, dan de moeder van Jezus van Nazareth. Ik heb haar een tijdlang uit het oog verloren, maar nu is ze weer terug in mijn hart en ik voel me sterker en veiliger. Soms geeft zij mij het warme gevoel terug van die kamer met dat flakkerende waxinelichtje.
Grote kunstenaars hebben haar uitgebeeld door de eeuwen heen, met purperen mantels en gouden kronen op het hoofd. Het mysterieuze is dat, hoe hoog verheven wij haar ook mogen achten, door die verhevenheid de eenvoud straalt, de nederige liefde van een moeder die voor iedereen toegankelijk is die zorgen heeft. Want zij is een troostende moeder, een helpende, een gevende moeder. Een moeder in de ware zin van het woord.
Even, even tijdens het leven word ik een ander ding gewaar, een trilling van licht, om het even, twee dingen gevoelen elkaar; zoals engelen vroeger verschenen verschijnt mij een kind of een tak, een grashalm kan mij doen wenen, zo oud werd ik, zo zwak. Daar blinkt iets, ik loop er neven zoals het rond mij schaverdijnt, maar de nacht heeft het uitgewreven. Wij zien maar iets als 't verdwijnt. Zoals engelen vroeger verschenen verschijnt mij een berm of een beek. En een kind. Het is al verdwenen. Zo oud werd ik, zo week. Binnenkort ben ik uitgewreven, een heilicht, een misverstand. Maar even, nog tijdens het leven, met oog, huid, oor, hand, voel ik een ander ding beven boven en naast mijn verstand. In water, in licht, in zand, staan hiëroglyfen geschreven. In vriendschap daarmee wil ik leven en geloven in het verband.
‘Vandaag is het Pasen’…. En volgend jaar staat er weer een paaszondag op de kalender. Het doet me denken aan de tijd dat ik als student met het openbaar vervoer naar school reisde. Vaak was het ’s morgens rennen naar de bushalte. ‘Bus gemist’, betekende trouwens een uur wachten, te laat op school en een nota in mijn agenda. Moeten we het paasfeest – of beter – het paasgebeuren dan ook zo zien: wie het dit jaar mist, zal een jaartje moeten wachten.
Pasen, het paasgebeuren, wil duidelijk meer zijn dan een moment van herdenken, meer dan het vieren van een soort ‘verjaardag’. Pasen is een belofte zonder dag of uur. Pasen zegt ons leven toe, opstanding, een leven in overvloed, zoals Sint-Jan het uitdrukt.
Met Pasen werd de dood overwonnen. Dat is de kern van ons geloof, van ons hopen, allicht ook dat we na het leven hier op aarde niet terecht komen in een oneindig ‘niets’, maar in de geborgenheid van Gods eeuwigheid, zijn leven dat blijft.
Maar ook hier en nu houdt God zijn woord. Ook hier en nu zegt Hij ons leven en opstanding toe. Ook hier en nu maakt Hij zijn naam ‘Ik-zal-er-zijn’ waar aan ieder van ons. Ook vandaag hoort Hij het roepen van zijn volk. Pasen ‘richt op’, wil mensen bevrijden van alles wat ‘dodelijk’ is in het leven, ons blind maakt of verlamt.
Pasen gebeurt hier en nu altijd opnieuw. Pasen is leven. Niet één dag op het jaar, maar alle dagen opnieuw. Alle dagen ervaren hoe God je opricht, je leven geeft, er voor je is, met je meelijdt, met je weent en lacht, rouwt en feest, naast je staat als je trouwste tochtgenoot.
(Bron: Zondagsvieringen Dominicanen)
Eerste Lezing: Paulus aan de christenen in Kolosse, 3, 1-4
Broeders en zusters, als u met Christus uit de dood bent opgewekt, zoek dan ook wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God.
Richt u op wat boven is, niet op wat op aards is.
Evangelie: Johannes 20,1-9
Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, kwam Maria uit Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen van de opening van het graf was weggehaald.
Even later kwam Simon Petrus en hij ging het graf wel in. Ook hij zag de linnen doeken, en hij zag dat de doek die Jezus’ gezicht bedekt had niet bij de andere doeken lag, maar apart opgerold op een andere plek.
Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf gekomen was, het graf in. HIJ ZAG HET EN GELOOFDE.
Want ze hadden uit de Schrift nog niet begrepen dat hij uit de dood moest opstaan.
WE VIEREN DE LEVENDE
We hebben het woordje ‘christelijk' al zo vaak gebruikt en misbruikt dat het doodversleten en inhoudsloos geworden is. Wat betekent dat woord nog in de politiek, in het verenigingsleven? Wat is dat christelijke cultuur, het christelijke westen? Bij een begrafenis zeggen we soms ‘mijn christelijke deelneming'. Wat betekent dat? We horen toch ook niemand zeggen: ‘mijn vrijzinnige deelneming'?
We gebruiken het woordje christelijk al te ondoordacht en bijna automatisch, totdat het over je eigen persoonlijke overtuiging gaat. Durf je zo maar over jezelf zeggen : ‘ik ben een christen’? Dat is inderdaad geen etiket dat je op je buitenkant kleeft.
Christen-zijn zit van binnen, in het diepste putteke van je hart. Als je daar omgang hebt met Christus, als je daar met Hem spreekt, naar Hem luistert en soms tegen Hem in opstand komt, maar tenslotte met Hem rekening houdt. Als je Hem liefhebt doorheen alle twijfel dan, ja dan geloof je in Iemand die 20 eeuwen terug, geleden heeft en gestorven is. En nu leeft, dichter bij jou dan eender wie. Dan ben je een christen.
Dat heeft zijn gevolgen. Want dan ga je het leven en de dingen bekijken met zijn ogen, dan loop je aarzelend in zijn voetspoor. Dan word je even kwetsbaar maar ook even vredelievend. Dan kijk je niet tegen de dood aan als mensen die geen hoop meer hebben.
‘Is er leven na de dood?' Dat is niet zo vanzelfsprekend. Laat eerst die andere vraag op jou afkomen : ‘Wie is Christus voor jou?' Is die Verrezene jouw onafscheidelijke gezel geworden? Is Hij diegene die je niet meer kunt missen, zodanig dat ook Hij jou niet meer kan missen. Dan zal de verrijzenis van Christus ook jouw verrijzenis zijn. ‘Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven.'
Pasen is stilstaan bij de verrezen Christus en met Hem verder kijken dan de grenzen van alles wat voorlopig is.