Heb je ook soms dat heerlijk gevoel: ik leef. Met iedere lente wordt het nog sterker. Met iedere genezing nog intenser.
Wij leven: wij worden wakker, wij ademen, we lopen en nog zoveel meer. We vinden dat alles normaal maar eigenlijk is het een onverdiend geschenk dat we niet genoeg kunnen waarderen.
Want leven is meer dan ademen en lopen, meer dan een proces van spontane celdeling, groei en voortplanting. Leven is meer dan een biologisch proces.
Het is ook een verhaal. Het zou een boek kunnen zijn. Een verhaal van blijdschap en droefheid, van onverhoopte vreugde en vlagen van melancholie.
Waarom? Omdat we niet alleen leven. Leven is communicatie, leven is relatie.
Leven op zijn best is zorg dragen voor mekaar, meer nog dan de meesjes voor hun jongen. Het is een zorg vol liefde en mekaar kennen tot op een draadje.
Leven is beminnen en bemind worden. En juist omdat dit de kern van ons bestaan is blijft ieder mensenhart hongerig naar een liefde zonder berekening, zonder voorwaarde, zonder grenzen, zonder te zeggen: tot hier en niet verder.
Augustinus wist hierop te zeggen. Dat mensenhart blijft hongerig, blijft onrustig totdat … en hier komt het evangelie van daarnet ter sprake, totdat wij de deur van ons hart openzetten voor die wondere gast die zich een herder noemt.
Als een herder draagt hij zorg voor ons en kent hij ons tot op een draadje.
Hij spreekt van een liefde die heel intiem en heel persoonlijk is, en die zover gaat dat Hij zijn leven voor ons zou geven.
Veel mensen houden de deur van hun hart voor Hem gesloten, uit argwaan. Hijzelf zal niet binnenbreken, we moeten Hem binnenlaten maar wie Hem binnen laat in het intiemste van zijn leven, komt er niet bedrogen uit.
Leven is zo veel meer dan zich biologisch of relationeel uitleven. Het is wakker worden in de liefde van Jezus, delen in dezelfde liefde als die van de Vader tot de Zoon: de liefde waaruit alle leven ontstaat.
Toen H. klein was, ging ik dikwijls met haar door de velden wandelen. Op een keer vond ze in een wei een paddenstoel die groter was dan zij. Verrukt plukte ze het ding. Op de terugweg heeft ze er onverhoeds een stuk uit gebeten, nog voor ik het kon verhinderen. Ik vreesde dat het om een giftige paddenstoel ging en ik heb er terstond ook een stuk van gegeten.
Toegegeven, erg verstandig was dat niet, maar als ik iemand graag zie, is meegaan met elke stap die hij of zij zet, hoe wankel ook, altijd mijn manier geweest om hem of haar te begeleiden.
'Twijfelen is toegestaan' kon de titel zijn boven het evangelie dat vandaag wordt gelezen. Allemaal hebben we veel sympathie voor Tomas. Hij is ongetwijfeld een van de meest bekende apostelen. Vraagt men aan mensen enkele namen te noemen van apostelen, dan is Tomas er steeds bij.
We kennen het verhaal haast van buiten. Misschien komt dat door zijn bijnaam: de ongelovige Tomas. Hij heeft nog een andere bijnaam: Didymus. Dit betekent dat hij van een tweeling is. Als gelovigen voelen we ons verwant met hem. We ervaren hem nogal eens als onze tweelingbroer.
Maar was Tomas wel zo ongelovig? Was hij meer ongelovig dan de andere leerlingen? Waarom? Omdat hij niet meteen geloof hechtte aan wat de leerlingen hem wisten te vertellen, namelijk dat zij de Heer hadden gezien en dat hij verrezen was?
We stellen vast dat de andere leerlingen ook niet onmiddellijk hebben geloofd toen de vrouwen hen hetzelfde kwamen vertellen. Op het getuigenis van de vrouwen werd er door de leerlingen zelfs minachtend gereageerd. Luister maar naar de Emmaüsgangers: ‘Wel hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen, vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen zeggen dat er engelen aan hen waren verschenen. De engelen zeiden dat hij leeft. Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet’ (Lucas 24,22-24). In de grond zijn ze dus even ongelovig als Tomas. Of is het misschien zo dat men op het getuigenis van een man onmiddellijk moet geloven terwijl het getuigenis van een vrouw mag afgedaan worden als kletspraat?
Wat in dit verhaal opvalt is dat de andere leerlingen Tomas zijn ongeloof of zijn kritische houding gunnen. Hij moest van de andere apostelen niet geloven wat zij geloofden. Hij wordt ook niet uitgesloten of buiten geworpen als de ongelovige. Tomas mag zichzelf zijn en blijven. De anderen gunnen hem de tijd en de ruimte om tot geloof te komen. Uiteindelijk moest Tomas zich ook wel gewonnen geven. ‘Mijn Heer en mijn God’ riep hij uit. Dit was geen van buiten geleerde geloofsbelijdenis. Dit kwam niet uit een boek, maar uit het hart.
Getuigen van de verrezen Heer is elkaar de twijfel gunnen, en de tijd van de twijfel. Niemand verplichten te geloven wat ik geloof of de manier waarop ik geloof. Het is de ander de tijd en de ruimte gunnen om tot een persoonlijke geloofsovertuiging en een persoonlijke geloofsbelijdenis te komen. Dat deze weg naar een persoonlijk geloof moeilijk kan zijn, weet het evangelieverhaal ook. Als je het niet ziet zitten, is het moeilijk erin te geloven. Onmogelijk is het niet, maar het is niet iedereen zo maar onmiddellijk gegeven. ‘Zalig zij die niet zien en toch geloven’, zei Jezus. Het komt er op aan dat men uiteindelijk, zoals Tomas, op een heel persoonlijke manier kan zeggen: 'Mijn Heer en mijn God'. Geen napraten van een boek, een formule, het geloof van een ander, maar tot een heel persoonlijk belijden dat komt uit het eigen hart.
Wat ons misschien nog intrigeert in het verhaal van vandaag is de manier waarop Jezus is binnen geraakt in de verblijfplaats van de leerlingen. Alles was immers potdicht en gesloten. Heel eigenaardig: we stellen ons wel allerlei vragen hoe Jezus binnen geraakt in een gesloten ruimte; we stellen ons nooit vragen hoe Jezus binnen geraakt in een mens. Het binnentreden bij een mens is voor Jezus wellicht heel wat moeilijker dan binnenkomen in een gesloten huis. Daarvan is Tomas, en zijn ook wij, zijn tweelingbroers of zussen, vaak getuigen.
Nochtans, waar de verrezen Heer mag binnentreden, verandert het leven, verandert de mens. Dat zagen we reeds tijdens Jezus aardse leven. Waar Jezus binnen mag, verandert alles: een blinde wordt ziende, een dode wordt weer levend, enz. We zouden kunnen zeggen dat al die wonderen die Jezus tijdens zijn leven heeft voltrokken aan zoveel mensen, na zijn dood ook moest voltrekken aan zijn leerlingen. Hij heeft hen moeten bevrijden van hun blindheid, hun angst, hun lamlendigheid, hun ongeloof, hun dood zijn.
Toen Tomas zich openstelde voor de verrezen Heer, toen deze bij hem binnen mocht, veranderde zijn leven totaal. Waar mensen, dus ook wij, zich openstellen voor de verrezen Heer, worden ze van binnenuit veranderd. Dit vinden we terug in de eerste lezing. Slechts één zinnetje daaruit: ‘Allen die het geloof hadden aangenomen waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk. Ze waren gewoon hun bezittingen en goederen te verkopen en die onder allen te verdelen naar ieders behoefte.’ Als men zijn verblijfplaats opent voor de verrezen Heer, opent men ze tegelijk voor zijn medemensen.
Wij komen hier samen vieren. De verrezen Heer wil hier bij ons aanwezig komen in brood en beker. Vragen we ons niet te veel af: hoe kan dat, hoe is dat mogelijk? Ook wij willen misschien eerst zien en dan geloven, terwijl Jezus zegt: eerst geloven, dan ga je de dingen anders zien, dan worden er ook dingen mogelijk die anders onmogelijk zijn.
(5 april 1943: Amerikaanse vliegtuigen bombarderen de Erla-fabriek in Mortsel. De meeste bommen misten hun doelwit en vielen op de wijk Oude-God. 936 mensen kwamen om.)
De bot, die berst; de bij, die zoemt, de wind, die zotheid gaat vertellen: wat men kortweg de lente noemt en de aarde komt op stelten stellen; dat klotst nu alles door mijn kop, en 'k stak er wel een pluimken op, als ik maar niet zo deftig was, zo stijf in mijn geklede jas. Als ik de band maar los kon knopen, nam ik u allen dubbelthope: gij meiskens uit de stad, de stal, gij wijs als 't boek, gij dom als oordje, gij uit 't kasteel en gij uit 't poortje, en gij, o boom, en gras en wal, gij witte, wandelende pater, gij paard, gij zon, gij wolk, gij water. en 'k danste midden in uw tas, als ik maar niet zo deftig was, zo stijf in mijn geklede jas.
Want als hongerigen gevoed worden, naakten gekleed, zieken verpleegd, is het Gods hulp dan niet, die de handen van de dienaar vult, en is de goedheid van de ondergeschikte dan geen geschenk van zijn Heer? Ofschoon deze geen helper nodig heeft voor de werken van zijn barmhartigheid, heeft Hij toch zijn almacht zo gematigd, dat Hij het menselijk lijden door mensen te hulp komt. En terecht dankt men God voor de bijstand van de naastenliefde, waarvan men de werken ziet in zijn dienaren. Daarom zegt de Heer zelf tot zijn leerlingen: ‘Moge uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken, die in de hemel is.’ (Leo de Grote)
De universaliteit van de christelijke liefde is een abstractie, als ze niet wordt tot concrete geschiedenis, proces, conflict. Alle mensen liefhebben wil niet zeggen dat men confrontaties moet vermijden, het is niet een schijnbare harmonie in stand houden. Liefde is universeel als ze in solidariteit met de verdrukten ook de verdrukkers van hun eigen macht probeert te bevrijden, van hun eerzucht en hun egoïsme. De onderdrukkers heeft men lief door hen uit hun eigen onmenselijke situatie te bevrijden, ja door hen te bevrijden van zichzelf. (Gustavo Guttiérrez s.j.)
Bron: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’, Ignatiaans Bidden
Ieder die trouw probeert te bidden, zal niet alleen vertroosting ervaren, maar ook het tegendeel. Dorheid, duisternis, verwarring, onrust, zich aangetrokken voelen tot lage en minderwaardige dingen; of ook een innerlijke leegte, saaiheid, volledig gebrek aan concentratie. De eerste raad in deze situatie is heel moeilijk, nl. niet opgeven en zelfs niet de gebedstijd inkorten. Die raad gaat lijnrecht tegen mijn gevoelens in. Want wat ik ervaar is nu precies dat het allemaal geen zin heeft! En dan toch trouw blijven!! Dat is echt heel moeilijk. Maar ook heel wezenlijk.
Behalve dit trouw zijn moet ik me toch ook wel een paar vragen stellen:
1. Ben ik misschien te moe? Dan moet ik voor het gebed eerst wat uitrusten, anders is het vechten tegen de bierkaai.
2. Kan het zijn, dat ik God iets weiger, wat Hij duidelijk van mij verlangt? Daar hoef ik echt niet lang over na te denken, want ik weet heel goed dat ik een bepaald iets moet doen of juist niet moet doen. Dat is mij duidelijk bewust. Maar ik wil niet. Ik luister niet naar mijn geweten, ofschoon het duidelijk spreekt. Dan zegt God: als je niet wilt doen, wat ik wil, dan ga je je gang maar, maar dan wel zonder Mij. En dat is dan dorheid, innerlijke leegte.
3. Kan het zijn, dat ik in mijn bidden nonchalant en slordig geworden ben. Ik doe het nog wel, maar ik loop er wel de kantjes van af. Het is echt maar half werk. En dan zegt God, OK, als je zo wilt bidden, dan doe je dat maar, maar dan wel zonder Mij. Daar laat IK me niet op in. En dat is dan weer de ervaring van een grote leegte.
4. Het kan ook zijn, dat God de rank aan de wijnstok die goede vrucht draagt bij-snoeit, opdat hij meer vrucht draagt. Dan is er met mij niets mis; integendeel, dan ben ik echt in Gods hand. Maar God wil de vruchtbaarheid nog verhogen, en mijn vereniging met Hem nog verdiepen en versterken. En daarvoor is snoeien nodig. Maar dat doet wel pijn. Toch is het goed. Mijn opgave is het: het uit te houden en trouw te blijven.
Bron: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’, Ignatiaans Bidden