Eeuwigheid Dacht je dat al het grootste leven, Dat hier op aarde heeft geleefd Ineens totaal is afgeschreven Ineens geen enkel nut meer heeft? Dat alle liefde die zij gaven Hun wijsheid of hun droefenis Onder de aarde ligt begraven En dat daar niets van over is? Ze leven verder en ze slapen Niet één moment, geen enk'le stond, Hij heeft de mensen niet geschapen Om op te bergen in de grond.
De voorbije weken had Jezus het al bij herhaling aan de stok met farizeeën en schriftgeleerden, die er van langs kregen omwille van hun huichelarij en hypocrisie: ‘zware lasten voor anderen, die ze zelf met geen vinger aanraken’en ‘God eren met de lippen, met een hart dat ver van Hem verwijderd is’. Nog steeds in de context van die lange resem van verwijten vertelt Jezus nu de overbekende parabel van de talenten.
Bij ‘talenten’, denken we vaak spontaan aan de gaven die iemand van ‘moeder natuur’ heeft meegekregen om vooruit te komen en om het te maken in onze maatschappij … eventueel met het nodige ellebogenwerk of de welgekomen vriendjespolitiek.
Bij Jezus gaat het evenwel nooit over ‘carrière maken’, ‘er geraken’, ‘vooruitkomen’ en al zeker niet over ‘ellebogenwerk’ of ‘vriendjespolitiek’. Zijn enige bekommernis is altijd weer het Rijk van God, kortom een wereld en een leven zoals God die voor ogen heeft en daarover gaan dus ook de lezingen van vandaag: de zachte dingen krijgen hier de voorrang. De talenten, waar het echt op aan komt om een mooie wereld – en ja, ook een mooi gezin op te bouwen.
Het is dan ook goed om eens aandacht te schenken aan de eerste lezing uit het boek ‘Spreuken’, waarin de lof van een goede vrouw en moeder op unieke wijze bezongen wordt.
Een goede vrouw, wie zal haar vinden?
Zij is meer waard dan edelstenen.
Haar man kan zich op haar verlaten,
hij zal er wel bij varen.
Haar handen rusten nooit,
ze is altijd aan het spinnen of weven.
Diezelfde handen strekt ze uit naar arme mensen,
wijd opent zij haar armen voor wie in nood is.
Wat zij zegt, is vol wijsheid,
haar aanwijzingen zijn altijd vriendelijk.
Haar kinderen zijn trots op haar,
haar man is vol lof.
Er zijn meer goede vrouwen,’ zegt hij dan,
‘maar jij overtreft ze allemaal.’
Charme is bedrieglijk en schoonheid verdwijnt snel,
lof verdient alleen een vrouw die leeft in ontzag voor de Heer.
Dat zij de vruchten mag plukken van al haar werk!
Laat heel de stad haar naam met ere noemen!
(‘Spreuken: 31, 10-31, enkele verzen)
---
‘Uitstekend, goede en trouwe dienaar,
over weinig waart ge trouw,
over veel zal ik u aanstellen.
Ga binnen in de vreugde van uw heer’.
(Matteüs 25, 21 en 23)
‘VROUW, BEELD VAN ZACHTE WAARDEN’
De passage uit het boek ‘Spreuken’ is een ode aan de vrouw, een reeks van talenten, geïdealiseerd weliswaar, maar toch goed herkenbaar. Deze lezing is goed op haar plaats bij de parabel van de talenten.
Maar wat ben je met kwaliteiten, als ze niet tot ontwikkeling mogen komen, met talenten, die geen kans krijgen? Na heel wat literatuur – vooral van vrouwelijke signatuur – kan ik heel veel in één zin samenvatten: ‘Dames, juffrouwen, men heeft je in de loop der tijden heel wat te kort gedaan!’. Je was ‘de dochter van X’, of ‘de vrouw van Y’ en daarmee was alles gezegd. Er was zelden sprake van je eigen persoonlijkheid. Wat de geschiedenis betreft, je kwam er weinig in voor … tenzij met bedenkelijke rollen als Cleopatra en Madame de Pompadour. Het waren mannen die de macht van pen en papier hadden, die de geschiedenis schreven in mannelijke termen, beelden en symbolen.
Stel je even voor dat wij dat allemaal eens omdraaien. Dat het vrouwen zijn, die met gezag het woord voeren in bestuursorganen. Dat mannen slechts in 1948 stemrecht krijgen. Stel je eens voor dat wij alleen maar over ‘haar’ spreken en tegelijk ook ‘hem’ bedoelen. Dat wij zouden spreken van ‘aartsmoeders’ in plaats van aartsvaders. En de God van Abraham, Isaak en Jacob, wordt in dezelfde beweging dan de God van Sara, Rebecca en Rachel. Het lijkt lachwekkend, maar laat vooral zien hoezeer het ‘mannen-denken’ dominant is. Deze ommekeer toont aan in welke mate het ‘vrouwen-denken’ toch nog achterblijft in onze wereld! Dat dit niet kon blijven duren, lag voor de hand en het is maar goed dat er de voorbije jaren al heel wat is veranderd.
Ook ‘Adam’ en ‘Eva’ zijn sterk veranderd … Vandaag is de arbeid – fysisch althans – heel wat lichter geworden. Adams zweet is afgenomen. En Eva is uit de schaduw getreden, waarin ze jarenlang geleefd heeft. Vrouwen werden bewust van hun gelijkwaardigheid. We hoorden van ‘emancipatie’ en ‘feminisme’: man en vrouw, gelijk voor de wet; of om het sappiger te zeggen: ‘elk de helft van de koek!’ Met grote veranderingen in de samenleving en meer aandacht voor rechtvaardigheid in verantwoordelijkheid, taken en posten.
En de vrouw in de Kerk? Wat we over de samenleving gezegd hebben, vinden we terug in de kerk: de vrouw doet veel maar heeft weinig touwtjes in handen.
Als we nu even volgende bedenking maken. Jij en ik, en alle andere mensen, werden bemind, geborgen, gedragen in de moederschoot … 9 maanden. Toen werden wij geboren in die grote wereld. En heel ons leven zoeken wij een dak boven ons hoofd, zoeken wij geborgenheid en menselijke warmte. Wie dit niet ervaren heeft, gaat vaak gekwetst door het leven. Die liefde van toen behoudt een moeder een leven lang. En dit betekent heel wat: aanwezigheid, tederheid, wijsheid, begrip en vergiffenis. Oog hebben voor het kleine. Vreugde, maar ook verdriet. Meegaan … soms heel ver, tot onder een kruis. Vrouwen, gehuwd of ongehuwd, dragen in zich de gave van leven geven en leven bevorderen.
Maar waarom worden deze vrouwelijke talenten, deze typische zachte waarden in de Kerk niet aangewend? Traditioneel wordt zij ‘moeder’ genoemd. Des te meer dient haar roeping ‘teken van Jezus’ in de wereld te zijn. Want juist Jezus heeft deze zachte waarden verkondigd en voorgeleefd. Jezus’ boodschap van deze zondag is heel duidelijk: ‘Wie zijn talenten niet gebruikt wordt streng beoordeeld. Daaruit kunnen wij afleiden, dat beletten om talenten te ontplooien even erg is! Het tweede Vaticaans concilie was een sterk signaal en een vernieuwende impuls. Dit moet ook zo blijven. De éénzijdige mannelijke verkondiging moet een andere klemtoon krijgen. Vrouwen moeten de gelegenheid krijgen om dezelfde boodschap te brengen vanuit hun eigenheid.
Het is nodig dat vrouwen dezelfde kansen krijgen als mannen om de maatschappij te organiseren. Naast het zakelijke, nuchtere denken, dient er plaats te zijn voor het hartelijke. Mogen vrouwen en mannen samen vorm geven aan het mensbeeld. Moge het evangelie ons hierin leiden! God heeft de vrouw niet geschapen uit het hoofd van de man: hij mocht zich haar meester wanen. Noch uit zijn voeten: zij mocht zich zijn slavin voelen. Maar uit de zijde van de man schiep Hij haar, opdat zij dicht bij zijn hart zou zijn. Zo staat het in de Talmoed … en daar begint de eerbied voor elkaar.
(gebaseerd op een homilie van Romain Audenaert uit 2002 – Sindsdien is er veel ten goede gekeerd, maar de zachte waarden blijven in de verdrukking)
LAAT MIJ VREUGDE BRENGEN
WAAR DROEFHEID HEERST
Hoe zal het ooit zichtbaar worden
dat God met ons verbonden blijft
als er geen mensen gevonden worden
die voor elkaar willen instaan?
Hoe zal God ooit onder ons kunnen wonen
als er geen mensen gevonden worden
die voor elkaar ruimte maken,
ook al hebben ze elkaar niet uitgezocht?
Hoe kan Gods woord tot ons spreken
als er geen mensen gevonden worden,
die elkaar daarop durven aanspreken?
Hoe kan in deze wereld geloofwaardig worden
dat God met ons meegaat
als er geen mensen te vinden zijn
die het met elkaar willen uithouden
en elkaar houden aan Zijn Woord?
Hoe kan God mensen rechtop doen gaan
als er geen mensen te vinden zijn,
die te maken willen hebben
met hen die zijn terneergedrukt?
(Uit bezinningsmomenten van Ziekenzorg CM)
---
DE PIËTA’S
Iets maakt de lippen der piëta’s droever
in de schemer der kerken, achteraan,
als kwam, al de onrust van duizend moeders,
hier, voor de tralies, bij kaarslicht te saam.
Zij zaten alleen – inderhaast aan markt en
keuken ontsnapt, vrouwtjes klein en devoot –
te zwijgen. En elk was een moeder van smarten,
met welk zwaard in het hart, met welk kind op de schoot?
Misschien is er nog ergens een klein dorp met een bibliotheek die te weinig boeken heeft, zegt mijn vader hoopvol. Daar zou ik graag mijn boeken aan geven.
Ik heb het hart niet om hem te zeggen dat kleine dorpen al lang geen bibliotheek meer hebben. Dat de 400 boeken in zijn rekken, in vier talen en uit de jaren veertig tot zeventig, niemand nog interesseren.
DE BOEKEN ZIJN ZIJN TROTS
Vele heeft hij opnieuw zelf ingebonden en van een gekalligrafeerde titelpagina voorzien. Ik zal er een paar in mijn boekenkast proppen en misschien krijg ik mijn kinderen zo gek dat ze hetzelfde doen, maar de rest moet naar de kringloopwinkel en ik wil niet weten wat er dan mee zal gebeuren.
Dat koffieservies is nog van de moeder van je vader geweest, zegt mijn moeder. Ik heb het nooit durven gebruiken, want ze kreeg het voor haar trouw van het kasteel waar ze als dienstmeisje werkte. Dat ga je toch goed bewaren, hè?
Ik knik lafhartig, want ik weet dat de lila bloemetjes zullen vloeken met mijn interieur. Het servies roept bij mij vooral saaie uren van eindeloos afstoffen op. Maar mijn moeder is trots dat ze dit erfstuk ongeschonden kan doorgeven.
Mijn ouders staan op de dringende wachtlijst voor een woonzorgcentrum. Ze wonen al sinds 1953 in hun huis, dat van zolder tot kelder zit volgestouwd met onmisbare attributen.
EN NU KUNNEN ZE NIET HOREN DAT DIE WAARDELOOS ZIJN
Ik weet dat het niet anders kan, maar ik zou het hen willen besparen. Oud en versleten worden is afscheid nemen. Van je kracht en je gezondheid. Van je scherpe verstand en je klare kijk op de zaken. Van je hobby's en bezigheden, één voor één. Van de tijd dat mensen je mening respecteerden of je om raad vroegen. Van het recht om zelf te beslissen wat er met je gaat gebeuren. Van al je gekoesterde spulletjes.
TOT ER NIETS MEER ZAL OVERBLIJVEN DAN TWEE KAMERTJES IN EEN RUSTHUIS
Oud en versleten worden is een les in nederigheid, die mijn ouders elke dag opnieuw moeten leren. Het gaat niet vanzelf. Ook als je stokoud bent, kunnen je emoties hoog oplopen. Dat stopt pas bij de dood, denk ik.
Ik wens mijn ouders elk een engel om hen daarheen met veel zachtheid te begeleiden. Zonder haast, maar met veel mededogen.
Zoveel meningen en ideeën komen op ons af en dringen zich op. In de eerste plaats allicht in gezin en school. Maar meer en meer spelen ook de TV en de ‘sociale media’ een grote rol. En dan zijn er nog ‘de boekskes’ en de mening van Jan Modaal, de ‘man/vrouw in de straat’.
De mooie, eerste lezing spreekt ons over de ware wijsheid, die – midden het vele lawaai dat ons overdondert – ook tot ons kan komen, veelal heel bescheiden en in stilte. Onmerkbaar haast en dikwijls ongezien ook. Je zou deze ‘ware wijsheid’ kunnen vergelijken met een teer en kwetsbaar bloempje, ergens overeind gebleven in een grijze, grauwe straat.
Maakt dit frêle bloempje nog wel kans om te overleven? Een woord van Sigmund Freud kan ons hierbij bemoedigen: ‘De stem van de waarheid klinkt zacht, maar zij houdt niet op te spreken tot zij gehoord wordt.’
Stralend en onvergankelijk is de Wijsheid.
Ze laat zich gemakkelijk zien aan wie haar liefheeft,
ze laat zich vinden door wie haar zoekt;
wie naar haar verlangt leert haar dadelijk kennen.
Want zij gaat zelf op zoek
naar mensen die haar waard zijn,
ze treedt hun welwillend tegemoet
en vertoont zich aan hen in elke gedachte.
(Uit het boek ‘Wijsheid’: 6, 12.13.16)
Het is met het Rijk der hemelen
als met tien meisjes die hun olielampen genomen hadden
en erop uittrokken, de bruidegom tegemoet.
Vijf van hen waren dwaas, de andere vijf wijs.
De dwaze meisjes namen wel hun lampen mee,
maar geen extra olie;
de wijze meisjes echter namen met hun lampen
tevens kruiken olie mee.
Weest dus waakzaam, want gij kent dag noch uur.
(Matteüs 25,1-4.13)
DE WIJSHEID IS OP ZOEK NAAR WIJZE MENSEN
Kennis, wetenschap, vooruitgang … en dan is er ook nog wijsheid. Er is veel over gepalaverd in de loop der eeuwen. Een oud grapje is leerrijk. Volop in de koloniale periode wandelde een blanke eens langs één van de grote meren in Afrika. Aan het strand zag hij daar een zwarte die lekker lag te niksen. En dat kriebelde bij de westerling: ‘Mijn goede man, denk nu eens na’ zei hij: ‘je kan je tijd toch beter gebruiken! Koop een vislijn en begin te vissen; en nadien kan je met vier, vijf lijnen tegelijk aan de slag gaan. Nog later ga je personeel in dienst kunnen nemen. Zoveel winst maken dat je boten kan kopen om te gaan vissen, en later een eigen fabriek. En je gaat veel geld verdienen en rijk worden.’ ‘Gelijk heb je’, zei de zwarte, ‘en wat kan ik dan doen met al dat geld, als ik zo rijk ben.’ ‘Toch simpel’, zei de blanke: ‘je kan zeker een maand vakantie nemen, en naar Afrika komen, en je kan dan die hele tijd rusten.’ ‘Weer heb je gelijk’, zei de zwarte … en hij ging weer lekker liggen niksen aan het meer’.
De eeuwen door heeft de mens naar kennis en wetenschap gestreefd. In de vroegste tijden was dat al zo; de moderne tijden brachten een stroomversnelling … en na WO II is het allemaal nog vlugger gegaan. En toch wijzen vele studies erop dat de mens zich vandaag minder gelukkig voelt. Onze kennis heeft ons meer welvaart gebracht. Maar die kennis, die wetenschap heeft de wijsheid in de verdrukking gebracht. Vele mensen voelen de nood aan een beter leven en een betere wereld. Een nood ook aan nieuwe mensen, die ware wijsheid tonen.
Hier ligt een grote taak voor de godsdienst en de filosofie. Als gelovigen mogen we stellen: deze ‘nieuwe mensen’ zullen mensen moeten zijn die God zichtbaar maken, die gestalte geven aan Hem die eeuwen geleden zichzelf genoemd heeft: ‘Ik zal er zijn voor u’, in een oud verhaal toen Hij tot Mozes sprak vanuit een brandende braamstruik. Mensen die bezield zijn door een nieuwe Geest: wijsheid en vrede, liefde en ontzag voor God.
Er zijn mensen nodig, die leven vanuit een diepe innerlijke vreugde, die in vrede leven met zichzelf en met anderen. Mensen ook die recht doen aan de minsten en niet zwijgen voor het kwaad. Mensen die onkreukbaar zijn, doodeerlijk en in-goed. Mensen die vriendschap stichten tussen wolven en lammeren. Mensen van wie een kracht uitgaat die allen geneest.
Dat is onmogelijk vandaag, zullen velen opmerken. Laten wij dan eens denken aan een spreuk van ‘Bond zonder Naam’: ‘Wees eens anders, er zijn al zoveel dezelfden.’
Het dagelijks geluk zit diep in je hart,
niet alleen voor jezelf,
ook voor anderen.
Je geeft het door aan mensen
die graag bij je zijn en die zich goed voelen bij jou.
Je geeft het door
als je vriendelijk bent waar anderen onvriendelijk zijn,
als je helpt waar niemand meer helpt,
als je tevreden bent waar anderen eisen stellen,
als je lacht waar anderen lelijk kijken,
als je kunt vergeven waar anderen vuisten maken.
Het dagelijks geluk zit diep in jezelf
en men zal zeggen ‘je bent een dromer’.
Je bént een dromer
omdat je steeds in mensen gelooft,
omdat je gelooft in het leven
en in het feit dat alles anders kan.
Het dagelijks gelukkig-zijn zit diep in jezelf.
Menselijk geluk is geen product van technische vooruitgang.
Menselijk geluk hangt af van beminnen en bemind worden,
en van zovele kleine dagelijkse dingen die gratis zijn.
De tijd van het jaar, de maand november, die net begonnen is,
de blaren die vallen, het bezoek aan een kerkhof,
zoveel doet ons denken aan de diepste dingen:
‘waarom zijn we hier? waarvoor leven wij?
wat zal van ons bewaard blijven?
wat is echt belangrijk?’
Ongewild – toevallig mogen we wel zeggen –
spelen de lezingen daar op in
door ons te wijzen op de echte waarden’,
die draaien rond eerlijkheid en echtheid,
en die wars zijn van ‘schone schijn’ of
‘keeping up appearances’ .
In het evangelie verwijt Jezus de huichelaars,
die onecht leven, oneerlijk, alleen maar voor het oog van de mensen.
En Paulus wijst ons met tederheid en genegenheid
op de vreugde van de blijde boodschap, die hij predikt ...
wegwijzer naar ware wijsheid.
Zusters en Broeders
We zijn zachtzinnig met u omgegaan,
met de tederheid van een moeder
die haar kinderen voedt en koestert.
Wij waren u zo innig genegen,
dat wij u graag, mét het evangelie van God,
ook ons eigen leven hadden geschonken.
Zo lief waart gij ons geworden.
(1 Tessalonicenzen 2,7-8)
In die tijd sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen:
‘Op de leerstoel van Mozes
hebben de schriftgeleerden
en de Farizeeën plaats genomen.
Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen,
maar handelt niet naar hun werken;
want zelf handelen ze niet naar hun woorden.
(Matteüs 23,1-3)
‘Wee u, Farizeeën …’
In de tijd van Jezus stond in elke synagoge vooraan een mooi versierde zetel waarin de rabbijn plaats nam als hij uitleg gaf bij de Schriftlezing. Men noemde die zetel ‘de stoel van Mozes’, omdat de Schriftgeleerde in de traditie stond van Mozes en de Wet of Thora door hem gegeven. Vandaar de waarschuwing: ’Hoed u voor hen die op de stoel van Mozes zitten’, want ze zijn schijnheilig en zelfingenomen. Daarbij maken ze van de Thora een ondragelijke last waaraan ze zichzelf niet houden. Wie zo doet verduistert de wil van God en laat niet zien wat uiteindelijk Gods bedoeling met de mens is. Vandaar deze heftige reactie.
Daarbij hadden Mattheüs en de gelovigen van zijn kerk (allen bekeerlingen uit het jodendom) van Jezus het beeld als ‘de nieuwe Mozes’. Jezus had voor hen een radicale vernieuwing van het jodendom gebracht. In de Bergrede stelt Mattheüs Jezus voor als de nieuwe wetgever die in twee opzichten een vernieuwing bracht: Hij vereenvoudigde de vele voorschriften (613 in het totaal, waarvan 248 geboden zoveel als botten in je lichaam en 365 verboden zoveel als dagen in het jaar) tot één basisprincipe: God beminnen boven alles en de naaste als jezelf. De diepere intentie is belangrijker dan het uiterlijk gedrag (cfr. De uitspraken in de Bergrede: er staat geschreven .. maar Ik zeg u).
Neem je de twee samen dan merk je de verschuiving: het gaat niet meer om een codex maar om een innerlijke basishouding die telkens moet inspelen op een concrete situatie, die dus telkens kan verschillen naargelang de omstandigheden en waarbij je nooit kunt oordelen of een ander juist handelt (‘oordeel niet opdat je zelf niet veroordeeld wordt’).
Voor Jezus stond er veel op het spel, want door te handelen zoals Hij zei en ook zelf toepaste in zijn leven werd opnieuw zichtbaar dat mildheid, mededogen, dienstbaarheid, gerechtigheid het belangrijkste zijn.
In het evangelie van deze zondag is het grote verwijt van Jezus aan het adres van de Farizeeën dan ook precies de ijdelheid. De drang naar macht, streng voor een ander en mild voor zichzelf. Maar Mattheüs doet er nog een schepje bovenop. Hij doet het Jezus allemaal nog scherper zeggen dan de andere evangelisten, omdat hij merkte dat die farizese mentaliteit in zijn eigen geloofsgemeente dreigde door te breken. Het moet ons waakzaam maken voor vandaag: of in onze samenleving, in de kerk niet eenzelfde mentaliteit kan groeien waardoor het profetische en de vrijheid van de kinderen Gods worden bedreigd.
Zo lijkt het vandaag wel een wet te worden dat hoe banaler en ongeïnspireerder onze samenleving wordt, des te meer BV’s (Bekende Vlamingen) we hebben. In tijdschriften wordt aan die BV’s gevraagd wat hun geliefde tv-programma’s zijn, wat hun ondeugden, met wie ze graag een nacht zouden doorbrengen. Dat biedt hen de gelegenheid naar elkaar te verwijzen, elkaars programma’s te prijzen. En zo houdt het systeem zich in stand. ‘Iedereen beroemd’ dus. Je leven schijnt een heel stuk zinvoller en meer geslaagd als je over straat wandelend door iedereen wordt herkend en begroet.
Wat is er toch aan de hand ? Vanwaar die sterke behoefte naar bekendheid of aanzien ? Waarom voelen we toch zoveel voldoening als we ons sterker, slimmer of beter weten dan een ander ? Ook al hebben we maar één oog, als we verblijven in het land van de blinden is dat nog voldoende. Waar schuilt de voldoening ? Ik heb de indruk dat het om een tendens gaat met verschillende gradaties gaande van erkenning, naar bekend of beroemd zijn, naar macht hebben en domineren. De lust om de ander in je greep te hebben als iemand die je moet dienen.
Hoe sterk deze behoefte of drift in ons is merk je als je wijst op de eraan tegengestelde deugd: deze van nederigheid, dienstbaarheid, de ander hoger achten dan jezelf. Het zijn kwaliteiten die je nooit eens en voorgoed bezit, maar die altijd weer moeten verworven worden in een strijd met onszelf.
Ik ben 81 jaar. Dit is mijn waar verhaal. Op 25 mei 2013 heb ik met mijn echtgenote ons gouden huwelijksjubileum gevierd, samen met familie en vrienden, onze vier kinderen met hun respectievelijke echtgenoot of echtgenote, en onze zeven kleinkinderen. Als inleiding op de plechtige eucharistieviering hebben we toen geschreven: 'Wij zijn hier bijeengekomen omdat wij in de eerste plaats God willen danken voor deze 50 jaar. God is liefde en Hij heeft ons tot het leven geroepen. Hij is de Schepper van het heelal, van de natuur en van de mens.'
In ons huwelijk hebben wij mogen meewerken aan deze schepping en God heeft ons kinderen en kleinkinderen geschonken om lief te hebben. We hadden het grote geluk dat Monseigneur Cardijn ons huwelijk kwam inzegenen. Het is een opgave geworden om ook na onze huwelijksbelofte trouw te blijven aan onze KAJ-idealen. Elke jonge arbeider, elke jonge arbeidster is meer waard dan al het goud van de wereld. Van iedere mens moeten we houden en in iedere mens moeten we blijven geloven. Samen met de aanwezigen hebben we terug het Kajottersgebed gebeden en het Kajotterslied gezongen.
Op donderdag 21 november 2013 is mijn geliefde echtgenote, helemaal onverwachts, na een hersenbloeding plots gestorven.
Op haar gedachtenisprentje heb ik toen het volgende geschreven:
'Lieve M., we zullen je allemaal missen. Je blije en opgewekte stem, je creativiteit, je werkkracht, je eenvoud, je bezorgdheid, je aanmoedigingen, je medeleven, je trouw, je christen-zijn in woord en daad. Voor velen heb je veel betekend. Het was voor allen een voorrecht om met je te mogen samenleven. Nee, je bent niet dood, je bent nu aan de overkant. Die kant die voor ons allen bestemd is. We zijn er zeker van dat je ook nu ieder van ons blijft liefhebben en aanmoedigen. We zeggen je geen vaarwel, maar tot weerziens, met een dikke proficiat voor je voorbije leven hier op aarde.'
En hier begint nu mijn verhaal over leven na de dood. Ik mag in alle eerlijkheid getuigen dat wij als man en vrouw samen heel gelukkig geweest zijn vanaf de eerste dag van ons huwelijk.
Wij waren werkelijk één, samen verstrengeld in het eenvoudig en gelukkig samenleven van iedere nieuwe dag. 'Daar alleen kan liefde wonen, daar alleen is 't leven zoet, waar men stil en ongedwongen, alles voor elkander doet.' Toen kwam plotseling de dag van het sterven van mijn geliefde vrouw. De dag waarop haar geest haar dode lichaam achterliet. Zij had niet afgezien en op haar sterfbed leek het zelfs alsof ze nog glimlachte. Eén van de eerste keren dat ik haar samen met goede vrienden ging begroeten, heb ik een ervaring gehad van een onbeschrijfelijke volheid en schoonheid van geluk. Het was een ervaring die me zegde: wat jullie samen hebben gedaan en beleefd is zo fantastisch mooi dat het oneindig is, het is iets dat blijft voor eeuwig, dit kan nooit meer stuk.
Na het anderhalf jaar dat mijn echtgenote gestorven is, ervaar en geloof ik nog steeds dat zij verder leeft. En ik ga u nog meer zeggen: ik geloof sterk dat zij in de hemelse stad waar zij nu verblijft ook nog heel actief is. Ik geloof niet in een passieve hemel waar men alleen God kan aanbidden en aanschouwen. Onze God is een Schepper, een creatieve God, en dat zal in de hemel niet anders zijn. Zijn hemel staat ook niet los van de mensen hier op aarde. Wanneer wij bidden tot God, tot onze geliefde overledenen komt ons gebed vlugger dan een e-mail terecht bij wie wij aanroepen.
Als wij 's avonds samen gingen slapen, hebben wij elkaar dikwijls een kruisje gegeven: 'God zegene en beware u.' Nu nog steeds, als ik 's avonds slapen ga en het niet vergeet, geef ik mijn echtgenote op haar foto een kruisje: 'God zegene en beware u.' Zo vraag ik God om haar verder te behoeden en te beschermen en hou ik met haar contact over de dood heen. Gedurende de dag spreek ik met haar, roep ik op haar, ween ik om haar. Ik blijf met haar contact zoeken over de dood heen en dat is voor mij een grote steun.
Eenmaal zal mijn dode lichaam naast haar lichaam toevertrouwd worden aan Moeder Aarde. Op dat ogenblik zal ik terug met mijn echtgenote verenigd zijn en haar en God kunnen zeggen: "Ik dank u, ik dank u, ik dank u."
Het leven na de dood, het is de ultieme ontmoeting met de Schepper en al onze lieve overledenen.
Rik Vanlerberghe
(overgenomen uit: ‘Leven na de dood: fictie of werkelijkheid?’ Een uitgave van Catechesehuis)
We hebben in onze dorpen al van alles geslikt: Noormannen, monniken, roofridders, voetbranders. bokkenrijders, de tiende penning, belastingen op zout, vensters, keldergaten en paarden, de circonscription, de loting, het jus primae noctis, de Sint-Pieterspenning, de missiepreken, de collaboratie, de wet op de onteigeningen en de verhaalbelastingen, het kijk- en luistergeld en de veiligheidsgordels, de garnizoenen van het Barrière-traktaat. Maar dit wordt dan nu het laatste: de moderne spits-economie, het industriepark, de nucleaire versmachting. Waarom hebben wij eigenlijk nog dorpen?
(Johan Struye: ‘Ik weet nog hoe het was … dorpen in Vlaanderen’ p. 164)
Ook vandaag botst Jezus, in het evangelie, met de hogepriesters en de oudsten van het volk: zijn milde barmhartigheid belet Hem niet om manifeste onwil en huichelarij te ontmaskeren en aan de kaak te stellen. Maar het evangelie wil nooit zomaar een stukje geschiedenis zijn, of een stichtend verhaal over die wondere man van lang geleden. Zoals steeds spreekt Jezus tot ons, hier en nu. We mogen het gerust zo stellen: de historische Jezus – die merkwaardige mens – is verleden tijd, evenzeer als Napoleon, Luther, Karel de Grote en alles wat zich honderden of duizenden jaren geleden voordeed. Zijn woorden echter, zijn daden, kortom zijn hele manier van leven en alles wat men Hem aandeed – inclusief zijn verworpenheid, lijden, dood en verrijzenis – zijn van alle tijden en zijn zeker vandaag actueler dan ooit.
Dat geldt ook voor de vele twisten tussen Jezus en de hogepriesters, de schriftgeleerden, de oudsten van het volk en alle andere specialisten van de letter van de wet. Daarbij gaat het steeds over het verschil tussen uiterlijk vertoon voor het oog van de mensen en innerlijke ommekeer van het hart: ‘Honest to God’ – ‘Eerlijk voor God’ – titelde de Anglicaanse bisschop John Robinson reeds in 1963. Het is een keuze die ook wij moeten maken. Leven wij voor de leugen van de schone schijn, of durven wij echt eerlijk en oprecht zijn en God recht in de ogen kijken, zij het rouwmoedig en nederig, ten volle bewust van onze tekorten … want ‘zalig zijn de zuiveren van hart …’
In die tijd zei Jezus tot de hogepriesters en de oudsten van het volk:
‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een koning
die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon.
Hij stuurde zijn dienaars uit om allen te roepen
die hij tot de bruiloft had uitgenodigd,
maar zij wilden niet komen.
Toen sprak de koning tot zijn dienaars:
‘Het bruiloftsmaal staat klaar,
maar de genodigden waren het niet waard.
Gaat dus naar de kruispunten der wegen
en nodigt wie ge er maar vindt, tot de bruiloft’.
Zijn dienaars gingen naar de wegen
en brachten allen mee die zij er aantroffen, slechten zowel als goeden,
en de bruiloftszaal liep vol met gasten.
Toen nu de koning binnenkwam en de gasten zag,
merkte hij daar iemand op die niet voor de bruiloft gekleed was.
En hij sprak tot hem:
‘Vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen zonder bruiloftskleed?’
Maar de man bleef het antwoord schuldig.
Toen sprak de koning tot de bedienden:
‘Bindt hem aan handen en voeten
en werpt hem buiten in de duisternis.’
(Matteüs 22,1-14, gedeeltelijk)
INGAAN IN GODS RIJK
Parabels willen ons altijd iets leren over Gods plan met mens en wereld. Meer bepaald over de komst van Gods Rijk, dat een aanvang neemt met de komst van Jezus! Allen zijn we uitgenodigd om binnen te gaan in dit Rijk. Gaan wij in op die uitnodiging? Wie de uitnodiging aanvaardt, moet wel de gepaste kledij dragen: Bijbelteksten – inzonderheid Jezus’ eigen woorden – willen ons daarbij richting geven. Gods Rijk is uiteraard geen stuk land. Het is eerder een toestand of een manier van leven. Gods Rijk is daar waar God God, en een mens mens mag zijn.Dáár of dán is God zo menselijk aanwezig, dat Hij bijna zichtbaar en tastbaar tussen ons leeft. Jezus heeft niets anders gedaan: waar Hij kwam werd Gods Rijk een levende werkelijkheid door zijn omgang met God – zijn gebed om in stilte bij zijn Vader te zijn – en zijn omgang met de mensen, met een voorkeur voor de mens in de miserie, de arme, de zieke, de uitgestotene, de zondaar. Zo ging Hij weldoende rond in Palestina, met zijn 12 volgelingen, zijn 12 ‘armoezaaiers’, want ze lieten alles achter om Hem te volgen. Maar diep binnenin waren ze rijk! Ze leefden hier met Jezus op aarde…en leven met Jezus is binnengaan in Gods Rijk, het Rijk der hemelen.
Waarom gingen en gaan mensen niet spontaan in op de uitnodiging? Het groepje van 12, van toen, was toch niet zo groot? En waarom zijn er nu – schijnbaar – steeds minder gelovigen? Het klinkt niet erg positief, en ik ken het antwoord ook niet ten volle. Bovendien zou een zoektocht naar een antwoord op die vraag veel te ver leiden en heel wat nuances vergen. In ieder geval: het was vroeger ook niet vanzelfsprekend om Jezus te volgen en te vertrouwen op zijn woord, of beter: om te vertrouwen op het Woord dat Hij was. Hier komt geloof bij te pas. Kan ik geloven dat God, die onzichtbaar is, met mij begaan is? Wat ik zeker weet en geloof, is dat Hij zichtbaar wordt in mensen, die Hem tot leven brengen.
Naarmate je ouder wordt, worden meer en meer mensen uit je leven weggenomen. Mensen, die je dierbaar waren. Zo denk ik aan mijn eigen moeder, en zie ik weer haar geloof dat zo eenvoudig was. Ze had ‘ja’ gezegd, en haar ‘ja’ was ‘ja’. Heel geleerd en heel geletterd was zij niet, maar wel oprecht, eerlijk en trouw, kortom 'zuiver van hart', zoals de zaligsprekingen zeggen. Met de woorden van het evangelie van vandaag mogen we dan zeggen: 'zij had zich gekleed voor het bruiloftsmaal.'
Zo komen we bij het verrassende slot van het evangelie. ‘Vriend’, zo noemt de gastheer één van de genodigden en stuurt hem de deur uit. Hij had niet de passende kledij. We krijgen hier een scherp beeld om de aandacht te trekken op een wèl te verstane boodschap: ‘ja’ zeggen betekent: gegevenheid en toewijding. Wij zijn vrij Gods boodschap te aanvaarden, maar dat kan niet op om het even welke manier! Het veronderstelt dat we 'ja' zeggen aan Jezus en dat ons 'ja' daadwerkelijk een 'ja' is, dat beleefd wordt. De vele kleine keren dat we ‘neen’ zeggen aan Jezus worden beetje bij beetje een levensgroot ‘NÉÉN’, een levenswijze, die niet past bij Gods Rijk. Dan is het alsof we stiekem op het feest willen binnenglippen zonder de passende kledij.
Maar met die passende kledij hebben we als kerk en als gelovigen heel wat te bieden aan de wereld, waarin we leven! Want vele mensen zijn op de dool, op zoek naar wat hun leven écht de moeite waard maakt.
Mogen wij verder blijven geloven in Jezus’ boodschap en nederig genoeg zijn, om te geloven in de wonderen, die met kleine middelen en in simpele daden kunnen gebeuren. ‘Ja’ zeggen, en klein kunnen beginnen, met een glimlach, een bemoedigend woord, een helpende hand. Moge het ons lukken, samen met andere mensen van goede wil, ook al delen zij onze mening niet!